Christus onder de mensen

Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal hij niet doven.

(Matt. 12:20)

Christus daalde uit de stralende heerlijkheid van de hemel neer in de nevel van deze aarde. Hij vond er mensen, die ver van hun goddelijke oorsprong alle heerlijkheid van de Schepper hadden verloren.

Hij vond er mensen, zoals wij die nog om ons heen zien. Mensen, hoogmoedig in hun waanwijze zelfverzekerdheid, die niet weten hoe ellendig en arm ze zijn. Mensen, die zich verheffen op het armzalige beetje kennis dat ze bezitten omtrent natuurlijke dingen, of misschien wel op hun schijn­bare kennis van God. Mensen, die hoogmoedig anderen oor­delen en neerzien op hun naaste. Voor dezen kon Christus niets zijn, omdat ze Hem niet nodig hadden. Ze waren blind, doch dachten dat ze zagen. Ze gaan nog steeds Hem met een minachtende blik voorbij. Ze voelen zich niet arm, weten niet wat zonde is en vinden het bespottelijk, dat een gekruisigde Jezus hen zou moeten redden.

Doch er zijn ook thans, evenals in Jezus’ dagen, anderen, die zich bewust zijn, dat ze verre van volmaakt zijn, dat het niet in orde is, tussen God en hun ziel. Mensen, die zich ellendig en arm gevoelen. De Bijbel vergelijkt hen bij een geknakt riet of een walmende vlaspit.

Wat is een geknakt riet? Wel ik zou zeggen het is wel het onaanzienlijkste wat men zich kan indenken. Een riet is al niet veel, een geknakt riet is helemaal niets. Het wordt weggeworpen, omdat het voor niets kan dienen.

Het is niet prettig zich een geknakt riet te weten. In onze moderne wijze van uitdrukken zou men zeggen: daar moet je toch wel een sterk minderwaardigheidscomplex van krijgen.

Toch is het niet overdreven als de Bijbel en als ze zich­zelf zo noemen. Ze zijn inderdaad in de maatschappij of in hun huisgezin niets meer waard. Daar heb je de verlopen dronkaard. Honderdmaal heeft hij zich voorgenomen een ander leven te beginnen. Doch altijd weer is het mis gegaan. Zijn waterige ogen, zijn gerafelde klederen, de armoede thuis herinneren hem iedere dag eraan, dat hij een mislukkeling is. En het is heus geen ziekelijk overdrijven als hij zichzelf veracht.

Daar is de man, die het willoos slachtoffer is geworden van zijn hartstochten en onreine begeerten. Onrein voelt hij zich, onrein is zijn denken, dat altijd weer vervuld is van verachtelijke bedden. Hij weet, dat hij onrein is tegenover God. Die hij vreest en dat hij verwerpelijk is als een geknakt riet.

En zijn er zo niet velen: de prostituee, die walgt van haar eigen leven, de moordenaar, die jaar na jaar gevangen zit tussen de vier muren van zijn cel, de man of vrouw, die reeds zoveel maanden doorbrengt in een concentratiekamp… Hoevelen zijn er onder die allen, die alle zelfrespect hebben verloren, die misschien liever zouden willen sterven, als ze maar niet vreesden voor wat er na de dood hen wacht.

Hoe menigmaal worden zij door mensen veracht en ver­stoten, want de mens is dikwijls ’n wezen, dat diep buigt en be­leefd doet jegens de man met de auto en de bontkraag, doch zich verheft boven ieder die door de publieke opinie veroordeeld wordt. Mensen kunnen zo onredelijk en hard zijn. Dezelfde man, die in de oorlogstijd nooit een hand heeft uitgestoken om een vluchteling te helpen, die altijd trachtte te profiteren van zijn Duitse kennissen en juist zover ging in zijn vriendschap met hen als mogelijk was om geen ver­keerde naam te krijgen, scheldt nu op die vervloekte NSB- ers, die ze allemaal tegen de muur moesten zetten.

Hoe anders was onze Heiland. Hij, de absoluut reine en rechtvaardige ging naar de meest verachten. Hij ging om met de tollenaars en zondaars, Hij lag met hen aan tafel en at met hen. Hij had slechts één doel: hen te redden, hen te helpen en hen voor eeuwig gelukkig te maken.

Wat is het een heerlijk iets om te weten, dat Jezus nog steeds dezelfde is. O, gij allen, die U zelve kent als een mislukkeling, die u zelf veracht: Jezus wacht op U. Hij zegt ook tegen u: Komt tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Ik zal u rust geven. Hij zal het geknakte riet niet breken.

Dit is het wonder van het evangelie, dat het eeuwige, het allergrootste geluk bestemd is voor de slechtste en meest verachte zondaars.

… en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven’. Een vlaspit was de pit in de olielamp, die licht moest geven. Doch een walmende vlaspit verspreidt geen licht meer, wel rook. Ze doet meer kwaad, dan goed en is nutteloos geworden. Hoevelen gelijken niet op zo’n walmende vlaspit. God heeft hen geroepen om lichtdragers te zijn in hun om­geving. Doch ze zijn dit niet. Hun twijfel, hun kleingelovig­heid, hun vleselijk begeren en dwaalzucht maken dat ze voor hun omgeving in het geheel geen lichtende voorbeelden zijn. Niemand wordt door hen tot de waarheid geleid, nie­mand vindt door hen het ware levensgeluk. Ze zijn zelf altijd zoekers, altijd onzeker van hun toekomstig heil, twijfe­laars. Vandaag opgewekt, morgen mismoedig, vandaag ge­lovig, morgen voor alles onverschillig. Of ze behoren tot die tobbende christenen, die altijd hopen dat ze nog eens tot zekerheid mogen komen en daarom nooit opgewekte blij­moedige Christus-getuigen kunnen zijn.

We zijn wel eens geneigd over deze mensen de schouders op te trekken en minachtend over hen te spreken als on­waardige, vleselijke christenen of als “spelonkjesmensen”.

Doch Christus zoekt ook hen. Hij zal hen niet door een onvriendelijk, hard woord van de laatste hoop beroven. Neen Hij wil, dat ze Hem vertrouwen en tot Hem komen. Hij wil hen zo gaarne helpen en ook gelukkig maken. Hij zal de walmende vlaspit niet uitdoven. Hoe liefdevol was Hij voor de twijfelende Thomas, voor de hardleerse Nicodemus, voor de onkundige Samaritaanse vrouw.

Wij denken altijd nog te gering van Christus’ liefde.

Hij heeft zondaars lief.

Doch dit wil niet zeggen, dat Hij hen laat zoals ze zijn. Verre van dat. Hij de grote Pedagoog roept hen tot Zich om ze op te voeden tot burgers van Zijn eeuwig rijk. Dat geknakte riet wil Hij maken tot een eikenboom der gerechtigheid en die rokende vlaspit tot een lichtdrager in deze duis­tere wereld.

Hij wil dat we ons aan Hem toevertrouwen opdat Hij ons mag veranderen en vormen tot het doel, dat Hij ons gesteld heeft.

Wee ons indien we in de zonde blijven volharden en een walmende vlaspit zouden blijven ondanks Zijn bemoeienis met ons. Dan zegt Hij met een ander beeld, dat de rank, die geen vrucht voortbrengt uitgesneden en in het vuur wordt geworpen. Dan bedroeven wij de Geest, omdat we ons niet veranderen laten door Zijn dagelijkse werking tot beelddragers van Christus.

Vertrouw U toe aan Christus, opdat Hij u tot een ander mens make. Doch doe het dan ook ten volle. Laat geen eigenliefde, geen bijbedoeling U uit Zijn gemeenschap af­trekken, Zie niet om naar de wereld, waaruit Hij u heeft getrokken. Denk aan de vrouw van Lot’

Laat U door Christus veranderen opdat gij het doel moogt bereiken, dat God u stelde. De Bijbel noemt dit: zijn roe­ping en verkiezing vast maken.

De eerlijke en absolute overgave aan Christus is nodig, opdat wij in onze omgeving anderen tot steun kunnen zijn, en leven kunnen tot eer van Hem. Die voor ons stierf.

Br.

 

Allen één

Er zit tegenwoordig een éénheidsstreven “in de lucht” Wij schrijven deze laatste woorden tussen aanhalingstekens, want ’t is een uitdrukking uit de Bijbel, ’t Zijn de geestelijke machten in de lucht, die zulke algemeen onder de mensen voorkomende stromingen bewerken. De wereld mag tegenwoordig van fysische besmettingen – geloofd zij Gods lankmoedigheid van pestilentiën niet zoveel hin­der hebben, de psychische besmetting is zoveel te sterker. Nu zouden we over dat eenheidsstreven in allerlei gemeen­schappen, Jeugdorganisaties, politieke partijen enz., niet in ons blad veel drukte maken.

Maar het eigenaardige is, dat ook in de “kerken onder de “christengelovigen” zulk een zoeken van “eenheid” is op te merken. Is dat verkeerd?

Bij dit zoeken naar “eenheid” wijst men nogal eens op de bede van onze Heiland uit het hogepriesterlijk gebed, Johannes 17, en citeert dan foutief: dat zij allen één zijn.

Ziet ge wel, zo zegt men dan, de Here Jezus zelf heeft gewild, dat alle “christenen” één zullen zijn. Dus we moeten allen in één, groot, verband leven.

Nu weet de opmerkzame bijbellezer, dat de Here tot driemaal toe zegt, niet: dat zij één zijn, maar opdat zij één zijn. M.a.w. de Heiland bidt niet om eenheid! Hij vraagt heel iets anders en laat daar dan op volgen: opdat zij één zijn. Hij vraagt om iets aan Zijn Vader en zegt, dat de vrucht van de verhoring van Zijn gebed zal zijn: de eenheid van Zijn apostelen in de eerste plaats (Joh. 17:11)

en straks de eenheid van hen, die door hun woord in Hem geloven zullen (Joh. 17:20).

Wat vraagt de Heiland nu -als laatste verzoek voor Zijn eenzaam achterblijvende jongeren -aan Zijn Vader?

“Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt.”

Bewaar hen in Uw Naam, dat is het verzoek aan de Vader, nu Hijzelf moet heengaan in de zwarte nacht van de dood. Heilige Vader, dat herinnert aan het Oudtestamentische: Heilige Israëls, dit is die God, die heilig is en daarom ook van Zijn volk heiligheid vraagt.

Bewaar hen in Uw Naam.

Gods Naam. Wat is dat! Als iemand bij U komt en zegt: in naam der Wet, dan ligt achter hem, die dat zegt, al de autoriteit, al de macht, heel de invloedssfeer van de gezags­drager, die in de Wet op U afkomt.

Gods Naam, dat is de autoriteit, waarmee Hij ons tegemoet treedt in Zijn Woord, de kracht, waarmee Hij op de wereld afkomt, het krachtveld, dat hij bestrijkt door de wer­king van Zijn Geest en Woord. Om het met een beeld duidelijk te maken: Als u een sterke magneet legt midden in een hoop ijzervijlsel, dan oefent die magneet zulk een kracht uit, dat al het ijzervijlsel binnen een bepaalde kring in een vaste richting komt te liggen ten opzichte van die magneet.

De “spits” van deze werkingssfeer – het zij in alle eer­bied gezegd – ligt in de Heer Jezus Christus. In Hem is immers het koninkrijk der hemelen nabij -dat is vlakbij -gekomen. Daarom zegt Hij: de Naam, die Gij Mij gegeven hebt. De Vader heeft de Christus bekleed met Zijn autori­teit (“alle dingen zijn Mij van de Vader overgegeven”) en zó is Hij met Zijn krachten op de wereld afgekomen. En Jezus heeft dan ook -zolang Hij in de wereld was -Zijn apostelen door Zijn Woord en Geest uit deze boze wereld getrokken, hen vergaderd, hen gebracht en gehouden in de band aan Zijn Woord, hen zo bewaard in de gemeenschap, in het krachtveld, in de Naam van Zijn Vader.

Maar nu moet Hij heen, Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt. Bewaar ze in het kracht­veld van Uw Woord. Geest. Ze staan hulpeloos. Ze zijn nu schapen zonder herder. De boze staat gereed. Hij heeft óók zijn krachtveld, waarmee hij tegen U inwerkt (Joh. 17:15),

Vader, bewaar ze in Uw Naam, door Uw kracht, houdt ze in de band van Uw Woord (Joh. 17:17).

En als dat gebeurt: als zij blijven in de Naam, in het krachtveld, in de gemeenschap met de Vader door het Woord, dat de waarheid is, dan zullen ze ook één zijn. Dat zal de vrucht zijn,

De eenheid der gelovigen komt niet tot rust in enige or­ganisatie. Als ze dat doet, is het reeds een schijneenheid. De eenheid der kerk is de eenheid van het geloof in het actuele Woord van God, dat vandaag oproept tot vernede­ring onder Gods krachtige hand van oordelen en gerichten.

De eenheid, die de christenheid zoekt, zal ze niet vinden, als ze niet wederkeert in berouw tot Christus, Die gedaan heeft in onze dagen, wat Hij gedacht had (Klaagl. 02:17. Zach. 01:06), Die afgebroken heeft, wat Hij gebouwd had en uitgerukt, wat Hij geplant had (Jer. 45:04), die de vijand over ons heeft verblijd en de horen onzer tegen- partijders verhoogd (Klaagl. 02:17). Dan gaat het ganse huis Israëls de Here achterna klagen (1 Sam. 07:02).

Waar dat geloof is, daar is eenheid.

Dan kan het weer worden: gans Israël van Dan tot Berseba?    

  1. B.

 

Ik ben de Here, uw Heelmeester

Dit woord heeft de Here eenmaal Zijn kerk willen in­scherpen (Ex. 15:26). Het was in de woestijn bij Mara, enkele dagen nadat Hij Zijn gemeente droogvoets had ge­leid door de Rode Zee en in onmiddellijk verband met de uitredding, die Hij gaf door de bittere wateren te Mara weer gezond en drinkbaar te maken. Immers de Here heeft geen lust om Zijn volk te doden, maar daarin heeft Hij lust, dat het gelovig in Zijn wegen wandelt en dat Hij het leven en welstand geeft.

Daarom stelde de Here toen bij Mara een inzetting en een recht, te weten om het geloof van Zijn volk op de proef te stellen. Hij zei: ”Is het, dat gij met ernst naar de stem van de Heer uw God horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen en uw oren tot Zijn geboden, en houdt alle zijn inzettingen; zo zal Ik geen der krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Here, uw heelmeester ‘.

De Here gaat over ons leven en over onze welstand. Hij is het, die ons voor ziekten beschermt en ons met ziek­ten slaat Hij werpt ons te bed en Hij kan ons de gezondheid weer doen rijzen. Hij en niemand meer.

Dreigt de kerk dit woord niet te vergeten? Het staat in onze belijdenis, dat gezondheid en krankheid niet bij geval maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomt, maar is deze belijdenis voor velen niet versteend, is zij nog wei een echte geloofsbelijdenis?

De Schrift doet ons ook verstaan, dat er verband is tussen zonde en ziekte, niet maar zo in het algemeen, dat door de zonde de dood in de wereld gekomen is en dat ons allerlei kruis en ellendigheid vanwege de zonde overkomt, maar ook zo. dat de Here bepaalde zonden ook met bepaalde ziekten komt bezoeken; de Here hen, die van Zijn Woord en wegen afwijken, in Zijn gramschap ook met allerhande ziekte tegenkomt en slaat. Niet bij geval krijgen we longontsteking of een ingewandsziekte of geesteskrankheid. Het is geen noodlot, dat ons willekeurig bedreigt. Zoiets als: “dat kan ieder zo maar overkómen.’ Een soort verzekeringsrisico. Neen, het is van de Here. En Hij doet het niet zomaar. Zeker, wie uit bepaalde ernstige ziekte zonder meer tot een bepaalde persoonlijke ernstige zonde zou willen besluiten, oordeelt een lichtvaardig oordeel. Hij zou zich schuldig stellen aan het grote onrecht, dat de vrienden Job hebben aangedaan, toen zij hem, die toch rechtvaardig en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad was, op grond van al het vreselijke, dat hem wedervaren was, wilden brengen tot de erkentenis, dat hij de Here grotelijks met zijn zonden vertoornd moest hebben. Als de discipelen de Here Jezus vragen inzake de blindge­borene: ”Rabbi! wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden?” dan geeft de Here zijn wat haastig oordelende jongeren te verstaan, dat er bij God nog andere redenen kunnen zijn, waarom Hij mensen met ziekte bezoekt, bijv. om in het leven van de zieke Zijn grote daden te verheerlijken (Joh. 09:01-03). Maar dit alles mag ons niet blind maken voor het feit, dat de Here menigmaal de zonden in ons leven met ziekte komt bezoe­ken. Want dat heeft de Here toch tot een recht en in­zetting in Zijn gemeente gesteld. Hij zegt tot Israël; “Indien u naar Mij luistert en Mijn geboden houdt, dan zal ik geen der krankheden van Egypte op u leggen” (Ex. 15:26). “Daarentegen, indien gij de stem van de Heer uw God niet zult gehoorzamen… Ik zal u slaan met zweren van Egypte, en met gezwellen, en met droge schurft, en met uitslag, waarvan ge niet kunt genezen en met waan­zin. blindheid, verdwazing”.

En heel de geschiedenis van de kerk des Heren in het Oud­e en het Nieuwe Testament geeft ons de illustratie, dat het met de beloften en bedreigingen des Heren in deze ernst is ge­weest. Hij slaat Mirjam, die Mozes aantast in zijn ambtseer, met verachtelijke melaatsheid (Num. 12:10). Elia moet Joram, de goddelozer; koning van Juda, een schriftelijke kennisgeving doen, dat de Here hem vanwege zijn zonden wil, ondermeer zal treffen met een vreselijke ingewandsziekte (2 Kron. 21:12-20). Gehazi wordt om zijn geldgierig­heid en bedrog met een erfelijke melaatsheid zelfs tot in zijn nageslacht bezocht (2 Kon. 06:27). Tot de verlamden lijder in het badwater Bethesda wordt door de grote Heelmeester na diens genezing gezegd: ”Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede” (Joh. 05:14). Paulus wijst de kerk van Korinthe er op, dat de ernstige mis­standen in de gemeente de achtergrond vormen van de op­vallende ziekten en sterfgevallen, die er in de gemeente voorkwamen (1 Kor. 11:30). De Here Jezus zelf dreigt de valse profetes Jezabel in de kerk van Thyatira en allen, die deel hebben aan haar verleidingen, dat Hij ze op het ziekbed en in grote verdrukking zal werpen. En dat zijn nog maar enkele voorbeelden uit de vele.

Zouden wij ook in deze als leden van Christus’ kerk niet weer meer ernst gaan maken, met wat de Here doet? Om zo beter te verstaan, wat het zeggen wil, dat onze Here Jezus Christus, als hoofd Zijner kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert, ook “macht gekregen heeft over alle vlees” (Joh. 17:02) om te slaan en te helen, ons op het ziekbed neer te werpen en ons weer te genezen?

Dat we ook in dagen van ziekte allereerst met onzen Here te doen hebben. Ootmoedig, nederig vragend: “Here. wat hebt Gij daarin tot mij te zeggen T’ En, zo er afwijking en zonden in ons leven zijn, verachting van Zijn Woord in welk opzicht dan ook, dat we daarover dan schuldverslagen ernstig om vergeving vragen: wie weet, de Here mocht ons in Zijn ontferming nog genezing willen geven.

Dan zoeken we in dagen van krankheid, zoals Asa (2 Kron. 16:12) niet de medicijnmeesters met voorbijgang van de Here. Maar vóór en in de medicijnmeesters zoe­ken wij Hem, die tot Zijn kerk gesproken heeft: “Ik ben de Here Uw Heelmeester!”

Ds. B. Telder

 

Het Palestijnse Probleem

Vervolg van 7 Sept.

Het is in de oorlog mogelijk geweest honderdduizenden Joden te redden uit de Zuidelijke landen Hongarije, Roe­menië, Bulgarije, Griekenland. De regeringen van deze landen hebben officieel en officieus dit herhaaldelijk de geallieerden te kennen gegeven. Het is toen gebleken, dat niemand de vluchtelingen wilde opnemen. Het land, dat hier­toe wel bereid was en er ook de capaciteit voor had, werd niet vernoemd. En dit land was Palestina. Bij de Bermuda – conferentie, waar over het lot der vluchtelingen werd be­slist, bleek, dat er geen scheepsruimte was om hen te ver­voeren en het overbrengen naar Palestina was door Engeland geweigerd. In het laatste oorlogsjaar zond President Roosevelt een persoonlijk afgezant naar Turkije, om de reddingsmogelijkheden van het Joodse restant te bespreken. Deze rapporteerde, dat er nog vele tienduizenden gered konden worden, door een brug van schepen te leggen tussen de Zwarte Zeehavens, de Zuidelijke Balkanhavens en Turkije. Het voorstel stuitte af op de onverzettelijke houding van de Britse autoriteiten.

Ook nu weigert Engeland, gedreven door vrees, de Palestijnse havens voor de vluchtelingen open te stellen. Is het wonder, dat de Joden hun lot in eigen handen nemen? Niemand, zelfs de UNNRA ,is in staat hen schepen te leveren. Daarom charteren zij zelf hun vaartuigen. Zij wor­den gedwongen door de grote nood. En zo komen per maand 7000 illegalen het land binnen.

Het Joodse probleem is van internationale betekenis. Niet lang geleden zei Generaal Smuts: “Een nationaal tehuis voor Israël in het beloofde land zou getuigen van een inter­nationaal rechtsgevoel en ontwakend geweten van een gehele mensheid.”

Het land behoort ook inderdaad aan Israël volgens een Goddelijk decreet. Hij gaf het aan vader Abraham en zijn zaad. “Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemde­lingschappen geven, het gehele land Kanaän tot eeuwige bezitting” (Gen. 17:08).

Rond de binnenste rand van de hedendaagse muntstuk­ken staat het woord “Palestina” in het Engels, Arabisch en het Hebreeuws. Achter het Hebreeuwse woord “Palestina” staan twee Hebreeuwse tekens tussen haakjes. Deze zijn “Aleph” en “Yod”. Het zijn de eerste letters van het woord “Eretz Israël”, wat betekent “land van Israël”. Zie hier, “Land van Israël” als stempel op het in omloop zijnde geld, op postzegels en alle officiële stukken, geplaatst door de Britse regering.

Honderd jaar geleden waren er 8000 Joden in Palestina, De toelating van de 100.000 zal dit aantal op 700.000 brengen. Voorzeker, de vijgenboom begint uit te spruiten (Matt. 24:32).

Wij weten niet, in hoeverre deze grote exodus van Joden naar Palestina, de grootste na Egypte, verband houdt met de voorspelde voorzeggingen uit de Schrift. Maar elke dag kan de situatie zo veranderen, dat we Gods vinger klaar en duidelijk zien. Een kleine verschuiving in de machts­verhoudingen, een wijziging van inzichten bij de staatslieden kan ieder ogenblik een Joodse staat doen verrijzen. Als de drie ruiters uit (Zach. 01:11) andermaal uitgaan om de aarde te doorkruisen, dan zal het antwoord bij hun terugkeer moeten zijn: ”Wij hebben de aarde doorkruist, en zie de gehele aarde is niet stil en niet rustig.” Als de volkeren zee kookt en groot geluid geeft, gaat de Here andermaal Zijn volk verzamelen. Want Zijn gramschap is ontstoken tegen de vermetele naties, want terwijl Hij maar een weinig toornig was op Zijn volk, hebben zij de rampen vergroot. Daarom spreekt Jahweh? Ik heb Mij vol ontferming tot Jeruzalem gekeerd: mijn huis zal daar worden gebouwd en het meet­snoer zal over Jeruzalem worden gespannen. Verkondig nog verder; Zo spreekt Jahweh der heirscharen! Mijn steden zuilen weer overvloeien van zegen; Jahweh zal Zich weer over Sion erbarmen en Jeruzalem weer uitverkiezen. (Zach. 01:13-17).

 

Brieven uit Amerika

Wij zijn op weg naar het Westen, via Mexico en Arizona, Uren zien wij niets dan woestijnen. Af en toe zien wij Mexicanen met breedgerande hoeden op, bij omheinde kralen waar paarden in zijn. Schapen zie ik heel weinig. Kleine platte huisjes, geheel van leem, met kleine venstertjes, blij­ken de woningen van Indianen te zijn. Op een drooglijn zie ik kleurige hoofddoeken, ’t Is gloeiend heet en dus zijn er maar weinig mensen en kinderen buiten. Die ik zie hebben rode banden om hun hoofd. Er zijn ook hutten van zakken en leem en soms zie ik een wigwam met kleine huisjes er om heen. Ik ben in het Wilde Westen, maar een Indiaans meisje met kleurige kleding, fietst langs het pad tussen de hutten door en dwars door de woestijn loopt de highway, waarop ik auto’s ontdek, ‘t is niet zo eenvoudig om per auto te reizen hier. Als men een ongeluk krijgt op de zon­nige weg, is men ver, soms dagen ver van de bewoonde wereld.

De kleuren van de woestijn zijn, als de zon schijnt, pastel­tinten als van schelpen. Ik zie geel zand, soms lichtbruin rood en lichtgroen woestijngras. Soms zijn er lila bergen, op de achtergrond en boven ons is de lichtblauwe lucht met de witte wolken. Wat is alles droog en heet. Er zijn rivierbeddingen, die volkomen droog zijn.

Soms staan er midden in de woestijn ronde heuvels, door de Indianen gemaakt als uitkijkposten.

Als er een wolk voor de zon komt, worden alle kleuren ineens donker. Aan de horizon hangt een dun gordijn, waar een bui neerkomt. Door het gordijn zie ik de achtergrond van witte velden. Een bliksemschicht schiet er door heen. De regenbuien schijnen hier plaatselijk te zijn en men ziet ze van veraf. Maar het frisse water komt niet dichterbij om deze woestijn te lessen. De lucht wordt weer helder en zon­nig, de wolken verdwijnen. Dicht bij een Indianennederzetting zie ik een maïsveld, maar het is volkomen verdroogd en geel.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (9)

De broeders en zusters van de Vrije Evangelisatie bogen hun knieën voor het aangezicht des Heren en smeekten Hem vurig het hart van Celina de Mesquitta zo te leiden, dat zij na twee jaar van onafgebroken vervolging de vrijmoedigheid mocht krijgen om het huis, waar zij de Heiland niet mocht dienen, te ontvluchten en dat Hij zo een eind aan haar gevangenschap wilde maken.

Juist op diezelfde dag werd Celina zo voortdurend be­ledigd en bespot, dat haar arme hart het niet meer dragen kon. Zij smeekte de Here in het gebed haar de moed te geven voor een volkomen beslissing in haar leven en om een open deur om het huis te kunnen ontvluchten. En onder haar bidden gevoelde zij zich gedragen door eeuwige armen en had de zekerheid, dat haar gebed verhoord was.

’s Avonds, toen het begon te schemeren, wist zij duidelijk, dat het uur was gekomen, dat zij breken moest met alles wat haar op aarde dierbaar was geweest en na in haar kamer een ernstig gebed voor haar ouders en huisgenoten te hebben opgezonden, verliet zij de plaats van lijden, ging rustig de trap af zonder dat iemand het merkte, ging de straatpoort uit en met wankelende schreden bereikte zij het evangelisatiegebouw, waar een van de zusters aanwezig was. Deze gaf haar een arm en leidde haar naar het huis van de voorganger, die haar met grote liefde bij zich opnam. Weinig hadden haar ouders kunnen vermoeden, dat zij in haar ziekelijke toestand in het huis van de evangelist zou worden opgenomen en met grote liefde en toewijding door hem en zijn beide dochters zou worden verpleegd. Celina gevoelde zich als een vogeltje, dat uit de strik van de vogelvanger was bevrijd.

Op 22 April 1896 werd zij, na belijdenis van haar geloof in de Heiland, in tegenwoordigheid der kleine gemeente gedoopt ten huize van de voorganger. Zo getuigde zij van haar weten met Christus te zijn gestorven en met Hem te zijn opgestaan tot een nieuw leven. Zij schreef nu een brief aan haar ouders en vertelde hen. dat zij hen bleef liefhebben en hun al het leed, dat zij haar door hun verkeerde ijver hadden aangedaan, had vergeven.

In het huis van de voorganger heeft zij rust gevonden naar lichaam en ziel tot zij in 1901 werd opgenomen in het gesticht Bethesda. op het schiereiland “Groot Chatillon”.

Hier mocht onze geliefde Celina tot grote zegen zijn voor haar medepatiënten. De kinderen waren zeer aan haar ge­hecht en reeds spoedig begon zij ’s voor de middag een schooltje te houden om de kinderen lezen, schrijven en rekenen te leren en hen vooral de heerlijke Bijbelse geschiedenissen te vertellen om in hun harten te wekken een liefde tot de grote Kindervriend.

Toen mijn man en ik in Oktober 1906 Bethesda verlieten om een voordrachtreis in Holland te maken, waren haar ogen door de ziekte reeds aangetast. Wonder boven wonder schijnt echter bij haar de ziekte tot een stilstand te zijn gekomen. Zij kon aan het eind van 1928 haar onderwijs nog steeds aan de kinderen geven en heeft velen de weg tot haar dierbare Heiland gewezen. Enige jaren geleden, in 1942, leefde zij nog en was toen 71 jaar’

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)