De weg Gods
“En aldaar zal een verheven baan, en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de onreine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor dezen zijn; die dezen weg wandelt; zelfs de dwazen zullen niet dwalen.” (Jes. 35:08).
Daar is voor hen die zich kinderen Gods noemen, een weg die verschillend is van die van de kinderen van deze wereld. De mens bewandelt de weg ten leven die voert naar de heerlijkheid Gods, of hij bewandelt de weg, die tot het
eeuwig verderf leidt.
In ons tekstwoord wordt gesproken van een verheven baan, welke de heilige weg zal genaamd worden. Dit moet toch wel een bijzondere weg zijn, een weg die niet door alle christenen wordt betreden, want u bent er toch wel van overtuigd dat er een groot verschil is tussen gelovigen. Er is een vormelijk Christendom, dat leeft naar het goeddunken van het eigen hart. Hen beweegt niet de vraag: bewandel ik wel deze verheven baan, de weg der heiligheid? Neen zij leven geheel naar eigen lust en begeerten. Hier is sprake van de reine van hart, de verlosten, de dwazen en de vrijgekochten des Heren, die niet enkel deze weg bewandelen, maar ook met gejuich tot Sion zullen komen. Wie zijn het die deze weg bewandelen? Misschien is het goed om enkele voorbeelden uit het Woord Gods te nemen, om dit aan te tonen.
In de dagen van Nebukadnezar, de koning van Babel, werden de kinderen Israëls in ballingschap gevoerd. Overal in Babel was grote afgodendienst en men deed en leefde naar het vlees. Er waren 4 jongelingen, die zich voorgenomen hadden zich niet te verontreinigen, zij hadden de verheven baan van zelfverloochening gekozen. Indien zij gewild hadden konden zij van alles genieten wat er maar te genieten viel, maar zij waren dwazen om Gods wil geworden.
De drie vrienden en Daniël hadden het niet makkelijk. Het kost iets, ja het kost alles om deze heilige weg te bewandelen. Er moet een beslist nee tegen de lusten en begeerten van het vlees worden gesproken. Het scheen wel eerst of Nebukadnezar tot ware Godsverering was gekomen, “nadat Daniël zijn wonderbare droom had uitgelegd. Toen had de koning uitgeroepen: “Het is de waarheid, dat uw God een God der Goden is, en een Here der koningen” (Dan. 02:47) Maar spoedig was dat vergeten en in het dal van Dura werd een geweldig beeld opgericht 36 m hoog en 3 m breed en dat ieder moest aanbidden. Het is niet te zeggen, of dit een afbeelding was van de koning zelf of een voorstelling van de militaire macht of staatsmacht. We trekken even de geschiedenis door en vinden ook later sprake van een beeld: het beeld van de Antichrist, dat opgericht zal worden te Jeruzalem.
In Jeruzalem klinkt de lofzang in stilheid tot God. maar in Babel gaat het heel anders toe, daar is heel wat ceremonie en propaganda. Al wat groot is en heerschappij heeft in Babylon zal de processie openen en wanneer dan op de verschillende muziekinstrumenten zal gespeeld worden, dan zal het feest der aanbidding beginnen (Dan. 03:01-05). Wie niet aanbidt zal in de vurige oven worden geworpen. Bij de wereld is alles dwang, daar is men een willoos slaaf der zonde. Christus vraagt onze redelijke Godsdienst, geen dwang, maar vrijwillige gehoorzaamheid is het grote verschil.
Ook heden ten dage komt deze vraag tot ons “wie zult gij dienen” Het is een vraag van het allergrootste belang. In het rijk van Nebukadnezar is geen plaats voor ieder die deze verheven baan, die de heilige weg wordt genaamd, bewandelt, maar in het rijk van Christus is geen plaats voor wie niet buigen wil voor de Koning der eeuwen. In Christus is geen rassenverschil of rassenhaat, Hij vraagt alleen vrijwillige overgave.
De wereld houdt haar wijdingsfeest in het dal van Dura, maar God arrangeert in het jammerdal dezer wereld Zijn offerfeest aan het kruis, dat ons veroordeeld en laat zien wie en wat wij zijn. En terwijl de wereld in aanbidding neerknielt voor de macht van de mensen, knielt de bruidsgemeente van Jezus Christus neer aan de voet van het kruis, en bidt en zingt:
“Ik buig mij voor die macht der liefde
Die zich in Jezus openbaart.”
Deze drie jongelingen kenden deze verheven baan, er was bij hen vastberadenheid en Goddelijke moed. Alles lieten zij aan God over. Ze waren er niet zeker van of God hen wel zou verlossen uit de vurige oven, maar wanneer dit tot Gods eer zou Zijn, dan zou het stellig gebeuren en zo niet, “wij zullen uwe góden niet eren “. ((Dan. 03:17-18). In welke vorm het ook zou uitvallen, de dood was verslonden tot overwinning. Ja, Gods gemeente is nog altijd een gemeente aan het kruis. Het kan best wezen, dat zulk een lot als van deze jongelingen ons niet beschoren is, het doet er ook weinig toe. Het is aan de Here om te beslissen. Maar wel moet elke dag opnieuw weer staan in het teken van vrijwillige overgave. Dat is de verheven baan, daarop wandelen de verlosten, en zij zullen tot Sion komen met gejuich. Van hen geldt het woord van Paulus, “Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin”. (Filip. 01:21).
En toch is het leven, dat door het kruis beheerst wordt, een leven van vreugde. Het schijnt ons eerst niet zo toe, maar dat komt omdat we dan nog niet in de diepte van het kruis zijn ingedaald. Paulus leerde het geheim en daarom kon hij zeggen: ”Wij vertragen niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid.” (2 Kor. 04:16-17)
Paulus de Apostel des Heren, was ook één, die deze weg bewandelde. Hij verstond het zich te verloochenen en daardoor trad hij in de voetstappen van zijn hemelse Meester. Hij wenste de verheven baan te bewandelen die Christus hem had voorgesteld, daarom roept hij ons toe: “Ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde.’ (1 Kor. 09:27).
Hij had des Meesters woord gehoord en verstaan “die verloochene zichzelf en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij.” Daarom zegt hij: “Ik sterf allen dag. ik draag de littekens van de Here Jezus in mijn lichaam.’
Dat is nu wandelen op de verheven baan, die de weg der heiligen wordt genoemd. En die weg is toegankelijk voor eenieder. De dwaze zal er zelfs niet dwalen. Hier wandelen de “armen van Geest”, die “geestelijk bankroet” gegaan zijn, die niets meer weten, maar nu in Christus het ware leven hebben gevonden. Hier worden de echte “armen” gevonden. Zij die rijk en verrijkt zijn in zichzelf kennen deze weg niet, want deze weg is te nauw en te steil voor hen. Hier wordt uiterlijke heerlijkheid afgelegd en staat men naakt voor Gods oog. En toch voert deze weg ons tot het ware Sion, Gods vrijstad, waar eeuwige blijdschap op onze hoofden wezen zal, en droefheid en zuchting zullen wegvlieden.
Het is geen gemakkelijke school, die wij doormaken op dezen weg. Hier wordt geen “snelcursus” gegeven, hier wordt men apart genomen en ontvangen wij privé les. Hier moet men zijn eigen leven verliezen, om het ware leven te gewinnen en moet Paulus’ ervaring ook onze ervaring worden, “Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Here, om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen. ‘ (Filip. 03:08).
Deze weg moge op het eerste gezicht niet aanlokkelijk zijn voor het vlees, en dat is ook inderdaad zo, maar het einde zal heerlijk zijn. Christus volgde deze weg en er is ook voor een ware volgeling van Hein, geen andere. Een gekruiste Christus heeft als volgelingen gekruisigde christenen.
- K.
Wie doet het?
Wij hebben zo van die prachtig-sluitende termen in onze “gereformeerde” theologie. Een daarvan heet: de “toelating” Gods. Maar die mooi-kloppende term heeft onze ogen gesloten voor de waarheid, dat de Here alle dingen doet.
Ja, wij lezen nog wel eens een keertje in onze Catechismus van die alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen,
Maar – laten we nu eerlijk zijn, toen we in de vreselijke oorlogsjaren gebukt gingen onder het onrecht van de vijand, toen onze voorraden werden weggehaald, toen onze mannen in gevaar waren, toen onze koeien uit de weiden werden geroofd, toen hebben we maar op die vijand gekeken en we hebben soms zelfs gescholden en we hebben onze tanden geknarst.
Maar hebben we ook gezegd – niet eens in een galmende preek – maar zo bij elkander op visite en tot onze kinderen Dit alles komt van Gods Vaderlijke hand ons toe?
Toen onze havenkaden en kranen werden opgeblazen: dit komt van de Here ons toe!
Als we over de gruwelen der concentratiekampen spraken!
We sprongen bij dit laatste gauw over op dat mooie theologische vluchtheuveltje: dat is onder Gods toelating. En zo was het allerverschrikkelijkste van deze rampen weggeredeneerd. We hadden het o, zo druk – over onze rechtjes, die werden aangetast, maar we hadden heel weinig oog voor Gods recht over ons, afvallig christenvolk.
“Wie heeft Jacob (ook Jacob ja, ook het christenvolk) tot een plundering overgegeven en Israël de rovers?” Zie (Jes. 42:24-25).
Antwoord: ”Is het niet de Here, Hij tegen Wien wij gezondigd hebben. Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen en zij hoorden niet naar Zijn Wet. Daarom heeft Hij over hen uitgestort (niet maar “toegelaten”) de grimmigheid van Zijn toorn en de macht van de oorlog en Hij heeft hen rondom in vlam gezet.”
En nu komt het erge: ”Doch zij merkten het niet (n.l. dat de Here het deed). Hij heeft hen in brand gestoken, doch zij namen het niet ter harte, d.w.z. zij hebben er geen acht opgegeven, waarom de Here het deed.
Die verharding en verblinding gaat helaas onder ons christenvolk nog door.
Over de rampen in Indië wordt gesproken op een manier alsof alleen maar “fouten” worden gemaakt. Er wordt alleen op mensen gezien. De regering krijgt van alles de schuld. Als “wij” het maar mochten doen, met “onze” beginselen, dan zou alles goed gaan,
Wie heeft daarginds alles rondom in vlam gezet? Is het niet de Here? Zijn oordelen gaan ook nu nog over ons koninkrijk der Nederlanden. Wij zijn een beroofd en geplunderd volk (Jes. 42:22). Zij zijn allen verstrikt in de holen en verstoken in de gevangenkampen, zij zijn tot een roof geworden en daar is niemand, die hen redt, tot een plundering en niemand zegt; Geeft ze weder.
Wie onder ons neemt zulks ter ore? Wie merkt op en hoort wat hierna zijn zal? (Jes. 42:23) d.w.z. wie trekt hieruit een les voor de toekomst, n.l. om dan niet zo doof en blind te zijn, maar om in het vervolg de tekenen der tijden te verstaan?
(Overgenomen uit Kerkblad der G.K. art. 31 te Gorinchem.
Contact per brief
Ds. J. B. te V. vraagt ons iets te schrijven over het geven van tienden. Zoals men weet gaven de Israëlieten het tiende deel van alle veld- en boomvruchten en van ’t vee aan de Here als erkenning, dat het eigenlijk alles van de Here was, wat zij ontvingen.
Nu is het zo, we behoeven dit eigenlijk niet te zeggen, dat deze wetten voor ons haar dwingend element verloren hebben. We leven niet meer onder de wet, maar onder de genade. Niemand, geen voorganger of raad van ouderlingen kan deze eis ooit opleggen aan de gemeente.
Iets anders is echter of de geest van deze wet óns iets te zeggen heeft. Wij willen hierbij letten op twee gedachten De Israëliet moest deze tienden geven uit dankbaarheid aan God, omdat Deze Die de Grote Landeigenaar was, hem gegeven had alles wat hij tot levensonderhoud nodig had. En ten tweede gaf hij dit uit liefde en in dankbaarheid aan hen, die zijn geestelijke leiders waren. De levieten en priesters moesten leven van deze tienden (Lev. 27:20-33; Num. 18:21-32),
Deze twee gedachten zijn ook voor ons van grote betekenis, Dankbaarheid aan God en liefde tot de naaste zullen ons nog steeds moeten bewegen tot het geven van een deel van wat God ons schenkt. In het bijzonder mogen we hierbij niet vergeten met onze stoffelijke gaven te ondersteunen hen, die ons met geestelijk voedsel sterken.
De liefde eist in iedere daad vrijwilligheid van bandelen. Daarom wordt nergens in het Nieuwe Testament een wet genoemd, waaraan we ons hebben te houden. Is het nu dwaas als iemand toch zich houdt aan het geven van tienden van zijn inkomsten. Zeker niet! Liefde zal steeds het uiterste willen doen. Jezus leert ons dit zo schoon als Hij bij de schatkist de weduwe prijst, die van haar nooddruft alles gaf wat zij bezat. Het egoïstische in ons beweegt ons zo menigmaal minder te doen en slordig te worden als het geen wettelijke verplichting is. Daarom geeft Paulus de raad om als men het loon of salaris ontvangt dadelijk daarvan iets weg te leggen. Als dit uit liefde gebeurt zal het opgewekt en niet al zuchtend gedaan worden. Ook in dit opzicht moet ieder in zijn eigen geweten overtuigd zijn, dat hij naar vermogen geeft en het woord voor ogen houden dat God de blijmoedige gever lief heeft.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Dat wij in zovele verschillende kringen en kerken komen behoed ons voor eenzijdigheid. Men kan ergens een zegen ontvangen of gegrepen worden en dan is t natuurlijk dat men in die omgeving zich thuis voelt en blijft. Maar wij moeten verder en komen in een andere stad en weer in andere kringen. Het is heerlijk te ervaren dat er vele knieën zijn, die zich niet voor Baäl gebogen hebbers. Een paar grondwaarheden ontmoeten wij telkens weer. Er is een onderscheiding in drieën: onbekeerd zijn, bekeerd zijn en volkomen overgegeven zijn. Wij vonden dat in de Prayer- groups, in de rechts georiënteerde Reformed Church, in the interdenominational kringen, the Gideons, in Baptist Churches en in de Chr. Reformed Church.
Dan vonden wij in vele kringen de verwachting en het verlangen naar de spoedige wederkomst van Christus. Ook hier in America is dit een steen des aanstoots waarover, door sommige zuiver kerkdijken, ernstig de wenkbrauwen gefronst wordt, vooral als men het duizendjarig rijk durft te noemen.
Soms ben ik bang dat Johannes als hij in onze tijd zou leven in de ban zou gedaan worden omdat hij Openbaringen 20 heeft geschreven.
Zonet werd ik voor de tweede maal op straat geïnterviewd voor de radio. Ik had ’t nu vooruit voorbereid en zelfs vragen geschreven, die zij stellen zouden. Het ging zo enig. Toen ik zei: “Er is geen moeilijkheid te groot of te klein om bij de Heer Jezus te brengen. “Jezus never fails! riep een man; “Amen”. De laatste vraag die zij stelden was: “Wat is Uw antwoord op de vele problemen van deze tijd?” Ik antwoordde toen: ”Het enig antwoord is: ”Jezus Christus. Aan het kruis droeg Hij de zonden der wereld. Ook voor U en voor ieder die luistert door de radio: en het einde der wereld is niet vernietiging door atoommachten. maar de overwinning van Jezus Christus
Deze radio-uitzending is een zeer populaire en wordt door duizenden beluisterd. Ik vroeg of ik in de studio mocht spreken maar de reporter zei: “Hier hebt U veel meer hoorders dan voor welke uitzending ook.” Ik Zei o.a.: ”Als U meer van mij wilt weten, kom dan vanavond in de 8ste Reformed Church, daar vertel ik een heel uur.’ Was het even een reclame? Ja. Amerika is toch een leuk land met onverwachte mogelijkheden.
Na afloop van de lezingen komen dikwijls vele mensen met mij napraten. Er is een gevaar dat door oppervlakkige gesprekken de indrukken vervagen:
“Ik heb ook nog familie in Holland…”
“Hoe is de voedseltoestand in Holland nu!’ “Wanneer kwam U in Amerika?”
“Welke kerk of vereniging heeft U uitgezonden!” “Wat is Uw Engels goed, waar leerde U onze taal?
Er is niet veel tijd en meestal antwoord ik met een enkele zin en vraag dan; “En weet U wat God vanavond u had te zeggen met mijn boodschap? “Is Christus Korting op ieder gebied van Uw leven!”
Soms heb ik de gelegenheid direct met de mensen over hun verhouding tot God te spreken.
Haast vermakelijk zijn soms de uitvluchten. Er zijn er die theologiseren gaan, anderen beschuldigen, sommigen ontwijken door het gesprek over een andere boeg te gooien of door een wedervraag te doen, b.v.: “Vind U het met erg. dat in Engeland zoveel graan gebruikt wordt voor jenever?” “Ja zeker,” antwoord ik. “Maar het is ook erg dat U uw hart niet aan de Heer gegeven hebt.”
“Ja, maar daar heb ik het niet over. Vind U niet dat de wereld steeds slechter wordt! “Ja zeker, en om de wereld te veranderen, moeten we met onszelf beginnen. Weet U waarmee U beginnen moet?
Een ander zei: “Vindt U het niet jammer dat Esperanto geen wereldtaal is geworden?” “Ja zeker, misschien wel, maar daar had ik het niet over, ik vroeg U of U uw leven hebt willen verliezen om Christus’ wil, want dan pas zult U het behouden.”
Eens antwoordde een dame toen ik er op aandrong dat zij haar leven aan Christus zou geven: ”Ik zal U een groot pak kleren sturen. Ik weet dat U in Holland kleren nodig heeft,” Ik antwoordde haar: “Nee, U stuurt geen kleren, wat God van U vraagt is iets anders. Hij wil Uw hart hebben.”
Soms voel ik dat ik geen collecte mag vragen, omdat het geld zich dringt tussen mijn boodschap. Zo licht denkt iemand: “Als ik geld gegeven heb, is het doel van deze bespreking bereikt,” en ontloopt zo de eis van bekering.
Gisteren vroeg ik een koster: “Is Christus Koning op ieder gebied van Uw leven?” “
Zijn antwoord was: ”Dat is zuiver Calvinistisch.”
“Zo, daar ben ik blij om, maar U gaf mij geen antwoord op mijn vraag,” zei ik, maar het lukte me niet hem uit zijn theologische fortificatie te krijgen.
Er zijn toch nog altijd Samaritaanse vrouwen die als er over hun zonden gesproken wordt, vragen: ”Moeten we in Jeruzalem aanbidden of op deze berg Gerizin? Theologiseren is dan ook heel wat makkelijker, dan ronduit over je verhouding tot Jezus Christus te spreken.
Overdenkingen op de pelgrimsreis
Want indien ons hart ons veroordeelt. God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen. (1 Joh. 03:20)
Wanneer we door het ontdekkend licht van de Heilige Geest een blik krijgen op de onreine diepten van ons hart, kan het zijn, dat de zonde en haar macht zo ontstellend ons voor ogen komt te staan, dat we gaan wanhopen aan onze zaligheid.
Zeker, er is in ons een verlangen om God te dienen, er is verlangen om geheel met de zonde te breken en alleen voor onzen Heiland te leven, doch tevens hebben we leren zien, hoe sterk de lust tot de zonde is in datzelfde hart. We gaan het met ontsteltenis toestemmen dat ons hart arglistig is, meer dan enig ding, ja dodelijk. Hetzelfde hart, dat nu verlangt zich ten volle te buigen en bidt om verbroken te worden, zal over enige uren misschien verlangen naar nieuw zingenot, naar de wellustige streling van het vlees of toegeven aan drift, hoogmoed en leugen.
Wie dit door bittere ervaring heeft ontdekt, is bang geworden om opnieuw het verlangen naar God uit te spreken of te smeken om verbreking. Hij gaat zelfs twijfelen aan de waarachtigheid van zijn ontroering, van zijn goede voornemens. ja zelfs van zijn gebed.
Het is dan in de eerste plaats nodig, dat we ons verlangen naar verbreking en levensvernieuwing niet alleen uitspreken in een vertrouwelijk ogenblik of onder heftige bewogenheid tegen mensen, doch tegen Christus. Mensen kunnen ons immers niet helpen, zij kunnen ons hoogstens herinneren aan onze belofte, doch Christus helpt. Aan Hem mogen we niet alleen ons verlangen naar levensvernieuwing bekend maken, doch we mogen deze radicale verandering van Hem ook verwachten,
We beginnen zo menigmaal in eigen kracht om te trachten een nieuw leven op te bouwen. Dit loopt altijd uit op diepe teleurstelling. Tenslotte zullen we óf ons tevreden stellen met een oppervlakkige verandering, óf we worden wanhopig. Doch wie zich aan Christus geheel overgeeft, ondervindt de heerlijke waarheid van onze tekst: God is meerder dan ons hart. Het verlangen was niet geheel zuiver, onze overgave niet ten volle – we moeten dit telkens weer met schaamte erkennen. En hieruit groeit het wanhopig gevoel in ons hart: Ik kan niet anders, ik kan mijn hart niet breken, ik kan het niet brengen tot een volledige restloze overgave. Doch hoe heerlijk is het dan te weten, dat we ons mogen toe vertrouwen aan Eén, Die meerder is dan ons hart. Niet alleen kent Hij ons tot in de diepst verborgen kelders van het onderbewuste (tot in de nieren, zegt de Bijbel) maar Hij heeft ons ook geschapen en kan ons door Zijn goddelijke almacht herscheppen als we Hem daarom vragen.
Vertrouw U daarom geheel aan Hem toe, mijn broeder en zuster.
Laat Hem toe te werken aan Uw hart, Hij kan zelfs een stenen hart, dat altijd weerspannig bleef, veranderen in een vlezen hart, Hij zal door Zijn Heiligen Geest van Uw hart, dat dood was in de zonde, een tempel maken tot Zijn eer. Hij reinigt ons ook van de lust tot de zonde.
Als we dit ten volle geloven, dan kan het niet anders of we zullen ons verheugen in Zijn werk. Hoe groot en ondoorgrondelijk is Zijn liefde. Niet ons. maar Hem komt alle eer toe. Sterven met Christus is een steeds diepere afschuw krijgen van het eigen leven. Doch ieder die dit ondervindt weet ook wat het is, met Hem op te staan tot een nieuw leven. Dan is het niet meer ons leven, doch het is Christus, die in ons leeft. Glorie zij Zijn naam!
Br.
Tien jaar onder de Melaatsen door Zr. G. E. Weiss. (6)
Het was treffend te zien met welk een grote liefde en blijdschap de Diaconessen hun werk deden, hoewel daar zo grote gevaren aan verbonden waren. Ik ontving eens een brief uit Paramaribo van mijn echtgenoot met het verzoek, onmiddellijk de tentboot klaar te maken en met een van de Diaconessen naar Paramaribo te zenden om twee zieken te halen.
Ik neem een gedeelte over van een brief door deze zuster, Zuster Christiane, aan een kennis geschreven.
’s Avonds om acht uur kwamen wij behouden in de stad aan. Toen vertelde mij vader Weiss. dat een jonge man uit Wanica en een meisje uit de gemeente Saron om opname hadden gevraagd. De volgende ochtend ging ik met vader Weiss de jonge man bezoeken, en verder alles voor de reis in orde maken.
De zieke kon haast niet meer lopen en we moesten een ezelskar bestellen en de politie in kennis stellen, opdat de zieke op straat niet lastig gevallen zou worden, ’s Middags ging vader Weiss met de zendeling van Saron naar het meisje om haar de tijd van haar vertrek mee te delen.
Ik reed ’s middags met het ezelswagentje naar Wanica op de jongeman af te halen. Wel twintig mensen stonden verzameld voor het huis en begonnen als op commando te schreeuwen en te huilen toen ze me zagen. Het was alsof ik gekomen was de zieke levend te begraven. Hijzelf was dankbaar toen we eindelijk veilig in de boot waren. Het was een onaangename zaak en ik dacht bij mezelf: “Hoe zal het nu worden als ik het meisje af ga halen.”
We roeiden met de boot naar de Saramaca-sluizen, waar het zendingsstation Saron lag. De zendeling van Saron vertelde mij dat het meisje zeer zwak en half verhongerd was en niemand had die voor haar zorgde. Drie vrouwen stonden op straat maar hielden zich stil en rustig.
Ik trachtte zo goed het ging, de zieke in de boot te leggen. Dit was moeilijk omdat de boot bij het onrustige water zeer schommelde, en ik in gebukte houding het werk moest doen door de laagte van de tentboot.
Behalve dit was de zieke groot en zwaar en werd mij even bang om het hart. Het meisje had behalve melaatsheid ook nog de tering in het laatste stadium en was voortdurend aan het hoesten. De pols was zo dat ik niet verwachtte haar levend in Bethesda te kunnen brengen. Zij klaagde van tijd tot tijd over honger, maar was niet in staat om te eten. Door de koele’ nachtwind nam de hoest toe. De jonge man had grote pijn aan zijn voeten en het speet mij, dat ik hem niet direct kon helpen en verbinden. Zijn treurig gelaat veranderde iets, toen ik hem een belegen boterham en enige vruchten gaf. Ik was blij toen de lichten van Chatillon zichtbaar werden. Enige weken later werd dé teringlijdster uit haar zwaar lijden verlost!”
Oecumenische Flitsen
Erger dan bommenwerpers.
Het geijkte voorbeeld voor een land, waarvan de geboortebeperking de bevolking niet op peil houdt, is voor velen Frankrijk.
Dat dit echter niet het enige land is, waar het kinderloze huwelijk ingeburgerd is blijkt uit een artikel in het te Quebec in Canada verschijnende maandblad “Recueil”.
In de Verenigde Staten hebben 42% van de gehuwde vrouwen geen of slechts één kind. Ongeveer een derde deel van de vrouwen heeft een aantal kinderen i dat voldoende is om het tegenwoordige peil te handhaven.
Het geboortecijfer in de steden is zo sterk gedaald, tijdperk van honderd jaar, d.w.z. in drie alle steden boven 100.000 inwoners haar met een derde verminderd zullen zien, zich geen inwoners van buiten zouden steden geeft Chicago weer het somberste beeld. Meer dan de helft van de gezinnen is daar kinderloos, in nauwkeurige cijfers: 534.125 van de 842.578 gezinnen.
De vrijwillige geboorteperking is een uiting van morele anarchie en een verschijnsel van decadentie van een volk. In een ambtelijk rapport noemde men haar en de Japanse middelen daartoe vernietigender voor het Amerikaanse volk dan de Japanse bommenwerpers. Uit: “Trouw”.
Zeep en Zonde
Een zeepfabrikant die geen christen was, sprak eens met een prediker. De zeepfabrikant zei: “Het evangelie, dat U brengt, heeft niet veel goeds gedaan want er zijn nog steeds heel wat zonden en zondige mensen”.
De prediker gaf niet dadelijk antwoord, doch even later kwamen ze voorbij een kind dat koekjes maakte van modder. Het kind was buitengewoon vuil. Toen was het de beurt van de prediker en hij zei: ”Zeep heeft niet veel goed gedaan in de wereld, geloof ik, want daar is nog steeds veel vuil en er zijn veel vuile mensen”.
“O jawel.” antwoordde de zeepfabrikant, “maar zeep is enkel nuttig als het gebruikt wordt”.
“Juist”, was het antwoord van de prediker. “Zo is het ook met het evangelie dat wij brengen. Het moet ook gebruikt worden”.
1946.06.29
De Krans der Rechtvaardigheid
…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).
Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun scheidende Meester.
Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen opschrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wolken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…
Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.
Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn handen, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.
Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terugkeren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.
Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.
Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).
Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.
De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de politiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont journaal door het blikveld van ons bewustzijn.
We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.
Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?
Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.
’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlosmakelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.
En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?
Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.
Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen evenmin. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of vannacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.
Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.
Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.
Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.
Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.
Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrouwen.
Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).
Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.
Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.
Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te verbinden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste discipelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.
In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.
O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als gelovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren kennen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.
en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…
weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.
Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.
Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.
Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst rationalisme.
Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”
Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze medechristenen. Amen.
Br.
Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)
Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstanding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.
We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen worden zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.
Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.
1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Openbaring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeestelijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.
In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene opstanding verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heerlijkheid.
Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmerkingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons gekomen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaardig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.
- V.
Brieven uit Amerika
Strijd
Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moeilijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.
Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen
Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.
“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.
Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”
We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een natuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.
“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Nederland.
Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.
“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde ondernemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.
Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:
“Uw liefde en trouw omringen
Mijn wankelende schreên’.
Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.
Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moeilijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls gezegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, Goddelijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij vergeleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.
Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.
“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Bekommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.
Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.
Verblijdend nieuws
Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.
We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaatsen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.
Contact per brief
Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.
De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.
Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!
Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.
Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.
Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoedig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij eveneens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandelden. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds vertrouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbarmen. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heerlijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plotseling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.
Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’
A.F.
Avondgebed
Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hullen in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van onze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartigheid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.
Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.
Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.
Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.
Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.
Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.
Amen.
Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom
Slotakkoorden.
In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloemen. Vele tinten groen hebben de bomen.
Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.
“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.
Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de mensen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp vergeten.”
Is Betsie profetisch geweest?
Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zullen samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek gemaakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstellingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ontreddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.
Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw beginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.
Hoe?
Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.
Laten velen in dit huis U vinden.”
Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:
“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voorzienigheid,”
Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de schaduw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.
In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog dagen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,
Nu is de bruid van Haarlem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krijgen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.
Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haarlem is omgehakt en Haarlems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestorven.
Ik kijk naar boven.
Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be
schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.
Einde (Zomer ’45)
De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .
is verschenen Prijs f 4.25
Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitverkocht.
Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.
Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)