Tussen de levenden en de doden

En hij stond tussen de levenden en de doden: alzo werd de plaag opgehouden.

(Num. 16:28).

Er was een geweldig oordeel Gods over Israël losge­barsten. Korach, Dathan en Abiram waren tegen Mozes en Aaron in opstand gekomen. Zij hadden ontkend, dat zij door God waren aangesteld tot leidslieden van het volk en hadden nu zelf maar dat ambt gegrepen. Zij hadden ge­zegd-.”Het is te veel voor u, want deze ganse vergadering, zij allen zijn heilig en de Here is in het midden van hen; waarom dan verheft gij u over de gemeente des Heren! (vers 3).

Deze Korach, Dathan en Abiram hadden met hun op­standig gemurmureer reeds 250 man, van de aanzienlijkste van het volk met zich meegetrokken in hun opstand tegen het wettige gezag.

Wie zich tegen Gods dienstknechten verzetten, die raken Gods oogappel aan en moeten dan ook op Gods straffende hand rekenen.

Daarom gebiedt Mozes, dat zij de volgende dag zullen samenkomen voor de tent der samenkomst en dat God zelf dan uitspraak zou doen.

Maar, aan die oproep wilden die opstandelingen niet vol­doen. Zij zeiden in bitterheid: ”Is het te weinig, dat gij ons uit een land van melk en honing hebt doen optrekken om ons te doden in de woestijn, dat gij uzelf ten enenmale over ons tot een hoofd maakt? Wij zullen niet komen” (Num. 16:14).

De volgende dag vergaderde wel het volk, doch de opstandelingen waren niet verschenen. Daarom gebood Mozes om zich te verwijderen van hun tenten opdat men niet mee getrokken zou worden in het oordeel, dat over hen zou gaan. En toen het volk dat had gedaan, opende zich de aarde en verslond Korach, Dathan, Abiram en al wat zij hadden, alsook de 250 man, die hun in het murmureren waren nagevolgd.

Maar zelfs dit ontzettend gericht kon het murmurerende volk nog niet tot rede bréngen. De volgende dag begon het weer opnieuw- te murmureren. Nu heette het, dat Mozes het volk doodde. Het volk beschuldigde Mozes van het godsgericht van de vorige dag en nu wilde het volk zich op Mozes wreken.

Dan neemt God het nog eens voor Zijn knechten op en nu krijgt het gericht Gods een nog veel grotere omvang.

Er brak een geweldige ramp onder het volk uit, die aan 14700 man het leven kostte.

Eigenlijk wilde God het gehele volk treffen en verdelgen en dan Mozes maken tot de stamvader van een nieuw volk, dus tot een tweede Abraham, waaruit dit volk was opgebouwd.

Maar, Mozes had zijn volk waarachtig lief en wilde niet zelf groot worden ten koste van zijn volk. Daarom gebood hij aan Aaron om het wierookvat te nemen, met vuur te vullen, daarop reukwerk te leggen en daarmee dan te gaan tussen de levenden en de doden.

Dat deed Aaron dan ook en, overal, waar hij met het wierookvat kwam, daar hield het godsgericht op.

Dat wierookvat is een symbool van het gebed. Aaron met zijn wierookvat is een beeld van de priester, die bid­dend intreedt bij God.

Daarom is hij ook een aanwijzing van de plaats, waar de priester behoort te staan en van het werk, dat hij daar heeft te doen.

Zeker, de priester moet ook uitgaan om te verkondigen de deugden van Hem, Die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 02:09). Hij heeft ook nog wel allerlei ander werk, doch de eigenlijke plaats van de priester is met het wierookvat van het gebed tussen de levenden en de doden, daar, waar de strijd woedt, waar de dood heerst, waar Gods gerichten woeden.

De priester met zijn wierookvat behoort bij de vastge­lopen levens, niet om daar met stenen te gooien en ver­wijten te doen, zelfs niet eens om aan te tonen, dat Gods gerichten volkomen rechtvaardig zijn, doch alleen maar om verzoening te doen, het oordeel op te heffen en om nog te redden wat er te redden is.

Wanneer er ergens een vastgelopen leven is, dan moge de wereld beschuldigen en verwijten, doch dan moesten de priesters Gods te hoop lopen om bij God verzoening over zulk een leven te doen en te redden, wat er nog te redden was.

De priester met zijn wierookvat behoort in de ontredderde huisgezinnen, waar alles uit elkander dreigt te gaan en waar gevochten moet worden om die breuk te helen en nieuwe breuken te voorkomen.

De priester met zijn wierookvat behoort in de kibbelende gemeente en bij de slapende broeders en zusters, die hun eerste liefde hebben verlaten en nu dreigen onder het oor­deel van Efeze te vallen, dat het licht van de kandelaar zal worden weggenomen zodat die gemeente weer in het duister, waaruit zij getrokken was, terugzinkt.

De priester Gods met het wierookvat behoort in de we­reld met haar nameloze ellende en nood, in de wereld, die ligt dood te bloeden uit duizend wonden en die aan die wonden dreigt onder te gaan.

Overal, waar de nood dreigt en de godsgerichten woeden, daar behoort de priester met zijn wierookvat.

Wij mogen dan ook wei ernstig bidden, dat de priesters hun plaats zullen kennen en hun taak zullen verstaan en dat zij getrouw bevonden mogen worden.

En weet ge wat er dan gebeurt wanneer de priesters hun plaats kennen en hun taak volbrengen; wanneer zij met het wierookvat van het gebed door de wereld gaan en daar blijven staan, waar de gerichten Gods woeden. Weet u, wat er dan gebeurt?

Dan houdt het oordeel Gods op, want voor niets deinst dat oordeel zo terug als voor gevouwen handen en gebogen knieën. Het oordeel Gods smelt in het gebed van de priesters van God.

Dan houdt zelfs de dood op met oogsten, want zelfs de dood kan de wierookgeuren der priesters niet uithouden. Dan trekt die priester een grenslijn tussen de levenden en de doden.

Dan breekt zelfs de geweldige macht van de boze, want ook de boze kan het niet uithouden als de priesters gaan bidden.

Dan komt God op die heerlijke wierookgeur af en gaat Zich weer in Zijn genade betoon openbaren.

Wonderen Gods zullen bij die priesters met hun wierook­vaten plaats hebben.

Wanneer wij nu over de priesters Gods spreken, dan moet er wel een beslist onderscheid gemaakt worden tussen het oude en het nieuwe Testament.

Onder het oude Testament behoorde alleen maar de stam van Levi tot de priesters en mocht niemand, die niet tot dien stam behoorde, het heilige met het gouden reukaltaar binnen treden.

Dat is onder het nieuwe Testament anders. Daar heerst het algemeen priesterschap der gelovigen. Ieder, die kind van God is, is ook priester Gods. Daarom zeide ook Petrus: ”Gij zijt een uitverkoren geslacht, een Koninklijk priester­dom, een heilig volk, een volk Gode ten eigendom opdat gij zoudt verkondigen de deugden van Hem, Die u uit de duister­nis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 02:09).

Geen enkel kind van God mag zich aan die priesterdienst onttrekken.

En nu ligt daar rondom u een wereld in nood, een wereld, waarover de gezichten Gods gaan, waar de doden vallen.

Nu moet gij met uw wierookvat door die gewonde, lijden­de, bloedende, strijdende wereld heen. Niet langs de kantjes, doch er midden door heen, tussen de levenden en de doden heen. Nu moet gij met uw gevouwen handen, gebogen knieën en troostende mond tot de vastgelopen levens, tot de verscheurde gezinnen, tot de slapende of kibbelende gemeenten, door de wereld met de oorlogsfakkel en de hongersnoden en de haat en het kwijnende geloof en de verkoelde liefde, door de wereld met haar wonden en tranen en rouw, dwars door de struiken en heggen heen naar de schipbreukelingen der maatschappij.

De mannen en vrouwen van het Rode Kruis behoren daar, waar gewonden zijn en liggen te roepen om hulp, ook al bedreigen hen daar gevaren.

De reddingsbrigade behoort daar, waar de stormen loeien en de noodseinen gegeven worden, ook al grijnst de dood ook hen daar aan.

De doctoren en verpleegsters behoren daar, waar geleden wordt en om hulp wordt geroepen,

‘Maar zo ook behoren de priesters Gods daar, waar de gerichten Gods woeden en de doden vallen. Zij moeten tussen de levenden en de doden door. Zij moeten met ge­bogen knieën en gevouwen handen een grens trekken en de dood tegen houden.

Zij moeten niet alleen bidden wanneer zij zelven in nood zijn, doch zij moeten met innerlijke ontferming bewogen zijn over ^et lot der lijdende en stervende wereld en zo toegaan tót de Troon der Genade en daar de wereld leggen aan het hart van God.

Zo deed Job verzoening voor zijn kinderen, wanneer zij hun feesten hadden gevierd.

Zo bad Abraham voor Sodom en Gomorra.

Zo bad Daniël voor het volk in ballingschap.

Zo bad de Heiland voor Petrus toen de Satan hem wilde ziften als de tarwe.

Zo bidt nu de grote Hogepriester bij de Vader voor de wereld in nood.

Neen, dat doet Hij niet. Hij bidt niet voor de wereld, doch alleen voor degenen, die de Vader Hem uit de wereld gegeven had.

Maar het bidden voor de wereld draagt Hij aan Zijn discipelen op. Hij bidt voor Zijn discipelen en dezen moeten nu bidden voor de wereld.

Gelukkig Israël, dat zulk een getrouwe Aaron had, die met zijn wierookvat ging staan tussen de levenden en de doden.

Gelukkig volk van God, dat zulk een biddende Hoge­priester bij de Vader heeft.

Maar, zo ook gelukkige wereld, dat zulk een getrouw priestervolk heeft, dat met het wierookvat van het gebed gaat staan, daar waar Gods gerichten woeden.

Er vielen in Israël 14700 man, behalve die door de plaag van Korach, Dathan en Abiram, waren gevallen, doch toen Aaron met het wierookvat verscheen, hield het oordeel op en vielen er niet meer.

Laat dat ons aansporen om als priestervolk te staan, waar Gods gerichten woeden en daar te blijven staan totdat het gericht Gods heeft opgehouden te woeden.

De eeuwigheid zal ons dan openbaren welke heerlijke vruchten deze priesterdienst droeg.

“En hij stond tussen de doden en de levenden; alzo werd de plaag opgehouden”.

Ds. J. C. Hoekendijk

 

Contact per brief

Naar aanleiding van het artikel: “Nachtelijk tumult bij een gesloten feestzaal’’ schrijft M. v. D. te A.: “Het was een buitengewoon mooi stuk, maar één ding kan ik niet volgen nl. dat enkel zij, die waken en vol zijn van Jezus’ komst opgenomen zullen worden. Paulus zegt in (1 Thess. 05:10): “Hetzij wij waken of slapen, wij zullen met Hem zijn”. Allen die geloven zijn verzegeld met de Heilige Geest en niemand kan ze uit Gods hand rukken. Die ge­lijkenis van de maagden is het beeld van: de ware gelovigen en Van de naamchristenen. De olie is het symbool van de Heilige Geest.”

Ik ben het volkomen met deze broeder eens. (Alleen is m.i. (1 Thess. 05:10) hier niet toepasselijk. Het slapen betekent hier: gestorven zijn en het waken: leven als Jezus weder­komt). De gelijkenis van de dwaze en wijze maagden wordt wel eens zo uitgelegd, dat de wijze maagden de vurige, wa­kende christenen zouden zijn, of zij die de vervulling des Geestes ontvangen hebben en de dwaze maagden, zij die nog niet zo ver zijn. De eerste zouden dan opgenomen wor­den en de anderen achterblijven. En omdat men toch niet durft beweren, dat deze verloren gaan, maakt men er van dat deze door de grote verdrukking zullen gaan en ook dan nog behouden worden. Doch dit is je reinste inlegkunde. Ik lees ook nergens in de Schrift iets wat grond voor deze be­schouwing geeft. Er staat nergens, dat deze dwaze maagden toch ook nog behouden worden. Integendeel er staat duide­lijk, dat de Heer tot hen zegt: “Voorwaar, Ik zeg u, ik ken U niet!” En nergens lezen we, dat dit woord later her­roepen is. Ook in het bedoelde artikel is dit duidelijk te lezen: ”men heeft de gelegenheid verzuimd en daardoor zijn kans gemist… het verderf is over hen gekomen.”

Ik geloof, dat alle ware christenen, d.w.z. dus zij, die waarachtig wedergeboren zijn aan de opname zullen deel hebben. Zij, die de olie des Geestes misten d.w.z. dus niet wedergeboren waren zullen achter blijven. Op grond van de Schrift geloof ik echter tevens, dat die grote schare van lauwe christenen, die nog zo vleselijk zijn, tegen de tijd van Christus’ wederkomst zal wegvallen. Of zij zullen ontwaken en zich voorbereiden op het geroep van de komst van de Bruidegom, zij zullen de vervulling des Geestes zoeken en de wereld afsterven, óf zij zullen zich verharden en afvallen. De Openbaring wijst hier op, als zij zo duidelijk zegt in het laatste hoofdstuk: “Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler, wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid, Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Zie Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om eenieder te vergelden, naar dat zijn werk is.”

Dat er stond in het artikel: “onder deze schare kunnen gij en ik ons bevinden” betekent niet, dat er eén afval der heiligen zou zijn, doch wel dat wij voorzichtig moeten wandelen. Het is inderdaad waar, dat niemand ons uit Gods hand kan rukken en dat onze ontrouw Gods trouw niet te niet doet. Doch deze trouw Gods zal hierin blijken, dat wij weer, voor het te laat is, met berouw tot Hem zullen terug­keren. Zo is het met Israël, zo is het met ons. Het betekent niet, dat een kind van God dronken in de goot kan sterven en dan regelrecht de hemel binnengaat. Deze leer is dooi­en door on-Bijbels en goddeloos. Een kind van God sterft niet in de goot, net zomin als Petrus stierf tijdens zijn verloochening van Jezus, Jezus had tegen hem gezegd: Ik heb voor u gebeden dat Uw geloof niet zou ophouden.” En dit blijkt hieruit, dat Petrus met berouw weer terugkeer tot de Hei­land. Wie niet terugkeert is als Judas, hij wordt verhard en is nabij de verdwijning, Hij is ook nimmer een waar weder­geboren kind van God geweest, want immers dit leven kan niet sterven daar het uit God geboren is.         

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Prairie View, Kansas, 8 Juli 1946.

Beste vrienden,

Voor wij een nieuw hoofdstuk beginnen van onze Ame­rikaanse reis, wil ik een klein verslag schrijven over het eerste deel. Ik hoop, dat je “Kracht van Omhoog” leest en zo op de hoogte bent gebleven van de voornaamste gebeurtenissen. Het leven is heel druk en vol met werk, voor brieven schrijven is weinig tijd.

De eerste 6 weken waren moeilijk. Wij waren verlegen en bescheiden. Mijn Engels was slecht en Amerika zei ons duidelijk: Voor concentratiekampen-ervaringen hebben wij geen belangstelling meer. Ik had een les te leren en toen ik die kende, opende God harten en deuren. Mijn les was, dat het alleen aan Gods zegen te danken is, als ’t lukt. Het was goed dat ik dat leerde, want ik hoor nu heel wat vrien­delijke opmerkingen, die mij hoogmoedig dreigen te maken. Ik denk dan maar aan de New-York-tijd en ik begrijp, dat ’t alleen maar genade is, dat ’t lukt. (Op een ogenblik had­den we nog net 35 cent samen, maar we hebben elke dag eten gehad en elke nacht een goed onderdak). De opmer­kingen. die wel bemoedigend, maar gevaarlijk zijn voor mijn ijdelheid, zijn nu b.v.: ”Amerika heeft U nodig” of “Uw lezing is de beste, die we van Europese zijde hoorden”. Ik ben er nu alleen maar dankbaar voor. God geeft me buiten­gewone kansen, aan duizenden mag ik het Evangelie bren­gen. Als we een stad binnen komen, kennen we niemand. Na een onderdak zoeken we gelegenheden voor lezingen en dan sta ik avond aan avond voor meestal volle zalen en kerken, Ik kom in zeer uiteenlopende kringen en kerken. Eerst vóelde ik mij erg Hollands en begreep de Amerikanen niet. Nu zie ik, dat overal dezelfde problemen zijn. Ik zet mijn hart open voor de invloeden en leer heel veel.

Evangeliseren op z’n Amerikaans betekent: Grijp je kan­sen, Potloodjes en puzzels. zakkam- en nagelvijltjes-etuis met een tekst, ’n kookboek met links recepten en rechts evangelisatielectuur, bewegende lichtreclames: “Jesus saves” enz. De “Youth for Christ” beweging gebruikt vele middelen om jong (en oud) te trekken: de zingende zaag, sneltekenen en andere attracties. Het resultaat is: stampvolle zalen. De “altarcal!” of “invitation” is een probleem voor me. Ik durf ’t niet te verwerpen, velen worden werkelijk bekeerd.

Moody’s Biblé Institute was een openbaring voor ons. Een prachtig gebouw met 23 neven-gebouwen in Chicago, duizend studenten, allen in training voor zendingsveld of kerk in Amerika. Eerste klas leerkrachten. Geen eenzijdige sektarische school tegenover theologische faculteiten, maar zeer waardevolle, praktische opleiding voor jonge mensen uit alle kerken en sekten. De sfeer is er ideaal. Opgewekt en geestelijk; mooie, vrolijke jonge mensen staan met een reclameplakkaat in de gang om op te wekken voor een bidstond voor een bepaald stukje zendingsveld. O, laten we allemaal bidden om zo’n school in Nederland, van waar uit een grondige zending in Duitsland kan gestart worden. M. B. I. bracht ons nog een andere zegen. We kregen er een “clergy-ticket”, hetgeen betekent, dat we nu voor half geld in de Pullman treinen reizen, ’n Genot! In een Pullman kwamen we hier in Kansas en wonen hier op een farm midden tussen de glooiende prairies. We maken het inte­ressante farmersleven mee, in een gezin, zo vrolijk en energiek, en zo gelukkig met elkaar, dat we van elke minuut genieten, ’t Is bij de broer van Ds. Creutzberg. En als we hier krachten hebben opgedaan, hopen we via Arizona naar Californië te gaan. “Maak geen nieuwe afspraken in enige andere stad, er is hier een hoop werk voor tl te doen ‘, schreef een radioman die me o.a. aanbood: LI kunt van mijn huis aan het strand bij de zee gebruik maken, zolang U wilt. Misschien zullen we er nu Aug. en September wer­ken. Wanneer ik weer thuis kom? Ik weet ’t niet. Ik zal doen wat God me zegt. God zegene U. Grijp de kansen. De tijd is kort. Vraag om Gods geest om duidelijk te zien wat ’t belangrijkst is.

Met hartelijke groeten,

Corrie ten Boom

 

Oecumenische Flitsen

De figuur van Maria is in de Kerk van Rome zo naar voren gehaald, dat ze voor het oog van vele van haar leden Christus praktisch onzichtbaar maakt. Het subtiele onderscheid, dat hare theologen maken tussen Maria als de Middelares van genade en Chris­tus, de Middelaar van verdienste, verstaat de ge­wone man niet. Voor de praktijk van zijn geloofs­leven is Maria de middelares.

Rev. J. A. Wylie schrijft in zijn werk. “Het Ont­waken van Italië – zo deelt The Christian van Vrijdag 17 Mei mede – dat hij op zekere dag een straat insloeg, leidende tot de Porta Angelica, in de nabijheid van het Vaticaan. Daar zag hij, dicht bij de ingang, een kerk met een vensterdeur, waarop de woorden stonden; “Laat ons gaan tot de troon van de Maagd Maria, dat wij genade mogen vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd “, en daaronder de woorden (Heb. 04:16).

Boven de deuringang van een Rooms-Katholieke kerk in Cuzco. in Peru, staat (Matth. 11:28), als volgt gewijzigd: Komt tot Maria, allen die zwaar beladen zijt met werken en vermoeid onder de last van uw zonden, en zij zal u rust geven.

Uit: “De Christen”

De United Press Correspondent Ronald Clark, die onlangs Duitsland bezocht vertelt in de “Baseler Nachrichten”:

“Tienduizenden Duitsers, van Keulen tot aan Kiel, vullen de door bommen beschadigde kerken van het Rijk, zoals mensen in andere delen der wereld op Zaterdagavond de cinema’s vullen. Dit is zonder enige twijfel de grootste geestelijke wedergeboorte, die Europa sinds de tijd van Luther heeft beleefd, en men kan met alle recht vaststellen, dat de godsdienst naast de honger de machtigste kracht in het Duits­land van heden is”. Gedurende de afgelopen weken bezocht de correspondent duizenden kerken, zowel in steden als ook in talrijke dorpen, en overal vond hij zonder uitzondering de kerken vol mensen, als hij 20 minuten voor de aanvang van de godsdienstoefening binnentrad; het is geen zeldzaamheid, een aantal ge­lovigen van 600 aan te treffen in een voor 200 per­sonen berekende kerk.

Een door een Engelse officier samengestelde sta­tistiek wijst uit, dat er in de Britse Bezettingszóne op elke drie personen één kerkganger is. In het dicht bevolkte Westfalen bezoeken wekelijks zes-en-een- half-miljoen mensen de kerk, terwijl de stad Ham­burg alleen al bijna één miljoen kerkgangers telt.

Ook de Y.M.C A” de Christelijke Vereniging voor Jongemannen is in Duitsland weer toegelaten. Dr. John Mott was reeds op tournee in Duitsland en sprak de jongemannen o.a. in Stuttgart toe. Geen zaal of kerk is groot genoeg om samen te komen. Er is verlangen naar geestelijk leven, honger naar Gods Woord. Uit het concentratiekamp Dachau, waar eenmaal tienduizenden mensen zijn vermoord, en dat nu weer voor andere gevangenen is ingericht, bereikte het Bibelheim te Beatenberg (Zwitserland) dezer da­gen een ernstige bede om bijbels te zenden. Er wordt weer gevraagd naar het Woord van God. Het is de zegen van de nood. Langs die weg zal Duitsland terug moeten.

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr. G. E. Weiss. (7)

Uit een brief van een andere zuster neem ik het volgende gedeelte over; dat ook handelt over de melaatse teringlijdster, die zuster Christiane per boot van Saron heeft ge­haald:

“Helena Kom had in Saron niemand, die zich om haar bekommerde. Zij werd door zuster Christiane in een ellen­dige toestand gevonden. Zeven nachten hebben wij om beurten bij haar gewaakt. Ik zal één van deze nachten beschrijven, De zieke melaatse was in de hoogste graad teringlijdster, ook plaagde haar hart haar erg. Tijdens haar grote moeilijkheid met het ademhalen verlangde zij Gods Woord te horen. Zuster Hulda waakte de eerste helft van de nacht. Ik was in ons zusterhuisje om half negen ter ruste gegaan. Om tien uur kwam zuster Hulda aangelopen met de woorden: ”De mieren zijn bij de zieke!” Wat een schrik was dit voor ons! Verhuizen konden wij haar niet, want de mieren waren ook reeds in het naaste huis. Zuster Hulda had reeds een emmer water gehaald en een hoek van de kamer nat opgenomen. Toen hebben wij de patiënte van de mieren vrij gemaakt, al haar goed uitgeklopt en haar in die hoek fris op een bed neergelegd; Maar terwijl wij dit deden kregen wij zelf een menigte van mieren aan onze klederen en op ons hoofd. Die deden ons veel pijn. Deze diertjes komen met een ongelooflijke snelheid op je af. Men moet dit zelf gezien en ondervonden hebben om het zich te kunnen indenken. Wij dankten na afloop de Here, dat de zieke nu tenminste iets rusten kon,

De kamer was schoon gedweild en ik ging terug in ons huisje om er even iets te rusten. Toen zag ik opeens op mijn bed een grote bos-spin zitten. Aangenaam zijn deze dieren niet, wat ik ook gauw moest ondervinden. Wij pro­beerden de spin met de bezem te doden, maar zij was sneller dan wij en spoedig was zij verdwenen. Nauwelijks lag ik een klein half uurtje in bed te rusten, toen ik een vreselijke jeuk aan mijn handen gevoelde. Reeds ontstónden er kleine open wondjes. Spoedig daarna begonnen ze hoog op te zwellen en deden mij erge pijn. Ik stond op en stak mijn hand in een sublimaatoplossing, doch ondervond bijna geen verlichting! Wat was de oorzaak? Ik was met mijn handen over de bezem heengegaan waarmee wij de spin geraakt hadden. Deze spinnen werpen, wanneer zij achtervolgd worden een vergiftige stof van zich, die zwellingen veroorzaakt.” Tot zover de brief van zuster Marianne.

Ik herinner mij nog een keer, dat we bezig waren met het schoonmaken van de huisjes. Aan het dak van één dezer huisjes hadden maraboenzen, een grote bruine soort wespen, hun nest gebouwd. Zuster Christiane werd plotseling door zo’n zwerm maraboenzen overvallen en lelijk bewerkt. Zij heeft enige dagen in ons Zendingshuis het bed moeten hou­den!

Zuster Philippine, die eens de nachtwaak had en in het wachthuisje in het gesticht sliep moest ’s nachts even naar een zieke gaan kijken, toen zij een grote boa (slang) in de verte zag naderen. Slechts net op tijd kon zij uitwijken. Doch dit zijn kleine onaangenaamheden, die gauw vergeten zijn. Wij mogen het steeds ondervinden, dat wij onder Gods bescherming staan en vele gebeden ons begeleiden.

 

Aan onze abonnees!

Mogen wij u er op attenderen, dat de nieuwe jaargang met 1 Juli j.l. ingegaan is. Laat ieder, die nog niet betaalde, dit zo snel mogelijk doen. De prijs is ƒ 2,- per half jaar of ƒ 4,- per jaar, te storten op onze postrekening t.n.v. “Kracht van Omhoog”, Gorinchem. Het verzenden van postkwitanties bezorgt ons altijd extra moeite en last.

Begin volgende maand verzenden wij de kwitanties over het eerste halfjaar, dus tot 1 Januari 1947, ten bedrage van ƒ 2,-, verhoogd met 20 cent incassokosten.

Voorkom dit laatste. We zijn u dan dankbaar voor deze tegemoetkoming in onze arbeid.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)