Woord en daad

Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe opnieuw uw eerste werken. (Openb. 02:04-05a).

Wat is de diepste oorzaak dat in de gemeente de prediking zo menigmaal krachteloos werd, het gebed verstarde tot een vorm, het lied niet meer de tolk van het hart is en de profetie verwerd tot een ijdel spel?

Het is, dat de eerste liefde verzaakt werd.

Zolang de liefde tot zijn Hemelse Zender, tot de broeders en tot de verlorenen het hart van de prediker doet branden, zolang zullen zijn woorden de gloed hebben van de Heilige Geest. Zijn oproep tot bekering is de bede van zijn hartstochtelijk verlangen anderen tot Christus te leiden en hen zo voor eeuwig gelukkig te maken. Zijn boeteprediking is als het woord van een vader, die zelf diep de pijn gevoelt om de zonden van zijn kinderen, zijn Maranatha boodschap zal geboren worden uit het liefdevol verlangen naar zijn Heiland…

Zie dan gebeuren er wonderen!

Dan lezen we van de opwekkingsprediker Edwarts in Engeland, die zijn preken woord voor woord uitschreef en met een vergrootglas moeizaam voorlas, doch wiens hart brandde van liefde tot zijn gemeenteleden en die uren door­bracht in gebed om de zielen van zondaars van God af te smeken. Een machtige opwekking ontstond onder zijn predi­king!

Doch als de liefde sterft, wordt ons woord ijdel, het is niet meer de drager van het fluïdum des Geestes, Die immers Liefde is. Louter liefde tot God en de mensen.

Zo is het ook met het gebed: slechts liefde tot Christus, liefde tot hen die lijden, liefde tot de gemeente maakt onze bede tot een worsteling met Hem, die overwonnen wil wor­den door de Geest, Die Hij zelf in onze harten heeft ge­legd.

Zo is het met de profetie. Ja vooral hier! Alleen de liefdevolle eerbied tot God de Vader, en tot Christus de bron der profetie en de broederlijke liefde tot de gemeente in wier midden hij geroepen is. kan de profeet zuiver doen staan. Zo spoedig deze liefde kwijnt, springt het onderbe­wuste als een oncontroleerbare stroom omhoog en door­stroomt de beddingen, die vervuld moesten zijn met het water van de Geest. Paulus weet het bij ondervinding – toen reeds in zijn dagen – en hij zegt het zo ernstig: “al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een schetterende cymbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had. zodat ik bergen ver­zette. maar had de liefde niet, ik ware niets!”

En laat ons nu niet licht hierover heen lopen: dit, en dit alleen is de diepste oorzaak dat èn het woord ijdel én het gebed zonder verhoring én de profetie tot een aanfluiting zijn geworden, ja verachtelijk als ijdele woordenkramerij. Dacht u dat Paulus dit hier wel zegt, doch dat het in onze gemeenten niet voorkomt? Neen, laten, we het eerlijk zeggen: zoals een vrouw het voelt als de liefde van haar man verkoelt, zo voelt de gemeente het als het verlangen naar persoonlijke eer, macht over mensen of aards voordeel het hart heeft afgetrokken en daarom legt ze het gesproken woord naast zich neer.

Natuurlijk vinden we deze zelfde fout ook bij de gemeen­teleden, doch hier wordt vanaf de kansel menigmaal tegen gewaarschuwd. Het is nodig, dat ook de andere kant, het manco bij hen die spreken, belicht worde door Gods zoeklicht.

Het woord van Jezus dat oproept terug te keren tot de daad (Matt. 07:21-27) is een oproep terug te keren tot de liefde.

Want ook de daad is waardeloos als ze niet uit liefde geboren wordt’

Dit blijkt zo duidelijk uit onze tekst. Als Jezus zegt: ”doet opnieuw uw eerste werken,” dan is dit niet een aan­sporing om in eigen kracht weer te trachten de oude hoogte te bereiken. Neen, het geheim van onze dorheid wordt ge­noemd in het vorige vers: ”Dit heb ik tegen U, dat gij Uw eerste liefde verlaten hebt!”

Zonder de liefde zijn ook de werken ijdel! De liefde slechts is de vervulling der wet.

Daarom laat Paulus in 1 Korinthe 13 volgen: “Al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand (dit zijn toch wel schone daden zouden we zeggen), maar had de liefde niet, het baatte mij niets.”

Liefde tot Christus, liefde tot de naaste hebben wij nodig – wij allen.

Noch het woord, noch de daad zijn iets in Gods ogen als het hart niet brandend is van liefde!

De liefde… hebben wij de liefde?

Laten we ons eens toetsen aan wat Paulus schrijft.

De liefde is lankmoedig… ze verdraagt om terzijde ge­schoven te worden, als ze de minste moet wezen en anderen mogen voorgaan en het woord hebben.

De liefde is goedertieren, ze vergeeft gaarne en menig­maal.

Ze is niet afgunstig. Ze ergert zich niet als een ander meer mensen trekt door de prediking, maar geëerd wordt, meer gaven heeft, als het woord van een ander meer indruk maakt.

Ze praalt niet, ze is niet opgeblazen, maar zwijgt liever dan dat ze spreekt zonder geroepen te zijn. Ze hoort niet graag: ”Wat een mooi woord was dat wat u bracht”. Ze telt niet het aantal bekeerlingen, dat ze maakte en spreekt niet over de volle samenkomsten waar ze diende.

Ze kwetst niemands gevoel. Ze spreekt geen oordeel uit in de samenkomst (noch minder achter iemands rug), maar bidt vurig, dat God de waarschuwing onder vier ogen ge­noeg moge doen zijn.

Zij zoekt zichzelf niet. Als ze moet vermanen of tot boete opwekt heeft ze enkel het heil van anderen op het oog. Het is niet een afreageren van bitterheid omdat ande­ren het met ons niet eens zijn, welke bitterheid men nu in de prediking (of wat nog erger is in de profetie, misschien on­bewust) tot uiting brengt

Ze wordt niet verbitterd, ook niet als de broeders onze goede bedoelingen niet zien en ons inzicht in Gods Woord niet willen erkennen. En als de wegen uiteenlopen legt ze niet een bepaald accent op ieder woord en iédere daad van anderen om aan te tonen hoe haatdragend deze zijn.

Ze is niet blijde over de ongerechtigheid, maar zij is blijde over de waarheid. Ze geniet niet bedektelijk ais ze hoort dat scheuringen, twisten, ketterijen ook andere gemeenten aantasten en van hun kracht beroven.

Alles bedekt zij, alles vergeeft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. Zij geeft het oordeel over aan God, die im­mers de harten kent. Zij voelt zich slechts geroepen de goede kant te zien van de daden der broeders en slechts daarover te spreken.

Liefde tot God, liefde tot de naaste, dat is het wat wij weer boven alles nodig hebben. De gemeente van Jezus Christus kwijnt, niet omdat ze geen schone woorden heeft, of omdat ze niet goed georganiseerd is, of geen inzicht in de waarheid heeft of geen weldadigheid beoefent of evan­gelisatie of zending drijft, doch omdat de eerste liefde niet meer woont in onze harten. Profetieën zullen hun waarde verliezen, tongen zullen verstommen, kennis zal verbleken, doch de liefde vergaat nimmermeer. En waar we telkens kunnen zien dat de verdeeldheid niet uit de gemeente zelf opkomen, doch over de kansels in de gemeenten doordringen en daar onder de eenvoudigen verwarring stichten, daar moeten we op grond van Gods Woord deze vermaning tot liefde niet alleen tot de gemeenteleden richten, zoals zo menigmaal gebeurt, doch in de eerste plaats tot de voor­gangers en geestelijke leiders en zij die zeggen profeten te zijn. Het is helaas in onze dagen zo menigmaal waar wat Jesaja schrijft: “De leiders van dit volk zijn verleiders en die van hen geleid worden, worden ingeslokt.” (Jes. 09:15).

De liefde alleen kan onze verscheurde kerken en gemeen­ten weer helen. De liefde alleen kan de bron worden van een nieuwe krachtige opwekking, de ware voorbereiding voor de komst van de Geliefde.

Br.

 

De Atoombom op Nagasaki

(Overgenomen uit het Engelse Zendingstijd- schrift “The Witness” van April 1946).

Uit een brief van Mevr. A. E. F. Oliver nemen we het volgende over:

“We werden naar Moekden vervoerd en enige dagen later bracht men ons naar Japan. We bleven ruim 2 jaar in Kobe. We zaten daar in een armoedig gebouw, maar de voeding was vrij goed, de bewakers waren vriendelijk, maar we mochten geen brieven ontvangen.

Daarna werden we overgebracht naar Nagasaki. waar we dertien maanden bleven. Hier veranderde alles. Wij hadden geen vrijheid, veel te weinig en slecht voedsel en kwamen bijna om van honger. De vier bewakers waren onverschillige kerels, die al de rijst opaten, die bestemd was voor de 41 geïnterneerden. Ook het vlees, dat eens per maand voor ons werd gebracht, aten zij op en namen ons zelfs de groente af, die we zelf kweekten. Toch konden we temidden van dit alles Hem loven, die ons Zijn tegenwoordigheid heeft be­loofd en die gezegd heeft: “De mens zal bij brood alleen niet leven.”

Op de 9e Augustus omstreeks 11.20 uur viel de atoombom. Ik lag in bed, toen plotseling een helder licht, feller dan het zonlicht, in de kamer viel, gevolgd door een geweldige ruk­wind. De deur werd ingedrukt, aan de ene kant werden alle ruiten verbrijzeld, soms de raamkozijnen ook. Het grote ge­bouw schudde, zodat het pleisterwerk naar beneden viel en de meubels van hun plaats schoven. Sommige geïnterneerden werden van de grond opgetild, bij anderen werd het bril montuur verbogen, bij weer anderen vielen de brillenglazen uit het montuur.

Mijn bed lag vol glasscherven en dingen, die van de muur gevallen waren, maar zelf was ik niet gekwetst. Mijn lieve man, die aan de tafel zat, kreeg een hevige bloedende vleeswond aan het voorhoofd en velen in het kamp hadden snijwonden en kneuzingen.

Mensen, die witte klederen droegen werden lang niet zo erg verwond als zij die gekleurde kleding hadden. Bij papie­ren advertenties op de stations zagen we, dat de zwarte letters verdwenen waren en het witte papier er omheen onaangetast!

De stad was na de ontploffing overdekt met een dikke zwarte wolk. De planten en bomen, die de heuvelhellingen bedekten waren tot op grote hoogte verschroeid. Wij bevon­den ons op twee en een halve mijl (Ongeveer 5 kilometer) afstand van de plaats waar de bom ontplofte”.

Een Amerikaans Christen, die dit las in een Amerikaans zendingsblad voegt er het volgende aan toe:

“Het wonderlijke verschijnsel, dat de in het wit geklede personen nagenoeg geen letsel bekwamen, herinnerde er ons aan, dat allen, die bekleed zijn met het zuiver witte kleed “der gerechtigheid Gods” niet door het oordeel Gods getroffen worden,

We behoeven u niet te zeggen, dat zo’n kleed niet door ons kan worden samengesteld. Het wordt kosteloos ter be­schikking gesteld door God, Die Jezus Christus tot een zond­offer voor ons maakte, opdat wij zouden worden gerechtig­heid Gods in Hein (2 Kor. 05:21).

Deze gerechtigheid Gods, die door het geloof in Jezus Christus is, komt tot allen en over allen, die geloven (Rom. 03:22).

Het oordeel Gods komt stellig en als het komt, zullen zij. die bekleed zijn met het witte kleed van zijn gerechtigheid vrij uitgaan, maar zij, die bekleed zijn met de zwarte klede­ren van zonde en ongeloof, zullen niet ontvlieden.’

 

Avondgebed

Heer, onze God, nu weer een levensdag ontzinkt aan onze handen en wij terugzien op het vele. dat wij deze dag hebben verzuimd en waarin wij te kort ge­schoten zijn, ondanks onze béste voornemens; nu wij het andermaal moeten erkennen, dat noch onze wer­ken noch wij zelf bestaan kunnen voor Uw Heilig Aangezicht; nu ons niets blijft dan een beroep te doen op Uw eeuwige Barmhartigheid en Ontferming, geef, Heer, dat wij ons niet schamen voor onze ar­moede en dat wij niet geërgerd worden aan onze on­macht.

Maak ons nederige en zachtmoedige dienstknechten van Uw Zoon,

En schenk ons Uw Heilige Geest, opdat wij bij Zijn Licht leren leven van Uw Koninklijke Genade alleen.

Neem alle gedachten van haat en onkuisheid uit ons weg.

En hetgeen wij misdeden in woorden, daden en ge­dachten, wil dat ten goede doen keren door Uwe Liefde, want Gij zijt machtig het kromme recht te maken en duisternis te doen verkeren in het licht.

Bed ons in Uw Vrede en schenk ons een geruste slaap,

Amen.

 

Dateren

We hebben één en andermaal geschreven over het “dateren” van onze positie als kerk des Heren in de wereld. Leerzaam is in dit opzicht de geschiedenis van de vromen koning Josia. Zij laat zien hoe ook “leidslieden” zich kunnen vergissen in dit overzien van de situatie.

Er staat van Josia geschreven, dat vóór hem en na hem geen koning geweest is. die zich zo met zijn ganse hart bekeerd had. (2 Kon. 23:25).

Deze Josia nu vond een droevig levenseinde, omdat hij niet onderkende de situatie van het volk Gods in zijn dagen. ’t Was geen wonder. Hij had een heerlijke reformatie doorgevoerd: zelfs hoogten had hij weggenomen. Lees geheel Koningen 23. Maar op het volk bleef des Heren toorn rusten en branden. Om alle tergingen waarmee Manasse hem getergd had. Dat had de Here ook duidelijk gezegd, bij het vinden van het wetboek (2 Kon. 22:15-20).

Maar toen Farao Necho van Egypte optrok tegen Assyrie meende Josia ook een rol te kunnen spelen op het wereldtoneel

Heeft hij wellicht het “gereformeerde kerkvolk van zijn dagen te hoog aangeslagen?

Formeel was in zijn dagen alles in orde. Ongetwijfeld werden de offers in de Tempel trouw gebracht. Farao Necho waarschuwde Josia nog. En deze waarschuwing uit heidense mond was een Woord Gods: (2 Kron. 35:22). Maar zou de “kerk” naar de “wereld” luisteren?

Josia’s leger werd geslagen en hijzelf gedood. Een volk’ waarop Gods toorn rust, moet op geen overwinningen reke­nen. Josia had moeten weten, dat de rol van Juda was uitgespeeld.

Laten wij, als de Here een kwaad gaat brengen over alle vlees, geen grote dingen zoeken.

Alleen voor wie zich vernedert onder de krachtige hand des Heren is er ontkoming uit de storm der gerichten. En misschien ook nog: verhoging… te Zijner tijd.

N.B.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Een Hollandse dienst in Grand Rapids

Na 75 Engelse diensten eindelijk weer eens in mijn eigen lieve Hollandse taal. Wat een gemak om alles gewoon te kunnen zeggen, wat in je gedachten komt. Nu voel ik hoe moeilijk het anders is

Er zitten veel Hollanders vóór mij. Wij geven eerst een psalm op. “Want God de Heer zo goed zo mild ‘, t Is een stukje vaderland wat we beleven en het heimwee doet zich gelden bij sommigen. Een oude dame zit stil te huilen. Een man zingt met stralend gezicht, zijn hoofd een weinig opgeheven. Er is bezieling in zijn blik. En nu ga ik vertellen.

Er is spanning en ontroering. Ik voel dat dit nu makkelijker kan dan in het Engels en ik blijf spreken, lees soms voor uit mijn boek en ’t is al kwart voor tien als ik “amen zeg. Dr. Zegerius die mij ingeleid heeft, zegt later: ”Je hield ons te lang in spanning, het was te zwaar voor ons. We zijn dit niet gewend in Amerika, probeer een volgend keer er tussen door iets minder spannends te vertellen.

Ik voelde het zelf ook en was erg moe na afloop. Maar’ heerlijk waren de gesprekken daarna. Wat een handen drukten de mijne! Wat een oud-Haarlemmers zijn er in Grand Rapids.

Velen spraken na over de boodschap, die God hen wilde brengen door mijn lezing. Wat is het heerlijk als God je woorden zegent, als er werking van Gods Geest is. We zongen tussen de dienst in: ”Daar ruist langs de wolken een lieflijke Naam”. Wat is dat toch een heerlijk lied en wat ontroerend om het zo ver van huis te zingen.

In Amerika kun je van alles verwachten. Maar wat mij daarnet overkomen is, was werkelijk een “thrilling”! Ik had mijn portret laten maken in een warenhuis, ’t Bijzondere was dat je bij het poseren jezelf zag in alle houdingen zoals je op het portret kwam. Ik wandelde daarna terug en zag voor ’t warenhuis een oploop. Ik ging kijken en daar ston­den twee radiomensen die elke voorbijganger interviewden. Een schooljongentje antwoordde niets dan ja en nee, een paar meisjes deden niets dan giechelen. Daar ineens werd vlak voor mijn gezicht een rond dingetje gehouden, ‘t was een microfoon en ik moest spreken. Nou, dat moet je mij nu juist vragen. Ik hield een betoog over de dankbaarheid van Nederland voor de pakketjes die Amerika stuurde. Ze vroegen of ik een paar woorden in ‘t Nederlands wilde zeggen. En toen vertelde ik over de concentratiekampen en ik zei: “Ik zou er niet doorheen gekomen zijn zonder Christus. Hij heeft mij erdoor geholpen. AI de dingen die in de Bijbel staan heb ik altijd geloofd. Nu weet ik uit ondervinding dat ze waar zijn’.

Ik praatte over mijn indrukken van Amerika, b.v. dat ik het zo spijtig vond dat de mensen hier de Niagara ‘s avonds kleurden en tot slot zei ik: “Dit kan ik ieder zeggen. Jezus Christus is het antwoord op alle problemen”.

Als beloning kreeg ik twee vrijkaartjes voor een lunch in het warenhuis.

’n Oud vrouwtje drukte me de hand en bedankte me, en toen ik door het gedrang wegliep riepen velen: ”We enjoyed your interview’. Thank you.

Amerika is toch een grappig land.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss.

Een jonge Israëliet. Harry de Castillo, deed ook zijn in­trede in Bethesda. Zijn ziekte was reeds in een vergevorderd stadium. Zijn vingers geleken wél bananen. Hij vertelde ons, dat zijn moeder hem steeds verboden had bananen te eten, omdat hij dan gevaar liep melaats te worden. Toen zijn moeder overleden was had hij echter toch bananen gekocht en gegeten. De inboorlingen van Suriname geloven aan het bestaan van een “treffoe” dat wil zeggen: iets dat ze niet mogen eten omdat ze anders deze vreselijke ziekte krijgen. Mijn zwart negermeisje, dat mij in het huishouden hielp mocht bijvoorbeeld niets van de koe gebruiken, zelfs mocht ze geen koek gebruiken waar melk in verwerkt was. Natuur­lijk ook geen vlees of bouillon, kaas of boter. Wij namen echter bij onze melaatsen geen notitie van dit bijgeloof en lieten hen alles met dankzegging gebruiken, wat de Heer in Zijn genade ons gaf.

Onze lieve Harry ging spoedig hard achteruit, maar toch gevoelde hij zich zeer gelukkig onder de trouwe verpleging van onze diaconessen, hij genoot van alles, maar begreep niet hoe het mogelijk was, dat gezonde mensen zich aan dit werk konden geven. Op zekeren morgen, toen zuster Filip­pine zijn wonden reinigde en verbond, vroeg hij haar: “Zuster hoe is het toch mogelijk, dat u uw vaderland, uw familie en alles wat U lief had, hebt verlaten om ons te gaan verplegen, afgezonderd met ons in het Surinaamse oerwoud 7″ De zuster antwoordde hem: “Ja Harry, dat deed ik uit liefde tót Hem, Die nog een veel heerlijker Vaderhuis verliet, om mij voor tijd en eeuwigheid zalig te maken ‘. Toen vroeg Harry: ”Is Hij Degene, die aan het kruis stierf en Die wij als Joden verafschuwen!” “Ja Harry” was het antwoord van de zuster “Hij is het en Hij alleen, Wiens liefde in mij werkt en Die mij dagelijks de kracht geeft om opgewekt jullie te verplegen en te helpen!”

Toen vroeg Harry om een Bijbel, “want”, zo zeide hij. “indien dit zo is, dan moet ik meer van hem weten, zuster!”

Harry begon zijn Bijbel te lezen en nam deel aan de gees­telijke samenkomsten die gehouden werden. Hij verzocht mijn echtgenoot om onderwijs, ook om gedoopt en in de gemeente opgenomen te worden. Helaas heeft mijn man maar heel kort de vreugde gehad hem te mogen onderwijzen, want toen de ziekte zijn eindstadium inging, kwam er ook nog “koud vuur” aan de vingers bij. Wij hoorden hem zelfs in ons huis, dat ver af lag, kreunen van de pijnen. Maar God­dank, zijn ziel was behouden, hij had Christus als zijn Ver­losser aangenomen en ging in volle vrede naar het Vader­huis boven.

Mijn man mocht hem niet begraven, want zijn vader en familie brachten een rabbijn mee voor zijn begrafenis. Mijn man zeide tot mij: “Dat hindert alles niets, kon onze Harry ook al niet gedoopt worden, hij is bij zijn Heiland en Verlosser”.

Gaarne denk ik ook dikwijls terug aan onze lieve broeder Allen, Hij was jaren tevoren opgepakt door de politie en naar het Gouvernementsgesticht gebracht. Hier was hij, evenals alle protestantse melaatsen, aan onze zielszorg toe­vertrouwd. Op een goede dag vroeg hij aan mijn man, of hij niet in Bethesda kon worden opgenomen.

Zijn stille, rustige aard en vooral zijn kinderlijk geloof in zijn Verlosser, hadden ons al lang aangetrokken. Mijn man deed dan ook het verzoek aan het bestuur om hem in Beth­esda te mogen opnemen. Evenals onze Brara Monsanto was hij, gedurende de korte tijd dat hij bij ons was, voor de andere zieken tot grote zegen. Hij wees hun de weg naar het kruis en trachtte het geestelijk leven van hen, die hun Heiland gevonden hadden, te versterken en te verdiepen.

Te gauw’, naar onze mening, werd bij opgeroepen door Hem, Dien hij boven alles liefhad. Hij lag zwaar ziek te bed, en de zusters verwachtten spoedig het einde. Op een avond vroeg hij aan de zuster, die hem verpleegde of ik bij hem wilde komen. Hij wilde afscheid van mij nemen. Ik zie hem nog liggen, zo rustig, in volle overgave aan zijn Heer en Heiland. Toen ik hem mocht zeggen: “Brara Allen, de Here Jezus komt spoedig. Uw witte kleed is klaar en de palmtak der overwinning zal Hij u weldra in handen geven antwoordde hij blijmoedig, terwijl zijn oog glansde: ”O ja! De zusters vertelden mij, dat hij die melaatsen, die hun hart en leven nog niet aan de Heiland hadden gegeven, liet vragen bij zijn sterfbed te komen één voor één. Hij bad hun met nadruk toch niet langer met de goede keuze te wachten.

Diezelfde nacht nog is hij het zalig huis hierboven binnen­getreden.

 

Oecumenische Flitsen

“De stem van het Andes-gebergte”.

De Christelijke Radiozender in Quito, Ecuador, heeft grote betekenis, allereerst voor de Evangelisa­tie van Zuid-Amerika en dan vér daar bovenuit voor de verkondiging van het Evangelie in vele andere talen. Thans wordt de boodschap van Quinto uit in 14 talen door de lucht aan alle schepselen verkondigd: de zender is dagelijks tien uren in werking. Er is regelmatig een Godsdienstoefening voor de Indianen, en er worden aan de zendelingen toestellen ter beschikking gesteld, zodat de Indianen op de Zendings­posten het Evangelie door de radio kunnen horen. De “Stem van het Andes-gebergte” wil zeggen “Heraut ‘ van de zegeningen van Jezus Christus” (“Heralding Christ Jesus’ blessings” – H.C.J.B,). Er bestaat in Shanghai juist zo’n Christelijk radiostation. De ver­eniging, die dit werk draagt, heet “Wereld Radio Zendingsgenootschap’. Zij heeft de grote taak op zich genomen, in 38 sleutelposities der wereld een Christelijke Radiozender op te richten. Voor Europa heeft men Athene. Brussel of Kanton Bern en Helsing- fors op het oog. Hoe heerlijk zou het zijn, als door middel van de radio binnenkort “alle creaturen” het Evangelie konden horen. Wij willen de Here bidden, dit moderne Zendingsmiddel rijk te zegenen.

Uit: “Bijbel en gebed.

Het kind en de bioscoop.

In het Engelse weekblad “Kinematograph Weekly” werd een rapport gepubliceerd van de “Scottish Educational Film Association”. welke een onderzoek in stelde naar het bioscoopbezoek van kinderen in Enge­land.

Het blijkt, dat 80% van de Engelse kinderen één­maal per week en velen zelfs meerdere malen per week naar de bioscoop gaan.

Het bezoek van kinderen in de leeftijd van 5 tot 7 jaar is bijna even groot als dat van oudere kinderen. De schuld van dit euvele feit ligt bij de ouders, die deze kleintjes met de oudere kinderen meesturen om zelf de handen vrij te kunnen hebben.

Met nadruk wordt er nog op gewezen, dat er geen verband bestaat tussen het veelvuldige bioscoop­bezoek en de jeugdcriminaliteit. (Maar wij denken er het onze van.       Uit: “Filmwereld”

Het atheïstische humanisme en de spin.

In een oude schuur, vertelde Henry Fosdick ergens, had een spin haar net geweven. Welgedaan zat ze in haar schuilplaats te loeren op nieuwe buit, toen haar de gedachte opkwam, haar rijk eens te inspec­teren. Ze wandelde langs de omtrek van haar net, toen ze aan een dikke draad kwam, die naar boven liep en zich verloor in het diepe duister, dat onder de nok van het dak hing. “Wat doet deze draad hier?” vroeg ze en beet hem door. Plotseling zakte het hele net in elkaar. Het was de draad, waarlangs ze eens van de nok naar beneden gekomen was en haar net aan had opgehangen. Dat was ze vergeten, met het geschetste gevolg.

Zo doet een mens, die zijn oorsprong van al wat goed is, vergeet, Zijn wereld zakt in elkaar.      

Uit: “De Christen”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)