Deze zaak is van Mij geschied

(1 Kon. 12:24)

Als we de geschiedenis van 1 Koningen 12 nalezen stuiten we onverwacht op bovenstaande woorden.

Het is een uitdrukking, die we eigenlijk hier niet verwachten. Na veel strijd tegen de nakomelingen van Saul en veel moeite met de verschillende stammen van Israël, was het eindelijk koning David gelukt de éénheid van het rijk tot stand te brengen. Iedere vrome Israëliet heeft zich hierin verheugd. Hoe heerlijk was het, toen onder Salomo het rijk reikte van de Eufraat tot aan Egypte, zoals God beloofd had. Welk een schoon resultaat had deze eenheid in de prachtige tempel te Jeruzalem. Dit miljoenenwerk. waar iedere Israëliet trots op was, zou immers nooit mogelijk zijn geweest zonder deze heerlijke eenheid. Hoe dierbaar deze volkseenheid Gods kinderen was blijkt wel als Elia eeuwen later op de Karmel het altaar voor God herstelt en daarbij symbolisch 12 stenen tezamen voegt.

Doch helaas… door de dwaze houding van Rehabeam, de zoon van Salomo, wordt in één uur deze kostbare eenheid voorgoed verscheurd. In plaats van te luisteren naar de wijze raad der ouden volgt hij het onverstandige woord der

jonge raadslieden. En wij zouden zeggen: Nu is het de Satan gelukt Gods werk te verscheuren. Laat ons alles doen om de eenheid te herstellen’ Ook Rehabeam tracht dit te bereiken door het zenden van Adoram. Helaas opnieuw bleek hier zijn onverstand, immers Adoram was juist de leider van de zo zeer gehate arbeidsdienst, die onder Salomo was ingevoerd.

Hij wordt dan ook prompt door het volk gestenigd! Daarna probeert de Rehabeam door geweld Israël tot eenheid te dwingen, doch juist als de burgeroorlog op het punt staat los te breken, komt Gods woord tot de koning: Trek niet op ten strijde, want deze zaak is van mij geschied.

Het valt ons moeilijk dit woord te nemen zoals het hier staat: wij geven de schuld aan de mensen: en de dwaze Raad van de jongelieden, en het onverstand van Rehabeam: aan de oproerigheid van Israël, misschien als we het dieper willen zoeken aan de Satan, de grote tegenstander van Gods werk.

Doch dat God dit doet, nee, daar willen we niet aan. Ook in onze eigen levens niet. Want immers zien we Gods zo graag als de goede Alzegenaar, de Vader die onze gebeden hoort en verhoort. En, als het dan slecht gaat, wel, dan ligt de schuld bij de mensen, bij de omstandigheden of misschien wel bij de satan die ons tegenwerkt. Hij is immers de overste van deze wereld. Doch dat God ons slaat en met zijn oordeel bezoekt, wat erkennen we niet licht. Immers dan moeten we ons buigen en onszelf onderzoeken en belijdenis doen van onze zonden. Zo was het immers tijdens de Duitse overheersing: Het was dat lafhartige verraad van de NSB ‘ers, de trouweloosheid van de Duitse regering. Kom maar. En de machtswellust van Hitler…

Hoe weinig is het gepredikt en beleden dat ook dit alles Gods hand is. Dat Hij het is geweest, die ons overgaf in de hand van onze vijanden.

Zou het daardoor niet zijn dat we onze les zo slecht hebben geleerd, dat we met een zelfgenoegzame vrome levenshouding tevoorschijn zijn gekomen. Dat we ons be­schouwen als een trouw volk, een gelovig volk, omdat er regelmatig voor de Koningin werd gebeden en vele predi­kanten illegaal werk verrichten’

Niet dat dit verkeerd zou zijn daar willen we hier niet overspreken doch dit alles heeft ons belet Gods bedoeling te zien, de les te leren waarom dit alles ons overkomen moest.

Dat niets ons buiten Zijn regering en wil overkomt daar willen we niet aan.

Eens zei een ernstig gelovige vrouw tegen een christin, in verband met de ellende van de oorlog en de hevige Jodenvervolging. “Ik, ben blij dat me dit niet uit de hand van mensen overkomt, doch uit Gods hand.

Heftig verontwaardigd antwoorden deze broeder zo’n God moet ik niet, want schijnbaar is dit een verdediging van God. Men redeneert dan: Satan is de overste van deze wereld, Hij brengt oorlog en ziekte. Maar God is de goede, liefhebbende vader. Doch men vergeet dan dat de Bijbel uitdrukkelijk leert dat de satan niets vermag te doen buiten de toelating en de regering van God. Dat toen satan het grootste kwaad deed en Christus aan het Kruis nagelde, hij niet anders deed dan wat God tevoren bepaald had. Wat geschieden zou. Dat de ellende en gruwelen van de eindtijd opgetekend staan in Gods boek van de Openbaring en dat er uitdrukkelijk van staat geschreven, dat dit dingen zijn die geschieden moeten.

Het is veel aangenamer te luisteren naar de prediking over een Heiland, Die in eindeloos erbarmen ons tot Zich nodigt en ons koestert in Zijn liefde, dan het woord te beluisteren: Keert U naar hem, die u slaat!

Toch is deze tuchtiging niet minder voortspruitend uit Zijn grote vaderliefde, dan de duizenden zegeningen waarmee Hij ons leven veraangenaamd.

Goede en kwade dingen komen uit Zijn hand, en niets overkomt ons bij toeval.

Hoe menigmaal vergeten we dit. Bijvoorbeeld als we door ziekte getroffen worden.

Velen liggen dan op hun bed met slechts één gedachte: zo spoedig mogelijk beter worden. Onrust over hun zaak, die in de war loopt, ergernis dat ze zich niet vrij kunnen bewegen verbittert hen en belet hun zich eens rustig af te vragen wat God hun te zeggen heeft. Of er misschien niet een bedoeling is waarom God hen in de rust en eenzaam­heid moest brengen, dat dit iéts is wat geschieden moest.

Ook bij oprechte gelovigen is zo menigmaal deze ver­keerde levenshouding. Er zijn er die niet naar de dokter gaan, doch zich laten zalven door de ouderlingen en voor zich laten bidden. Ze beschouwen het gebed om genezing als de weg, die hen in de Schrift geleerd wordt. En dit is volkomen juist. Onze God is onze Heelmeester, doch Hij is ook degene die ons slaat en het is mogelijk, dat Hij wil dat we ons eerst eens afvragen wat Hij ons te zeggen heeft. Of er misschien een afdwaling in ons leven is. waarvan we gereinigd moeten worden.

Hoe verkeerd is dan ook de houding van hen, die tegen zo’n zieke het steeds weer zeggen: ”Je moet geloof hebben. Als je geloof genoeg had, dan zou je niet ziek zijn. Een christen behoeft niet ziek te zijn in plaats dat ze de zieke eens wijzen op de mogelijkheid dat God iets te zeggen heeft, en dat er lessen zijn die slechts in de weg van het lijden ge­leerd kunnen worden. Hoe zouden we geduld en gehoor­zaamheid anders leren dan door het kruisdragen?

En zijn het niet juist de liefste kinderen Gods, die langs de weg van een geduldig gedragen ziekte geheiligd zijn?

Deze vrome broeders en zusters maken, zonder dat ze het zo bedoelen, het kruis van de zieke slechts zwaarder.

Neen, we willen blijven geloven dat ziekte en jammer niet bij toeval, doch uit Gods Vaderhand ons toe komt. Dar Hij onze God is, die in eeuwige wijsheid weet wat we dragen kunnen én wat we dragen moeten. Dat Hij menig­maal geneest op gebed, omdat we leren moesten op Hem te vertrouwen, dat Hij echter ook menigmaal ons ziek moet laten, omdat we een geheel andere les moesten leren, een les die veel langer tijd vergt, een les van geduld en gehoorzaamheid en tevredenheid.

Het is God die de plaats van onze woning heeft be­schikt en ons de kinderen gaf. die misschien zo moeilijk op te voeden zijn.

Het is God, die U zonder menselijke hulp deed zijn, toen ge zo echt menselijke hulp verlangde, opdat ge U eindelijk toch eens ten volle aan Hem zou toevertrouwen en Die het tot U zegt: Deze zaak is van Mij geschiedt

Het is God, die U zonder troost deed zijn en zonder vrien­den, opdat ge U zoudt wenden tot Christus, die ons gegeven is tot een eeuwige vertroosting (2 Thess. 02:16).

Het is God, die Uw man van U wegnam, en Die U tot een echtgenoot en uw kinderen tot een vader wil zijn. De eeuwige God die het tot U zegt; Deze zaak is van Mij geschied.

God die ons zo menigmaal in de smart moet brengen en in de vertwijfeling, opdat we buigzaam zouden worden door het leed gelijk ijzer buigzaam wordt in het vuur.

Wie zo het leven heeft leren bezien, kan leren roemen in verdrukking en tegenslag.

Nimmer, ook niet in ziekte, smart en droefheid, zijn we buiten zijn Vaderlijke leiding. Nu zien we niet altijd het doel, doch eenmaal zullen we het zien en verwonderd zijn.

Br.

 

Contact per brief

De artikelen over de opstanding des vlezes hebben enige vragen binnengebracht. De heer J. V. te V. vraagt: “Waar kan ik dit in de Bijbel lezen? Ik lees wel over “de opstanding der doden”. Voor mij een groot verschil

Ook Mr. D. C. H. V. te L. schrijft: “Dit geloofsartikel heeft mij steeds een moeilijkheid gegeven, die ik niet kan oplossen en die mij ook door deze vervolgartikelen niet is opgehelderd. Het is dit: waarom zegt het geloofsartikel wel: “wederopstanding des vlezes en niet: “wederopstanding van het lichaam”? In dit laatste geval zou mij alles volkomen duidelijk zijn. Immers de wederopstanding van het lichaam zal moeten geschieden in een opstandingslichaam, dat andere eigenschappen heeft dan het aardse lichaam, maar dat uit het aardse lichaam, dat gestorven en in het graf gelegd is. voortkomt zoals de korenhalm voortkomt uit de graankorrel, die in de aarde gelegd en gestorven is. (1 Kor. 15:35-44). Wanneer ik nu spreek van een wederopstanding des vlezes in plaats van het lichaam, dan wek ik de indruk, alsof dat hoopje stof, dat in het graf gelegd wordt weer bij elkaar gevoegd zou worden en zou opstaan. Wat voor nut zou dat hebben!”

Antwoord. Het gaat bij deze inzenders dus over de uit­drukking “opstanding des vlezes’. Dat het lichaam opstaat is voor hen geen vraag. Trouwens dat leert de Schrift dui­delijk in (1 Kor. 14:42-44). De graven zullen geopend worden en de lichamen zullen opgewekt worden, gelijk we dit ook lezen van de heiligen bij Jezus sterven (Matt. 27:52-53). Allen, die in de graven zijn zullen Jezus’ stem horen en uitgaan uit hun graf (Joh. 05:28-29). Zij zullen verrijzen uit de graven, uit de zee, uit het doden­rijk (Openb. 20:13). Dit opstandingslichaam is identiek met het lichaam, dat in de dood ging, gelijk het opstandings­lichaam van Christus identiek was met het lichaam dat aan het kruis gehangen had. De littekenen in Zijn handen waren hiervan het duidelijke bewijs. Het bepaalde lichaam, dat een mens sedert zijn geboorte bezit, hoort evenzeer tot zijn wezen als zijn ziel. Zij vormen samen één persoonlijkheid. De ziel hoort van nature bij het ontvangen lichaam en het lichaam bij de ziel. De opstanding is dan ook geen nieuwe schepping, doch een herschepping.

Deze Bijbelse opvatting heeft in zekere tijden aanleiding gegeven tot een spitsvondige leer. Niet alleen leerde men de opstanding des vlezes, maar tevens dat ieder stofje, iedere molecuul, die tot het lichaam had behoord weer als door een wonder Gods tot het lichaam werd teruggebracht en weer op zijn plaats werd gesteld. Natuurlijk geeft dit aan­leiding tot dwaze beschouwingen. Met gebrekkige mensen en kinderen, die jong gestorven waren wist men geen raad. Men moest dan aannemen dat zulke lichamen aangevuld werden. Ook het feit dat onze lichamen in zeven jaar tijds. zoals men zegt, een algehele vernieuwing ondergaan, maakt deze voorstelling onaannemelijk. Wanneer iemand 70 jaar oud wordt heeft hij verscheidene geheel van elkander on­afhankelijke lichamen gehad, niet alleen in vorm, doch ook in opbouw der moleculen geheel verschillend. Welk van deze lichamen zou in de opstanding dag weder tezamen gevoegd worden? Hetzelfde deeltje dat behoorde tot een menselijk lichaam behoorde later tot een roofdier, dat hem verscheurde en dat misschien weer door een mens werd gegeten. We voelen, dit is absurd. Trouwens het is geheel on-Bijbels. De Schrift leert ons duidelijk dat dit opstandings­lichaam anders zal zijn, geen natuurlijk, doch een geestelijk lichaam. Dus hoewel in wezen gelijk (zoals het lichaam van een 7-jarige jongen in wezen gelijk is met dat van de 70- jarige grijsaard zoveel jaren later) is het toch in uitwendige gedaante en eigenschappen geheel verschillend. Het is boven het geslachtsleven verheven (Matt. 22:30), niet onder­worpen aan de stofwisseling en zonder behoefte aan spijs en drank (1 Kor. 06:13). Het is onsterfelijk, onverderfelijk en verheerlijkt (1 Kor. 15:42-44), gelijk aan dat van Christus in de hemelen (Filip. 03:21),

Wanneer we dus het woord “vlees nemen in de be­tekenis van het zwakke, zondige in ons, het uit aardse moleculen opgebouwde en door het aardse doortrokken stof dan is het ongetwijfeld beter om te spreken van een op­standing van het lichaam en niet van de opstanding des vlezes. De vragers hebben gelijk: in strikte zin genomen leert de Schrift nergens de opstanding van het vlees, maar van het lichaam. Het vlees, zoals wij dat kennen keert weder tot stof en houdt daarmee op vlees te zijn. Het woord van Jezus, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, gelijk Hij had (Luc. 24:39) kan niet zomaar op ons op­standingslichaam worden overgebracht, daar het vlees van Jezus geen verderving had gezien zoals dat van ons (Hand. 02:31) en Hij tot aan de hemelvaart in een overgangs­toestand verkeerde, wat duidelijk hieruit blijkt, dat Hij aardse spijze kon nuttigen wat van ons opstandingslichaam juist uitdrukkelijk ontkend wordt (1 Kor. 06:13). Paulus zegt dan ook zeer beslist dat vlees en bloed, omdat het aan de verderfelijkheid onderworpen is. de onverderfelijkheid niet beërven kan (1 Kor. 15:30). Dit woord is duidelijk genoeg. M.a.w. het lichaam staat op, doch niet als vlees en bloed, zwak verderfelijk, doch als een hemels-stoffelijk lichaam, verheerlijkt en onverderfelijk. Er is iets in ons lichaam dat bij de voortgaande gedaanteverwisselingen in de loop der jaren zijn identiteit behoudt, zodat wij het blijven erkennen als hetzelfde lichaam. Dezelfde “grondvorm” of hoe wij het ook noemen willen, blijft ook in de opstanding waardoor wij het zullen erkennen ah het onze. Het is dus niet een lichaam meegebracht uit de hemel, vreemd aan het oude, doch opgestaan uit het oude, dat in het graf werd gelegd en er in wezen mee verbonden. 

Br.

 

Amerikaanse “Youth for Christ” Actie voor Nederland

Dat de wereld in veel opzichten in nood verkeert, zal wel niemand willen ontkennen. In het bijzonder is dit het geval met de jeugd. De stoffelijke nood zal na enkele jaren wellicht verminderen, maar geheel anders is dit met de grote morele en geestelijke nood. Het is thans meer dan ooit dringend noodzakelijk, dat ook de Nederlandse jeugd zich een geestelijk fundament gaat verwerven, waaruit zij nieuwe morele normen kan trekken. Maar er is méér: het is nodig, dat de buitenkerkelijke jeugd wordt gebracht tot aanvaarding van Jezus Christus als haar persoonlijke Zaligmaker.

Dit doel kan door omstandigheden niet uitsluitend wor­den bereikt door jeugddiensten in kerken, want de buiten­kerkelijke jeugd schuwt voor een goed deel de kerkgebou­wen. De kerk zal daarom de jeugd moeten opzoeken in de wereld, zij zal de taal van de jeugd moeten gaan spreken.

Tijdens de oorlog is dit streven in de Verenigde Staten van Amerika uitgegroeid tot de Youth-for-Christ Movement, de “Jeugd-voor-Christus beweging”. Bijeenkomsten van 20.000 jongens en meisjes waren daar geen zeldzaamheid. Alles werkte mee: kerken, radio, pers, jeugdverenigingen, enz. Ook in Engeland is de Jeugd-voor-Christus Beweging haar taak begonnen, Nederland mag dus niet achterblijven.

De Jeugd-voor-Christus beweging is interkerkelijk, wil geen nieuwe kerk- of sektevorming. Het is de bedoeling, dat predikanten en voorgangers uit alle Protestantse kerken en kringen op toerbeurt evangelisatiebijeenkomsten voor de jeugd zullen leiden. Deze bijeenkomsten zullen dan zo moge­lijk speciaal op de Zaterdagavonden gehouden worden, midden in de vermaakscentra, in daartoe gehuurde vereni­gingslokalen, scholen enz. De ervaring in Amerika en Enge­land heeft we! bewezen hoe groot de behoefte is om tot Christus te komen, wanneer het Evangelie op een voor de jeugd pakkende wijze kan worden gebracht. Zo is in Japan bijv. reeds een Shintotempel overgegaan in handen van de Jeugd-voor-Christus beweging en worden wekelijks vele jonge Japanners tot Christus gebracht.

De pioniersgroep van de Youth-for-Christ Movement is in Holland aangekomen en hoopt hier een zesweeks campagne te houden. Overal zullen de grootste zalen worden gehuurd die te krijgen zijn. Bij voorkeur op neutraal terrein, waar de buitenkerkelijke jeugd gemakkelijker heen zal gaan.

De Jeugd-voor-Christus beweging maakt gebruik van mo­derne en bijzondere methoden om de buitenkerkelijke jeugd te bereiken.

In het weekblad “Kompas” van 20 Juli werd enigszins spottend over deze beweging geschreven en dit artikel wekte de indruk alsof het een soort nieuwe sekte zou zijn. Dit is echter in ’t geheel niet waar: men wil de jeugd juist leiden tot de bestaande kerken of kringen.

Op een vraag over het gebruik van een “zingende zaag” en “sneltekenaars” om de jonge mensen te trekken, ant­woordde men ons:

“Ik wens er op te wijzen dat wij de “zingende zaag” niet dikwijls gebruiken. Feitelijk worden door het hoofdkwartier geen aanbevelingen in die richting gegeven. Ieder “Youth-for-Christ “rally” zet zijn eigen meetings in elkaar. Zij mogen toevallig eens zoiets gehad hebben, doch in ’t alge­meen trachten wij zeer goede muziek te geven, de goede oude evangelie-liederen en de dingen die de ziel raken.’ Wij hebben instrumentale nummers zoals trombone-duetten en trompet-trio’s, allen goed gespeeld en deze trekken de jonge mensen. Wij zijn niet gekomen met een grote massa “show” doch veeleer om de zielen te bereiken voor de verbreking door de Heilige Geest”.

God werkt in Amerika machtig door deze beweging.

Laat ons bidden dat Hij ook hier vele jonge mensen aanraken door Zijn Geest,

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Seatle Youth-for-Christ.

Cafetaria zijn ongezellige oorden. Ze zijn praktisch en om tussen boodschappen in een maaltijd te gebruiken heel prettig. Maar ik zwerf nu al zolang door Amerika en be­zocht er zo vele. Tussen de woestijn van cafetaria ligt soms een oase van gezelligheid als een familie mij uitnodigt. Van­daag beleef ik de meest weelderige oase, die ik mij denken kan. Aan de oever van een blauwe baai staat een landhuis. Ik moet van een trap lopen, gemaakt van cederblokken. Tussen de bomen door zie ik het huis. De auto heeft me langs kronkelende wegen de bergen overgebracht. Het ruisen van de branding hoor ik al van verre. Een terras loopt tot aan het strand. In de rots is een oven gebouwd met een open haard. Mijn gastvrouw bakt rode zalm, zo pas ge­vangen uit de zee. Een ronde tafel geeft plaats voor 15 gasten. Een grote draaibare schijf in het midden bevat de heerlijkste schoteltjes, brood, koffie, alles in overvloed. Halve meloenen, in het midden gevuld met roomijs, is het dessert. Het uitzicht over de baai is wijd en ver, aan de horizon zijn lage bergen, daarachter gletsjers. De planten­groei is hier prachtig. Kleuren, zonneschijn, vrolijkheid en geluk is er om mij. Iets lager is een tafel waar de kinderen zitten, aardige vrolijke kleintjes, Amerikaanse knappe snoet­jes met vrije maniertjes. De Zondagschoolversjes. die ze zingen, overstemmen het lied van de vogeltjes rondom. Ben ik in een Paradijs? Voor we de maaltijd beginnen, zingen we een lied, ’t Is vierstemmig en ‘t klinkt mooi en zuiver over het water. De mensen aan tafel zijn gelukkig en blij, ’t Zijn allen kinderen Gods, bewogen door het leed van de wereld. Zij leven hier niet zelfzuchtig voor eigen genot. De gesprekken gaan over de nood van de wereld en zij spreken over Nederland. Torry Johnson, hoofdleider van “Youth-for-Christ”, is een van hen. “Wij willen doen wat wij kun­nen om de jeugd van Nederland te redden. De conservatieve methode bereikt een klein deel. Wij willen er velen berei­ken. We willen ons bij Hollandse methoden aansluiten, maar waar hier velen gered zijn door de Youth-for-Christ- movement willen wij het nu in Nederland proberen.

“Hoe bent U ertoe gekomen juist aan ons land te den­ken?” vraag ik.

Nu vertelt hij: “Een man kon niet slapen op een nacht, bewogen door het lot van Nederland. Eindelijk stond hij op, knielde neer en zei: ”O, God als U mij nog één dag laat leven, dan wil ik iets voor Nederland doen om daar de jeugd voor Christus te winnen”. De volgende dag ging hij naar zijn dominee en vertelde van zijn belofte. De domi­nee zei; “Ook ik kon de slaap niet vatten en heb de hele nacht geworsteld in ’t gebed voor de jeugd van Nederland’.

Zo ontstond het team dat nu op weg is naar Nederland.

Ik staar peinzend naar de baai, De zon tovert een zilve­ren streep op het water. Ik adem diep de zuivere lucht in en dan kijk ik naar de jonge enthousiaste gezichten om mij heen.

Ik zie ineens de jongens en meisjes met wie ik het onder­grondse werk heb gedaan. Ik zie de jonge Hollanders In de cellen van Scheveningen, de werkcommando’s in de concentratiekampen. Wat staat onze vermoeide, ernstig ge­worden jeugd veraf van deze vrolijke mensen. Zal Amerika hen kunnen helpen? Ik stamel een bezwaar. Torry Johnson zegt: “Juist het vrolijke Amerika dat zo tegenovergesteld is, kan geslagen Nederland helpen. Kunnen uitersten hier niet juist heel nuttig zijn?”

Waarom ben ik zo enthousiast nu? Ik zie ineens dat hier een mogelijkheid voor een geestelijke opwekking is. Waar­om heb ik vertrouwen dat de “Youth-for-Christ, slagen zal in Nederland? Omdat het uit gebed geboren is.

Kleine eenvoudige kringen van gelovigen; degelijke, stoere, dogmatische dominees: jonge, ernstige Hollandse jeugd en vrolijke ondernemende Amerikaanse jonge mensen, zij allen bidden, bidden om de komst van Gods koninkrijk, om een opwekking, om redding van de ondergang van de jeugd. Gods geest heeft hen tot bidden aangespoord. Gods geest zal hen de genade geven samen te werken. Gods Geest zal werken in de harten en velen zullen zich bekeren.

Zullen zij een klein exclusief kringetje christenen in Nederland bereiken?

Neen, de meest uiteenlopende elementen zullen ingescha­keld worden.

Ik verwacht grote gebeurtenissen in Nederland.

Christus is overwinnaar! Als Gods Geest werkt, wie zal ’t keren?

 

Ik ken Hem niet vraag het aan de Politie

De “Ansgar Lutheran” verhaalt hoe de schrijver Hans Fosmark zijn reis door Duitsland in Hamburg onder­brak en rondwandelde tussen de puinhopen van de stad. Hij vroeg aan een jonge man naar Jezus. “Ik ken hem niet, want ik leef niet in dit gedeelte van de stad. Het zal moei­lijk zijn hem te vinden, want vele mensen zijn de laatste tijd van adres veranderd. Ik raad u aan dat u het adres bij de politie tracht te weten te komen”, was het antwoord dat de jonge man gaf.

In gesprekken met andere jonge mensen bemerkte Mr. Fosmark, dat velen van hen niet de minste Bijbelkennis hadden. Zij kenden de namen van Adam en Eva zelfs niet. Het nationaalsocialisme stond geen religieus onderricht toe.

Nu, dit was in Hamburg, doch ge kunt dezelfde religieuze onwetendheid in vele andere landen vinden. Ge kunt ze vinden in de Verenigde Staten en in Nederland. Een predi­kant probeerde eens een jongen van negen jaar te interesseren voor de Zondagsschool. Hij vertelde hem, dat hij hem iets over Jezus zou vertellen, waarop de jongen zei: “Jezus? Wat voor man is dat?”

Ge kunt vele mensen in ons eigen land vinden, die geen verstandig antwoord kunnen geven op de vraag wie Jezus was. Zij kennen Hem niet. Ze hebben een grote dosis kennis omtrent mechanica, zij kennen de filmsterren, de sporthelden en de geschiedenissen uit de krant, doch weten niets omtrent het christendom. Zij kennen God niet, zij hebben geen be­grip van zonde, bidden heeft geen betekenis voor hen. Jezus is hen onbekend. Indien zij al Zijn naam kennen, zij hebben geen begrip wat de redding van hun ziel betekent.

God geve dat de poging die thans gedaan wordt om deze jonge mensen op te vangen velen van hen tot Christus moge leiden.

 

Jonge mensen spreken over: “Ik kan niet bidden!

We zullen het vandaag met elkander eens hebben over het gebed, en wel in het bijzonder over de gebedsmoeilijkheden. Want wij weten wel dat er in de wereld geweldig veel gesproken en geschreven wordt over het gebed, over de noodzakelijkheid ervan, de grote kracht en de zegen er­van… maar hoe vaak klinkt de klacht in het hart van menige jongen en menig meisje; “Ik kan niet bidden”.

Dat is de klacht van hen, die het werkelijk ernstig nemen met de geestelijke dingen, en zo graag zouden willen. Ze lopen met die vraag rond, en ze vinden er geen antwoord op. “Als ik bid. heb ik het gevoel, dat ik tegen mijn stoel praat, alles is even koud, en mijn woorden klinken mij zo zinloos in de oren”, schreef een jongen mij.

Ik kan me dit zo goed begrijpen. Er zal wel geen Christen op deze wereld rondlopen, die deze worsteling niet kent. En als de muren van mijn kamertje konden spreken, dan zou­den ze je heel wat daarvan kunnen vertellen.

En ook in de Bijbel vinden we mensen, die dit kenden. Ja. de Bijbel beschrijft ons geen mensen, die geen moeilijk­heden meer hebben. Juist die grote figuren, die we als ge­loofshelden betitelen, zij hebben de strijd gekend van het niet-kunnen-geloven, en het niet-kunnen-bidden.

Zo lees ik over een Jeremia, die temidden van de Baby­lonische “Blitz-krieg” moedig midden tussen het afvallige volk de hamerslagen van Gods oordeel deed horen, een dapper strijder voor de Heer. Kent deze profeet, die zó één is geworden met zijn God, dat alles in hem mee schreit en méé klaagt met Gods woord dat hij brengt, ook de moei­lijkheid van niet-te-kunnen-bidden? “Gij hebt u met een wolk bedekt, zodat er geen gebed door kwam”, schrijft hij. (Klaagl. 03:44).

Zo horen we een Guido Gezelle in het gedicht “Gij badt op een berg alleen’ klagen over de onrust, die hij door de aanwezigheid van mensen heeft en waardoor hij niet kan bidden: “Ach leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet!”

Het is dus niets abnormaals, als je niet kunt bidden, en voelt dat je gebedsleven dor en onvruchtbaar is. Zo kan het bidden een kwelling zijn, en het komt je voor dat je je tijd beter kunt gebruiken.

Maar nu komt het erop aan, te weten wat het eigenlijk is, dat ons het bidden zo moeilijk maakt.

We zullen vier oorzaken noemen, er zijn er vele, maar ik zal proberen de voornaamste te noemen.

Onbeleden zonden. Het kan zijn, dat er in ons leven zonden zijn, die we niet beleden hebben, waar we overheen zijn gegaan, en die een vloek kunnen betekenen voor ons gebedsleven. Onbeleden zonden zijn gaten waardoor de Sa­tan ons hart in komt. De Bijbel zegt, dat het gebed van een “rechtvaardige” veel vermag. Rechtvaardig is hij, die zijn zonden, de kleine en de grote, beleden heeft bij de Heer, en ze door het bloed van Jezus Christus heeft laten af­wassen.

Ongeloof. Hoe vaak gebeurt het niet, dat wanneer een gebed verhoord wordt, we er zeer verbaasd over zijn- Na­tuurlijk, we hadden er wel om gebeden, maar dat de Heer het werkelijk horen zou, nee. dat hadden we toch niet ge­dacht- Daar blijkt het weer, hoe oppervlakkig we bidden kunnen. Voorgoed bidden is nodig: geloven. Geloven, dat is niet voelen. Niets is er bedrieglijker dan ons gevoel. Ge­loven, dat wil zeggen: ingaan op wat God ons beloofd heeft in Zijn Woord. En hiermee komen we meteen op het derde punt.

Een verwaarlozen van het Bijbellezen. In de Bijbel heeft God je iets te zeggen, ja in de Bijbel wil God je vertellen, waar je allemaal om vragen mag, en in de Bijbel kun je ook vinden, hóe je bidden moet, heter dan honderd artikelen in Kracht van Omhoog het je kunnen vertellen. Wij weten, meestal niet wat we bidden moeten, omdat we Gods be­loften niet kennen, en de Bijbel een gelegenheidsboek voor ons is. Dan wordt ook ons bidden een vorm, dood en leeg.

Armoede aan de Heilige Geest. God heeft ons Zijn Geest gegeven, óók opdat Hij ons zou te hulp komen in ons gebed. Wanneer je met je niet-kunnen-bidden bij de Heer komt, vraag Hem dan om de hulp van de Heilige Geest. Dat is een gebed naar Gods wil. en je zult merken, dat Gods Geest, hóe wonderlijk en onbegrijpelijk het is, je te hulp komt- (Rom. 08:27).

En dan ten laatste nog een heel praktische opmerking*. Leidt een geregeld gebedsleven, bidt niet wanneer, je er een bui voor hebt, of wanneer je zin hebt, maar neem een aparte tijd ervoor, ’s morgens en zo mogelijk ’s middags en ’s avonds, zoals Daniël het deed. Ga dan maar met al je gebedsarmoede tot de Heer. Hij wacht erop, al voel je het zelf ook niet. “Zou Hij, Die het oor plant, niet horen…?’

  1. v. W.

 

Jonge mensen die mee willen doen aan het gesprek, richten hun brieven aan de redactie van Kracht van Omhoog, Noordlaan 11 óf rechtstreeks aan Peter van Woerden, Bibelschule Beatenberg. Zwitserland.

 

Een getuigenis van Dr. W. B. RILEY

President en stichter van de Noordwest scholen.

Ik had het voorrecht mijn medewerking te mogen verlenen aan de opwekkingen van de laatste 75 jaar. Ik was met Mr. Moody in Louisville, in Kentucky en in de Tabernakel campagne als een theologisch student, als persoonlijk mede­werker in 1887 en als predikant van de Calvary Baptisten Kerk in Chicago van 1893-1897.

Ik sprak dikwijls voor Billy Sunday op zijn ochtend mee­tings in een Y.M.C.A. in Chicago waar hij directeur was. Ik was de gekozen secretaris om het komen van Wilbur Chapman in Minneapolis voor te bereiden.

Mijn prettig samenwerken met Dr. Reuben Torry en ook met Gypsy Smith is bekend.

Toch durf ik zonder aarzelen zeggen dat de “Youth-for-Christ” movement meer spontaan, meer klaarblijkelijk uit de Geest geboren en door de Geest bestuurd is dan een van de opwekkingen, die ik meemaakte gedurende tientallen jaren.

 

Hieronder geven wij nog een vertaling van de voor­naamste artikelen uit de

Constitutie “Chicagoland Youth-for-Christ”

Artikel 1.

Overtuigd dat wij getuigen zijn van een bijzondere wer­king van de Geest van God in van schuld overtuigende en herscheppende kracht onder de jeugd door het geloof in Christus, zoals die niet gezien is in de laatste tijden, en verlangend het doeltreffendste middel te verschaffen waardoor dit werk uitgebreid en bevestigd kan worden, stellen wij ons voor ons te verenigingen in een gemeenschap te noemen: “Chicago-Youth-For-Christ” (Later genoemd: “Youth-For-Christ International ”).

Artikel 2.

De voornaamste doelstellingen van “Chicago Youth-For-Christ zijn vijf in getal:

1e De Evangelisatie onder de jeugd aan te moedigen.

2e De nadruk te leggen op een blijmoedig, overwinnend. Bijbels. Christelijk leven.

3e De vruchten van “Youth-For-Christ’ definitief te doen inschrijven bij en te leiden in de bedding van de plaat­selijke gemeenten (“Church”).

4e Het aankweken van de dienst voor Christus, zodat de wereld nog in onze generatie met het Evangelie be­reikt zal worden.

5e De arbeid van “De jeugd voor Christus” OVERAL te steunen.

Alle medewerkers, al de leden van de Raad van Advies, en al de leden van de samenwerkende groepen in de “Chicago Youth-For-Christ’ moeten zonder enige reserve instem­men met de volgende leestellingen, en jaarlijks een geteken­de kopie daarvan op het Secretariaat overleggen:

1e Wij geloven dat de Bijbel het geïnspireerde, enig on­feilbare, gezaghebbend Woord van God is.

2e Wij geloven dat er één God is. van eeuwigheid be­staande in drie Personen Vader, Zoon en Heilige Geest.

3e Wij geloven in de Godheid van onze Here Jezus Christus, in Zijn geboorte uit de maagd Maria, in Zijn zondeloos leven, in Zijn wonderen, in Zijn plaatsvervangend en verzoenend sterven door Zijn vergoten bloed, in Zijn lichamelijke opstanding, in Zijn hemel­vaart naar de rechterhand van Zijn Vader, en in Zijn persoonlijke terugkeer in macht en heerlijkheid.

4e Wij geloven dat voor de redding van verloren en zon­dige mensen wedergeboorte door de Heilige Geest absoluut noodzakelijk is.

5e Wij geloven in de tegenwoordige bediening van de Heilige Geest door Wiens inwoning de Christen in staat wordt gesteld om naar Gods wil te leven, (to live a godly life).

6e Wij geloven in de opstanding zowel van degenen, die be­houden zijn als degenen die verloren zijn, de behouden mens tot de opstanding des levens en de verlorenen tot de opstanding der verdoemenis.

7e Wij geloven in de geestelijke eenheid van allen die in Christus geloven.

Verwachting

Wij hebben goede reden om van de komende “Youth-For-Christ samenkomsten in Nederland, grote zegen te verwachten.

Niet omdat het uit Amerika komt, want dikwijls kwam van die kant wat wij beslist moesten afwijzen.

Niet omdat met sensationele Amerikaanse metho­den zal worden gewerkt, want al wie het daarvan verwacht zal zeker worden teleurgesteld.

Niet omdat wij zo’n buitengewoon goed opgezette reclamecampagne hebben gevoerd, of omdat de zaak zo grondig en langdurig is voorbereid, want dit alles laat veel te wensen over.

Ook niet omdat overal zo’n royale en spontane medewerking werd verkregen, want soms was er meer sabotage dan hulp.

Wij hebben goede reden om groten zegen te ver­wachten, omdat onze verwachting is van de Here onze God. Hij heeft de “Youth-For-Christ” in Ame­rika en in vele andere landen van de wereld reeds tot een groten zegen willen stellen. Miljoenen jonge mensen werden bereikt, en vele honderden gaven hun hart en leven aan de Here Jezus, God kiest ook nu weer Zijn middelen en Zijn dienaren anders dan wij het zouden hebben gedaan. Maar Hij bereikt Zijn doel. In deze tijd nu de miljoenen alle hoop hebben laten varen, dat nog ooit in deze wereld het geluk zal worden gevonden, en nu wij, ouderen, de greep op de massa hebben verloren, nu heeft God deze jongerenbeweging geroepen om de blijde boodschap der Verlossing in Christus Jezus opnieuw aan de naar geluk smachtende mensheid aan te bieden. En omdat het Gods werk is wordt ook het wonder gezien, dat de honderdduizenden die met geen stok naar de kerk zijn te krijgen, geheel spontaan en vrijwillig deze “Youth-For-Christ” samenkomsten bezoeken… en worden gegrepen. Dat is Gods werk. Hij gebruikt dit­maal het vurig enthousiasme der jeugd. Hij kiest Zijn werktuigen. Hij bereikt Zijn doel. Ook in Nederland zal straks het wonder worden gezien, dat mensen midden uit de wereld gegrepen, vurige strijders wor­den voor God en Zijn dienst. Onze verwachting is van de Here alleen.

  1. Zijp.

 

Is de Bijbel een verouderd boek?

Kant, Duitslands scherpzinnigste denker belijdt: “De Bij­bel is mijn edelste schat, zonder welke ik rampzalig zou zijn”

Goethe, Duitslands grootste dichter, zegt: “De maatstaf voor het leven en de kracht van een volk zal steeds de houding zijn, die het ten opzichte van de Bijbel inneemt”.

Sven Hedin, de beroemde ontdekkingsreizigers van het Hoogland van Tibet, zegt: “Zonder het levende en zekere vertrouwen in de Here en in Zijn almachtige be­schutting, was het voor mij onmogelijk geweest, het twaalf jaar lang in de ontoegankelijke gebieden van Azië uit te houden. Op al mijn reizen heeft de Bijbel mij steeds verge­zeld, hij is mijn beste lectuur geweest”.

Strindberg, de meest betekenende dichter van Zweden, schrijft aan het einde van zijn leven: “Om er eerlijk voor uit te komen: ik schrijf al mijn rampspoed aan deze oor­zaak toe, dat ik Goddeloos geweest ben. Een mens, die de verbinding met God afgebroken heeft, kén geen zegen ont­vangen. Al het gepraat er over, is als “kaf”. Als de Here niet het huis bouwt, werken de bouwlieden tevergeefs, dat is de hele waarheid.”

“Het is met mij gegaan zoals met een zeevaarder, die er op uitvaart, om geestelijk nieuw land te ontdekken en iedere keer, dat ik geloofde een onbekend eiland te vinden, was het bij nadere beschouwing onze oude Bijbel en het Nieuwe Testament. Boven de oude waarheden gaat er niets’.

In een mededeling over de laatste levenstijd van de dichter Strindberg: ”Zaterdag om negen uur was hij voor de laatste maal bij vol bewustzijn, toen nam hij de Bijbel op, die de gehele tijd naast hem lag en zei: “Ik heb met het leven afgerekend. De balans is opgemaakt”, en terwijl hij op de Bijbel wees: “Dit is het énig ware”.

Peter Rosegger, de bekende schrijver over het volkleven. “Niettegenstaande de rijke literatuur, is er geen boek, dat een zo geweldig verzadigende kracht heeft als het Evangelie.

Op 6 November zal de laatste samenkomst worden ge­houden, op 7 November D.V. vertrekt het Amerikaanse team weer.

 

Levensvernieuwing

Voor een werkelijke levensvernieuwing is voor ieder mens een operatie nodig, met het gevolg dat een ander moet kunnen zien, dat er met hem iets zeer bijzonders en belang­rijks gebeurd is; dat hij geestelijk herbewapend is; dat hij in waarheid een nieuw schepsel geworden is, door de we­dergeboorte. “Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.” (2 Kor. 05:17).

“Voorwaar, voorwaar zeg ik u; Tenzij dat iemand weder­om geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.” (Joh. 03:03).

Schrijver dezes heeft, door Gods genade, deze operatie mogen meemaken en hij wil u vertellen, wat deze operatie innerlijk uitrichtte, hoe hij geleidelijk zijn innerlijke ellende leerde zien en hoe deze meer en meer plaats moest maken voor vrede en waarachtig geluk, niet afhankelijk van eer, bezit of gezondheid. Hij leerde zien, dat ondanks zijn aardse voorspoed op vrijwel alle gebied, hij nooit waarachtig ge­lukkig was geweest, ja, zonder het zichzelf te bekennen, dikwijls zelfs diep ellendig en eenzaam. Aan het genot, dat hij voor geluk versleet, was vrijwel steeds een bij- of na- smaakje verbonden. Jarenlang was hij van mening geweest, dat aan zijn ellende niets te doen was. Hij wist niet dat hij uit geboorte, door de val van zijn stamvader Adam, was geboren onder de macht van Satan, de overste van deze wereld. Hij wist niet, dat deze oorzaak was van zijn ellende niet alleen, maar van alle ellende in de wereld. Hij wist ook niet, dat hij tegenover dezen machtigen vijand volko­men hulpeloos was, en dat deze ook de oorzaak was, dat hij eens zou moeten sterven en van God vervreemd was. Maar het ergste was. dat het hem ook niet bekend was, dat er een weg bestond, voor ieder mens, arm of rijk. ziek of gezond, oud of jong, goed of slecht levend, om radicaal onder die macht weg te komen, en herboren te worden. Evenmin wist hij, dat hij door die wedergeboorte, het eeuwig leven zou verkrijgen en in de hemel komen zou. Hij was reeds ruim vijftig jaren oud, toen hij achter deze waarheden kwam en omdat hij overtuigd is, dat er duizenden zijn, die van deze waarheden niets afweten, gevoelt hij zich gedron­gen te getuigen, hoe hij ze leerde kennen, hoe en door Wien hij toen geopereerd werd en wat de gevolgen van die opera­tie waren. Hij gevoelt zich hiertoe verplicht, omdat hij nu weet, dat het doel van het leven van elk mens is, om weder­geboren te worden tot het eeuwige leven met God, zijn Schepper en de Schepper van hemel en aarde. Toen hij de moed kreeg om eens over het leven dat achter hem lag, eerlijk na te denken, moest hij erkennen dat hij evengoed van deze wereld had kunnen wegblijven, want dat hij meer ellende dan geluk had gekend. Ook kreeg hij de moed om eens ernstig aan zijn eigen dood te denken en wat er dan zou gebeuren. Hij wist dat hij ook aan de beurt zou komen, en was er lang niet zeker van. wat er dan gebeuren zou. Die gedachte gaf hem altijd een gevoel van angst. Als hij eerlijk was voor zichzelf, moest hij trouwens bekennen, dat hij veel meer angsten had: voor ziekte, voor zijn bestaan, voor de opinie van de mensen, voor ouderdom, enz. enz. In dat stadium leerde hij iemand kennen die hem wegwijs maak­te en dat kon doen, omdat hij ook in zo’n toestand geweest was en de volledige oplossing in zijn leven had gekregen. Deze vertelde hem zijn levensgeschiedenis en hoe hij eerst tot het besef werd gebracht, dat hij zich gedurende zijn leven nooit om God of Zijn gebot! had bekommerd. Hij had voortdurend gezondigd, eiken dag van zijn leven, tegen de twee geboden: Hebt God lief bovenal en uw naaste als uzelf. Daarvan was niets in zijn leven terecht gekomen totdat hij door de Bijbel geleerd had; dat hij daarvan eens aan God verantwoording zou moeten afleggen en de straf daarvoor zou moeten dragen. Gods Woord had hem echter ook geleerd, dat er een weg was van verzoening met God, kwijtschelding der straf en levensvernieuwing. Want “dat God alzo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn eniggebo­ren Zoon, Jezus Christus, gegeven heeft, opdat eenieder, die in Hem gelooft, niet verderven, maar het eeuwige leven hebben zou.” (Joh. 03:16). Hij had zich toen voor God verootmoedigd. Hem op zijn knieën zijn zonden beleden en vergeving gevraagd en beloofd Zijn Zoon Jezus Christus als zijn Verzoener met God aan te nemen en te zullen trachten Hem na te volgen. Dat was de operatie, een geeste­lijke operatie, want het kostte hem een ontzaglijke moeite om zich voor zijn Schepper te verootmoedigen. Het was door Gods genade en liefde waardoor schrijver dezes de moed en de kracht verkreeg om ook deze geestelijke operatie te ondergaan en de gevolgen waren verbluffend, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor hen, waarmede hij dagelijks in aanraking kwam. Het was of hij een volkomen nieuwe wereld was binnen gekomen. Hij leerde zien, hoe gesloten hij was. dat hij veel dingen, vooral gedachten voor anderen verborg, allereerst voor zijn huisgenoten. Hij leerde dit zien als oneerlijk en kreeg tegelijk de moed en de kracht eigen fouten te erkennen. Hij kwam er achter dat hij zijn eigen zelfzuchtige plannetjes voor zichzelf en anderen steeds wist goed te praten, dat hij een grote egoïst was en dat deze zelfzucht en oneerlijkheid dezelfde waren, als die gewoon­lijk worden aangetroffen in zaken en in de politiek. Hij begon eerlijk te worden in zijn huis, in zijn zaak, tegenover zijn personeel en clientèle. En de resultaten waren, dat er in hemzelf vrede kwam, evenals in zijn huis; vrede en waar­achtig geluk. Zijn zaak is geworden een kleine gemeenschap, waar heerst een sfeer van vertrouwen en medeleven, waar elk op zijn plaats zijn verantwoordelijkheid gaat voelen en waar achterbaksheid langzaam maar zeker wordt uitgedre­ven, Hijzelf wordt steeds meer een waarlijk vrij mens, ver­lost van de vroegere angsten, zelfs voor de dood, en hij zit niet meer onder de plak van zijn drift, zijn zaak, de tabak en zijn eigen liefhebberijen en pleziertjes. En wie was nu die chirurg welke de operatie uitvoerde? Het was Jezus Christus, die tijdens de operatie een deel van Zijn natuur, van het eeuwige leven, in hem legde en Deze is het, die al deze veranderingen tot stand heeft gebracht en Die daar­mede voortdurend doorgaat, als hij Hem maar gehoorzaamt. Hiervoor is echter strijd nodig tegen zijn oude natuur, tegen zijn wil om aan zijn oude natuur te gehoorzamen. Maar de kracht van de Heilige Geest in hem is de sterkste en door dat geloof leert hij steeds meer Christus gehoorzamen. Want dit moet geleerd worden. Jezus zegt: leert van Mij zacht­moedigheid en nederigheid. Dit moet door daden geleerd werden: rechtvaardige daden maken rechtvaardige mensen; vriendelijke daden, vriendelijke mensen; Goddelijke daden, Goddelijke mensen; om nederig te worden, moet men ver­nederd willen worden, een andere weg is er niet; om zacht­moedig te worden moet men zich oefenen in zachtmoedig­heid en dat kan alleen in de kracht van Christus. Dan neemt Christus in ons gestalte aan; dan verkrijgen zij Zijn karak­ter, dan wordt het: Christus in ons, een nieuwe Schepping. Dit alles moet echter geoefend worden: ”Oefen uzelf tot Godzaligheid” (1 Tim. 04:07), Christus legt het nieuwe leven in ons, maar wij moeten het tot ontplooiing brengen door oefening. Christus moest ook “geloofsgehoorzaamheid leren uit hetgeen Hij geleden heeft” (Heb. 05:08), Zo ondervindt schrijver dezes steeds meer in zijn leven de waarheid van onderstaande beloften Gods: “Wie in de Zoon (Christus) gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoor­zaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Joh. 03:36). “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u. wie Mijn Woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan van de dood in het leven” (Joh. 05:24). “Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten? of wat zullen wij drinken? of waarmee zullen wij ons kle­den? Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. Zijt dan niet bezorgd tegen de morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.” (Matt. 06:31-34).  

  1. v. d. Woude.

 

Van hart tot hart

Lieve vrienden.

Vandaag wil ik hier behandelen de brief van broeder R. te H” die ernstig verontrust is over wat ik in mijn vorig schrijven vertelde, n.l. de geschiedenis van mijn bezoeker, die de zekerheid des heils nog niet gegrepen had. Hij schrijft: “…Kan en mag het ooit de bedoeling van Uw rubriek zijn, vragers te sussen en te zeggen, dat het heus zo erg niet is of moet de wonde blootgelegd worden om haar te onder­werpen aan dat wat de Medicijnmeester gebiedt” Hij is bang, dat iemand zeggen zal: “Ik ben een kind van God, want Zuster Ekering heeft het gesproken en dat is een be­trouwbare expert”.

Onze broeder zet verder in zijn brief uiteen, dat men bij zijn wedergeboorte nog niet een kind van God is, maar het kan worden en beroept zich op (Joh. 01:12); “Want zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kin­deren Gods te worden”. Hij is van mening, dat men pas een kind van God is, als men een zekere graad van heiligma­king bereikt heeft.

Toen ik hier op aarde geboren werd, was ik op hetzelfde ogenblik een kind van mijn ouders. Ik kon nog niet lopen of praten, laat staan tiendelige breuken oplossen of een sma­kelijke burgerpot koken. Mijn ouders moesten beginnen mij op te voeden en te leren, opdat ik, volwassen geworden, naar behoren mijn plaats in de maatschappij zou kunnen in­nemen. Zou iemand menen, dat ik dit eerst heb moeten bereiken, voor ik recht had, mij een kind van mijn vader te noemen?

Als iemand zijn zonden brengt bij Christus, pleitend op Zijn kruisoffer, wanneer hij “Hem aanneemt’ als Heiland en Meester, wordt hij geestelijk wedergeboren. God heeft hen beloofd aan te nemen als Zijn kinderen. Maar het zijn kleine kinderen, die nog niets kennen, noch weten. God onderneemt dan hun opvoeding. Er is groei in kennis en in heiligmaking. Maar het zijn kinderen van God.

Ik ben als kind wel vaak ongehoorzaam geweest, maar niets kon wegnemen het feit, dat ik mijn vaders kind was.

Gods kinderen zijn helaas! ook vaak ongehoorzaam en liefdeloos maar de band met de Vader is onverbreke­lijk.

Mogen wij dan maar straffeloos ongehoorzaam zijn? Zeker neen. Wij moeten, als wij ons van zonde bewust worden, met droefheid daarover terug komen tot onzen Vader, die ons vergeven wil om Christus wil.

Er zijn kinderen van God, die altijd bezig zijn hun geeste­lijke temperatuur te nemen; dragen ze wel vruchten? Komen ze wel vooruit? Lieve vrienden, onze opvoeding, onze hei­ligmaking is Gods zaak. Ons aandeel als kinderen is alleen maar: gehoorzamen, God laten begaan in ons leven. Heeft ooit een zuigeling zich ongerust liggen maken in zijn wieg, omdat hij nog niet lopen of praten kon? Heeft ooit een kind van 5 jaar zich zorgen gemaakt, omdat het nog geen radio­toestel kon bouwen? Waarom maken wij ons ongerust, om­dat we nog niet de ervaringen hebben opgedaan van één van onze vrienden of verwanten? God zal ze ons geven op Zijn tijd, zoals Hij het voor ons nodig oordeelt. God is het die heiligt wij gehoorzamen alleen maar.

En zegt iemand, als er nu eens helemaal geen groei is? Als iemand precies de oude blijft, even driftig, even humeurig, even leugenachtig, even ontuchtig als voorheen?

Als er geen groei is dan is dat een bewijs, dat er geen leven is. Als er geen heiligmaking is, dan was er geen we­dergeboorte, Daarom spreekt de Schrift van “de heiligma­king. zonder welke niemand de Here zien zal.”

Als iemand dus waarlijk is wedergeboren, dan is hij een kind van God, niet “omdat Zuster Ekering het heeft ge­sproken”, maar omdat God dat heeft gesproken. Houden wij ons daaraan vast, gehoorzaam en rustig onder Gods vor­mende en opvoedende hand. Hij zal maken, dat wij ten volle worden, wat wij zijn.

Met hartelijke groeten en heilbede voor U allen.

De Uwe in Christus blijde dienst

Joh. H. Ekering.

Brieven aan Zuster Ekering kunnen gericht worden aan de redactie van Kracht van Omhoog, Bloemendaal of rechtstreeks aan Mevr. J. H. Ekering, Paris 18e, Frankrijk.

 

Tien jaar onder de melaatsen door Zuster G. E. Weiss. (12)

Voordat ik U in kennis breng met onze lieve Jenny Keuswil, willen wij eerst in onze gedachten het Heilig Avond­maal met onze melaatsen-gemeente meevieren.

In de kerk van Groot Chatillon zijn de lijders uit beide gestichten tezamen gekomen om de dood des Heren te ge­denken. Niet allen kunnen aanzitten wegens hun vergevor­derd lijden of om andere oorzaken. Hier komen nu, in de ware zin des woords de armen, de kreupelen, de melaatsen samen aan de tafel des Heren. Het witte bruiloftskleed, dat zij dragen, bedekt wel veel wonden en zweren van hun ver­scheurd lichaam, doch die door lijden jarenlang doorgraven, misvormde en verminkte gezichten verraden ons, dat we heden met melaatsen het Avondmaal vieren.

Voor het begin fluister ik mijn echtgenoot nog even in het oor: “Denk er om, de kelk met het rode lintje is voor de gezonden” en “wees voorzichtig bij het uitdelen van het brood!” De diaconessen, de bedienden en ambtenaren nemen, in zoverre zij protestant zijn, afzonderlijk, als ge­zonden, deel aan de godsdienstoefening en aan het avond­maal.

Met het zingen van een lied begint de dienst, daarop knielt de gemeente neer voor het gebed, waarna de zegening van het brood volgt. Staande ontvangen zij het brood, eerst de gezonden en daarna de zieken. Dan houden zij hun kreupel geworden handen of vormeloze stompen omhoog en on­danks alle voorzichtigheid is aanraking met hun handen niet geheel te vermijden. “Het is een aanblik, die je ziel doorsnijdt”, zo schrijft mijn echtgenoot in een van zijn boek­jes. “maar het is ook een heerlijke gedachte dat op dit ogen­blik het volk van de uitgestotenen, verenigd met de gemeente des Heren, de Tempel Gods is binnengegaan om het grote Verzoeningsoffer deelachtig te worden, dat het Lam Gods voor de zonde der wereld heeft gebracht’.

Nadat het brood is uitgedeeld knielen allen, die nog knielen kunnen, opnieuw neer tot gebed. De zendeling zegent nu de wijn en de twee kelken gaan van mond tot mond. Hier mogen nu ook onze diaconessen hun dienst uit­oefenen. Zij, die zo dikwijls aan de ziekbedden van de ongelukkigen staan om hun een dronk water te geven, reiken hun nu de beker des Heren toe.

Als eind van de Avondmaalsviering zingen we gezamen­lijk het broederlied:

Wij tezamen hier in Uw dienst verbonden, slaan de handen in elkaar en beloven bij Uw bloed en wonden trouw aan U, o Middelaar!    

Onder het zingen van dit lied reikt eenieder de hand aan degene, die naast hem staat, zo doen de gezonden onder elkander en wie van de melaatsen nog handen heeft, doen het ook.

De voorganger besluit daarna de samenkomst met de woorden: ”De genade van onze Here Jezus en de liefde Gods en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen”, waarop de gemeente antwoordt met de woorden “met ons allen, Amen!”

In grote stilte verlaat de gemeente nu het huis des Heren. Door de donkere boomrijen trekken de witte gestalten naar hun woningen, gesterkt door het hemels brood, het brood des levens: Jezus Christus zelf, Die gezegd heeft: “Doet dit tot Mijne gedachtenis”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)