Want alzo lief…
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (Joh. 03:16).
Er is een stem Gods in deze wereld voor de mens van onze tijd. Een roep van God komt tot een afgedoolde schare, die geen rekening meer houdt met Gods geboden, de fluistering van het geweten niet meer verstaat, vervreemd is van alles wat heilig en goed is.
God, Wiens heilige naam ontwijd wordt in de leegheid van de gesprekken, vertelt ons, dat Hij Zijn wereld lief heeft. Hij wijst ons op het heuglijke feit, dat Hij eenmaal Zijn Zoon gaf voor u en mij, om ons allen vrij te maken van de macht der zonde. Er is een boodschap voor de treurenden om hen te vertroosten, er is een weg van behoud voor ieder, die geen uitkomst meer ziet in de moeilijkheden van het leven. Voor hen, die vastgelopen zijn op hun eigen wijsheid, voor wie de problemen onoplosbaar zijn, die de strijd hebben moeten opgeven tegen de driften van het eigen boze hart, die geen weg der ontkoming meer zien en die hunkeren naar vrede en gerechtigheid.
In een proclamatie van liefde richt de Koning der koningen Zich tot hen allen, om mede te delen, dat er een weg der redding is. Er is een plank uitgeschoven om ieder zondaar uit het moeras, waarin hij zich bevindt, te halen. Op het zwarte kleed van leed en rouw, dat de wereld omhult, is een zilveren sieraad bevestigd, dat schittert van Gods eeuwige trouw. Het zoeklicht der genade heeft de voortijlende wolkengevaarten doorboord, die ons allen naar de voorspelde wereldcatastrofe jagen.
Er is een weg tot geluk, slechts een enkele, maar dan ook een volmaakte weg. De Here God wil u en mij redden uit alle nood, Hij wil ons een leven schenken, dat zijn oorsprong aan de hemel ontleent, een leven, dat in den beginne was en voortduurt tot in het nimmer eindigende Godsrijk, dat te komen staat.
God heeft de wereld lief gehad. Hij heeft Zich gewend tot die naar Hem niet omzagen. Hij wil ons niet verstoten en niet in de rampzaligheid laten, maar Hij wil ons een toekomst schenken, een doel geven in het leven. Hij wil ons voeren naar de grazige weiden van het hemelrijk, naar de lieflijke wateren van reine genietingen. Vanaf de bergen Gods straalt het licht in de duisternis der aardse dalen. Hij wil ons trekken uit de stad des verderfs en ons nationaliseren in de hemelse gewesten. Zoals een die zich in de rivier dompelt en geheel door water omgeven is, zo wil de God der liefde ons met Zijn liefde omringen. Hij wil Zijn schepselen weer brengen in Zijn gemeenschap.
Maar de eindige mens, hoe kan hij ooit het oneindige Opperwezen aanschouwen? Hoe zou iemand, die in de duisternis leeft, het felle licht van deze Zon kunnen verdragen? Hoe zouden wij, die vlees zijn, tot Hem, die een geest is, kunnen naderen?
Hijzelf heeft ons de oplossing geschonken. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.” Uit de hemel heeft Hij Zijn Zoon gezonden. Deze is mens geworden om mensen behoefte en Hij heeft onder ons willen wonen. God heeft Zich geopenbaard in het vlees. In de Zoon drukt God Zich uit. Deze is de afstraling van Zijn Glorie en de afdruk van Zijn Wezen. Wie de Zoon eert, eert de Vader; wie de Zoon aanbidt, aanbidt God. En de oneindige God kan slechts gezien worden door de eindige mens in de gestalte van de eniggeboren Zoon, de Christus. In Hem maakt de Eeuwige alleen contact met deze aarde en verzoent Hij de wereld met Zichzelf. Hij rekent haar de zonden niet toe, omdat de Zoon een volkomen genoegdoening is geweest voor al onze zonden,
“Alzo lief heeft God de wereld gehad.” Gods mateloze ontferming komt u tegemoet. De landmeter, die uw akker opneemt; de sterrenkundige, die de afstanden becijfert tussen de verst verwijderde hemellichamen, zij kunnen dit woordje “alzo” niet meten. Dit onmeetbare “alzo” rukt u uit uw grenzeloze onverschilligheid. Het plaatst u bij het brandpunt van Gods gerechtigheid. Het voert u naar Golgotha. Het zet u neer aan de voet van het kruishout. Want daar droeg de Zoon van God de zonden van de wereld. Op die plaats heeft de Schepper Zich aan uw lot verbonden. Hier heeft Jezus de prijs betaald van uw verlorenheid. Hier heeft Hij aarde en Hemel verenigd, toen Hij het uitriep: ”Het is volbracht.
Mijn lezer, grijp niet immer naar de schaduw van het geluk, die altijd weer aan uw vingers ontsnapt De wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid. Zij kan geen blijvende lafenis schenken aan het dorstende hart. Zij geeft in waarheid slechts schijngenot en schijnvrede.
Er is een stroom van genade, die haar uitmonding vindt in de oceaan der eeuwigheid. Er is een vreugde, die gewisser is dan de voorbijgaande roes. Werp u in de armen van dezen Jezus, die Zich de goeden Herder noemt. Want wie in Hem gelooft, gaat niet ten verderve. maar ontvangt het eeuwige leven.
Gij huivert misschien vanwege uw zonden. Gij ziet misschien uw eigen onmacht. De Here geve het. Want waar gij eerst recht klein wordt, waar gij niets meer bezit om wat van uw leven te maken, daar kan Hij uw lege hart vervullen met die grote liefde. Want alzo lief heeft God u gehad, dat Hij u alles wil schenken om niet.
Zie, Hij staat aan de poort van uw hart. Hij klopt om binnen gelaten te worden. Hij waarschuwt u, dat u uw ijdel spel moet staken, dat u Zijn liefde niet kunt afwijzen, zonder uzelf eeuwige schade toe te brengen. Het is een ernstige aangelegenheid. Want de tijd dringt. Indien u nu Zijn liefde weerstaat, blijft u in uw zonde. Dan is er geen redding meer mogelijk. Dan verspert u moedwillig de weg. Dan is het, buiten Jezus, vreselijk te vallen in de handen van de levende God.
“Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” (Joh. 03:36)
- E. v. d. B.
Durf jij je wel een Christen noemen?
We zaten tegenover mekaar, zij, levend in deze verwarde wereld zonder stuur en richting, zich vastklemmende, dan aan dit, dan aan dat; de Bijbel zou al deze dingen riet halmen noemen. Ik met, ja, alleen met mijn geloof in Jezus Christus, eigenlijk ook met niets anders meer, want al de andere vastigheden zijn in deze geweldige tijd onder ons vandaan geslagen. Zo raakten we aan het praten. Natuurlijk geloofde ze, want ongelovigen zijn er niet meer, foei, niks geloven, dat staat zo akelig, neen, tegenwoordig geloven alle mensen. Ze geloven in een Opperwezen, lief of minder lief, of in “God”, zoals ze zeggen, en dan fantaseren ze zichzelf een Godje, net als de joden in de woestijn.
Mevrouw geloofde ook wel. Ze was zelf op de Zondagsschool geweest, als leidster. We hadden dus een beetje contact. Toen, in het gesprek, noemde ik mezelf een Christen en met een paar verbaasde ogen zei ze: “Maar meneer, dat zou ik nooit van mezelf durven zeggen, dat ik een Christen ben.”
Ik wilde haar wat tegemoetkomen. We moesten elkaar begrijpen. Ik zei dus: ”Zie eens, mevrouw, als ik me een Christen noem, bedoel ik helemaal niet, dat ik een brave Piet ben, want dat ben ik niet, ik bedoel alleen, dat ik een volgeling ben van Jezus Christus, en Hem als mijn Heer erken.”
Nog verbaasder ogen. “Dan moet je ’t toch al heel ver gebracht hebben”, zo antwoordde mevrouw, “als je je een volgeling van Christus durft noemen.” Alweer datzelfde misverstand.
“Kijk eens, mevrouw, ver heb ik het helemaal nog niet gebracht en gelukkig hoef ik het ook niet ver te brengen. Want in mijn gezelschap staat een landverrader als Levi, een leugenaar als Petrus en een moordenaar, die de doodstraf verdiend had. Geen achtenswaardig gezelschap, vindt U wel? Ik hoop, dat U mij nu heel goed begrijpt. Christen- zijn is niet om trots op te wezen, dat we zelf al zo ver zijn. Christen zijn is je leven leggen in handen van Christus, het is: hier vastgelopen zijn, je ziet geen gat meer, je hebt het zelf hopeloos verknoeid; maar gelukkig. Eén is er, die je niet met ’n stijve nek voorbijloopt, die je vandaag ook nog kent, als al de vrienden je in de steek laten; Jezus Christus. Het betekent, dat je uitziet naar een Redder, een Redder met een hoofdletter, want een gewoon mens kan je niet helpen, dat voel je drommels goed. Jezus komt nu tot ons als de Redder, die zegt: “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.’ Dat is heel wat anders dan je al een heel vrome kerel gevoelen. Vermoeid en belast. Slapeloze nachten, omdat er zóveel is, dat niet deugt. Christus zegt: Kom nu tot Mij en dan gaat het in Mijn kracht verder. Hij helpt en leidt ons en maakt ons rustig als rondom ons de angst en de onrust allen uit de ogen kijkt.”
“Maar”, zei mevrouw, “je kunt toch ook wel Christen zijn, zonder naar de kerk te gaan?”
“Misschien wel, het zit hem in elk geval niet in het kerk- gaan. Als je een kinderwagen in een autogarage zet wordt het nooit een auto en een heiden wordt in de kerk geen Christen. Maar in de kerk oefent God gemeenschap met Zijn Gemeente, in de kerk oefent de Christen gemeenschap met andere gelovigen en daarom verlangt een Christen ook naar deze gemeenschap. Het is mogelijk ook zonder deze gemeenschap een Christen te zijn, evenals het wel een kind is, dat zes jaar oud is, maar als dat kind niet speelt, is het niet natuurlijk. Zoals een Christendom, dat niet leeft in kerkelijk verband, niet natuurlijk is.
“Maar je kunt toch ook wel een Christen zijn, zonder te bidden?”
“Ik weet het niet. Ik zou de eerste mens moeten ontmoeten, die Christen is en niet bidt. Ik geloof, dat als je niet bidt, je leven wegrot, langzaam maar zeker. Welk kind, dat zijn Vader lief heeft en geleid wil worden door zijn Vader, zegt tot zijn Vader: “Ik houd veel van je. maar ik zal je nooit iets vragen, ik zal mijn eigen peultjes wel doppen.” Zolang men een Vader heeft, zoekt men bij Vader juist bescherming, leiding, het geeft een veilig gevoel een Vader te hebben, totdat Vader zo oud wordt, dat we hem moeten helpen. God beschermt ons altijd en draagt ons op Zijn eeuwige armen.”
Maar mevrouw vond, dat ieder zich een Christen mocht noemen, die leefde naar de plicht van zijn geweten.
Wat ik daarop te antwoorden had?
Och, er mag veel, en je kunt jezelf natuurlijk wel allerlei namen geven. Ik heb iemand gekend, die zichzelf “baron” noemde en sedert die tijd hield hij de bijnaam “de baron”. Het gaat er niet om hoe ik mij noem. Het gaat er om, hoe God mij noemt. Christen, deze naam komt van Christus. Hier is verband tussen. Iemand, die Christus niet aanvaardt, hoe kan die nog gesteld zijn op de naam van Christen. Iemand, die geen Mohammedaan is, noemt zich toch ook niet zo? De Heidelbergse Catechismus, het oude leerboek der Christelijke kerk, noemt hem een Christen, die door het geloof Christus deelachtig is, die zijn naam belijdt, die tegen de duivel strijdt, die zichzelf offert en Zijn heerlijkheid verwacht. Het gaat er niet om, hoe ik me noem, hoe een ander zich noemt, het gaat er om, hoe God ons noemt. Zijn Woord zegt ons, dat Hij ons Zijn kinderen wil noemen, als we Hem aanvaarden in geloof en Hij wijst ons Zijn weg: Christus. Een andere weg is er niet,
- v. W. Dzn.
Een pas bekeerde vroeg eens aan D. L. Moody of hij de wereld moest verlaten. Moody antwoordde: ”Geef eens een duidelijk getuigenis en de wereld zal spoedig u verlaten.’
Het is de uitdrijvende kracht van een nieuwe liefde.
Ethiopië strekt zijn handen uit.
Op 14 Juni j.l. werden aan Haile Selassie, keizer van Ethiopië, duizend exemplaren van het Nieuwe Testament in de inheemse taal aangeboden. Vierentwintig duizend exemplaren zullen tegen minder dan de kostende prijs aan de bevolking uitgereikt worden.
Deze editie is de eerste in de geschiedenis, die gedrukt wordt op chemisch geprepareerd papier voor tropisch gebruik, dat uitgevonden werd door de Amerikaanse industrie tijdens de oorlog. Dit papier is bestand tegen termieten en andere insecten. Het bindwerk wordt niet beïnvloed door tropische schimmels. Het is waarschijnlijk, dat in de toekomst alle Bijbels voor de tropen op deze wijze vervaardigd zullen worden.
Op de titelpagina staan de woorden: “Vertaald in opdracht van en gedrukt door de genadige toestemming van Zijn Koninklijke Hoogheid Haile Selassie 1, Keizer van Ethiopië.”
De Bijbel was reeds eerder vertaald in de taal van Ethiopië door Zweedse zendelingen, doch geleerden noemden het een slechte vertaling. Haile Selassie beval, dat het Nieuwe Testament opnieuw vertaald zou worden, rechtstreeks uit het oorspronkelijke Grieks en liet het door zijn bekwaamste secretaris met de hand overschrijven, een geweldige taak, die bijna zeshonderd pagina’s omvatte.
Een kleine editie werd gedrukt, doch was spoedig uitgeput.
De Italiaanse vervolging tijdens de overweldiging van Ethiopië is oorzaak geweest, dat vele duizenden hun toevlucht zochten tot Christus.
Op zekere plaats werden eens aan vijftig opzieners honderd zweepslagen gegeven, waarna zij in de gevangenis werden geworpen. Toen vrienden hun voedsel brachten en voor hen baden buiten de gevangenis, werden zij door Italiaanse officieren bespot, die hen vroegen: “Antwoordt jullie God op gebeden:’ Eén van hen wierp kleine geldstukjes naar de biddende groep en zei: “Wij zijn de enige God, die jullie hebben. Wij zorgen voor jullie noden.”
Na negen maanden gevangenisstraf, gedurende welke tijd drie van de ouderlingen stierven, werden de gevangenen door Britse troepen bevrijd.
Toen de Italianen weg waren herkregen de Ethiopiërs hun vrijheid weer en konden weer erediensten worden gehouden. doch de vele bekeringen hadden een ware honger naar Bijbels veroorzaakt.
Om deze nood te kunnen lenigen vertelde Dr. Barnhouse, redacteur van het maandblad “Revelation” dit alles van de kansel en in zijn blad. Reeds na twee diensten had hij 1200. dollar ontvangen, welk bedrag spoedig steeg tot 20.000 dollar. In de zomer van 1944 werd Haile Selassies enige exemplaar van deze verbeterde vertaling per vliegtuig naar Amerika gebracht en pagina na pagina door foto-offset gereproduceerd.
Ter gelegenheid van de aanbieding vroeg Dr. Donald Grey Barnhouse de keizer om een getuigenis aangaande diens persoonlijk geloof.
Haile Selassie antwoordde: ”Ik weet, dat ik gered ben, niet door iets, dat voortspruit uit de werken van het menselijk verstand en hart, maar door het bloed van Jezus Christus alleen.”
Toen Dr. Barnhouse hem vroeg, of hij deze directe belijdenis van Christus als zaligmaker mocht citeren, antwoordde de keizer hem in het Engels: ”Met genoegen!’ Tevens deelde de keizer hem nog mede, dat hij de Bijbel elke ochtend las. Zijn meest geliefde tekst was: “Komt herwaarts tot Mij. allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” (Matt. 11:28). Een ander geliefde passage was uit de Handelingen der Apostelen, waar een lid van de raad zei, dat indien het Christendom het werk van mensen was, het ten onder zou gaan, maar indien het uit God was, de tegenstanders tegen God zelf zouden strijden (Hand. 05:38-39).
Hoe beschamend zijn deze eenvoudige woorden voor zogenaamde christelijke volkeren, in het Handvest van San Francisco, het statuut voor de nieuwe Volkenbond der Verenigde Natiën, wordt de Naam Gods zelfs in het geheel niet genoemd. Men spreekt slechts over het vertrouwen in de grondrechten van de mens, in de waardigheid en waarheid van de menselijke persoon.
En deed zich de vorige eeuw in onze eigen geschiedenis niet het feit voor, dat een predikant der Hervormde Kerk in Indië verplaatst werd, omdat hij weigerde een godsdienstig Mohammedaans feest bij te wonen.
Als Morenland (Ethiopië) zich haast zijn handen tot God uit te strekken (Ps. 068:032) dan kon het wel eens aan ons bewaarheid worden: ”Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt; mijn hand uitgestrekt heb en daar was niemand die opmerkte, en hebt al Mijn raad verworpen en mijn bestraffing niet gewild: zo zal Ik ook in uw verderf lachen. Ik zal spotten wanneer uw vreze komt, wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind, wanneer uw benauwdheid en angst overkomt’ (Spr. 01:24-27).
Brieven uit Amerika
De Grand Canyon (National Park) gelegen in de staat Arizona, tussen Nieuw Mexico en Californië, is een enorme vallei met rotswanden en trapsgewijze rotsformaties. De vallei is 1800 meter diep en doorkruist de hoogvlakte van Noord-Arizona. De gemiddelde breedte van de kloof is 19 km, doch sommige gedeelten zijn breder. Door het dal stroomt de Coloradorivier, een der grootste rivieren van Noord-Amerika, welke ontspringt in de Rocky Mountains van Colorado en Wyoming en uitmondt in de Golf van California.
De wouden langs de omtrek vormen een opeenvolging van rots hellingen en grillig-steile rotswanden, met vervaarlijke. loodrechte diepten van 100 tot 200 meter.
De Grand Canyon is een van de natuurwonderen der wereld, maar de geschiedenis van haar ontstaan is even simpel als alles wat de natuur biedt het resultaat van een proces, dat evengoed kan worden waargenomen in de allergewoonste sloot langs een landweg.
Water is de voornaamste factor geweest bij de vorming van deze geweldige kloof, het water, dat als een regen in en rondom de Canyon neerdaalde en haar wanden afsleet; het water, dat zich als Coloradorivier voortspoedt, moeizaam haar rotsachtige oevers uitschurend. Vorst, hitte en koude hielpen bij het formeren der rotsformaties, terwijl zandstormen de omtrekken vervaagden.
De Grand Canyon is de meest instructieve demonstratie van geologie ter wereld, in het bijzonder doordat ook leken veel van haar taal kunnen verstaan. Ik lees dit alles in een klein boekje van Mr. Darton, geologist, “Story of the Grand Canyon”, zittend op een boomstam aan de rand van de geweldige afgrond.
Het is doodstil om ons heen, een stilte, die ervaren wordt als je heel hoog in de bergen bent en er geen wind is. Niets beweegt en ook onbewegelijk is het machtige rotswerk voor ons, die mijlengrote kloof met zijn angstwekkende rotsgevaarten in grillige vormen als van tempels, burchten en sphinxen. De kleuren lijken onwezenlijk. De zon tovert weer zachte pasteltinten, lichtrood en groen en paars en grijs, soms wit. Als ik het beschrijf, weet ik, dat ik maar iets weergeef van de overheerlijkheid. Dit is zo prachtig, zo geweldig. Het is een reusachtig brok aarde waar de mens niet heeft kunnen aanraken. Wel zijn er achter ons museums, hotels en restaurants, met Amerikaans opgezette reclame en service, maar ze konden niet verder komen dan de rand van de afgrond.
Hier vóór ons is ongerepte, machtige natuur in geweldige afmetingen. Ach, ik weet het wel, het is nog maar een klein stukje van een kleine planeet, die men aarde noemt, maar ik raak hier iets aan, dat haast een stukje eeuwigheid is. al is het tijdelijk! De rotsgevaarten vormen een boek, moeilijk te lezen, maar door geologen gespeld, het toont de werking van een eeuwenlange natuurwereldgeschiedenis. De afgronden zijn zo onmetelijk groot in tijd en in afmeting, dat ik er duizelig van word. De naaldbomen om mij heen verspreiden een heerlijke geur in de warme zonneschijn, die hierboven niet drukkend is.
Ik hoor geritsel in de takken voor mij. een hert klimt naar boven. Een hoorn stoot een langgerekte toon uit en de echo wordt vele malen herhaald in de geweldige ruimte voor mij. Ais ik spreek hoor ik, dat mijn stem ontroerd is. Ik haal mijn bijbeltje uit mijn zak, het is mijn trouwe kameraad uit het concentratiekamp. Ik lees (Ps. 104:008) “De bergen rezen op, de dalen daalden ter plaatse, die Gij voor hen gegrond had.
(Ps. 104:010). Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten heen wandelen.”
Ik begrijp hier beter dan in New-York, dat de aarde des Heren is.
Tien jaar onder de Melaatsen door Zr G. J. Weiss.
Ieder huisje in Bethesda had twee kamers, en toen een jongetje. Christiaan Armaud, bij ons kwam, werd de kamer naast onze onderwijzeres voor hem gereed gemaakt. Toen de Diaconessen hem in de stad gingen halen, vonden zij hem in het huis van zijn peet, die hem opvoedde. Ouders had hij niet meer. Deze peet was door de zendeling er opmerkzaam op gemaakt, dat er een tehuis voor melaatsen bestond waar het jongetje weer zijn volle vrijheid kon genieten.
Vroeg in de morgen kwam de tentboot uit Paramaribo in Bethesda aan. En omdat het pas vier uur was werd Christiaan in zijn kamertje naar bed gebracht. Celina de Mesquitte, die de kamer naast hem bewoonde, vertelde hoe hij twee uur lang geklaagd had: ”O, peet haal mij toch weer, ze sluiten me hier op, ik wil hier niet blijven”.
Maar toen het om zes uur dag werd en de zuster zijn deur opende, hem baadde en zijn wonden verbond en een lekkere kop chocola bracht, klaarde zijn gezicht op en toen hij door de mooi aangelegde parken en wegen van Bethesda wandelde en zo vriéndelijk begroet en aangesproken werd door zijn medepatiënten, riep hij uit: “Ik geloof dat ik hier reeds in de Hemel ben”.
Hij was gauw geheel en al thuis. Zijn peet had de Diacones gewaarschuwd dat hij twee ondeugden had, n.l. dat hij gauw tot een leugen werd verleid en dat hij zeep lustte en het weg nam om ervan te genieten. Inderdaad, nadat hij enkele maanden in Bethesda was, kwam de zuster op een ochtend bij vader Weiss en vertelde hem, dat haar zeep telkens verdween en ze steeds weer een nieuw stuk moest nemen. Toen herinnerde mijn echtgenoot zich wat van Christiaan was gezegd. Zr. Philipine onderzocht Christiaan’s kamer en werkelijk: in een hoek van zijn kastje lagen de stukjes zeep netjes opgestapeld. Natuurlijk werd hij ernstig onder handen genomen. Hij werd erop gewezen, dat liegen en stelen van God afleidt en dat wij toch wensten, dat hij een echt kind van God mocht worden, Gelukkig zijn deze dingen niet meer voorgekomen.
In 1902 kwam de echtgenote van de Britse consul, een persoonlijke vriendin van ons, ons enige dagen opzoeken.
Zij gaf aan Christiaan een zilveren kwartje. Hij liep daarmee naar de zuster met de woorden: ”Zuster Philipine, wilt U dit alstublieft voor mij bewaren, als ik groot ben bouw ik mij er een huis van”. Ik vertel dit om u te laten zien hoe het kind in het geheel niet besefte aan welk een ontzettende ziekte hij leed en dat hij ook geen idee had van de waarde van geld. Gelukkig. Maar zo bleef het niet. Toen Christiaan naar Bethesda kwam was de ziekte nog in het begin. Hij was een echte ondeugende jongen van elf jaar. Met vreugde zong hij op straat geleerde liedjes en toen enige patiënten hem beduidden dat Bethesda niet de plaats was voor zo’n straatconcert. was hij geheel verbaasd dat het niet in de smaak viel.
Toen wij een jaar later na een voordrachtreis door de Verenigde Staten terugkeerden, merkten wij op, dat Christiaan geheel veranderd was. Hij was bedrukt en gevoelde zich niet gezond. De vreselijke ziekte had ook zichtbaar haar vernielend werk met bijzondere kracht voortgezet. Daarbij had ook het zo langzaam sterven van twee lotgenoten, met alles wat daarbij komt aan lichamelijke pijn, wat beter niet verteld wordt, een diepe indruk op de jongen gemaakt. Hij was uit de kinderdroom der zorgeloosheid ontwaakt tot de werkelijkheid en tot de kennis, dat het ook met hem vlug grafwaarts ging. Hij gevoelde zich ook eenzaam want Louisa Reuz, zijn speelgenote, had in nieuw aangekomen meisjes speelmakkers gevonden en zij lieten de jongen zonder erg terzijde staan. En wat was hij teleurgesteld, toen Zr. Philipine hem van de komst van een nieuwe jongen had verteld en die jongen een lang opgeschoten kerel van zestien jaar bleek te zijn, die zich veel te groot achtte om met de zoveel kleinere Christiaan te spelen. Hij had toch zo om een speelkameraadje gebeden. Christiaan liep naar de zuster met de woorden: ”Zuster, U hebt mij bedrogen!”
Alle verzekeringen van de zuster, dat ze heus zelf had geloofd dat het een jongen van Christiaan’s leeftijd was, hielpen niets. Christiaan bleef erbij: ”Zuster, ben kori mi!” (Zuster heeft mij bedrogen).
Aan het eind van datzelfde jaar werd onze Christiaan ernstig ziek, hevige koortsen tastten het jonge leven aan. Lichamelijk nam hij zichtbaar af en wij waren verzekerd, dat hij niet lang meer een van onze lieve Bethesda-kinderen zou zijn.
(Wordt Vervolgd),
1946.06.29
De Krans der Rechtvaardigheid
…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).
Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun scheidende Meester.
Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen opschrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wolken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…
Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.
Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn handen, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.
Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terugkeren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.
Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.
Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).
Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.
De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de politiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont journaal door het blikveld van ons bewustzijn.
We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.
Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?
Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.
’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlosmakelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.
En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?
Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.
Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen evenmin. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of vannacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.
Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.
Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.
Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.
Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.
Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrouwen.
Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).
Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.
Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.
Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te verbinden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste discipelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.
In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.
O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als gelovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren kennen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.
en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…
weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.
Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.
Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.
Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst rationalisme.
Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”
Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze medechristenen. Amen.
Br.
Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)
Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstanding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.
We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen worden zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.
Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.
1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Openbaring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeestelijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.
In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene opstanding verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heerlijkheid.
Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmerkingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons gekomen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaardig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.
- V.
Brieven uit Amerika
Strijd
Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moeilijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.
Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen
Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.
“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.
Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”
We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een natuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.
“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Nederland.
Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.
“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde ondernemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.
Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:
“Uw liefde en trouw omringen
Mijn wankelende schreên’.
Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.
Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moeilijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls gezegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, Goddelijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij vergeleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.
Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.
“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Bekommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.
Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.
Verblijdend nieuws
Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.
We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaatsen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.
Contact per brief
Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.
De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.
Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!
Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.
Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.
Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoedig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij eveneens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandelden. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds vertrouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbarmen. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heerlijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plotseling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.
Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’
A.F.
Avondgebed
Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hullen in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van onze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartigheid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.
Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.
Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.
Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.
Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.
Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.
Amen.
Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom
Slotakkoorden.
In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloemen. Vele tinten groen hebben de bomen.
Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.
“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.
Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de mensen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp vergeten.”
Is Betsie profetisch geweest?
Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zullen samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek gemaakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstellingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ontreddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.
Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw beginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.
Hoe?
Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.
Laten velen in dit huis U vinden.”
Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:
“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voorzienigheid,”
Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de schaduw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.
In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog dagen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,
Nu is de bruid van Haarlem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krijgen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.
Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haarlem is omgehakt en Haarlems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestorven.
Ik kijk naar boven.
Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be
schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.
Einde (Zomer ’45)
De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .
is verschenen Prijs f 4.25
Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitverkocht.
Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.
Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)