31 Augustus

Mijn zoon, vrees de Heer en de koning, vermeng u niet met hen, die naar verande­ring staan. (Spr. 24:21).

Er zal wel geen christen in ons land zijn, die vandaag niet met grote ontroe­ring God dankt voor de zegen die ons, na de vijf bange bezettingsjaren weer geschonken is in de regering van onze geliefde Koningin. Want al is het ongetwijfeld waar, dat God, die de machten en overheden aanstelt, zie Romeinen 13, Zich ook bedienen wil van een republikeinse of andere regeringsvorm, de loop der geschiedenis heeft ons duidelijk bewezen, welk een zegen er is in de rustige, vaste regering van een koningshuis. Reeds vele eeuwen heeft God ons volk willen regeren door het Oranjehuis en het waren de donkere tijden van de Napoleontische en Duitse overheersing, die ons deze zegen opnieuw sterk bewust deden worden.

Hoe hebben wij allen in de oorlogsjaren verlangd naar de rechtvaardige regering van onze Koningin. De loop der geschiedenis heeft ons doordrongen van de waarheid, dat het wensen van verandering in wat God voor ons land heeft ingesteld, slechts onheil en ramp meebracht. Het woord van de Spreukendichter is nog steeds Gods Woord: mijn zoon, vrees de Heer en de koning en vermeng u niet met hen, die naar verandering staan. Wij hopen dan ook van harte dat God onze Koningin zal sparen en haar krachten geve voor haar zware taak. Wij wekken onze lezers op, om gedachtig aan het woord in (1 Tim. 02:02), deze dag een vurig gebed op te zenden voor onze Koningin en het Oranjehuis, opdat wij een stil en rustig leven leiden mogen in alle godsvrucht en eerzaamheid. God zegene onze Koningin!

 

Geen spade regen!

“Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap. ” (Matt. 25:05)

Hoe wonderbaar schoon en duidelijk zijn de gelijkenissen die Jezus ons gegeven heeft. Zij werpen een duidelijk licht op ons leven; zij zijn inderdaad “een lamp voor onze voet en een licht op ons pad”. De gelijkenis der maagden leert ons het tijdperk kennen, waarin wij leven. Ze begint met het woordje “Alsdan”. Dit duidt een bestemde tijd aan. Wij moeten ons afvragen “wanneer is deze tijd?” Matteüs 24 voert ons naar de wederkomst van Christus, zoals wij lezen in de verzen 37 en 44 (Matt. 24:37; Matt. 24:44). Er wordt gesproken over de komst van de Heiland, en dat Hij kan vertoeven (Matt. 24:48). Ditzelfde vinden wij in (Matt. 25:05). De 10 maagden stellen een geheel voor, namelijk de gemeente. Het zijn maagden, dit wijst op hun inner­lijke toestand, zoals ook Paulus de gemeente ziet, als hij zegt: “ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus. ” (2 Kor. 11:02).

De eerste Christelijke gemeente is hiervan het bewijs. Met stralende lampen gingen zij de Heer tegemoet. In bijna alle brieven, die Paulus geschreven heeft, wordt ons gesproken over deze wederkomst. Steeds waren hun gedachten gericht op Christus’ komst. Dit was de tijd van de eerste liefde. De met bloed gekochte bruidsgemeente begeerde de Hemelse bruidegom te ontmoeten, daarop was haar gehele leven inge­steld. Maar wat gebeurde? De Bruidegom vertoefde en de hoop werd minder en minder. Reeds in, wat wij noemen de geloofsbelijdenis van het jaar 300, wordt niets meer gevonden over de wederkomst van de Bruidegom voor Zijn gemeente.

We lezen hier, dat allen in slaap vielen. Dat de dwaze in slaap vielen, kunnen wij nog begrijpen, maar dat ook de wijze insliepen, is minder begrijpelijk en toch is het een feit, dat dagelijks te constateren valt. Wat is nu de oorzaak dat de dwaze geen olie in de vaten hadden, toen ter middernacht het geroep kwam: “Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet”? Gods Woord is hier de ware uitlegging. Er wordt in de Bijbel gesproken van een vroege en spade regen, dat waren de twee regentijden in Palestina om het koren tot volle wasdom te brengen. De eerste of vroege regen viel in het begin als het koren gezaaid was, de late of spade regen viel even voordat het koren rijp was. Deze dwaze maagden hadden wel de vroege regen van Gods zegen ont­vangen, maar het ontbrak hun aan de spade regen. Dit is het verschil met de wijze. Deze hadden beide en daarom waren zij ook bereid om in de bruiloftszaal te gaan. De dwaze waren ook wel uitgegaan om de bruidegom te ontmoeten en de olie in de lampen duurde wel even, maar er was toch niet voldoende olie aanwezig toen de bruidegom vertoefde. Ik denk dat we allen er wel van overtuigd zijn dat de olie in Gods Woord, de Heilige Geest voorstelt.

Wanneer nu de wedergeboorte al zo wonderbaar is, dat wij het niet begrijpen kunnen, hoeveel te meer is dit de lichamelijke verandering van de gelovige, als hij opgenomen wordt in de hemel. En is de vroege regen nodig om een mens te bereiden voor de uitgang uit deze zondige wereld, dan is de spade regen nodig om door zijn werking de opname in de hemel te bewerken. De dwaze maagden hebben daarmede geen rekening gehouden, want zij hadden geen olie in hunne vaten. Wat kan toch wel de reden daarvan zijn?

Welk een ernstig woord vinden wij in Jeremia 33. “Daarom zijn de regendruppels ingehouden, en er is geen spade regen geweest”. Wanneer wij nu (Jer. 02:32) lezen dan krijgen wij het antwoord waarom dit zo is. “Vergeet ook een jonk­vrouw haar versiersel, of een bruid hare bindselen (sluier)? vergeet een maagd haar sieraad, een bruid haar linten? –  maar mijn gemeente: die hebben mij vergeten, dagen ontelbaar; Noch­tans heeft Mijn volk Mij vergeten, dagen zonder getal. ” (Nieuwe vertaling)

De gemeente moet bruidsgemeente zijn, zij moet leven in de spoedige verwachting van de komst van haar Bruidegom. Vraagt men in deze tijd wel naar deze geestelijke tooi?

Is daar een ijveren naar geestelijk leven in het ware gebruik tot opbouw van de gemeente? Helaas neen! Over het alge­meen verwacht men geen spade regen meer. Men zegt: deze is eenmaal uitgestort en erom te bidden is niet nuchter. Toch is men in zijn hart diep overtuigd van de geestelijke armoede en dat er iets moet geschieden, want men ziet de dorheid en oppervlakkigheid van het Christendom onzer dagen. Ja daar moet ook iets gebeuren wil de bruid van Christus klaar ko­men! “De regendruppels worden ingehouden, er is geen spade regen, omdat Gods volk de Heer vergeten heeft, dagen zonder tal!”

De Heilige Geest laat ons duidelijk zien, dat wij beslist deze spade regen nodig hebben voor onze hemelvaart, de opname der gemeente. Zonder dit zal het onmogelijk zijn. Hoe zullen wij uit deze verstarring komen? Wij moeten bidden om de komst van de spade regen. “Ziet de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het de vroege en spade regen zal hebben ontvangen. Weest ook gij lankmoedig; want de toekomst des Heren genaakt. ” (Jak. 05:07). Het doel Gods in het leven is niet alleen wedergeboorte, maar ook rijp worden voor Zijn komst. “Totdat wij allen zullen komen tot enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus”. (Ef. 04:13).

Op de Pinksterdag werd dit lichaam geboren, toen was het een kinderlichaam, dat opgebouwd moet worden totdat het zijn volle wasdom zal bereikt hebben. Dit geschiedt door de Heilige Geest, die de leden toevoegt in het lichaam.

Is nu de vroege regen het eerste tijdperk waarin men de olie des geestes voor de geestelijke geboorte ontvangen kan, zo is de spade regen het tweede tijdperk dat ons genoeg olie des geestes moet geven voor de lichamelijke wedergeboorte: de opname. De opdracht heden ten dage is nog altijd: “gaat naar de verkopers. ” Nu is er nog gelegenheid, straks zal het te laat zijn. “Begeert van de Heer regen, ten tijde van de spade regen; de Heer maakt de weerlichten. ” Zijn deze weerlich­ten er werkelijk niet? Horen wij niet ’t gerommel van de don­der Gods, Gods oordelen zijn immers over de ganse wereld? In zulk een tijdperk moeten wij de spade regen hebben, willen wij niet gelijk zijn aan de dwaze maagden, die geen olie genoeg hadden en we zouden horen “Ik ken u niet”. Te middernacht geschiedde er een geroep “Ziet de bruidegom komt. ” Is dat niet nu?

De macht der duisternis openbaart zich, daarom is ook nodig de spade regen. Deze innerlijke toebereiding moet er komen, willen wij straks gelijkvormig gemaakt kunnen worden aan Zijn heerlijk lichaam. We moe­ten nu onze lichamen stellen tot een levende, heilige en wel­behaaglijke offerande. (Rom. 12:01). Hoevelen van Gods kinderen verstaan dit? Onze lichamen zijn de vaten, de lam­pen; de wijze maagden hadden haar lichamen zo gesteld, zij konden de bruidegom ontmoeten, in hun vaten was de olie des Heilige Geestes. Deze lamp, ons lichaam, ver­heerlijkt bij Christus’ komst, zullen wij binnen moeten dragen in de bruiloftszaal.

Hoe zullen wij dan klaar komen om in de bruiloftszaal te gaan? Daalde in de Apostolische tijd de vroege regen, zo is de spade regen een tijdperk waarin de Heilige Geest op een bijzondere wijze opnieuw tot Gods volk zal komen. We be­hoeven slechts de Handelingen der Apostelen te lezen om een duidelijk beeld te krijgen van wat de vroege regen was. Zo zal ook de spade regen moeten zijn, die komen moet voordat de oogst wordt binnen gehaald. Deze tijd is nu, “De Heer maakt de weerlichten”. Dat horen wij, wat moeten wij nu doen? “Begeert van de Heer regen, ten tijde des spade regens”. Wij leven in ernstige dagen. Gods gemeente gaat door een crisis heen. Er is een zoeken en tasten naar nieuwe openbaring. En nu zijn wij geneigd in ons menselijk denken een voorstelling te maken hoe dit zal zijn. Ongetwijfeld zul­len er dingen zijn, die een herhaling zullen zijn van wat bij de vroege regen plaats vond, maar toch komt het mij voor, dat het anders zal zijn, want Gods openbaringen gaan altijd verder en dieper. Hij herhaalt nimmer het oude maar leidt Zijn volk naar een steeds betere en krachtiger openbaring. Enkele druppelen hebben we reeds mogen ervaren, maar deze machtige vervulling des geestes in al Zijn volheid be­zitten we nog niet, en dat zullen we toch als wijze maagden nodig hebben. De belangrijkste vraag is: wordt in ons de ware jonkvrouwelijke bruidsgestalte gevonden? Richt daar­om de ogen naar boven, naar Hem die ons dit wil schenken op ons ernstig verlangen. Onze vaten moeten gevuld worden, willen we straks, als de bruidegom nog langer toeft, niet in slaap vallen. Dan zouden we tenslotte als de roep klinkt: “Ziet de bruidegom komt”, geen olie in de vaten hebben. Alleen zij, die gereed waren, gingen in de bruiloftszaal en de deur werd gesloten.    

  1. K.

 

Aan onze lezers

Wij zijn blij, dat we in dit nummer mogen beginnen met een nieuwe rubriek, verzorgd door Zuster Joh. a Ekering. Naast de rubriek: “Contact per brief” waarin verschillende vragen worden beantwoord, zal in deze nieuwe rubriek “Van hart tot hart gesproken worden, met hen die raad en troost zoeken.

Jonge mensen kunnen bovendien steeds hun opmerkingen en vragen inzenden, die eenmaal per maand in het dubbele nummer beantwoord worden in de rubriek: “Jonge mensen spreken over”

 

Van hart tot hart

Gedurende één van mijn tournees door Nederland, zit ik op een morgen in de huiskamer van mijn lieve gastvrouw te Leiden, als er een bezoeker voor mij wordt aangekondigd. Zodra hij bij mij binnen is gelaten, barst hij uit: “Zuster, ik zoek een mens!!

Begrijp u wat ik bedoel?” Ja, dat be­grijp ik. Ik sta tegenover één van de ontelbaar velen, die een schreiende behoefte hebben, zich eens uit te spreken, en die nergens een luisterend oor hebben gevonden. Hij zit al maan­den smartelijk te piekeren over zijn geestelijke toestand. Hij gelooft, dat de Heer Jezus, voor hem persoonlijk, aan het Kruis is gestorven. Maar hoe verder hij komt, des te meer zonde ontdekt hij in zichzelf. En hij kwelt zich met de vraag, of het wel mogelijk kan zijn, dat God iemand als hij genade wil schenken. Hij heeft zich eens geuit tegen een mens vol dode orthodoxie. Hij heeft toen vernomen, dat er een stuk of drie, vier, verschillende geloven waren, en dat je eerst moest weten, of je het ware wel bezat. Zijn zielsangst was er door vermeerderd. Hij dacht soms, dat die hem tot ver­standsverbijstering zou leiden. Hoe heerlijk was het, hem te brengen tot de vertroostende, heerlijke eenvoud van het Evan­gelie. “Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen!”

Is u tot de Heiland gekomen?

O ja, van ganser harte.

Dus dan heeft Hij u aangenomen? Of gelooft u liever, dat Hij Zijn woord niet houdt?

Ja, nu u het zo zegt”. Ik heb daar nooit zo over ge­dacht”. Ja, natuurlijk, dus heeft Hij mij aangenomen! O, en dan ben ik dus toch”.

Ja, durft u het maar te zeggen!

“dan ben ik dus toch een kind van God!

Hij snikte van blijdschap.

Met hoeveel vragen en moeiten, met hoeveel smart en strijd lopen de mensen rond! Dat ondervond ik weer in de correspondentie, die het gevolg was van de levensmiddelen­pakketten, die de broeders en zusters uit Holland ons zonden. Daarin hoorde ik van lijden en van zonde, van vragen en van stil verdriet. Een zieke schreef: “Och, als je al zo lang ligt, komt er bijna niemand meer om je op te zoeken. In het begin komen er veel, maar ach! je bent in minder dan geen tijd vergeten en dan lig je maar”

Een rouw dragende schreef: “Had God maar duidelijker gezegd, waar onze doden zijn. Leven ze nu? Of liggen ze duizenden jaren in het graf te slapen, om pas weer bewust te leven bij de opstanding? Dat is zo’n vreselijke gedachte, dat ze dan volkomen weg zijn voor je…. ” En een andere tobber: “Als u wist, wie ik was, zou u niets met mij te maken willen hebben. Ik schrijf u, om­dat ik moet uitspreken, en omdat dat zoveel gemakkelijker gaat in een brief, dan als je tegenover iemand zit.”

Daar waren brieven bij, die ik gaarne eens beantwoord zou hebben in een blad. Want het waren vragen, die in veler hart leven. En zie, daar wordt mijn wens vervuld door de vraag van de redactie van Kracht van Omhoog, of ik niet een correspondentie-rubriek wil verzorgen? Of ik dat wil!

Maar – wilt u het ook? Als u er behoefte aan hebt, U eens uit te spreken, doe het dan in vol vertrouwen, “van hart tot hart, zoals boven deze rubriek staat. Wij willen trachten, iets voor U te zijn en U in naam van de Heer te helpen en te steunen. Vragen, die van algemeen belang zijn, zullen besproken worden in ons blad. Op de andere brieven hoop ik persoonlijk te antwoorden. Geef mij dus in ieder geval Uw naam en adres. Wilt u voor het blad een schuilnaam kiezen, goed, maar wilt U die dan vermelden met Uw naam?

Brieven kunnen gezonden worden aan het adres van de redactie van Kracht van Omhoog: Bloemendaal, of direct aan het mijne: Paris, France. Als U aan het eerste adres schrijft, wilt U-dan op de enveloppe vermelden: Rubriek “Van hart tot hart”?

Schenke de Heer Zijn zegen over Uw schrijven en over mijn antwoorden.

De Uwe in Christus, Zuster Johanna H. Ekering

 

Brieven uit Amerika

Prairie View, Kansas

’t Is donker op het kleine stationnetje in Kansas.

Ik heb zittend in de trein geslapen en ’t is 3 uur in de morgen. We hebben 4 uren te wachten op het boemeltreintje. Daar komt iemand naar mij toe en ik herken Zr. Janna uit ’t Diaconessenhuis in Haarlem, die 18 jaar geleden hierheen kwam met haar man en nu op een farm woont. Zij is mijn gastvrouw en kwam ons nota bene midden in de nacht afhalen om ons eerder thuis te brengen dan het boemeltreintje kon doen.

In “Old Henri”, een gezellig oud Fordje, gaat ’t nu door de donkere nacht over de mooie weg dwars door de velden. Wat een verschil met het drukke stadsleven is de stilte van deze uitgestrekte prairie. Hier en daar zijn boerderijen, kleine nederzettingen op de grote glooiende vlakten. We rijden na een lange rit een dwarsweg in en komen op de farm, die nu enige tijd mijn huis zal zijn en waar ik vakantie mag nemen in zover, dat er in 16 dagen 8 lezingen zijn in Prairie View en omstreken. Als we aankomen begint het te lichten aan de verre hori­zon; een heerlijke maaltijd wacht ons in de vroege morgen en dan maken we het ontwakend leven op een boerderij mee. 300 kippen en 27 varkens moeten verzorgd. 10 koeien gemolken, 12 kalveren tevreden gesteld met alle verkregen melk, nadat deze met een vernuftige machine volkomen afgeroomd is. De tractor en de “cultivator” moeten in orde gebracht en het duurt niet lang of we maken een rit door de prachtige velden op deze voor ons zo ongewone vervoer­middelen.

Op een avond moeten we een ouderling spreken over de lezing van de volgende dag. Hij is op het veld en in “old Henry”, de dierbare oude Ford, gaan we hem opzoeken.

De zon gaat rood onder aan de horizon ver weg achter de prairie. Gele korenvelden en groen mais op glooiende hellingen. Wat is de wereld wijd en mooi. Venus, de Avondster is een klein lichtpuntje aan de kleurige hemel, ’t Is zo stil nu, de krekels sjirpen nog niet. Rondom ons is een grote wijde wereld. De heuvels zijn laag en benemen het uitzicht niet. ’t Gaat door diepe kuilen en soms dwars door het veld. We hotsen en botsen, gaan schuin langs de hellingen, maar vrolijk en onbewogen zitten de anderen te praten en ik durf niet te laten zien dat ik soms wel even bang ben als we over erg ongelijke grond gaan. Midden in het veld komen wij bij de ouderling. Hij zit op een hoge “combine”. Sterke kop­lampen schijnen over het gele koren, ’t Is een wonder van techniek, zo’n combine, hij snijdt de tarwe af, dorst het, werpt het stro terug op het veld en de tarwe wordt in bak­ken naar boven gedreven waar het in een groot reservoir verzameld wordt.

Het gevaarte gaat door het veld, de koplichten werpen een schijnsel rondom. ‘t Gaat verder weg en nu zie ik even om mij heen. Er vliegen een paar fazanten op, ’t zijn don­kere vogels in het duister van de avond. Een zachte koele wind strijkt over het veld. Er komen sterren en de maan geeft een bleek schijnsel op de aarde, ’t Is onwezenlijk als een droom. Ik adem diep de zuivere lucht in. Wat een vrede is ’t om mij heen. Ik kijk naar ’t doorgroefde gezicht van de farmer. Er is een tevreden uitdrukking in zijn ogen.

Het leven van een farmer is niet makkelijk, t is hard wer­ken en: een strijd naast en tegen de natuur, maar wat is het leven op een farm toch veel meer elementair dan het leven in een stad.

’t Is hier een wonderlijke combinatie van cultuur en na­tuur. Ieder heeft hier een auto. Al moet het dwars over het veld door kuilen en over heuvels, niemand denkt er aan te voet te gaan.

In sommige streken hebben de farmers hun vliegmachine.

Alles is zo kurkdroog, dat de grond hier en daar vol bar­sten is. De hitte is haast ondragelijk. Op een avond begint het te onweren, overal zien we de bliksemstralen, ’t is een machtig mooi gezicht. Een storm komt op en men spreekt er over in de “schuilkelder” te gaan. Die kennen we nog maar al te goed en we voelen er weinig voor. Men is hier aan de machten der natuur overgeleverd. Er is geen beschutting. Huizen waaien dikwijls om en iedere farm heeft zijn schuil­kelder buitenshuis onder de grond, ’t Onweert nu rondom maar de zozeer gewenste regen wil niet komen. Maar ge­lukkig, als we ’s nachts in bed liggen, horen we het plassen van een zware regen. Ik denk aan ’t gebed in de kerk de vorige Zondag. Hoe innig is er gebeden om regen. Ik ben nog nooit zo dankbaar geweest voor regen als nu. ’s Mor­gens staat ieder later op dan anders. Op ’t land kan niet gewerkt worden, omdat het nog steeds giet. Er is een blijde, dankbare stemming in huis. Achterstallig werk in de schuren en binnenshuis wordt afgedaan en ieder neemt rustig de tijd naar ’t frisse landschap te kijken, dat schoonregent. Ik denk aan het Gezangvers:

Zo maar de Heer Zijn stemme gaf:

“Gij wolken, drupt van boven af

Gij heemlen vloeit van zegen

Gij aard, ontsluit uw vrucht’bren schoot,

Schiet uit in overvloed van brood ‘,

Wie houdt de wasdom tegen?

En ik denk ook aan de mensen aan wie ik mijn boodschap moet brengen. Er is zoveel doodsheid en onvruchtbaarheid overal, maar ik merk, dat er velen zijn, die hun hart open­stellen voor het Evangelie en ik bid om stromen van zegen. En als Gods geest uitgestort wordt, dan zal er een opwek­king komen en eens, eens zal Christus overwinnen op zo’n rijke, hemelse wijze, dat aan alle dorheid een einde komt en op de nieuwe aarde gerechtigheid zal heersen. Als Gods Geest de hof doorwaait Zal ’t bloeien in de dalen.

 

De vreze des Heren

Wat de vreze des Heren is zeggen onze Statenvertalers in hun kanttekening, 62, op (1 Joh. 04:18)

“Het is een kinderlijk ontzag voor de Goddelijke majesteit, en zorgvuldigheid om deze niet te vertoornen”.

Deze vreze wordt nog nader omschreven in hun kant­tekening, 48, op (Filip. 02:12).

“Een nederig gevoelen van u zelf en grote en kinder­lijke zorgvuldigheid, vrezende dat gij iets zoudt kunnen doen of nalaten, waarmee gij God zoudt kunnen vertoor­nen, of wat ter zaligheid hinderlijk zoude kunnen zijn”.

 

Lezen wij de hele Bijbel?

Het is opvallend, hoe in vele gezinsbijbels bepaalde ge­deelten veel minder beduimeld zijn dan andere. Sommige delen zijn zelfs stukgelezen en andere daarentegen zien er vrij ongebruikt uit. Dit wijst er op, dat vele christenen niet de hele Bijbel lezen. Het Nieuwe Testament heeft dan meest­al de grootste voorkeur, de psalmen mogen zich ook in een tamelijke belangstelling verheugen, maar de “profeten” en vooral ook de vijf boeken van Mozes worden vaak over­geslagen.

Goed beschouwd is dit een vorm van Schriftkritiek. Dit bevalt me en dat bevalt me minder. Al de Schrift, heel de Bijbel, is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. (2 Tim. 03:16).

Alleen wie zich de ganse Schrift eigen maakt, wordt waar­lijk vervuld met de geest der wijsheid en der kennis en der vreze des Heren.

Er schuilt iets achter die voorkeur voor sommige en die achteruitzetting van andere gedeelten. Men meent n. l. dat het Nieuwe Testament en de psalmen en ook sommige ge­deelten der profeten “geestelijker” zijn dan b. v. “die wetten” van Mozes en die soms “lugubere” verhalen van het Oude Testament. De moderne geest van subjectieve vroomheid is gemakkelijker in te dragen in de boeken van het Nieuwe Testament, dan in de wetten over reinheid en offers en tabernakeldienst. Vooral ook de psalmen kan men – buiten het verband van hun ontstaan gelezen – gemakkelijk maken tot getuigenis­sen van een algemeen godsdienstig verlangen.

Wij moeten juist leren de Bijbel zakelijk te lezen, niet als een boek van algemene vroomheid, maar als het Boek, waar­in de Heer Zich openbaart door over de meest uiteen­lopende zaken met Zijn kinderen te spreken.

Zo zakelijk de hele Bijbel lezende, zullen wij de Heer onzen God Ieren kennen als een Heer, Die Zich niet alleen met onze “geestelijke” zaken bemoeit, zoals wij dat foutief uitdrukken. Als de Almachtige, Die niet alleen over ons godsdienstig leven spreekt, maar Die ook kennis neemt van onze boeken en van onze portemonnee en van onze kleren en van onze akkers en van onze vrije tijd en van onze visites en van onze kranten en van onze “dienst “meisjes en van onze belastingpapieren en van onze vrienden en van onze verkiezingsactie en ook ja – van onze gebeden en onze kerkgang en avondmaalsviering.

Maar willen wij zo de Heer leren kennen als Hij wer­kelijk is, niet als een “god” van de godsdienst, maar als de God van heel het leven, dan moeten wij ook Zijn hele Woord lezen.

Dan slaan we ook de wetten van Mozes niet over, die – zoals men dat wel uitdrukt – afgeschaft zijn.

Dan verwonderen we ons, dat onze Almachtige Heer, die hemel en aarde geschapen heeft, om daarin te spelen, Spreuken 8, Zich wil bemoeien met zulke dingen als vogelnestjes en dorsende ossen en gevonden voorwerpen en slaven en hekjes om het dak en schopjes om het onreine weg te doen en jonge bokjes, die niet in de moedermelk mogen worden gekookt, en met de laatste druiven aan de wingerd en met de ingewanden van offerdieren.

Wat heeft onze goede God Zich toch diep tot ons – gevallen mensen – neergebogen, dat Hij met ons babbe­len wil, ’t woord is van Calvijn, als een voedster met haar kindje.

Als we ’t zo zien, dat al wat in de Bijbel geschreven is van onze grote en goede hemelse Vader is, dan gaat die Schrift leven op iedere bladzijde, zelfs al zijn het namen uit geslachtsregisters of al gaat het over de “striklisjes” van de tabernakelbekleding.

  1. J. E. B.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)