Gods arenden
“Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de Heer alleen.”
(Deut. 32:11-12).
Wanneer wij de Heiland hebben gevonden als onze Verlosser en Zaligmaker, komt het verlangen in onze harten om krachtig te worden in de Here. We wensen hoger te stijgen in ons geestelijk leven, we verlangen in de reine sferen van het geestelijk leven, te mogen verkeren. We wensen “Gods arenden te worden. Daarom willen we eens nagaan hoe God zijn kinderen tot arenden maakt, want het is alleen in Zijn weg, dat we het zullen worden. Gods Woord alleen zij ons richtsnoer bij het overdenken.
De arend bouwt zijn nest in de hoge bergtoppen, haast niet te bereiken door een mens, ver van het gewemel der wereld in de reine hoge berglucht. Een wonderbaar kunstgewrocht is het van stokjes en takken en gevuld met dons en de vacht van een lam, dat de arend geroofd heeft. Het is een heerlijk zacht nest voor de jonge vogels. Ze hebben het zo goed, voedsel wordt op tijd gebracht, alles is aangenaam.
Maar dat blijft niet altijd zo. De tijd komt, dat de jonge vogels moeten gaan vliegen, ze zijn lui en vet geworden en vinden het behaaglijk om in het warme nest te blijven.
Wat doet dan de moeder-arend? AI het dons en de warme bekleding trekt zij uit het nest en de jonge vogel voelt zich zeer onbehaaglijk in het overgebleven harde nest. Zo wordt het gewillig gemaakt om uit het nest te vliegen. Voor ons liggen hier enkele lessen, want we willen toch Gods arenden zijn, die door de kracht des Geestes hoger zullen stijgen en niet altijd in het warme nest willen blijven.
We lezen in onze tekst wat Gods methode is.
Hij wekt het nest op. Dat is de ervaring van ieder kind van God, hetzij in zijn huiselijk leven, dan wel in zijn zaken of gemeente of kerk. We hadden het lange tijd zo goed, we genoten van de zegeningen Gods. We konden zeggen “de snoeren zijn ons in lieflijke plaatsen gevallen”. Doch toen ontnam God ons verschillende dingen. Het zakenleven ging niet meer zoals vroeger, de ene nederlaag volgde de andere op. Het huiselijk leven met de gezellige familiekring werd plotseling verbroken, een geliefd gelaat werd ons voor altijd ontnomen. In de gemeente was het ook niet meer als vroeger en het scheen of we niet meer begrepen werden. God heeft ons nest opgewekt, alles is veranderd, niet enkel in ons dagelijks leven, maar zelfs in ons denken en wereldbeschouwing. Ons innerlijk leven, ons welverzekerd geestelijk huis schijnt uit elkander te vallen. We begrijpen er niets van. Is Gods hand in dit alles? Welke machten zijn aan het werk om ons alles te ontnemen?
Zo was het met de gemeente te Jeruzalem. Ze hadden een wonderbaar heerlijke tijd. Zielen werden bekeerd, ja, zelfs priesters werden tot gelovigen. Doch toen kwam de grote vervolging, de gemeente werd verstrooid, maar het woord Gods wies. Als zout werden zij verspreid en wekten nieuw goddelijk leven overal. Samaria werd bekeerd. Ze waren arenden geworden en moesten leren vliegen. God wekte het nest op, doch Hij waakte over hen. Onder hen waren Zijn vleugelen.
Hoeveel andere voorbeelden zouden we niet kunnen noemen. Denk een ogenblik aan Paulus. Wat een heerlijk leven had deze veelbelovende jonge farizeeër. Doch God wekte het nest op en Paulus leerde vliegen. Straks mocht hij zweven boven de hoge bergtoppen van Gods openbaring. Hij was Gods arend geworden!
Die over zijn jongen zweeft. Hier vinden we Gods zorg over ons in afgebeeld. Hij ontneemt ons vele dingen in ons leven, maar dat wil niet zeggen, dat Zijn alziend Vaderoog ons niet gadeslaat. Neen, veel kan ons ontvallen, maar dit blijft altijd waar: God ziet op ons met liefde neder. Zijt gij alleen overgebleven, wordt de beminde stem niet meer gehoord, gaat alles anders dan ge zoudt wensen, wordt elke steun u ontnomen, zie dan niet meer op het aangename nest, maar zie op de vleugelen boven u, die u uitnodigen op hen te vertrouwen. Zet uw ziel stil, wil niet langer klagen en vragen en gij zult horen het klepperen van Gods vleugelen. God is zeer nabij en Hij fluistert u toe: “Zie. Ik ben met u.” Hij heeft u geen ogenblik uit het oog verloren. Een moeder kan, hoewel het gelukkig niet veel voorkomt, haar zuigeling vergeten, maar God kan ons niet vergeten, God wil niet alleen, dat gij zult geboren worden uit de Geest, maar ook zult wandelen in de Geest O, luister toch in elke verzoeking of beproeving of strijd naar de vleugelslag van Gods liefde.
Die zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken. Als de jonge arend nu gewillig is om uit het geplunderde en niet meer stevige nest te gaan, dan zijn de machtige vlerken van de arend onder hem. die hem omhoog wil dragen. Wat een verschil, niet meer de bekrompenheid van het nest, maar de wijde, vrije ruimte. Hoger en hoger stijgt hij. wonderbare vergezichten ontplooien zich. Zo leert ook de gelovige kennen de Almacht en rijkdom Gods. Visioenen van grote mogelijkheden komen in ons geestelijk bereik. Onze blik wordt afgewend van de zorgen en moeilijkheden des levens en de ziel leert iets verstaan van de grootheid en heerlijkheid Gods. Hoe wonderbaar is het zich gedragen te gevoelen als op arendsvleugels. Al het aardse wordt zo klein en nietig. Wat een vreugde en blijdschap vervult de ziel, hoger, steeds hoger stijgen we. tot plotseling ook dit ons schijnt ontnomen te worden. De moeder-arend schiet plotseling onder het jong weg. Hoe bevreesd is het dan voor een ogenblik. Het tuimelt even, valt omlaag, naar beneden, maar dan de natuur doet zijn werk. Het jong spreidt de vleugels uit en o wonder: het kan vliegen. De krachten vermeerderen zich en ten slotte stijgt het hoger en hoger de zon tegemoet. Doch denk niet, dat dan de moeder-arend een ogenblik het jong vergeet. Ze ziet steeds toe om in te grijpen, wanneer het nodig is en soms ijlt ze toe om weer onder het jong te vliegen en een ogenblik rust te geven aan de kleine arend.
Is dit niet juist wat God doet? We moeten alleen vliegen. Niets en niets in deze wereld mag onze steun zijn. Zegt Gods Woord niet, dat “de rechtvaardige door het geloof zal leven”?
God wil ons arenden maken. Zijn we gewillig de prijs hiertoe te betalen?
Eerst leefden we op geestelijke ervaringen en de zekere graad van opklimming in ons geestelijke leven. Misschien steunden we op mensen, op samenkomsten, op heilige gevoelens en zoveel meer in ons geestelijk leven. Doch nu leren wij zien, dat we op niets meer mogen steunen, zelfs niet op wat God in het verleden in ons leven ons schonk, doch dat we enkel op God mogen vertrouwen. Wanneer we hiertoe komen, leren we vliegen. Zo worden we Gods arenden. Dan kan God ons zenden in het onweer en de storm van het wereldgebeuren, het moge dan donker zijn of licht, nacht of dag, de zon mag lieflijk schijnen of een woedende orkaan loeien: als God ons vliegen geleerd heeft, dan gaan we door alles heen en stijgen hoger en hoger en leven in Gods reine luchten en aanschouwen geestelijke vergezichten.
Daarom zij ons gebed voortdurend: ”Heer, maak mij een van Uw arenden.” Maar dan ook gewillig om de prijs er voor te betalen!
- K.
Op arendsvleugels door W. J. Long
Op zekere dag, toen ik naar het kreupelbosje ging op de steile rots waar ik meestal ging liggen om het arendsnest gade te slaan door mijn kijker, zag ik, dat een arendsjong verdwenen was. De andere stond op de rand van het nest, vreesachtig naar de afgrond beneden hem kijkend, waarheen, zonder twijfel, zijn meer stoutmoedige nestgenoot gevlogen was, en van tijd tot tijd ontroostbaar schreeuwend.
Dadelijk kwam de moeder-arend snel vanuit de vallei met voedsel in haar klauwen Zij kwam bij de rand van het nest, fladderde er een ogenblik overheen, om als het ware haar jong het gezicht en de geur van het voedsel te geven en vloog toen langzaam naar beneden, het voedsel met zich nemend, haar kleine op haar eigen wijze mededelend, dat hij naar de vallei moest vliegen om het te
Deze riep haar luid na vanaf de rand van het nest en spreidde een dozijn keer de vleugels om haar te volgen. Maar de sprong was te ontzaglijk. De bedoeling van de kleine komedie was doorzichtig genoeg. Zij leerde haar jong vliegen, vertelde, dat zijn vleugels gegroeid waren en dat het tijd was ze te gebruiken.
Plotseling, alsof ze enigszins ontmoedigd was, kwam ze weer boven haar jong! Ik hield de adem in, want ik wist, wat er gebeuren ging. Het dier stond op de rand van het nest, al maar in de diepte turend, die het niet durfde nemen. Onverwachts een scherp geluid, dat het jong op zijn hoede deed zijn. Het volgend ogenblik was de moeder-arend neergestreken en vloog tegen het nest onder zijn voeten. Het jong werd met twijgen en al het luchtruim in gestoten. Het zweefde nu, in weerwil van zijn verzet, in de blauwe lucht. Eerst boven, dan onder of naast het dier, fladderde zijn moeder op haar onvermoeide vleugels, zachtjes roepend, dat zij er was. Maar die verschrikkelijke vrees voor de ijle diepte en de lanstoppen van de dennenbomen benauwden het jong; zijn vleugels gingen wilder; het viel sneller en sneller. Plotseling, nog meer verschrikt, scheen het mij, alsof het alle kracht verloren had, het dier verloor zijn evenwicht en tuimelde met de kop omlaag, naar beneden. Het was alles voorbij, zo leek het; het vouwde de vleugels om in stukken tegen de takken te vallen. Toen, als een bliksemstraal, schoot de moeder-arend onder haar jong, zijn wanhopige voeten raakten haar brede schouders, tussen de vleugels. Het richtte zich op, rustte een ogenblik, kwam weer bij en toen viel de arend als een kogel onder het jong vandaan en liet het op zijn eigen vleugels neerkomen.
Het was alles het werk van een ogenblik voordat ik ze beide uit het gezicht verloor, tussen de bomen beneden mij. En toen ik ze weer vond met mijn kijker, was het arendje in de top van een grote pijnboom en de moeder voedde het.
En toen ik daar zo alleen in die grote wildernis stond, flitste het door mij heen, wat de oude, wijze profeet bedoelde, toen hij schreef: “Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de Here alleen.”
Open de vrijbrief
Laat niet het ongeloof zeggen: ”Hij is mogelijk niet gekomen om mij zalig te maken,” want dit Evangelie verklaart dat uw naam, indien gij een zondaar zijt, in zijn verzegelde zending is; van de hemel wordt een Evangelische vrijbrief neergelaten, een brief welks opschrift luidt: Aan u zondaren, Jezus Christus is gekomen om de zondaren zalig te maken. Indien gij nu die vrijbrief opent, en die met toepassing op u zelve leest, dan zult gij bevinden dat die geheel en al voor u is. zo wel van binnen als van buiten. O, heeft Christus dan een zending om de volken zalig te maken, en zouden zij niet tot Hem vergaderen om zalig gemaakt te worden? Heeft Hij een zending om zondaren zalig te maken, en zou Hij met zijn zendbrief in de hand moeten heengaan, en zeggen: ”Vader, Gij hebt Mij een zending gegeven om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. maar ziet, deze verloren zondaren willen Mij noch Mijne zaligheid hebben? Zij hebben hun begeerlijkheden liever dan Mij; zij beminnen hun eigen trotse inbeelding meer dan Mijn gerechtigheid; en zij willen niet geloven, dat Ik zo goedwillig ben om hen te zaligen, maar zij denken, dat Ik hen kom bedriegen met schone woorden; Ik heb hen willen vergaderen, maar zij hebben niet willen vergaderd worden, en zalig maken, maar zij willen tot Mij niet komen, opdat zij het leven hebben, schoon Ik een zending van de Vader ontvangen heb om het leven aan dode zondaren te geven.”
Hoe zal mogelijk iemand denken of zeggen, heeft Christus een zending om zondaren zalig te maken, dat Hij die dan gaat uitvoeren. Ik zal Hem zulks niet beletten. Wat zegt gij daar, mens? Zijt gij tevreden om verlost te worden van uw zonden en begeerlijkheden en om al de zaligheid te hebben, die Christus is komen geven? Welnu, Christus is gekomen opdat gij het leven en overvloed zoudt hebben. Er blijft niet veel meer te doen, dan Hem te zeggen, dat het een verdrag geworden is, want tot Hem moet de vergadering der volken zijn.
Ralph Erskine
Bijblad “Kracht van Omhoog”
Van hart tot hart
Lieve vrienden.
Van de week heb ik een hartelijk schrijven ontvangen van Zr. H. te G. Onze zuster heeft een zware weg moeten gaan: één van haar zoons, een zeer begaafde jonge medicus, is 15 Juni 1944 gevangen genomen door de Duitsers en 29 Juli daarna gefusilleerd. Zr. H. heeft het daar in den beginne heel erg moeilijk mee gehad, maar zij heeft later “Amen!” weten te zeggen op deze zware beproeving. Toen is er vrede in haar hart gekomen, hoewel het leed nog voortdurend schrijnt.
Ik ontvang zo dikwijls brieven van mensen, die verpletterd worden onder de smart omdat ze die niet uit Gods hand willen aannemen. Arme vrienden, opstand tegen Gods doen in ons leven, maakt elke beproeving tienmaal zo zwaar. Eens willend worden met Hem neemt er alle bitterheid uit weg en het is een onuitsprekelijke verlichting uit te schreien aan Zijn hart.
Zr. H. doet nu een vraag, die ongetwijfeld leeft in veler hart: “Zullen wij onze dierbaren hierboven kennen? Ik weet goed, wat de Schrift zegt van de rijke man en van Lazarus, maar ik vind dit niet duidelijk. Zullen we ons geheel en al verliezen in het aanschouwen van Hem, die ons kocht met Zijn bloed, of zullen we ze allen herkennen, die ons voor zijn gegaan?” Zr. H. sluit een mooie foto in van haar jongen.
Ach, lieve zuster H. wat was dat een lieve jongen ‘ Wat een goed gezicht, wat een open blik! Hoe kan ik nu uw smart indenken! Maar, nietwaar, u zoekt hem niet in het graf, u weet, dat hij bij zijn Heiland is. Wat een troost! En nu -zal u hem eenmaal herkennen?
Ja. dat zult u ongetwijfeld. Wat er ook onduidelijk moge zijn in de geschiedenis van de rijken man en Lazarus, één ding is glashelder: dat de rijke man Lazarus zag in de heerlijkheid. Lazarus, en niet de één of andere gezaligde, waar hij geen naam aan kon geven. Hij is absoluut zeker, dat het Lazarus is. Wij kunnen niet veronderstellen, dat de Here Jezus over zulk een gewichtige vraag verkeerde inlichtingen zou hebben gegeven 1
Maar er is meer: Op de berg der verheerlijking herkennen de discipelen in de beide hemelse gestalten, die bij Jezus staan, onmiddellijk Elia en Mozes. Hoe zou dat mogelijk zijn, als de verlosten niet kenbaar waren?
Een duidelijk vers is ook (Luc. 13:28): “wanneer gij zult zien Abraham en Izaäk en Jacob en al de profeten, in het koninkrijk Gods “
En hoe zullen zij ons “ontvangen in de eeuwige tabernakelen” (Luc. 10:09). als wij elkander niet wederkerig zouden herkennen?
Wij zullen dus de grote vreugde smaken van een persoonlijk wederzien. Maar verre boven die vreugde zal staan de onuitsprekelijke blijdschap van onze Here te zien van aangezicht tot aangezicht. Want: onze hemel is niet: onze geliefden, onze hemel is: Jezus.
Waar Hij dus onze hemel eenmaal zal zijn, daar zij Hij ons reeds nu alles. Daar mogen wij ons hier reeds gewennen aan Zijn vreugdevolle gemeenschap.
Is er iemand, die dit leest en die daarboven vader of moeder, bloedverwant of vriend weet, zonder te durven hopen op een weerzien, omdat hij of zij zelf niet op de weg is, die ten hemel leidt? Ga geen stap verder, want uw’ weg voert naar de eeuwige pijn! De weg der heerlijkheid gaat over het kruis van Golgotha. Bekeer u, d.w.z. keer om, vliedt tot Christus, Die u zaligen kan en wil. En weet, dat hierboven vreugde is over één zondaar, die zich bekeert, vreugde, gedeeld door die gij lief hebt gehad en die reeds genieten van de nabijheid des Heren.
Zegene de Here u allen, lieve vrienden.
De uwe in Zijn blijde dienst,
Joh. H. Ekering
Zuster Ekering geopereerd
Tot onze grote droefheid is zuster Ekering, die voor de duur van enkele dagen in Holland vertoefde, plotseling in het ziekenhuis te Haarlem opgenomen. Zij moet daar een spoedoperatie aan beide ogen ondergaan. Vorige week Maandag is het rechteroog behandeld.
Wij vragen onze lezers ernstig voor het herstel van zuster Ekering te bidden. Zij weet, dat de Heiland haar dicht nabij is en heeft haar lot geheel in Zijn handen gelegd.
Geve God haar kracht en indien het naar Zijn wil is, volkomen genezing.
Ze gaf ons bij ons bezoek het volgende gedicht, dat zij schreef op de laatste dag, dat zij mocht lezen en schrijven en dat wij gaarne plaatsen.
Als men mij weldra rijdt
Het donker tegemoet,
Als Gij maar bij mij zijt
Is alles goed.
En foltert straks de pijn
En rooft mij elke rust,
’t Zal alles weelde zijn
Als Gij mij kust.
Als ’t komen van een nacht
Vol duisternis mij plaagt,
Tot alles heb ik kracht
Als Gij mij draagt.
Ik loof U, lieve Heer,
In donkerheid en pijn.
Want wat verlang ik meer?
Gij zult er zijn!
Joh. H. Ekering
Jonge mensen spreken over: Spelen met de duivel
“Opdat de Satan over ons geen voordeel krijgen zal; want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.” (2 Kor. 02:10-11).
Om ons heen is een Wereld van onzichtbare dingen. Je hoeft niet eens de Bijbel te geloven om dat te weten. De ervaring en de wetenschap leren ons, dat buiten hetgeen we kunnen zien er zich vele dingen afspelen, ja, dat daar een wereld is van machten en krachten, waar we ons nog niet half een voorstelling van kunnen maken. En juist deze wereld kan zulk een grote aantrekkingskracht hebben op ons, jonge mensen. We willen er méér van weten, we voelen wel, dat daar iets heel nieuws, iets onbekends moet zijn en dat kan ons prikkelen om te zoeken naar dat geheimzinnige, wat we niet begrijpen.
Onze tegenwoordige wereld zit vol van mensen, spiritisten, mediums, waarzeggers, die met deze onbekende wereld in contact zijn getreden en vooral na de oorlog zijn ze met tientallen tevoorschijn gekomen.
“Het is heus wel avontuurlijk, om daar eens heen te gaan, je kunt nooit weten… en het kan toch neen kwaad…’ Zó zijn er vele jonge mensen begonnen. Ze werden gegrepen door het geheimzinnige, wilden er steeds meer van weten en op het laatst zaten ze er diep in, en het onschuldige avontuurtje bleek in staat om hun leven te veranderen in een poel van diende.
Je zult misschien zeggen, dat ik overdrijf, dat het toch zo’n vaart niet lopen kan.
Laat ons eerst vaststellen, dat God in Zijn Woord deze dingen uitdrukkelijk verboden heeft. (Deut. 18:09-14) bevat een lijst van de zonden, die voor God als afgodendienst golden. Heel onschuldige dingen schijnen het te zijn, die daar worden opgenoemd, mensen, die uit bijgeloof op het geschreeuw van een bepaald soort vogel letten en meer zulke dingen. Maar God toornt over deze dingen, omdat Hij niet wil, dat de Satan daardoor eer ontvangt. Ik zou willen, dat het me mogelijk was, je de ellende te beschrijven van die mensen, die op deze manier in de macht van de Satan zijn geraakt. Als je wist, hoeveel zelfmoorden hun oorzaak vinden in dit spel met de duivel, zou je schrikken. Lees de boeken van Ernst Modersohn, van Johannes Seitz, boeken over Möttlingen, en je zult het misschien verstaan. Ik bid God, dat dit artikel een ernstige waarschuwing mag zijn voor elke jongen en elk meisje, dat gevaar loopt, zich aan deze dingen te geven. Weet wat je doet, als je een vinger geeft aan de Satan die door Jezus Christus met de prijs van Zijn leven is overwonnen. Hij zal spoedig je hand nemen, en daarna je geheel. Een gewaarschuwd mens geldt voor twee!
En dan nog iets tegen hen. die zich reeds op de een of andere wijze met bijgeloof, toverij of spiritisme hebben ingelaten. Ik weet dat dit er vele zijn. Vele ook zijn het reeds lang vergeten. Hoe vaak komt het niet voor, dat mensen hun kleine kinderen die ziek zijn door spiritisten laten behandelen. Meestal heeft dit op het eerste gezicht een goed resultaat, De zieke lijkt volkomen genezen. Maar de ziekte zal misschien later in een andere vorm, en vaak in veel ergere mate, terugkeren.
Een genezing door machten van Satan legt een ban op het leven van zeer vele mensen. Het kan zijn, dat een Christen in ernstige overgave zijn gehele leven aan de Heer wijdt. Hij voelt zich echter verhinderd in zijn gebeden, hij kan niet komen tot een leven in de werkelijke blijdschap, in de overwinning, zoals het voor Gods kinderen normaal is. Totdat hij bemerkt, dat er een ban op zijn leven ligt, dat de Satan hem door een van deze dingen in zijn macht genomen heeft, en het is nodig, dat hij zich door het bloed van Christus bewust van deze dingen laat reinigen, om vrij te worden.
Er zijn veel jonge mensen, die hun gehele leven aan seksuele zonden gebonden blijven. Zij hebben gebeden, geworsteld. ze hebben geloofd, niets heeft geholpen. Wanneer je in deze dingen gebonden bent, stel je voor de Heer, en vraag Hem of er een ban in je leven is. Het is zeer goed mogelijk dat de oorzaak van dit alles ligt in een voorval van jaren geleden op het gebied van zonden der toverij.
Jezus Christus wil je leven volkomen hebben, in alle dingen. Dan pas kun je blij en gelukkig zijn, en zolang je dat niet bent, leef je beneden je stand!
Satan is ten ondergang gedoemd, en dat weet hij maar al te goed! In het boek van de Openbaring zien we zijn ondergang. Daar worden de coulissen voor goed weggenomen, en we zien, wie het laatste woord heeft. In zijn laatste ogenblikken probeert hij nog mensen van God af te trekken. Maar we lezen ook in Openbaring 12 van hen, die overwonnen door het bloed van het Lam. Waar wil je bij behoren?
Geef je jonge leven volkomen aan Jezus. Hij heeft er recht op, je gans en al te bezitten, en je te gebruiken voor Zijn dienst.
Speel niet met de Duivel, hij is gevaarlijk, maar verberg je bij Hem, die Zijn bloed ook voor jou gegeven heeft. Dan zul je ook daar mogen zijn, als we allen bij Zijn wederkomst de overwinning zullen bezingen over de macht, die de wereld nu nog verleidt en verderft. Je leven is kostbaar! Het is waard om er over na te denken.
P.v.W.
Wie doet er mee?
We ontvangen zo menigmaal brieven, die getuigen van de zegen, die men door het lezen van ons blad ontvangt.
Zo kregen we deze week een brief die aldus begon:
Grote dankbaarheid vervult mijn hart bij het lezen van “Kracht van Omhoog”. Het is zo heerlijk te weten, dat het leven door de Geest, dat ik door Gods genade bezit door Uw blad zo heerlijk bevestigd wordt. Ik dank God dat er broeders en zusters zijn, die de gave bezitten dit zo heerlijk om te zetten in Uw blad. Uw blad moet ieder kind van God lezen! Tot mijn blijdschap kan ik U drie adressen geven als abonnee.
Wij danken God voor zo’n bemoediging.
Maar tevens durven wij met grote vrijmoedigheid op u een beroep te doen om ons te helpen ons blad in ruimere kring te verspreiden.
Laat ieder, die mede wil werken aan de verbreiding van het evangelie, deze week bij ons zijn naam opgeven. Wij zenden u dan vier weken lang gratis vijf extra bladen. U zendt deze bladen aan die kennissen of familieleden van wie u gelooft, dat ze ons blad met belangstelling zullen lezen. Met het laatste nummer zenden wij u vijf intekenformulieren en u probeert of u deze ingevuld aan ons kunt terugzenden.
Mocht u dit te veel werk zijn, zend dan onderstaand intekenbiljet ingevuld aan ons op.
Zij, die zich thans abonneren, ontvangen de nummers van de maand December (waarbij het fraai uitgevoerde Kerstnummer) gratis. Zij betalen dus ƒ 2,-als abonnementsgeld tot de maand Juli 1947.
Wij doen al wat wij kunnen om ons blad zo goed mogelijk te verzorgen, doet u nu wat u kunt om ons abonnees te bezorgen.
Wij rekenen op veler medewerking.
Hoe gebed 100.000 levens veranderde door Kenneth Taylor
Vier, zes, acht of zelfs tien uren per dag bad John Hyde voor de zielen van mensen met zo’n ijver, dat hij, toen hij 47 jaar oud was, stierf als een direct gevolg van deze verschrikkelijke gebedslast. Maar door zijn gebed kwamen er opwekkingen, waardoor honderdduizend zielen tot het Koninkrijk Gods toegevoegd werden.
Biddende Hyde -want zo werd hij genoemd door zijn mede-zendelingen -begon deze functie als bemiddelaar tijdens de voorbereiding van een grote conferentie van zendelingen en Indische voorgangers, waarvan de bijeenkomst bepaald was in 1904 in Sialkot, Indië. Het kerkelijk leven in de Punjab was ver beneden de maatstaf van de Bijbel. Weinigen waren gered temidden van miljoenen zonder Christus. John Hyde en een vriend besloten, dat dit niet alleen maar een conferentie moest zijn, maar dat zij wilden wachten op de Heer, tot er stromen van zegen zouden komen. Dertig dagen voor de conferentie begonnen deze mannen zich af te zonderen voor gebed. Dag en nacht baden zij. Na zeven dagen voegde zich een vriend bij hen en gedurende eenentwintig dagen baden deze drie dag en nacht. Toen tenslotte de conferentie begon, was de macht van God er aanwezig. Als resultaat van die conferentie waren duizenden letterlijk in het Koninkrijk gebeden.
In de volgende zes jaren werd John Hyde onophoudelijk geleid tot een leven van waken en bidden voor anderen. Soms was het hem onmogelijk deze ontzettende last te verbergen en het was voor allen duidelijk, dat hij door die verschrikkelijke zielenstrijd terneergedrukt werd. Maar al die tijd was hij, ofschoon hij weinig at en sliep, stralend en vrolijk en overal waar hij ging, welkom. Kinderen hielden van hem en waren gelukkig als hij in hun huizen vertoefde.
Toen kwam de tijd, dat hij begon te bidden, dat elke dag één mens een Christen zou worden als gevolg van zijn getuigenis. Hij had de volle verzekering, dat God dit gebed verhoord had. Soms betekende het lange reizen, nachten van waken, gebed en vasten, smart en strijd -toch werd hij nooit teleurgesteld.
Maar hij werd niet verzadigd, De stem van God scheen voortdurend te zeggen: “Ik heb andere schapen……”
Het jaar daarop vroeg John Hyde aan God twee zielen per dag. Achthonderd zielen werden dat jaar toegevoegd. Maar opnieuw klemde hij zich aan God vast Tenslotte kreeg hij de verzekering. vier zielen per dag.
De gruwel van de zonde scheen op hem te drukken. De lange, slapeloze nachten van gebed en de afmattende dagen waren duidelijk op zijn gezicht te lezen. Toch was hij als het ware van gedaante veranderd, als hij in grote bijeenkomsten sprak, de heerlijkheid van God verlichtte elk van zijn gelaatstrekken, zodat velen hem nauwelijks herkenden.
Indien er gedurende die tijd, aan het eind van iedere dag, niet vier zielen tot de kudde waren toegevoegd, drukte dat ’s nachts zo zwaar op zijn hart, dat hij niet kon slapen of eten. Dan vroeg hij God hem aan te tonen, wat in hem deze zegen verhinderde. Steeds weer zag hij dat het de behoefte aan roem in zijn leven was. Zijn zonden belijdende, zocht hij naar de geest van aanbidding en als hij God prees, kwamen de mensen naar hem en het getal van geredden werd volgemaakt.
Tenslotte begon dit intense gebedsleven zijn gezondheid aan te tasten. Terwijl hij aan een hevige koorts en een onophoudelijke pijn in zijn borst leed, ging hij door met zijn nachtwaken. Toen hij tenslotte naar een dokter ging, was de man geschokt. “Ik ben nog nooit zo’n ernstig geval als dit tegengekomen”, zei hij. “Uw hart heeft zich uit zijn natuurlijke staat van de linkerzijde verplaatst naar de rechterzijde. Er zullen maanden en maanden van absolute rust nodig zijn om het enigszins in zijn normale toestand terug te brengen.”
Terwijl hij naar de Verenigde Staten terugging om te sterven, trof het dat hij in Shrewsburry in Engeland was, juist in de tijd van de opening van de Chapman-Alexander evangelisatiebijeenkomsten.
Dr. Chapman schreef: “Wij geloven in gebed als nooit tevoren. Het aantal toehoorders was erg klein, resultaten schenen ónmogelijk. Toen ontving ik bericht, dat een Amerikaans zendeling bezig was met Gods zegen af te bidden voor ons werk. Hij was bekend als “Biddende Hyde”.
Bijna onmiddellijk keerde het getij. De zaal was stampvol en in mijn eerste uitnodiging kwamen vijftig mensen tot Jezus Christus, Daarna was de Geest zo machtig aanwezig, dat alle tegenstand gebroken werd, alle hindernissen weggenomen, zondaren riepen om genade en werden gered.
Een paar maanden later was John Hyde gestorven, zijn leven was uitgeteerd door zijn ontzettende gebedsstrijd voor verloren mensen. Maar als resultaat van dat bidden waren honderdduizend zielen tot de Here Jezus Christus gebracht. Wat een heerlijke dood zo te sterven.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Voor het eerst in een Chinese kerk
In Sacramento staat een houten gebouwtje in de Chinezenwijk. Beneden zijn schoollokalen, boven een kerkzaal. Wij proberen de ingang te vinden en vragen eindelijk een negervrouw om raad, die met haar leuke kleine baby naar onze pogingen staat te kijken. Zij wijst ons een smal gangetje naast het gebouwtje. We lopen er voorzichtig, het zijn stapjes op en stapjes af, tot we aan de achterkant komen.
Een mooi Chinees meisje met prachtige amandel vormige ogen ontvangt ons en brengt ons bij “Mom”, de domineesvrouw. Een klein, mager Chinees vrouwtje is zij. Zij kent heel weinig Engels, maar wij begrijpen, dat haar man niet thuis is. Wij vragen of ze hem bereiken kan, maar dat maakt haar aan het lachen. Ik merk, dat Chinezen iedere keer lachen, als er volgens ons niets te lachen is.
“You hungry?” vraagt zij. Hoewel we het ontkennen, loopt ze naar de keuken en gaat koffie maken. Een kopje koffie op z’n Hollands is wel het minst wat je een vreemdeling kunt aanbieden. Maar het is geen Hollands kopje koffie. Bedrijvig biedt ze een stoel aan, maar die blijkt stuk te zijn; met veel lawaai haalt ze een andere. Ik zie nog meer versleten meubels. Een schommelstoel heeft een veer, die boven de zitting uitsteekt.
Nu brengt ze koffie binnen en sandwiches, vruchten, zoute amandelen en vele soorten koekjes. Vergeefs probeert ze een gesprek met ons te voeren, maar dan ineens loopt ze naar de telefoon en ontbiedt een ouderling. Het is een vrij grote Chinees, die een winkel heeft. “Is good for church, gives much for church”, zegt ze stralend als ze hem ons voorstelt. “Knows English”.
Dat laatste is niet zo schitterend. Wij geven hem de aanbevelingsbrieven, die hij heel lang bestudeert voor hij er iets van begrijpt. Het dochtertje met de mooie ogen blijkt een betere tolk te zijn. Ze is op een Amerikaanse High- school en spreekt uitstekend Engels.
Gelukkig komt dominee gauw thuis. Hij is een kleine, vriendelijke man, met een ondoorgrondelijk gezicht. Hij is dadelijk bereid Zondag twee diensten af te staan, die later nog vermeerderd worden met een derde.
Wat een hardwerkende mensen zijn deze kleine Chinezen hier vóór mij. Zij geven kinderen en volwassenen Chinese taal-, schrijf- en leesles en geven daar tussen door de bijbellessen. ‘s Zondags houden zij kerk en Zondagsschooldiensten. En verder zijn zij de vraagbaak en hulp van gemeenteleden en niet-gemeenteleden. In de hele buurt haalt men de dominee als er moeilijkheden zijn. Hij moet de dokter halen, zieken
naar het ziekenhuis brengen, brieven vertalen.
Zij verpleegt alle zieken, die niet naar het ziekenhuis gaan, zij geeft school en verder heeft ze haar huishouden
Vakantie nemen deze mensen zo goed als nooit. Een week in het jaar is wel het meeste wat zij zich gunnen. Wat is hier een ijver voor het Evangelie, een liefde voor hun volk! Wat is hier een echte naastenliefde. Ik begrijp ze niet, maar vindt het heerlijk deze mensen te ontmoeten en ben blij en trots hier Zondag te mogen spreken. Het is hier een stukje zending, maar het is moeilijker dan in China zelf. Dit vertelt de dominee. “Daar is dikwijls hongersnood en gebrek, ook aan medische hulp waar de kerk kan helpen. Hier zijn de mensen goed gevoed en verdienen veel en zijn niet zo afhankelijk.’ ik ben even verbaasd, als hij dit als een moeilijkheid ziet.
Zondagmorgen kom ik om te spreken. Het is een kleine gemeente van meest jonge mensen. “Zij kennen Engels, de ouderen niet”, zegt de dominee. Ik houd er mijn lezing en ‘s middags als er Zondagsschool is, zijn er veel meer mensen. Wat een lieve kindertjes, sommigen hebben bloemen of glinsterende versieringen in het blauwzwarte haar, de kleintjes hebben gladde pony. Ze zijn onrustig en lopen geregeld van en naar het toilet.
Tussen de diensten in zijn we de gasten van het dominees- vrouwtje “Mom “, De maaltijd is echt Chinees. Een wonderlijke soep, waarin Chinese vruchten drijven en stukjes vlees doet ons een beetje aan de pompoenensoep van het concentratiekamp denken. De rijst is heerlijk en wat er allemaal door en omheen ligt op een bord is buitenissig maar smakelijk.
In de kerk word ik voorgesteld aan vele dames en heren. Mrs. Wong beet een aardig mooi vrouwtje. Mrs. Wong heet een vuile achterbuurtvrouw met slonzig haar en vuile japon. Mrs. Wong heet een dametje met kleurige japon en wonderlijke sluier aan en een vreemd hoedje op. Iedereen lijkt Mrs. Wong te heten. Nu is er een Mrs. Tong. Het klinkt mij zo grappig in de oren, maar ik merk, dat dat genoegen wederzijds is. want als de dominee mij inleidt begint hij onze namen uit te leggen. Hij vertelt, dat hij in het hotel kamers bestelde voor ons en hij vroeg een kamer voor Miss ten Boom. Hij spreekt wonderlijk Engels en de hotelhouder verstond “ten rooms’. “Tien kamers heb ik niet’, riep de man. Toen hij zei; “For Mr. ten Have ”, zei de man weer: “I have not ten.” Hij dacht dat de dominee zei in plaats van “Must have ten”, ten have”.
Tijdens de dienst komen er vele mensen binnen, na afloop word ik aan hen voorgesteld en ontmoet ik een wonderlijke verzameling dominees. Een lange Hollander, een Filippino, een Cubaan, een Baptist, een reformed church minister. Een dame vraagt of ik in haar kerk nog kan spreken. Het is een dienst in een kerk, drie en een halve mijl weg, die om zeven uur begint. De avonddienst hier is om acht uur, maar haar man haalt en brengt mij in zijn auto en zo heb ik weer eens een bijna Canadese drukke Zondag met vier diensten.
‘s Avonds spreek ik voor anderen. Zij verstaan bijna allen weinig Engels. Ik spreek heel langzaam en gearticuleerd. En als ik klaar ben herhaald de dominee het in het Chinees. Bekende liederen als “Welk een Vriend is onze Jezus”, klinken vreemd in die onverstaanbare taal.
Wat is nu mijn ervaring deze eerste keer, dat ik voor Chinezen spreek? Ben ik tevreden? Nee, ik begrijp ze niet, deze mensen met hun lachende maskers. Ik sta zo ver van hen af. Zendelingen hebben gelegenheid langzaamaan hen te leren kennén. Ik ken dezen niet, noch zij mij. Ik bid aldoor onder het spreken om liefde. Als de liefde van de Heiland in mij is, zal het door mij heen stralen.
Sommigen luisteren goed, anderen slapen, kinderen lopen heen en weer. Als de dominee mijn verhaal in het chinees vertaalt, heb ik gelegenheid rustig de gezichten te bestuderen. Ik lees niets. Een kind gaat een versje zingen. Niemand verhindert haar dat. de dominee spreekt er iets luider overheen. Ik voel me niet blij. Hebben de mensen iets van mijn boodschap verstaan? Is er één ziel, achter deze maskers verborgen, getroffen door mijn uitnodiging hun hele leven aan Christus te geven? Heeft iemand met mij mee gedankt, dat het einde van deze wereld niet vernietiging is, maar de overwinning van Jezus Christus? Ik weet het niet. De dominee heeft zelf een masker voor. Zijn de voor mij zo onbegrijpelijke klanken, die hij nu zegt, een juiste weergave van mijn woorden! Heeft er iemand hier iets gevoeld van ontroering, toen ik vertelde van het lijden in de duistere kampen? Ik weet het niet.
Hoor, nu gaat de dominee weer in het Engels spreken. Hij vraagt mij iets. “Wilt U voor ons bidden? Wij zullen voor u bidden en voor Uw Evangelisatiewerk. Wilt U de reformed churches overal onze groeten doen! Wij voelen ons één met hen. Sedert kort pas zijn wij aangesloten en wij zullen blij zijn als U zo de band wilt versterken. Vertel hen dat in Sacramento een Chinese kerk bij hen hoort.”
Ik voel mij beschaamd. Wat ben ik weer kleingelovig geweest. Deze mensen geven het heerlijkste wat zij aan mij geven kunnen: hun voorbede. En waar in de andere kerken kreeg ik zo’n belangrijke opdracht als hier?
Mom geleidt ons naar buiten. Het is een donkere nacht met heldere sterren. Zij vraagt of ik bidden wil voor haar. De taak is haar soms te zwaar en zij lijdt aan hartzwakte en zenuwachtigheid. Ik neem haar handen tussen de mijne en bid of de Heiland zelf Zijn doorboorde hand op haar wil leggen en haar genezen wil.
Biddend met de handen ineen, in Christus één.
Als ik weggaande nog eens omkijk, zie ik dat haar masker lacht, maar ik heb de sterren niet nodig om er doorheen te zien.
1946.06.29
De Krans der Rechtvaardigheid
…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).
Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun scheidende Meester.
Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen opschrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wolken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…
Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.
Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn handen, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.
Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terugkeren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.
Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.
Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).
Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.
De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de politiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont journaal door het blikveld van ons bewustzijn.
We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.
Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?
Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.
’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlosmakelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.
En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?
Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.
Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen evenmin. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of vannacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.
Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.
Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.
Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.
Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.
Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrouwen.
Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).
Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.
Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.
Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te verbinden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste discipelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.
In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.
O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als gelovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren kennen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.
en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…
weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.
Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.
Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.
Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst rationalisme.
Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”
Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze medechristenen. Amen.
Br.
Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)
Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstanding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.
We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen worden zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.
Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.
1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Openbaring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeestelijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.
In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene opstanding verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heerlijkheid.
Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmerkingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons gekomen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaardig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.
- V.
Brieven uit Amerika
Strijd
Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moeilijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.
Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen
Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.
“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.
Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”
We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een natuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.
“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Nederland.
Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.
“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde ondernemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.
Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:
“Uw liefde en trouw omringen
Mijn wankelende schreên’.
Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.
Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moeilijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls gezegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, Goddelijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij vergeleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.
Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.
“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Bekommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.
Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.
Verblijdend nieuws
Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.
We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaatsen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.
Contact per brief
Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.
De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.
Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!
Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.
Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.
Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoedig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij eveneens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandelden. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds vertrouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbarmen. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heerlijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plotseling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.
Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’
A.F.
Avondgebed
Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hullen in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van onze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartigheid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.
Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.
Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.
Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.
Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.
Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.
Amen.
Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom
Slotakkoorden.
In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloemen. Vele tinten groen hebben de bomen.
Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.
“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.
Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de mensen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp vergeten.”
Is Betsie profetisch geweest?
Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zullen samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek gemaakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstellingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ontreddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.
Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw beginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.
Hoe?
Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.
Laten velen in dit huis U vinden.”
Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:
“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voorzienigheid,”
Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de schaduw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.
In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog dagen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,
Nu is de bruid van Haarlem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krijgen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.
Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haarlem is omgehakt en Haarlems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestorven.
Ik kijk naar boven.
Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be
schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.
Einde (Zomer ’45)
De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .
is verschenen Prijs f 4.25
Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitverkocht.
Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.
Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)