Er is geen andere weg! door Henry Grube.

Welk bewijs hebt u, dat uw Bijbel Gods Woord is? Deze vraag wordt dikwijls gesteld en altijd is ons antwoord ge­weest: één bewijs dat de Bijbel het Woord van God is, is dat hij leert, dat de mens van zonden wordt verlost: uit genade door het geloof in Jezus Christus! Ieder ander zo­genaamd heilig boek leert dat de mens van zonden wordt verlost door zijn eigen inspanning. Ieder valse godsdienst leert, dat de mens iets moet doen om Gods Gunst te winnen. De Christelijke Bijbel, de Heilige Schrift, is het enige boek, dat ons leert, dat verlossing niet is een godsdienst, maar een Verlosser en een Verlosser is niet hetzelfde als godsdienst. Er is een groot verschil tussen deze twee -zij staan zelfs in geen enkele relatie tot elkander. Er bestaan honderden soorten van godsdienst in de wereld -maar er bestaat maar één Verlosser! Tot Hem moeten wij gaan om te worden gered en verlost! Van het Oordeel, van der zondekracht, ja zelfs van de inwoning der zonde! Velen zoeken ver­lossing door de poging om de leer van Jezus Christus na te volgen. Maar er bestaat geen ethische leer van Christus die verlost! Verlossing is het gevolg van het aannemen van de Verlosser! Van de Verlosser Zelf! Het zijn niet de leer- beginselen van Christus -maar de Persoon van Christus, die de verlosser Zelf is. De discipelen volgden Hem na om­dat zij in Hem als Verlosser geloofden! Zij werden niet verlost omdat zij Hem volgden. Het volgen van de leerbeginselen van Christus zou niet meer betekenen dan het om­slaan van een ander blad in het levensboek -en dat zou geenszins hetzelfde zijn als het ontvangen van een nieuw Leven!De niet verloste mens heeft geen behoefte aan zo­iets als een nieuwe (Christelijke) reputatie! Wat hij wel nodig heeft is wedergeboorte! Het is alleen door de Here Jezus Christus, dat iemand kan worden wedergeboren en een nieuw karakter -een nieuwe natuur en eeuwig Leven ontvangt. (1 Joh. 05:02-12).

Niet “een” Geloof – maar Christus!

Het is Christus Zelf Die ieder van node heeft! Iedere zondaar -d.i. ieder mens die als zondaar voor Hem wil verschijnen. De niet wedergeboren mens is verloren -en Christus is De Weg! De niet-wedergeborene is door Satans leugens verblind -en Christus alleen is het Leven (Joh. 14:06). Dit is de betekenis van Gods Woord in (Joh. 01:12): Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden namelijk die in Zijn Naam geloven, (Joh. 01:13) welke niet uit de bloede, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn. En voorts lezen wij (Joh. 06:37); Al wat Mij de Vader gegeven heeft zal tot Mij komen en die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen. Het is niet “mijn” -niet “ons”, niet “een geloof dat verlost: het is de Christus des Geloofs die verlost. Verlossing is niet het gevolg van het geloven in de waarheid van een door ons als waar aangezien geloof -maar verlossing is het gevolg van het geloof in die éne Verlosser waarvan het geloof gewaagt. Het opgeven van zonden is het gevolg van verlossing -niet een manier om verlossing te verkrijgen. Niemand werd verlost door dat wat hij opgeeft of door dat wat hij “ver­laat”. Zondaren worden verlost van hun zonden wanneer zij aannemen Gods Gave: d.i. Jezus Christus onze Heer! (Rom. 06:23). Het prijsgeven van zonden zonder eerst Christus als Heer en Verlosser aan te nemen, is slechts een soort levensreformatie zonder verlossend effect. Want het verlost niet! Maar wanneer een tot zondaar geworden mens, d.w.z. een mens, die tot het inzicht kwam zondaar te zijn. Christus aanneemt -dan geschiedt het wonder der wederge­boorte, dat de verlossing tot gevolg heeft (2 Kor. 05:17).

Niet pogen – maar vertrouwen!

Verlossing is vrij, maar zij is niet goedkoop! Niemand is bij machte het resultaat van zijn werken en pogen aan God aan te bieden en daarvoor in de plaats het eeuwige leven te ontvangen. Het kan tegen zo goedkope prijs vol­strekt niet worden ontvangen. Jezus Christus is de Enige die ooit iets betaald heeft voor Verlossing.

Hij, en Hij alleen, betaalde de prijs voor de Vrij­koop van de zielen door Zijn eigen dierbaar Bloed (1 Petr. 01:18-19). Menigeen wenst ernstig te weten welk deel de “werken” in het Bestek der Verlossing hebben. Het ant­woord kan alleen luiden: Niets in mijne handen kan in het gewicht vallen bij de verlossing dan alleen -in het Geloof -met beide handen mij vastklampen aan het Kruis van Golgotha. Ofschoon dus verlossing door de werken onmogelijk is, is het evenzo waar, dat verlossing zonder de werken diep beschamend is. Verlossing is dus niet het ge­volg van het dienen van God -maar het dienen van God is het gevolg van de Verlossing!

Het wachtwoord is: Geloven!

De zondaar wordt niet verlost van zijn zonden omdat hij beloften doet aan God -maar omdat hij gelooft in Gods Beloften. Aan hem -ook aan hem gedaan. God is een machtig Gever -maar de mens is zulk een pover aan­nemer. God biedt verlossing aan verlorenen -maar Hij biedt haar slechts aan aks Genadegift onder de voor­waarde, dat men haar als zodanig aanneemt door Christus aan te nemen. Want deze Genadegift is niets en niemand anders dan Christus Zelf’ Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eengeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige Leven hebbe (Joh. 03:16). Het is Christus in u (niet onder u, want die vertaling is in strijd met de waar­heid en werkelijkheid der Schrift) -Christus in u, de Hope der heerlijkheid (Kol. 01:27). Want buiten Christus is u geen nut! Daarom roept Hij u toe (in Joh. 15:4): Blijf in Mij en Ik in u? (Joh. 15:06): Zo iemand niet in Mij blijft, die is buitengeworpen gelijkerwijs de rank en is verdord!

In Christus is de overvloed der Liefde Gods -in Hem de Genade! In Hem het dagelijks manna -In Hem Uw toevlucht! In Hem is verzoening alleen. In Hem de volle verlossing, in Hem het eeuwige Leven?

(Pred. 03:14): Ik weet, dat al wat God doet, in eeuwigheid zal zijn, daar is niet aan toe te voegen en daar is niet af te doen en God doet dat, opdat men vreze voor Zijn Aangezicht.

Wij eindigen met de woorden in de aanhef dezes: er is geen andere weg dan de Weg! De Waarheid -en het Leven! Jezus Christus Zelf is de Verlosser en de Verlossing!

 

(-Bovenstaand artikel is als traktaatje verkrijgbaar bij de administratie van Kracht van Omhoog tegen de prijs van f 0.05 per stuk en f 4.-per 100 ex. Tevens zijn verkrijgbaar tegen dezelfde prijs:

-Het nachtelijk rumoer bij een gesloten feestzaal

-De inwoning van Christus in ons hart Het naderende verderf

 

“Ontbloot”

Als er geen profetie is, wordt het volk ont­bloot. (Spr. 29:18a).

In de dagen van Samuëls jeugd was het Woord des Heren schaars. “Het was dierbaar (d.i. duur, schaars) in die dagen, daar was geen openbaar gezicht,” lezen we in (1 Sam. 03:01).

Vroeger had de Here tot Mozes gesproken en door hem tot het volk, en tot Jozua en de richters. Gideon b.v. Maar tijdens Eli’s hogepriesterschap sprak de Here niet, behalve dan, ja, tot Samuël, het knechtje van Eli. Met hem begon een nieuwe periode. Doch in de jaren voor hem, deed de Here het niet. Er werd niet meer geprofeteerd.

Wanneer wij dit zo lezen: ”Er werd niet meer gepro­feteerd”, dan komen wij zo licht tot de gedachteassociatie: dus geen predikdienst en geen eredienst meer.

Met name is dat ook het geval, wanneer in Openbaringen 11 gezegd wordt, dat de twee getuigen, die geprofeteerd hebben, gedood zullen worden. Er komt een tijd dat er niet meer geprofeteerd zal worden. We zijn geneigd dan te denken: het is dan dus met alle “eredienst” uit.

Toch is die gedachte niet juist.

Er kan zeker een tijd komen, waarin niet meer geprofe­teerd wordt, in de rechte zin van het woord, terwijl er toch nog eredienst is: een hoog “kerkelijke” eredienst zelfs, met avondmaalstafels en liturgische gebruiken, met preken, die naar de regelen der kunst zijn opgebouwd. Zie maar, hoe dat reeds eerder is voorgekomen.

De Here onthield in de dagen van Eli Zijn Woord aan Israël. Profetie, die deed weten: dit en dat eist de Here van ons in deze concrete situatie van vandaag, was er niet. Maar er was wel eredienst.

Er werd elke dag geofferd. Elke dag werd de zegen ge­legd op het bij de tabernakel verzamelde volk. De zonen van Eli waren allerminst ongodsdienstig. Integendeel; in de strijd tegen de Filistijnen vertrouwden zij van ganser harte op “de wet en de getuigenissen”, op de ark des Verbonds des Heren. Zij kenden Jahweh heel goed, ’t waren geen godloochenaars, die de eredienst uitroeiden en die het van zichzelf verwachtten. Ze zochten hulp bij de Ark des Ver­bonds! Wat wilt ge nog meer?

Ziet u, er was wél eredienst en godsdienstigheid. En toch was er geen profetie.

Het levende, krachtige Woord van God, dat het Ver­bondsvolk leidde op de weg des Heren werd niet meer ge­hoord,

De Here onthield hen dat. Hun godsdienst was vals.

Het kan dus samengaan: wel eredienst en geen profetie, wel kerkdienst en toch geen “onderwijzing “-van-den-Here.

De Opperste Wijsheid, onze Here Jezus Christus heeft de woorden, die boven dit stukje staan, de Spreukendichter geïnspireerd. Hij heeft aangegeven wat het volk des Ver­bonds te wachten staat, wanneer er geen profetie is. En Hij verkondigt door Zijn Woord ook in het heden, hoe erg het is wanneer in vele kerken nog we! godsdienstige preken worden gehouden en vrome woorden gezegd, doch onder­tussen het profetische Woord, dat de gelovigen in hun concrete situatie vertroost en onderwijst, maar ook vermaant en bedreigt, naar (Ez. 33:13; Joh. 15:02; Joh. 15:06 b.v.) onder een deksel gelegd wordt

Dan wordt het volk ontbloot! Ontbloot, losgelaten, aan zijn lot overgelaten. De kanttekenaars zeggen hierbij: “Ont­bloot te weten van Gods genade, zegen en bescherming en alzo van zijn tijdelijk en eeuwig welvaren; verg. (Ex. 32:52 en de aantekening.” In ’t Hebreeuws staat een woord, dat be­tekent, teugelloos worden, verwilderen.

Als het levende, krachtige Woord Gods wordt verduisterd en vervangen door vroom-wetenschappelijke bespiegelingen over het Woord, dan wordt het volk des Verbonds teugel­loos. De goede leibanden zijn weg’

Het volk wordt losgelaten van de Here Zelf.

De Opperste Wijsheid spreekt’

De tekst, die boven dit stukje staat, is maar geen con­statering van de een of andere theoloog uit de oude tijd.

 

Na de eerste Youth for Christ actie

Dankbaar!

Met grote dankbaarheid willen wij onze voorlopige indruk geven over de in Nederland gehouden Youth for Christ bijeenkomsten Vóór dat deze samenkomsten aanvingen, schreven wij een artikel over (onze) “Verwachting”. Wel nu onze verwachting is niet beschaamd geworden. Hoe kon het ook, waar wij in dat artikel naar waarheid schreven:

‘Onze verwachting is van de Here alleen. Hoe kon het ook terwijl zowel in Amerika als hier in ons land de duizenden en tienduizenden gebeden opstegen tot de om Zich in deze arbeid machtig te openbaren tot redding van zondaren De Here heeft deze gebeden verhoord op zo’n machtige Wijze, dat ook wij het

Moeten uitroepen: het is een wonder in onze ogen, wij zien het maar wij begrijpen het niet. Hoe is het mogelijk dat gedurende deze weken vele duizenden jonge mensen urenlang in de rij hebben gestaan, iets wat wij voorheen slechts voor bioscopen en schouwburgen hebben gezien maar nu om het Evangelie van Jezus Christus te beluisteren? Onder deze duizenden vele, vele honderden, die nooit meer naar een kerk of een godsdienstige bijeenkomst gingen, maar die nu gewillig stonden te wachten totdat de deuren opengingen of tot de tijd dat de tweede samenkomst in hetzelfde gebouw kon beginnen. Hoe is dit mogelijk? Het is niet anders te ver­klaren, dan als een kennelijke en wonderbaarlijke gebedsverhoring, De Here hoort het gebed. Halleluja Ook nu wij aan het eind van deze eerste campagne staan en alles van zeer nabij hebben meegemaakt, moeten wij het zeggen: deze hele zaak is een wonder van God. Halleluja’!

Terwijl wij dit schrijven, wacht ons nog slechts een samenkomst, maar wij kunnen nu wel reeds zeggen dat omstreeks veertigduizend mensen onze samenkomsten bezochten. En in elke samenkomst, zonder een uitzondering was een machtige werking van de Heilige Geest waar te nemen. Meer dan drieduizend, mogelijk zelfs wel vierduizend mensen bleven achter om hun hart en leven aan de Here Jezus over te geven. Na elke samenkomst kwamen ze, onder overtuiging van schuld en dikwijls in tranen, om verlossing bij Christus te zoeken. En Hij heeft de honderden verlost op datzelfde ogenblik, dat zij tot Hem kwamen. Met stralende gezichten hebben wij ze zien heengaan en ze heb­ben het uitgeroepen; “Nu weet ik, dat mijn Verlosser leeft.

Als wij hun de Schriften openden, hebben zij gezegd: “Nu zie ik het.” En een ander als wij hen lieten lezen, wat God Zelf zegt van de redding der zondaren: “Maar dan ben ik er.” En zij hebben de Here gedankt en geloofd en geprezen en zij hebben in de samenkomsten, op hun werk en op de reis getuigd van wat Christus nu voor hun zelf was geworden. Neen, wij weten het wel. dat niet allen die achterbleven, verlost zijn heengegaan. Maar wij weten het ook, dat allen, die in oprechtheid hun hart en leven aan de Here Jezus hebben overgegeven, door Hem zijn aan­genomen. En wij weten het ook, dat Hij hun verder zal leiden. Het is ons een absolute zekerheid, dat Hij Zijn woord aan hun zal waar maken, dat Zijn Geest hun in al de waarheid zal leiden. De schapen van Zijn kudde zijn in Zijn hand. Daar zijn zij veilig. Onder de duizenden, die achterbleven, waren ook zeer velen, die tot op dat ogenblik vreemd van God en Zijn dienst hadden geleefd en het is een wonder van God, hoe Hij hun in zo’n korte tijd de ogen heeft geopend. Het wonder van de eerste Pinksterdag heeft zich herhaald en herhaalt zich nog elke dag, “En er werden op die dag toegedaan drieduizend zielen.’

Aan een der bekeerlingen, die enkele weken later in een onzer bijeenkomsten zijn getuigenis gaf, werd gevraagd: “Gelooft U in plotselinge bekeringen”? Zijn stralend “ja”, was er het antwoord op. Hijzelf was er een voorbeeld van.

Natuurlijk is de reactie op deze samenkomsten verschil­lend geweest. Dit is niet een zaak geweest, die niet weer­sproken is geworden. Is dit met de Here Jezus, of met een van Zijn Geest vervulde dienaren wel ooit het geval ge­weest. Wij letten dus slechts op wat de Here heeft gedaan. En dat is wonderbaar. Wij zijn dankbaar, meer dan dank­baar. De Here heeft grote dingen gedaan, dies zijn wij verblijd.

  1. Zijp

 

De slotsamenkomst van de Youth-for-Christ actie

In de grote, ongezellige Beatrixhal van het Jaarbeursge­bouw vond Zondagavond 10 November de slotsamenkomst plaats van de Youth-For-Christ meetings, die gehouden zijn door het Amerikaanse team

Per telegram had Rev. Spencer de Jong aan de Ameri­kaanse broeders gevraagd deze samenkomst in hun gebed te gedenken.

Het is ongetwijfeld aan deze stroom van gebeden te dan­ken, dat zovele honderden zielen deze avond tot overgave kwamen. Het lag zeker niet aan de omstandigheden. Want die waren ongunstiger dan ergens anders. Een grote onge­zellige holle ruimte, waar het geluid van de luidsprekers in weergalmde. Een koude stenen vloer, harde banken en dan nog, vooral in het begin, troepen jongelui, die als met opzet luidruchtig binnenkwamen of weggingen.

Ja, Satan werkte hard deze avond, doch Gods Geest was machtiger. Evenals de vorige avond waren ook thans weer een 1500 jonge mensen hier samen. Op het podium zat, be­halve het team, de Amerikaanse ambassadeur, die deze vergadering geheel heeft bijgewoond, en het nationale comité, dat het werk in ons land hoopt voort te zetten.

Op deze avond hebben -we het persoonlijk getuigenis be­luisterd van Douglas Fisher, die vertelde van zijn redding uit de macht der zonde en het getuigenis van Don de Vos, die reeds op achtjarige leeftijd verlangde de Heiland te volgen.

Ds. Spencer de Jong stelde hierop het nationale comité aan de vergadering voor, waarna Ds. Barkey Wolf met enkele woorden zijn grote blijdschap uitsprak over het werk, dat deze drie mannen hier hebben verricht met Gods hulp. Als predikant in de Haag, had hij een gesprek met een meisje, dat, evenals zovele anderen, Jezus had gevonden en zo echt gelukkig was geworden. Wat wij niet hebben kunnen bereiken, heeft Ds. Spencer de Jong niet Gods hulp bereikt: hij heeft duizenden en duizenden onder het evangelie gebracht, die nooit meer in een kerk kwamen. Spreker dankte ook Don de Vos, die Nederland leerde zingen het lied, dat nog steeds in ons doorklinkt: “Jesus is mine, mine, mine”, en Douglas Fisher, die zo belangrijk medewerkte door de muzikale verzorging en zijn sympathiek getuigenis. Staande werd daarop deze mannen toegezongen: “De Heer zal U steeds gadeslaan,”

Hoe treffend was het om te zien, hoe velen van hen, vaak met nat-beschreide wangen, met de aanwezige zielenherders over hun zielennood spraken en tenslotte door Sydney Wilson werden toegesproken. Velen vonden die avond vrede en rust in Jezus Christus.

Na deze zes weken kunnen we niet anders dan dankbaar erkennen, dat God in ons land iets nieuws gaat doen. Zelfs bij het afscheid nemen op het perron kwam nog iemand tot Christus. Ook in de trein naar Amsterdam gaf een meisje zich aan de Heiland over.

Het is, zoals Ds. Spencer de Jong antwoordde, toen iemand hem bedankte voor wat hij voor de jeugd van Nederland deed: “Bedank mij niet, het is God. Die dit doet”

Maandag 11 November, om half drie, vertrok van Schip­hol het vliegtuig met de drie mannen, die in zo’n korte tijd door warme vriendschap aan ons zijn verbonden en voor zo velen tot een eeuwige zegen werden.

  1. van den Brink

 

Iets over de Youth lor Christ

De Youth-For-Christ tracht op iedere wijze de plaatselijke kerken en kringen te helpen. Wij weten te goed, dat geen enkele beweging vruchtbaar kan werken los van de goede Wil en actieve medewerking van plaatselijke predikanten en gelovigen. Wij trachten niet van de bestaande kerken af te leiden doch juist jonge mensen binnen te brengen. De Youth-For-Christ heeft geen doel in zichzelf.

De jonge mensen, die tot een beslissing komen, vullen een formulier in. waarop zij vermelden of zij al of niet tot een kerk behoren. In het eerste geval worden de briefjes doorgegeven aan deze kerk, in het tweede geval wordt getracht de jonge mensen op te vangen tot ze tot een eigen keuze komen. Youth-For-Christ is niet enkel verlangend mensen tot Christus te winnen, doch ook om deze bekeringen te bestendigen.

Psychologen zullen natuurlijk trachten een psychologische verklaring te vinden voor de rijke zegen. Doch geen weten­schappelijke verklaring kan de drijvende kracht van deze beweging aanwijzen.

Een groep studenten van de Chicago Universiteit vroeg op een avond aan Bob Cook: “Wat is de kracht achter dit werk. Hoe komt het, dat dit verder gaat en groeit?

Juist kwam een van de helpsters aan met twee aardige meisjes van 18 jaar, zichtbaar bewogen en met tranen op de wangen. “Ik dacht, dat u het wel prettig zou vinden deze meisjes te ontmoeten”, zei ze, …”tweelingzusters, die juist hun hart aan de Here Jezus hebben gegeven            ”

Een kort gesprek bracht aan het licht hoe heerlijk zij waren gered en hoe blij zij waren.

“Daar, heren, is het antwoord op uw vraag”, zei Bob Cook. “Zo lang als jonge mensen gered worden, zal de Youth-For-Christ steeds voorwaarts gaan.”

 

Profetie

Het is profetie! Van de Opperste Wijsheid! En daarom ook zo levend en krachtig. Daarom zijn deze woorden vol vermaning en bedreiging voor een kerkvolk, dat de profetie weert en de “valselijk dusgenaamde wetenschap” heersen laat.

Er staat wat te wachten!

Wellicht een stijlvolle eredienst; maat tegelijk een van Gods genade en zegen en bescherming verstoken volk, dat juist in zijn verlatenheid “door de heidenen” gemakkelijk kan worden overweldigd. (Ex. 32:25 v.)

Zover zal het komen. Johannes hoorde eens van sterke mach­ten, die de afvallige kerk zullen haten. “Zij zullen haar woest maken en naakt en zij zullen haar vlees eten en zullen haar met vuur verbranden.” (Openb. 17:16.)

Dan wordt Spreuken 29:18a ten volle waar gemaakt.

  1. C. J.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Hotels zijn dikwijls gevestigd in grote huizen, soms sky-scrapers (wolkenkrabbers). Meestal zijn daar binnenplaat­sen, dikwijls heel smal. Aan het eind van een binnenplaats van een paar voet breed is mijn kamer. Zelfs op de zon­nigste dagen is het er stikdonker. Het is er ongezellig en benauwd. Het bed is zo scheef, dat ik er af dreig te vallen. Wat is het saai, om in zo’n kamer te wonen. Het kamer­meisje, jonge negerin, is aldoor vriendelijk. Zij is de enige, die ik af en toe spreek en we sluiten een soort vriendschap.

Het is Zondag en ik slenter langs de straat om te zien waar ik zal gaan eten. A’s ik een restaurant binnenloop, brengt een ontvangmeisje mij aan een klein tafeltje, waar al een dame zit te eten. Ze zegt tegen haar, wijzend op mij: “A nice lady!“ In de meeste restaurants is een ontvangdame, die je een plaats aanwijst. Onder het eten bespreken we luchtig verschillende onderwerpen, dan vraagt ineens m’n tafeldame, waarom ik in Amerika ben. Ik vertel iets van m’n wedervaren en dan zegt ze vertrouwelijk: “Er is hier in de stad een Miss ten Boom, die vertelt van haar er­varingen tijdens de oorlog. M’n vriendin heeft haar ge­hoord en vanavond ga ik haar horen in de Glide Memorial Church.” Leuk is het, zo over jezelf te horen. Als ze hoort, dat ik het zelf ben, nodigt ze me uit vanmiddag met haar te rijden door en om San Francisco. maar ik heb andere plannen. Ik vertel, dat ik m’n kamermeisje ga bezoeken in de negerwijk. “Zou u dat wel doen?”, vraagt ze. Er is bij vele blanken een zekere vrees om in een negerhuis in te gaan. Ik weet natuurlijk niet alles, maar ik voel hier dui­delijk misplaatst wantrouwen.

Om drie uur loop ik het grote huis binnen, waar vele negergezinnen in kleine appartementen wonen. De gangen zijn vuil en verveloos. Bij het nummer waar ik wezen moet is een bel en de deur wordt geopend door een jonge neger meteen open, aardig gezicht. Hij brengt me bij zijn moeder, die in bed ligt. Ze is verrukt, dat ik heus gekomen ben. De kamers zijn smakeloos ingericht. Er is hier een wonder­lijke mengelmoes van primitieve soberheid en weelde.

Geen plaat aan de muur, maar wel mooie divans en club­fauteuils, die thuis horen in een beschaafder omgeving. Er is een radio, ijskast, kaptafel. Er is hoegenaamd geen ver­siering in de kamer. Het lijkt daardoor op een wachtkamer. Het gezin is welgesteld. Alle drie werken, soms nacht en dag, en ze verdienen veel. De jongen maakte in de vakantie veertig dollars per week en een vakantie duurt drie maan­den. De moeder is wat ziek en vertelt nu van haar leven in het Zuiden, waar zwarten verdrukt worden. “Blanken zijn hier goed voor ons”, zegt ze.

Als ik vertel van mijn ervaringen, zegt ze: “Dat was erg, maar Jezus was bij u, hè?” Met Walter, de zoon van zestien jaar, krijg ik dadelijk contact. Hij heeft al jong zijn hart aan de Heer gegeven en ook ai zijn vrienden, vertelt hij. Wat sta ik dicht bij deze mensen, al is hun huid van een andere kleur.

Walter is op de High School en als ik Frans tegen hem praat, verstaat hij ’t aardig. Ik ken beter Latijn, zegt hij, Als ik vraag of hij ook heeft geleerd: Bellum, Bellum, Belli. Bello. Bellum. Bello, begint hij te lachen en hij blijkt Homerus te lezen. In zijn vakantie “maakt” (verdient) hij geld, helpt in nachtclubs, werkt op een scheepsbouwmaatschappij, ja, accepteert al de baantjes, die er voor negerjongens open­staan, ook Zaterdags en Zondags.

Er komen een paar buurmeisjes binnen stappen, hum­meltjes van één en drie jaar. Ze zijn om te knuffelen. Vertrouwelijk klimmen ze op m’n schoot en ik vraag ‘t kleintje: ”Do you know, that Jesus loves all the children?” “Yes, I know”) zegt ’t kleintje. Ze speek met haar zwarte handjes met m’n ring en ik laat haar kiekjes zien van blanke kindertjes in Europa.

Ik heb een heerlijke middag met m’n “coloured friends”.

 

Blijde zijn

Ja, mocht ik altijd blijde zijn,

Ach…… nimmer meer getreurd!

Zoals d ’ontloken roos, zo rein

in stille gaarde geurt.

Beschenen door de zomerzon

wordt zij van ‘t zoetst aroom de bron.

En zó bestraald door Gods gena

moest ook mijn harte zijn.

 

Helaas ik ben niet altijd blij.

Droefgeestig zucht mijn ziel.

Geknakt door zonden velerlei,

God weet, hoe vaak ik viel….

Ik, die met opgeheven hoofd

vertrouwend, blijde, ’t pad moest gaan.

Mijn mond is stom…  mijn lamp gedoofd…

en ’k strompel langs de baan.

 

Als klare, fonkelende wijn

schonk God zijn schuldvergiffenis,

in ’t Hem geheven hartemijn

vol levensgloed -verkwikkend, fris.

Maar d’ edik van mijn wereldlust

verzuurde al mijn stille vreugd.

Gestremd is ’t harte, schuldbewust,

verwelkt de gloed der jeugd.

 

De Goede Herder vat mijn hand

en schraagt mijn wankelende voet.

“Mijn kind. Ik heb het al volbracht,

“zie op Mijn kruis -sta op -vat moed.

“Toen gij in t duister waart ontvlucht,

“heb Ik gepleit, heb Ik gewaakt.

“De edik van uw wereldzucht

“heb Ik voor u aan t kruis gesmaakt. ”

 

“Uw pelgrimskleed, besmeurd, onrein,

“gescheurd, verkleurd, van vlekken vol,

“’t zal in Mijn bloed gewassen zijn,

“rein als de sneeuw -als witte wol.

“’t Gebroken riet verbreek Ik niet,

“walmende, olie-lege lamp,

“die licht noch glans in ’t duister biedt,

“Ontsteekt Mijn Geest tot heldere brand.

 

O, waarom zou ‘k niet blijde zijn?

Hoe heeft mijn ziel tot danken stof!

De Heiland wil steeds met mij zijn.

Hem prijst mijn lied -Hem eert mijn lof.

Nieuw leven lacht de roos ontluikt,

de dauw des hemels kust haar blad.

O, waarom zou ’k nog droevig zijn?

De Herder heeft mijn hand gevat!

Albert Zaaier

 

Tragedie 1946

Zijn naam moet voor altijd een geheim blijven. Een legerpredikant, die tot het uur van zijn dood bij hem was, ver­telde zijn geschiedenis.

De man kreeg naam als een voetbalster. Hij werd cum laude gepromoveerd aan een vooraanstaande Amerikaanse universiteit. Hij trouwde gelukkig en had twee lieve kinde­ren. In het leger klom hij spoedig op tot de rang van majoor. Hij werd verschillende malen gedecoreerd voor buitengewone diensten. Toen, in Frankrijk, begon hij zwaar te drinken. Op een nacht -in een aanval van dronkenmanswaanzin -doodde hij een mede-officier. Zijn vrouw en dochtertjes wisten niet waar hij was, of wat gebeurd was. Anderhalf uur voor het ogenblik van zijn executie door ophanging, werd er op de deur geklopt. De commanderende officier riep de kapitein terzijde en vertelde hem: ”Er zijn hier drie brieven van zijn vrouw, die eindelijk hem bereikt hebben. Zullen we ze hem geven, of niet? De kapitein nam ze. “Als ik die man was, zou ik ze willen hebben”, zei hij. De man las ze, verbrandde ze en maakte zijn laatste wandeling naar de galg. Onderweg waren zijn afscheidswoorden tegen de veldprediker: “Dominee, vertel de waarheid. Vertel iedere predikant en godsdienstige leider en opvoeder de verschrikkelijke waarheid omtrent sterke drank. Ik begon met kleine cocktails: ik eindig hier. Ik ben me niet bewust ooit de man te hebben gedood. Sterke drank en verwaarlozing van de godsdienst brachten me hiertoe.”

Jesse F. Perrin

 

Een Chinees geleerde

(vervolg)

Dromen en gezichten hebben ook een grote rol gespeeld in deze man, om hem van het fundament van het Boeddhisme af te brengen en hem te brengen in de tempel van de leven­de God.

Een gezicht was als volgt;

Hij zag zich te midden van ene grote schare mensen met grote intellectuele gaven. Zij volgden een brede weg. die uit de bergen kwam en naar beneden liep. Plotseling werd een hand op zijn schouder gelegd en een ontroerende stem zei tot hem; “Dr. u loopt op de verkeerde weg. Sta mij toe u te brengen op de smalle weg, die om de bergen heen loopt.” Hij keerde zich om, om te zien, wie met hem sprak. Het was die gehate vreemdeling. Die vreemdeling wilde inderdaad hem zeggen, welke weg hij nemen moest. Hij schudde de hand af van zijn schouder en vervolgde zijn weg, niet waardig achtende, hem een antwoord te geven. De zendeling volgde hem en de hand werd weer op zijn schouder gelegd: ”Dr., wilt U zich niet bedenken en na­denken over de weg, die U gaat! Dit is een zeer gevaarlijke weg en het einde ervan is de dood.” Weer sloeg hij de hand weg en wandelde verder! De hand werd later voor de derde maal op zijn schouder gelegd, en trachtte zijn voort­gaan en tegenstribbelen te stoppen, terwijl de stem zeide; “Dr., U bent op weg naar de Boeddhistische hel.” Dat deed hem stil staan. Hij keerde zich om, om het pad, dat berg­opwaarts ging, af te zien. Hij verwonderde zich, dat de zendeling was heengegaan. Nergens was hij te zien. In plaats van hem kwam een Ander om de bocht van de berg hem tegemoet. Zijn voeten waren bevlekt met bloed en hij zag er moe uit. Wie was Hij? De Zoon van God, het vlees- gemaakte Woord -Die gekomen was om hem te zoeken. Hij viel aan Zijn voeten en aanbad Hem. Van dat ogenblik gingen die twee tezamen en hij keek niet meer om.

De volgende Zondag, nadat hij dit visioen ontvangen had, kwam Dr. Chang aan het Heilig Avondmaal. Er was een glans op zijn gezicht; alle hoogmoed was er uit verdwenen en in plaats daarvan was een rustige glimlach van kame­raadschap, die hem deed herkennen als een broeder in Chris­tus Jezus. Hij kwam ’s avonds weer terug en voor de eerste keer knielde hij neer in het gebed tot de levenden en enig- waren God in een openbare godsdienstoefening. Hij maakte grote vorderingen, miste niet één van de samenkomsten en opende zijn eigen huis voor Evangelische bijeenkomsten op Donderdagavond, zodat hij een klasse van echte Boeddhisten kon bereiken.

Zijn vrouw had zulk een verering voor hem. dat zij ge­voelde, wat hij ook mocht doen, dat het goed was, hoewel zij zich niet verenigen kon met zijn verbinding aan de Chris­telijke kerk, welke hij vroeger voortdurend vervolgd had. Zij wist echter, dat een grote macht van boven over hem was gekomen en dat hij een nieuw mens geworden was.

Van af het begin had God Zijn zegel op dit uitverkoren vat gezet. Hij bad vurig voor al zijn familieleden en had ten slotte de blijdschap allen tot Christus te leiden. Zijn vrouw brak haar vegetarische belofte, die zij reeds dertig jaren gehouden had en voegde zich bij haar man. Zij brachten veel mannen en vrouwen uit de stad Lusi tot Christus. Hij was een wedergeboren mens en handelde in elk opzicht als een Christen dokter. Verscheiden priesters en priesteressen volgden hem in dit nieuwe geloof. Hij hielp verscheiden schuchtere gelovigen hun voorvaderen-tabletten weg te doen en in plaats daarvan het Woord van God te stellen. Zielen, die reeds vele jaren geloofden en niet de moed hadden ge­had zich in de rivier te laten dopen, werden nu sterk genoeg in hun geloof, om Christus te volgen in de waterdoop.

Toen wij het district moesten verlaten, benoemde de Lusi- gemeente Dr. Chang éénstemmig als hun voorganger. De kerk bloeide onder zijn bekwame leiding. Het was een grote schok voor ons te horen van zijn heengaan en van zijn over­zetting in de glorie, kort nadat wij het werk verlaten hadden voor een korte vakantie aan de kust.

Hij had een begrafenis geleid die dag, en thuis komende, voelde hij zich wat moe. Een poosje rustte hij in de woon­kamer vóór de avondsamenkomst en hij sloeg de bladen van zijn veel gebruikte Bijbel om, om zich voor te bereiden voor een toespraak voor de gemeente. Zijn gedachten gingen na­tuurlijkerwijze naar het heengaan van de Christen. Enige gemeenteleden hadden zich reeds verzameld, toen Dr. Chang plotseling op de muur een boodschap zag staan. Hij vroeg aan hen, die bij hem waren, de boodschap te lezen, maar zij zagen niets. Toen vroeg hij papier en inkt, begon te schrijven en zei: “Waarlijk Ik kom spoedig.” “Amen, ja, kom Here Jezus,” mompelde hij en deze getrouwe dienstknecht was getreden in de tegenwoordigheid van zijn Koning.

– Uit de “Gospel Gleaner”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)