1946.12.21

Zalig is zij, die geloofd heeft, want wat van wege de Here tot haar gezegd is, zal vol­bracht worden. (Luc. 01:45)

Kerstfeest is een feest van geloof

Voor velen staat het Kerstfeest veel dichter bij dan Pasen of Pinksteren.

Kerstfeest is het feest van de schone romantiek, het feest dat we kunnen naspelen in een devoot Kerstspel.

En toch… hoe komt het dat zelfs het schoonste Kerstspel en de meest stemmingsvolle wijdingsavond zo leeg en on­bevredigd laat?

Is het niet omdat Kerstmis evenals Pasen en Pinksteren toch in de eerste plaats een feest van geloof is en niet van aanschouwen, hoewel wij het er steeds van willen maken?

Ja, misschien is er geen feest waar de tegenstellingen tussen het uiterlijk gebeuren en de werkelijkheid scherper zijn en de afstand er tussen moeilijker te overbruggen.

Voor deze moeilijke eis om achter het zichtbare, het on­zichtbare te vinden en te geloven in dat wat lijnrecht tegen­overgesteld is aan de verwachting, stonden de herders, de wijzen, Maria, het volk Israël en staan ook wij.

Steeds weer eindigen alle lijnen, die zo glorierijk beginnen, bij de schamelheid van het kindeke Jezus.

Hoe onwerkelijk schoon was de duizendvoudige engelen­stoet, die het eerste Kerstlied aanhief in de velden van Efratha. Hoe hebben de herders geluisterd in eerbiedige verbazing naar de woorden van de engel. En toen… toen moesten zij naar de kribbe en daar lag het kindeke in zijn schamelheid, zonder lichtglans, zonder engelenlijfwacht, ge­wikkeld in doeken…

Ja, dit zou hun een teken zijn deze omwinding door wat eenvoudige doeken. Het teken dat alle luister was weg­gevallen en slechts de eenvoud van het alledaagse overbleef.

En is dit nog steeds niet zo, dat Christus’ heerlijkheid ons deel wordt in de alledaagsheid van een toespraak, en een gebed en een bijbelhoofdstuk?

Hier bij de kribbe kwamen de herders voor de eis des geloofs. Hier geen engelen meer, geen hemelzang. Gelukkig dat van hen staat: zij geloofden en prezen God.

Zo was het ook met de wijzen. ’t Begon met een wonder­lijke mystieke vervulling van oude profetieën op vergeelde perkamenten. Het begon met een tocht omringd door de weelde van het Oosten, geschenken met uiterste zorg ge­kozen voor de Koning, die de ster zou aanwijzen. En het natuurlijk verstand zegt: natuurlijk naar Jeruzalem, naar de oude koningsstad vol vergane glorie.

Doch het eindigt in de klein burgerlijke woning, waar een volkstimmerman schuchter toekijkt bij het uitpakken van de cadeaus.

Ook zij hebben toen gestaan voor de eis des geloofs. Ge­lukkig ook bij hen was de overwinning, achter het burger­kind hebben zij de Messias ontdekt.

En Maria? Zij, die de meest begenadigde is, zij die de engelen-boodschap heeft mogen beluisteren en zoveel maan­den Gods Zoon, door de Heilige Geest verwekt, mocht dragen, zij is wel het meest beproefd in het geloof.

Schone woorden hadden in de stille kamer geklonken, engelenwoorden die haar noemde een gezegende onder de vrouwen, en voorzegden hoe haar zoon groot zou zijn, een Zoon des Allerhoogsten genaamd zou worden, dat Hij de troon van Zijn vader David zou beklimmen. Koning zou zijn over het huis van Juda en dat zijn koninkrijk geen einde zou nemen.

En hoe is dit alles vervuld?

Zij, de begenadigde genoemd, moest reeds spoedig vrezen dat haar huwelijksgeluk zou verbroken worden, daarna do­lend als een evacué, vluchtend voor Herodes, kon zij slechts het vege lijf redden.

En teruggekeerd in Nazareth was ze de moeder van een verachte Rabbi, slechts geëerd door een gezelschap van de eenvoudigste mensen en ten slotte staat ze als een eenzame voor het kruis, waar de, door engelen aangekondigde Zoon, als uitgeworpen sterft.

En de woorden die de engel over haar Zoon had ge­sproken? Juist deze werden steeds zwaarder om te geloven.

Hij zou groot zijn doch was slechts een Man van smarten, verzocht in krankheid, en ieder verborg het aange­zicht voor Hem.

Hij zou de Zoon des Allerhoogste heten doch hoe ge­woon was Hij in alle dingen van het dagelijkse leven.

De troon van Zijn vader David wachtte Hem was het niet als een parodie, een bespotting.

En, Zijn koning-zijn: verachtelijk glijden straks de ogen van Pilatus langs de bleke gestalte en zijn vraag bevat alle hoon van menselijke waarde schatting; Zijt gij een koning?

Zijn koninkrijk zou geen einde hebben zelfs de Em­maüsgangers klagen weldra teleurgesteld: “wij dachten dat Hij Israël verlossen zou… ”

Ja. Maria is wel het meest beproefd in haar ge­loof. Het engelenwoord bleek steeds zwaarder te dragen, het werd een last des geloofs. Gelukkig ook zij heeft de weg gevonden, de weg waarop de ziel achter het zichtbare het onzichtbare grijpt. Zij kende het wondere overgeven van ziel en lichaam en zalig is zij, zegt de engel, juist omdat zij geloofd heeft.

Zij heeft geloofd dat haar kind haar Heiland was.

Daarom kan zij zingen: Mijn ziel maakt groot de Here en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Zaligmaker.

Zij heeft geloofd, dat haar kind met de alledaagse naam Jezus, de Emmanuel is. Dat toen zij haar kind in de armen droeg, zij God in de armen wiegde.

Zie dit geloof leeft in een rijkdom, die ver boven het zichtbare uit grijpt.

Zij heeft geloofd in het koningschap van haar zoon, hoe­wel zij Hem nooit op de troon van David heeft gezien.

Zij heeft geloofd dat alle geslachten haar zouden zalig spreken en alle geslachten Hem zouden prijzen, hoewel slechts verachting en smaad Hem omringden.

Helaas zijn er ook, voor wie deze opgave des geloofs te zwaar was. Zij hebben zich gestoten. Ja we moeten zeggen, dat, voor het volk Israël in zijn geheel. Christus een val en een rots der ergernis is geweest.

De wonderen, die Hij deed, hebben hen niet geleid tot geloof in Zijn Koninkrijk, ze waren voor hen geen tekenen van zijn Godheid, slechts wonderen.

Daarom eisten ze ook steeds van Hem, wat Hij nog niet mocht doen: het aanvaarden van Zijn koningschap. Ze wil­den dat Hij zou zitten op de troon van David en de natio­nale vijanden zou verdrijven.

Zij spotten met zijn Godheid en vroegen bij het kruis Indien Gij Gods Zoon zijt, kom af van het kruis.

Ze hebben nimmer willen geloven in het grootste wonder: god geopenbaard in het vlees d.w.z. dat de Almachtige Eeuwige God zich openbaarde in deze zwakke, vermoeide en zo dood gewone mens.

Wie een profeet beluistert, hoort God door ’t menselijke, vergankelijke heen.

Doch wie naar Jezus hoorde en zag, hoorde en zag God Zelf.

Dit was voor hen te moeilijk. Zij konden niet accepteren het getuigenis: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.”

Johannes, die omtrent de 10e ure (Joh. 01:40) met Jezus aan tafel zat, zat met God aan tafel. Dit is het wonder van het Kerstgebeuren. Hij zegt: wij hebben Zijn heerlijk­heid aanschouwd, een heerlijkheid van de Eniggeboren Zoon des Vaders.

Doch deze heerlijkheid is alleen zichtbaar voor het geloofsoog.

Nog steeds is het Kerstfeest: het feest van het geloof.

Wij blijven zo graag bij de uiterlijke gebeurtenissen staan, engelenzang en ster uit het oosten, lied en wierook­geur.

Doch dit alles is waardeloos als het niet leidt tot het eenvoudige schamele geloof, dat dit kind geboren werd om onze zonden te kunnen wegnemen.

God wil dat de discipelen, dat Maria, dat ook wij de weg des geloofs gaan. Ook nu op Kerstfeest.

Nog steeds is het evangelie, evenals het kindeke. in doeken gewikkeld.

Het komt ook dit jaar weer zo eenvoudig, door zondige, gewone mensen gebracht, door lippen van klei.

Het wordt geloofd door eenvoudigen en alle uiterlijke glans en heerlijkheid valt in dit geloven weg.

En toch… toch is het de enige weg van blijvende vreug­de en levensvernieuwing.

Kerstfeest zonder geloof, zonder verlossing -geeft een wrange nasmaak, het laat diep onbevredigd.

Doch het geloof vindt vreugde.

Het vindt ook tenslotte de vervulling.

Die in geloof de weg der vernedering wil gaan zal ook straks aanschouwen de heerlijkheid.

Zo was het bij Maria.

Neen de engel heeft haar niet bedrogen ’

Het kruis was zijn troon niet, zoals een versje dwaselijk zegt

Zijn troon is werkelijkheid, grote, machtige werkelijkheid.

Nu reeds regeert Hij in de harten van de miljoenen en miljoenen die Hem liefhebben zonder Hem gezien te hebben.

En weldra zal Zijn Koninkrijk ook zichtbaar zijn op aarde.

Hij zal heersen en zitten op Davids troon.

Zijn vrederijk zal heerlijk zijn.

Er is straks een aanschouwen, als aller oog Zijn luister zal zien.

Zalig diegenen die geloofd hebben, die in de vreugde en glans van het Kerstfeest het Kind hebben gevonden en aan­gebeden.

De dingen die hun gezegd zijn, zullen volbracht worden.

Welk een heerlijk ogenblik zal het zijn, als wij Hem zien in Wie wij geloofd hebben, als ons oog verzadigd wordt van Zijn heerlijkheid, ons oor Zijn stem zal horen en de wereld zich zal verwonderen over de majesteit van Hem, Dien ze eens heeft zien liggen op schamel stro.   

Br.

 

De weg tot geluk

Telkens weer blijkt het, dat bij zovele mensen, zelfs bij ernstige en getrouwe kerkgangers, de meest eenvoudige kennis ontbreekt van de waarheden wat heil betreft uit het Woord van God. Vandaar zoveel onzekerheid, zoveel gebrek aan ware blijdschap. Vandaar, dat zo weinig Christenen tot echt danken voor hun verlossing komen. Mag ik u nog eens heel eenvoudig de weg wijzen tot het hoogste geluk, zoals God die zo duidelijk aangeeft in Zijn woord?

Hoe krijg ik het hoogste geluk?

1.Door te geloven, dat de Here Jezus u roept!

Kom herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven (Matt. 11:28) Hoort u? Allen! Bent u niet vermoeid, zieke, die al maanden op uw bed gebonden bent en al zo lang bidt om genezing? En u, die al zoveel maanden tevergeefs uitziet naar bevrijding, en u, gebondene, die uw zonden als een drukkende last op u voelt en hunkert naar de verbreking van die banden?

Welnu Jezus roept u, juist u! Ga tot Hem en Hij zal Zijn belofte vervullen en u rust geven. Geloof, dat Hij u roept!

2.Door te geloven, dat de Here Jezus u niet wegzendt

Wie tot mij komt, zal ik geenszins uitwerpen. (Joh. 06:37) hoe moedeloos u misschien bent, hoe slecht u zich misschien voelt, hoe diep en hoe vaak u misschien in de zonde gevallen bent: wees er zeker van: als u tot Jezus komt, zal Hij u niet wegzenden.

  1. Door te geloven, dat de Here Jezus uw zonden vergeeft

Indien wij onze zonden belijden komen. Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. (1 Joh. 01:09. Als u gelooft, dat Jezus u roept en u gaat tot hem, dan moet u in de eerste plaats met uw zonden tot hem gaan. Want Hij is gekomen om zondaren zalig, dat is gelukkig te maken. Hij roept geen rechtvaardigen, maar zondaars (Matt. 09:13). En als u uw zonden belijdt, dit is erkend, dit is opnoemt, niets voor hem verbergt, dan vergeeft hij, dan reinigt hij!

Een zondaar, een verloste oh Heer

en nu geen zondaar meer!

4.Door te geloven dat Jezus u tot een kind van God maakt.

Zovelen hem aangenomen hebben, die heeft hij macht gegeven, kinderen van God te worden, namelijk die in zijn naam geloven (Joh. 01:12), als u gelooft, dat Jezus U roept. En u komt tot Hem met belijdenis van uw zonden. En u laat u door hem reinigen van al uw ongerechtigheid, dan gelooft u dat Jezus uw verlosser, uw redder is. En dan noemt hij u een kind van God.

Maar dat is heerlijk! Dan mogen de mensen noemen zoals ze willen. En vaak zijn de mensen zo hard en liefdeloos en weinig geneigd te vergeten en helemaal niet geneigd te vergeven: Jezus noemt u een kind van God. Hij geeft u de macht een kind van God te worden.

  1. Door te geloven dat Jezus u het eeuwige leven geeft.

Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. (Joh. 03:36). Geloven in Jezus Christus als verlosser, als redder, waarborgt u het eeuwige leven?  Eeuwig leven is leven dat nooit ophoudt, ook niet als het aardse leven wordt afgebroken, dat voortduurt tot in alle eeuwigheid, dat niemand u kan afnemen, Geen menselijke en geen helse macht! Luister maar naar de verzekering van uw Heiland in (Joh. 10:28). Mijn schapen horen mijn stem. Hij roept. En Ik ken hen en zij volgen mij, u komt en beleid en gelooft! En ik, zegt Jezus, geef hun het eeuwige leven en ze zullen niet verloren gaan in eeuwigheid. En niemand zal ze uit mijn hand rukken. Heerlijke drievoudige verzekeringen! Dat geeft rust, volkomen rust! Dat neemt alle vrees weg voor de toekomst. Geen oordeel, geen verdoemenis, maar een heerlijke eeuwigheid. In de hemel samen met Jezus.

Geloven is danken!

Wilt u voor altijd gelukkig worden?

Dank de Here Jezus dan, dat hij u roept!

Dank Hem, dan, dat hij u niet wegstuurt!

Dank Hem dan, dat hij al uw zonden vergeeft!

Dank Hem dan, dat Hij u een kind van God noemt!

Dankt Hem dan, dat hij u het eeuwige leven geeft!

Dank Hem dan, dat hij u voor altijd gelukkig heeft gemaakt.

Zo eenvoudig heeft de Here Jezus door zijn lijden en sterven, voor een zondaar de weg gemaakt om het hoogste geluk te ontvangen. Ga die weg van geloven en danken nu! Wat zal het dan een heerlijk kerstfeest voor u worden?!

  1. D. Bardelmeyer.

 

Enkele gedachten over de zin van het Kerstfeest

Hierin is de liefde Gods jegens ons ge­openbaard, dat God Zijnen eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, op­dat wij zouden leven door Hem.

(1 Joh. 04:09)

Kerstfeest. Dat betekent: hulstboeketjes en rood-omkapte lampen, kerstgans, plumpudding en mistletoe.

Kerstfeest. Dat betekent: kerstbomen met veel lichtjes en bijzondere kerkdiensten met veel gezang.

Couranten en tijdschriften brengen kerstartikelen en kerst­verhalen en Lucas 2:1-20 wordt in zware Gotische letters af gedrukt, met een guirlande van zingende engelen en knielende herders sierlijk omrankt.

Wie met Kerstmis niet naar de kerk gaat, gaat naar een café om er het “Stille nacht, heilige nacht” te horen. En zijn gedachten gaan een lange weg terug, terwijl de muziek speelt. Het is goed, dat er sigaretten zijn en hete punch, want het hart wordt koud op zo’n verre tocht.

En wie thuis gebleven is, krijgt het onherroepelijk met zijn eenzaamheid te kwaad.

Kerstfeest. Dat betekent: vlucht. Vlucht in het genot of in de stemming. En het maakt niet zo heel veel uit, of wij deze “stemming” zoeken buiten of in de kerk. Ook de vrome stemming is “stemming” en verstuift als kaf op de wind.

Kerstfeest. Dat betekent: vergeefse vlucht uit de een­zaamheid. uit de onrust, uit de duisternis.

Kerstfeest. Dat betekent: dat wij de ware Gemeenschap de eeuwige Rust en het schaduwloze Licht in en bij onszelf niet vinden kunnen. ”

O, hoe “stichtelijk” klinkt dit alles: ware Gemeenschap, eeuwige Rust, schaduwloos Licht! Hoe zijn al deze “grote woorden” voortgebracht door de vleeswording van het Woord in eenzame, onrustige en donkere mensenharten, hoe zijn al deze “grote woorden” beduimeld en besmeurd, toen zij tot onze religieuze “wereld” gingen behoren en niet meer hoog en stralend stonden tegen de ondoorgrondelijke achtergrond van het Woord! Hoe hebben wij van jaar tot jaar met de lawine van onze vrome woorden de majesteit en de heerlijkheid van het Woord overdekt!

En is het nu niet onze allergrootste nood geworden in kerk en wereld, al dringt het nog slechts aarzelend tot ons door, dat wij het Woord tegenover ons verloren heb­ben? Dat wij nog alleen maar “onze woorden” hebben en een wijde, echo loze leegte daarachter?

Daarom betekent het Kerstfeest in de grond van de zaak voor ons niets. Wij komen nooit uit deze schemerachtige sfeer van “stemmingen” en “gevoelens”. Wij raken de romantiek van “het kindje in de kribbe ‘niet kwijt. Ja, wij weten niet eens. wat wij missen, zolang het Kerstfeest voor ons het feest van onze woorden en van onze stemmingen en gevoelens is.

Wij menen, dat het zo hoort, zó grondig zijn wij de kuise stilte vergeten, die het feest van de vleeswording van het Woord begeleidt en heiligt te midden van het onver­mijdelijk rumoer en voos geschitter van onze feesten.

Want Kerstmis is een feest, een groot en heerlijk feest. Maar de zin van dit feest ligt niet in onze woorden en in onze stemmingen en gevoelens besloten, al zijn zij nog zo “religieus” of zelfs “christelijk”.

De zin van dit feest ligt alleen en uitsluitend besloten in het Woord. Alleen uit het Woord stroomt de blijdschap, de echte vreugde, die bij een werkelijk feest be­hoort, ons toe. En deze vreugde is daarom “echt” te noemen, omdat zij geboren wordt uit de zekerheid aangaande het Heil, waarvan wij door de Heilige Geest getuigenis ont­vangen in onze harten. Ik geloof, Heer, kom mijn ongelovig­heid te hulp!

En nu is er de echte, rechte vreugde. Nu wordt de Goede Tijding hoorbaar en het feest begint.

De liefde Gods is jegens ons geopenbaard.

Het Woord is uit Zijn Verborgenheid getreden en heeft Zich te kennen gegeven aan ons. God, die woont in een on­toegankelijk Licht, is God-met-ons geworden.

Vraag niet: wat merk ik daarvan? Wat zegt mij dat? Want wie zo vraagt, vraagt enkel naar zichzelf en niet naar de naaste noch naar God. En wie enkel naar zichzelf vraagt, krijgt nimmer een ander antwoord te horen dan de vruchteloze echo van zijn eigen stem.

Ga uit in de straten, met het Woord brandend in uw hart en -dit is één en hetzelfde! -kniel en aanbid!

En als u niet knielen kunt en de lofzang der aanbidding u vreemd is, roep dan tot God, zoals Job tot God geroepen heeft, met geheel zijn wezen, met alle vezels van zijn naar Liefde en Gerechtigheid hongerend en melaats bestaan.

En zo u ook dat niet kunt, zwijg met de lijdende en verdrukte, tot de stilte, die om u is, uiteenspat als een glazen bol en u weet, dat wij God nergens kunnen ontgaan, nog minder misschien in ons zwijgen dan in ons spreken.

Maar weet, dat het feest, het echte, rechte feest, altijd met knielen en aanbidden begint.

God heeft Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden.

Daarom is het heden feest!

God heeft Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden.

Daarom is het vandaag overal feest, waar dit Woord gehoord wordt en geloofd!

En waarom is dit feest waarlijk feest?

Omdat dit alles wat geschied is, toen Quirinius het bewind voerde over Syrië, geschied is,

Opdat wij zouden leven door Hem.

Want dit is het feest: dat wij die geboren werden om te sterven, leven in overvloed hebben ontvangen, eeuwig leven, door Hem, die als eersteling uit de doden is opgestaan.

En dit is het feest: dat wij sterven ten leven en… leven om lief te hebben.

Want bij God is elk feest dubbel feest. Het feest van het eeuwige Leven is tegelijkertijd het feest van de eeuwige Liefde. Die ons het eerst heeft liefgehad is Dezelfde Die nu, overgestort in onze harten, de eenzaamheid verslindt, de duisternis doorbreekt en aan alle martelende onrust een einde maakt. Hij is het. Die de zonde der wereld wegdraagt en de zondaar rechtvaardigt om niet. Hij is de Enige, Die het waarlijk feest maakt.

Want God is Liefde en die in de Liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem. En de vastheid en de onoverwinnelijkheid van deze Liefde staat van eeuwigheid tot eeuwigheid in het Woord gegrond.

 

De macht van het Evangelie

Toen David Livingstone trachtte door te dringen tot in het hart van Afrika, leefde daar een opperhoofd, Africana geheten, die dit met alle macht poogde te verhinderen. Africana had, letterlijk gesproken, zijn handen gewassen in het bloed van duizenden slachtoffers, zowel blanken als zwarten. Dit opperhoofd vormde zulk een bedreiging voor zijn omgeving, dat het Britse gouvernement een prijs van 1000 dollars op zijn hoofd had gezet, te betalen aan diegene, die hem levend of dood zou uitleveren.

David Livingstone vatte het plan op, de bloeddorstige man in zijn eigen gebied een bezoek te brengen en liet dit aan Africana weten. Deze zond een boodschap naar Living­stone van de volgende inhoud: “Zeg de blanke man, dat als hij het waagt op mijn gebied te komen, ik een drink­schaal van zijn schedel gemaakt zal hebben, voordat hij hier vierentwintig uur vertoefd heeft.” Dit kon Livingstone echter niet van zijn voornemen afbrengen. Niettegenstaande alle dreigingen meldde hij zich toch bij Africana aan. voor­zien van een Bijbel. Hij vertelde hem daaruit hoe Christus voor de zonden der wereld was gestorven en weer opge­wekt was tot onze rechtvaardigmaking. Het resultaat van dit bezoek was, dat deze wilde man een nieuw schepsel in Christus Jezus werd. De verandering, die zich in zijn leven voltrok was zo opvallend, dat het Brits gouvernement hem vergiffenis schonk, Africana had zijn oude leven neergelegd voor Jezus Christus, Die het nu vulde met Zijn Goddelijk leven.

 

Van rijkdom tot armoede en van armoede tot rijkdom

Gij weet de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij om onzentwille arm is ge­worden, daar Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede zoudt rijk worden. (2 Kor. 08:09).

In dit tekstwoord vinden we de gehele inhoud van het Kerstfeest samengevat. Hier wordt ons duidelijk weerge­geven de geopenbaarde liefde van God de Vader tot een wereld verzonken in de nacht der zonde. Kerstfeest bracht ons Christus uit de hemel, neerdalende in deze wereld, om ons arme mensenkinderen, die zo ontzettend arm zijn op te tillen en te voeren naar de hemelse heerlijkheden. Hij was rijk: Hij werd arm. O, welk een geweldig contrast.

Laat ons nimmer, ook op dit Kerstfeest niet vergeten, uit welk een rijkdom Christus is gekomen. Hij woonde bij God in het ontoegankelijk licht. Alles diende Hem, engelen en aartsengelen, cherubijnen en serafijnen, zagen Zijn aan­gezicht en bogen zich voor Hem neer. Denk eens in wat Christus’ heerlijkheid was “Hij was het afschijnsel van de heer­lijkheid van God en het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandig­heid”. (Heb. 01:03).

In dat volmaakte licht en heerlijkheid woonde Jezus bij de Vader. Wij zondige mensen kunnen ons dat niet voorstel­len. Hoor Jezus bidden, als bijna Zijn werk op aarde vol­bracht is: “Vader, verheerlijk Mij bij Uzelf met de heer­lijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was”. (Joh. 17:05).

O, welk een rijkdom bezat Christus, toen Hij in de boezem van de Vader verkeerde. En deze onmetelijke rijkdom heeft Christus verlaten voor u en mij. Dat wordt ons elk jaar weer opnieuw verkondigd door alle eeuwen, de nieuwe en frisse boodschap “weet de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij om onzentwille is arm geworden, daar Hij rijk was”.

Wat zou het u gebaat hebben, als we maar enkel zouden weten, dat Hij rijk was. Juist in dat arm worden voor ons, ligt onze rijkdom. De hemelse heerlijkheid verwisselde Hij voor de meest ontzettende vernedering en armoede. Arm werd Hij, zoals de armste onder de mensen. Hij nam de gestalte van de mens aan en werd aller knechten knecht. Arm was Zijn leven, niets kon Hij Zijn eigendom noemen. “De Zoon des mensen heeft niets waar Hij Zijn hoofd kan neerleggen”. Veracht en bespot was Zijn leven. Hij stierf aan een ruw houten kruis, door allen verlaten en werd in een graf gelegd, dat men niet eens het Zijne kon noemen. Zie daar het beeld van des mensen zoon: Jezus Christus.

Maar luister, het is nog niet ten einde. Ware het zo, dan zou Kerstfeest ons niets te zeggen hebben, het heerlijke, het rijke, de alles omvattende boodschap is het laatste “op­dat u door Zijn armoede rijk zou worden”. Ja arm in de diepste zin van het woord is de mens, in wie het licht, de opgang uit de hoogte nog niet heeft geschenen. Bankroet is de mens, aan wie Christus niet is verschenen. Het mens­dom was arm, verloren en blind, maar zie, de vrijwillige armoede van Christus heeft beduiding en zin, want de machtige drijfveer tot het lijden en de zelfverloochening van onzen Heiland was de vreugde van onze redding. Voor deze vreugde, die Christus was voorgesteld, heeft Hij het kruis gedragen en de schande veracht. De grootste vreugde is om anderen gelukkig te maken, dat heeft Christus gedaan, door Zijn komen in de Kerstnacht. Hij is gekomen om arme zondaren rijk te maken.

Versta het toch goed, Kerstfeest is niet een feest der herinnering aan het komen van Christus, maar het feest dat ons opnieuw voorhoudt hoe God ons uit de armoede van ons ongeestelijk leven wil opheffen tot de rijkdommen der genade Gods. Zo worden wij van arme ellendige zonda­ren, kinderen Gods, en mede-erfgenamen van Jezus Christus. Niet uit ons, maar uit U, o Heer. 

  1. K.

 

Toch op dienstreis door Albert Zaaier

In de amberkleurige lichtcirkel van de schemer­lamp, weggedoken in de leunstoel, de voeten bij de lustig snorrende Salamanderkachel, zit hij stil voor zich uit te staren. Zijn boek weggegleden van ’t leestafeltje, boeit hem niet meer. Toch zijn meest begeerde schrijver: Werumeus Buning. “Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet. Maar de gedachten hebben zich zó in hem vermenigvuldigd, dat zelfs de dichter prozaïst hem niet meer vermag te boeien. Nu staart hij in ’t half schemer van de kamer en ziet hij met halfgesloten ogen wat gij niet ziet.

Buiten tokkelen hagelkorrels tegen de verduis­terde vensters. Binnen is het behaaglijk stil. De klok tikt rustig de tijd weg. De kinderen slapen na drukke schooldag en zijn vrouw is vanavond naar een vriendin in de buurt, die een avondje geeft na wederkomst uit een sanatorium. Fijne avond, vol sfeer! Nu komt de man, die in zijn verloftijd na jaren tropenarbeid nog maar heel weinig tot zichzelf kon komen, eindelijk tot ik zie wat gij niet ziet”.

Een palmenkust op ’t verre eiland in de achterhoek van de aarde. Twinkelende sterren aan een fluweelzachte hemel -sprookjesschoon het ragfijn kant­werk van de palmensilhouetten en daaronder de ruige bladerdaken van de paalhuizen van waaruit hier èn daar felle gloed der houtvuren, die in de deinen­de zee gloeiende sprankels doen weerkaatsen. Stil is het in de huizen, die wegdoezelen in de schemer van het onbewogen woud. Alleen, daar aan de woudzoom, waar een crotonusheggetje de goeroe-woning onttrekt aan ’t gezicht, daar klinken stem­men dooreen van een groep opgetogen Papoea- jongens. Daar straalt op het voorgalerijtje van ’t primitieve goeroehuis. de gouden gloed van een petroleumlamp. “Jong-Papoea” bereidt zich voor op ‘t grote feest van Christus’ geboorte. Daar klinken de blijde stemmen en zijn ijverige handen bezig de buigzame bamboestengels voor de feest­verlichting in de schoolkerk op het grote feest.

Ja, zo zal het er nu toe gaan, ’t Is immers ieder jaar zo geweest? Hoe zullen zij het maken zon­der “toean-pandeta!” Ach ja, goeroe Titataël is berekend voor zijn taak. Een flinke kracht. Wat was hij nog een onervaren jongen toen hij op ’t tropeneiland kwam, klaargestoomd op de kweek­school, vol goede wil, maar erg onzelfstandig. Wat dat kereltje zich spoedig ontpopte tot een toege­wijde kracht! Nu ja, weleens wat al te voort­varend voor de trage Papoea’s, waar hij een kampongschool met zeventig een gemeente met een paar honderd christenen te leiden had; mensen pas overgegaan uit het heidendom, maar ‘t ging best. Nu was hij plaatsvervanger van de zendeling, totdat er een opvolger voor “toean-pandeta zou komen. Een opvolger! Ach wan­neer? Het arbeidsveld dat voor korte tijd zo nabij lag, vooral nu door de cultivering de boot- verbindingen beter waren geworden, door het vliegwezen verrassend snel brieven kwamen en gingen, ’t lag nu weer zo heel ver weg, onbe­reikbaar en vergeten. Wat een troost, nu te weten, dat een gelovige trouwe goeroe daar ’t werk voortzet.

Meer en meer wijkt de schemer in ’t stille, warme woonvertrek. De dromer achter de kachel ziet nu duidelijk voor zich de strandkampong en ’t goeroehuis, de verlaten zendelingswoning en ’t kleine woudkerkje aan ‘t einde van de pinanglaan. Kijk, daar gaan ze op naar t kerstfeest, de Papoeaas. Een plechtige optocht van rustig voort­schrijdende mensen. Fakkels werpen een fantas­tische gloed en de flikkerende vuurtongen werpen vreemd lichtgespeel op de bronsbruine gestalten. Daar klinkt het lied van de opgang:

“Hai mari semoea, dengan segenap hati marilah pergi ke Baitlehim”?

Komt allen tezamen, komt verheugd van harte, komt laat ons gaan naar Bethlehem”. Hoe toegewijd klinken de klanken van bamboe­fluiten die ’t gezang van de ouden begeleiden. Een zucht rijst uit het hart van de man, die daar zoveel jaren mee opging naar ’t tropenkerstfeest en nu van dit alles verstoken is. Voor het eerst na vele, vele jaren, heeft hij zich niet voorbereid om ‘t kerstevangelie te prediken. Nu is hij in Holland. Zeker, hij heeft weleens verlangd om weer in eigen vaderland met familie en vrienden ’t Christusfeest te vieren. Herinneringen aan ’t ouderhuis de donkere winterdagen waarin het feest van ’t Licht der lichten met zoveel gloed en zoveel warmte gevierd placht te worden. De frisse win­terkoude na jaren van hard werken in ’t broeiend  malariaklimaat, ja, dat zou hem weer stalen en nieuwe energie geven.

De terugreis was voorspoedig ge­weest, een droom vol afwisseling en het wederzien een onwerkelijke emo­tie, die langzaam tot werkelijkheid werd. Wat hadden de ouders ge­zorgd! Een aardige woning, even buiten de stad was gehuurd. Maar ach, wat al bereddering om weer in het Hollandse leven in te komen! En eindelijk gewend, wat een ont­nuchtering hier buiten alle kerkelijke actie te staan. Ginds op volle kracht en hier nutteloos aan de markt. Nu ja, zo slim was het wel niet, maar buiten een paar spreekbeurten over het zendingswerk hier en daar, had de kerk voor dezen man, die wie weet hoelang nog in Holland moest blijven, toch geen plaats……

Ja, waren we er maar weer! De gloed in de kachel verdooft. De dromer is opgeschrikt door ’t klinge­len van de bel. Bezoek? Vlug werpt hij een stevige houtstomp op t vuur en dan gaat hij naar de voordeur, terwijl hij zacht-neuriënd het be­kende Gezangvers zingt:

“Ieder woelt hier om verandering en betreurt ze dag aan dag.

Hunkert naar hetgeen hij zien zal, wenst terug ’t geen hij eens zag.”

“Goeden avond.” De klankvolle stem van de wijkpredikant, die bij het lichtstralen vanuit de vestibule zijn zaklantaarn dooft, klinkt hem tegen.

“Komt ’t gelegen”.

“Kom binnen, dominee, prettig u te zien.”

Zij schudden elkaar de hand. Jas en hoed krijgen een plaatsje aan de kapstok en weldra zit de dominee in de nu beter verlichte huiskamer. Wat een geluk, dat de mijmeraar door al zijn gepieker helemaal ver­geten is, dat zijn vrouw de thee klaar heeft gezet. Nu kan hij ten­minste wat aanbieden.

Terwijl hij de koppen vult is het gesprek al in volle gang. Wonder­lijk, hoe zo’n gesprek lopen kan! Het begint over de mooie Soemba-kain, waarvan dominee zijn ogen niet kan afhouden. Dat staaltje van ar­tistiek weefwerk, waarin de Soembanezen hun aangeboren kunstzin op heerlijke wijze hebben weergegeven, is dan ook een lust om te zien en haalt de stoffering van het woonvertrek helemaal op. Dan komt Indië ter sprake en welk een zegen het is. dat. ondanks de nood der tijden, het Evangelie daar doorgaat. Maar even fronst de dominee het voorhoofd, als de nu spraakzame man de draad van het afgebroken peinzen weer opneemt en in sobere woorden uitspreekt wat hem heel hoog zit. Waarom is er voor mij geen plaats in de organisatie der Kerk? De dominee voelt wel waar de schoen wringt, ’t Gaat hier niet om de bevoegdheid tot het predikambt, maar deze bezige man, met zovele jaren tropenpraktijk, ziet zich voorbij gegaan. En daarom is het de predikant aangenaam met zijn boodschap voor de dag te komen. Wel zal zijn verzoek niet liggen in het vlak, waarin de gedachten van zijn nieuwen wijk­bewoner zich bewegen, maar toch zal het hem helpen over de drempel van zijn teleurstelling heen te komen. Handig wendt hij dan ook het gesprek in die richting.

Hij vertelt, hoe overstelpend druk deze dagen van Kerstmis en Oud­ en Nieuwjaar zijn. Weleens “de tien­daagse veldtocht” genoemd. En dan die kerstfeesten voor de Zondags­scholen en verenigingen. En nu komt hij over de brug: “Zo hebben wij altijd op eerste Kerstmiddag een sa­menkomst met de bewoners uit het woonwagenkamp. Typisch volkje, ruw en toch aantrekkelijk. Echte heidenen, maar anders dan die Pa­poea’s van jullie, ’k Ben wel erg laat met mijn vraag, maar zou je ditmaal mij willen vervangen en daar, achter de dijk, bij het land van Homan, voor mij de Kerstprediking willen houden? Een eenvou­dige preek, want veel kennis van de heilsfeiten is er niet. Maar belangstelling tonen ze zeker. We hebben er een aardige, netjes ingerichte schuur. Een groepje jonge ge­meenteleden komen er zingen bij een draagbaar orgeltje en na afloop krijgen de hoorders warme soep bij gebrek aan koffie en wat biscuit bij gebrek aan krentenbollen, ’t Is zeker een gezellige samenkomst en ‘t lijkt mij zo’n prachtig stukje zendings­werk. waarvoor jij de geknipte man bent. Drie uur beginnen wij altijd en half zes, dus net mooi voor donker, kom je weer thuis.”

Er straalt een dankbare gloed in de ogen van de man. Aardig, dat dominee aan hem gedacht heeft. Of hij wil? Morgen heeft hij immers mooi gelegenheid zijn Kerstpreek te maken! Hij neemt ’t aanbod aan en vraagt nu honderduit over de woonwagen-mensen, hun bestaan, hun mentaliteit en ja, wat al niet meer. Dominee vertrekt, blij twee vliegen in één klap te hebben gevangen. Zijn drukke werkzaamheden zijn wat verlicht en de zendeling heeft gelegenheid om weer eens flink aan ’t werk te gaan.

Daar, waar de kleine arbeidershuisjes een schilderachtig rijtje vormen, met als eindpunt een molen, begint het Dijk­pad, dat naar het woonwagenkamp voert.

Het is een vochtige kerstdag. Eerst heeft tijdens de kerk­dienst die morgen natte sneeuw voor korte tijd een witte wade gelegd op de daken en heggen, maar het was een witte kerst van korte duur. Nu zijn de wegen doordrenkt en modderig. Maar dat deert de man niet, die met een stapeltje kalenders onder de arm, flink doorstapt naar de kampong op wielen. Toch op dienstreis! Fijn, te mogen gaan! Wel jammer, dat het kerstfeest van zijn kinderen juist ook vanmiddag wordt gevierd. Maar moeder gaat met hen mee. Niemand is thuis en allen gedenken de komst van Hem, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.

Daar is het oud stenen bruggetje. Nu uit­kijken, want de medewerkers zullen hem hier opwachten. Kijk, ze staan er al. Even een geroep en gewuif en dan maken ze kennis met elkaar. Aardige jonge mensen twee dragen ’t orgeltje. “Dat zijn mijn dragers door de rimboe”, denkt “toean- pandeta”.

De vroeg donkere wintermiddag vol stilte op de bruingrijze akkerlanden, waarboven de grauwe hemel zich welft met milde, ne­velachtige gloed, werkt in op de feestgan­gers, die zwijgend voortgaan, genietend van de wijdte van het onbegroeide polderland. Maar dan zet een der meisjes met heldere stem een kerstgezang in en allen stemmen mee in.

Ontroerd is de zendeling en zijn stem is daardoor minder vast.

“Komt allen tezamen,

komt, verheugd van harte.

Bethlehem’s stal in de geest bezocht.”

Wel rijen, geen palmbomen langs het rulle bospad; wel flakkeren geen feestlichten in de tropenavond, maar het is dezelfde toe­gewijde zang hier in het wijde polderland, dezelfde voorbereiding om straks in de geest met hen daar in het verre land samen te knielen bij de kribbe. Afstanden vallen weg. Blank en bruin ontmoeten elkaar bij de Vrede­vorst. Het verbroken contact is daar hersteld, want hun gebeden en onze gebeden vloeien samen, hun lied en ons lied vermengen zich en het wordt de gemeenschap der heiligen, waarvan het geloof belijdt.

Een groep logge woonwagens, sommige aardig geverfd, met miniatuurluikjes voor dito venstertjes, waarachter vitrage- gordijntjes het binnenkijken belemmeren, andere opgelapt met ongeverfde planken, nu de verf duur of niet te krijgen is. Tussen deze woonwagens spelen de kinderen, echte boef­jes zijn het, met groezelige, gezonde ronde wangen, in afgezakte broeken en wijde truien en op scheef gesleten klompen. Een gejubel: “daar bennen ze”, stijgt op als de kleine stoet langs de glibberige dijkglooiing naar het terrein af­daalt. Vrouwen steken het hoofd om de hoek van de wagens. Mannen dalen reeds af van de steektrapjes. Omjoeld van de luidruchtige jeugd, wordt de vergaderschuur bereikt. Een aardig interieur’ Het kon een zendingskerkje zijn. De dak­spanten van daar missen we hier, waar de betimmering de dakspanten voor het oog verbergt. Maar de drie grote petroleumlampen, die ontstoken worden, brengen de zen­deling weer helemaal in het bekend milieu.

Een rumoerige groep vult de schuur. Wie kent ze niet de woonwagenmensen, met hun sjofele plunje en luidruchtige stemmen? Maar de zendeling ziet in hen de Papoea’s uit zijn pionierstijd, zelfingenomen heidenen en toch ook, on­danks al hun hebbelijkheden, van het Vaderhuis afgedwaalde kinderen Gods.

Daar is Tinus, de straatvirtuoos. Hij heeft zijn trekharmonica meegebracht en vraagt, of hij straks ook niet een paar nummertjes zal weggeven. De zendeling informeert eens naar zijn repertoire. Het is wel niet in dezelfde sfeer van wat deze middag zal gegeven worden, maar Tinus mag medewerker zijn, mits de mensen alleen luisteren en niet met zijn mopjes instemmen.

“Wis en waarachtig niet “, zegt Tinus, “ze motten der bekken houwen; ‘k doe het onder de soep, dan hebben ze geen tijd om te zingen.”

De toebereidselen voor de soep traktatie zijn door de han­dige dames spoedig gemaakt. Op een “duveltje”, zoals het kleine schipperskacheltje hier heet en dat al heel gauw’ lustig brandt, staat de gekende, grote ijzeren pot en tegen dat de preek en de zang voorbij zijn, zal de soep wel koken.

En nu staat de zendeling tussen de mensen. Handig heeft hij Klaas de scharenslijper de mond gesnoerd, die mijnheer eens wou laten rijden met zijn opmerking: ”mooie tijd voor vrede op aarde, meneer, nu de mensen el­kaar doodslaan. Die oorlog is toch nog niet over. Voor ons, proletariers, is het een Kerstmis van magere botten.”

Maar eindelijk is het stil. En daar klinkt het koor en spreekt de zendeling van het heil voor de zondaren door de komst van Hem, die allen, die vermoeid en beladen zijn, noodt om hen te geven sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid en een ge­waad van lof voor een benauwde geest. De prediker spreekt in eenvoudige taal. Zijn deze mensen meer dan de Papoea’s? Ze staan niet veel hoger in ontwikkeling. Maar voor de heidenen was de prediking een nieuwe blijmare. klanken uit een an­dere wereld. Doch voor deze mensen is er schijnbaar veel bekends in en toch, gegre­pen hebben zij het nog niet. Maar zij luiste­ren. Oud en jong zit geboeid, want niet in onbegrepen Bijbeltaal, maar ieder in zijn eigen taal, horen zij de grote werken Gods verkondigen.

“Mozesmijne”, wat was dat mooi”, zegt een vrouw, als het Kerstevangelie gespro­ken is, “mens, ik ben er geroerd van. Maar dat weet ik wel, dat God met ons, arme sloebers, toch ook van doen wil hebben.” En wie weet, als zij morgen weer met haar muizenvallen loopt te venten, of in haar hart het ontwaakte heimwee naar God niet nawerkt? De soepuitdeling geschiedt ordelijker dan de zendeling verwacht heeft. Tinus speelt onderwijl zijn liedjes en de zendeling dankt God voor alle zegeningen. En in stilte dankt hij uit het diepst van zijn ziel, voor deze gezegende dienstreis.

 

Van de Administratie

Willen de abonnees er aan denken, dat met Januari de tweede helft van het 10e jaargang begint. Abonnementsgelden dienen vooruit betaald te worden. U bespaart ons door spoedige toezending veel tijd en kosten. Kwartaal abonnees dienen steeds vooruit te betalen, daar wij een kwitantie zenden over het tijdvak Januari tot Juli 1947. Door de hoge kosten moeten wij voor elke kwitantie 25 cent incassokosten betalen. Zend daarom Uw geld zo spoedig mogelijk per postwissel of per giro aan:

Administratie “Kracht van Omhoog”.

 

En dit zal u een teken zijn. (Luc. 02:12)

De komst van Jezus Christus gaat gepaard met tekenen in de hemel en op de aarde. De activiteit der hemelingen, die het jubellied der ver­lossing aanheffen en de schamelheid van een hulpeloos kind in de stal manifesteren het wonderlijk plan van Gods gunstbewijzen. De heilige glorie van een geopende hemel verbijstert, maar het effect hiervan wordt teniet gedaan, doordat slechts een kleine groep ongeletterden ge­tuige is. Wanneer in Londen het grote vuurwerk wordt afgestoken ter ere van de overwinning der verenigde volken, zijn de mensen reeds lang tevoren op de hoogte gebracht en honderdduizenden zijn op tijd aanwezig om het fantastisch kleurenspel te bewonderen, dat een machtige organisatie bereid heeft. Ais de Here God echter de hemelen scheurt en bovenaardse zangkoren en menigten van hemelse heir- legers verkondigen, dat de volheid des tijds is aangebroken, missen we de supporters van kerkelijke- en wereldlijke autoriteiten, die hun officiële steun schenken aan deze wereldomvattende gebeurtenis.

Volgens zakelijke maatstaf en menselijk inzicht moet een programma, hoe zorgvuldig verder ook voorbereid, misluk­ken, indien er niet een goed opgezette reclamecampagne aan voorafgaat.

Het lijkt wel of God met opzet Zijn zaak wil doen ver­ongelukken. Want wat is Juda onder de natiën en Israël in de rij der volken? Niet in een wereldcentrum als Rome, maar in een vergeten provinciestadje Bethlehem brengt God het wonder tot stand, waarover een profetendom veertig eeuwen lang moest spreken.

En zo gaat het verder. De Alwijze moet lachen om het vernuft en het gezond verstand van Zijn kinderen. Hij gaat de wereld redden door een kind, dat hulpeloos in doeken gewonden, in een krib te vinden is. En niet de groten en machtigen van de aarde, maar de verbrokenen en de verslagenen van hart ontvangen verder de eer, om de rustplaats te worden van de Zoon van Gods Liefde. In Hem worden de zachtmoedigen en nederigen erfgenaam van God en ontvangen zij alle beloften. God koos Maria uit om moeder te worden van de Heer der wereld. De eenvoudige vissersplaats Kapernaüm, dat tegen de rotswanden ligt gemetseld van de zee van Galilea, werd het centrum van Diens grote daden. Een­voudige schaapherders werden uitverkoren om de eerste, wondervolle tijding te horen, dat er een Zaligmaker geboren was. Eenvoudige vissers waren de eersten, die het mochten verkondigen, dat de Messias gekomen was.

Er is echter nog een tweede teken in deze wonderlijke komst van “de Opgang uit de hoogte”. Het is de vervulling van de godsspraak van Bileam, dat er een ster zou voort­gaan uit Jacob. En deze ster van de geboren Koning der joden brengt de heidenwereld in beroering. Want de lichten in het uitspansel, de hemel, zijn tot tekenen! (Gen. 01:14).

Oosterse wijzen hebben die ster aanschouwd, die de Eeuwige tot het teken stelde van Zijn eniggeboren Zoon. Enkele vorsten der wetenschap maken zich gereed om de geboren Koning te gaan aanbidden. Hij, die de loop der sterren regelt, die ze alle bij name roept, werkt in het hart dezer magiërs door Zijn teken in de hemel. “Want het is te gering, dat deze Jezus alleen een Dienaar zou zijn, om Jacobs stammen op te richten en Israëls resten terug te brengen. Hij is ook gegeven tot een licht voor de heidenen, om Zijn heil te doen reiken tot de einden der aarde.” (Jes. 49:06). Zij, de onderzoekers der eeuwen, buigen het hoofd voor het Wonder in Bethlehems stal. Zij zijn de waarlijk wijzen, die zich niet schamen te buigen voor het kind in de kribbe.

Deze buitenkerkelijken, deze vreemdelingen van de ver­bonden en der beloften, vragen het: “Waar is de geboren Koning der Joden? Want we zijn gekomen om Hem te aan­bidden!”

Met hun verlangen naar de God des hemels hebben zij in de loop der sterren Hem ontdekt, Die het enig middel­punt is van alles wat leeft en beweegt. Buiten de cirkel van het nationale Jodendom staan zij met de koningin van Sheba en de koning van Ninevé, die de dag hunner be­zoeking onderkend hebben. Zij begrijpen de tekenen der tijden en schamen zich niet te Jeruzalem getuigenis ervan af te leggen.

Zij behoren tot hen, die van het Oosten en Westen zul­len komen, om met Abraham en Izaäk aan te zitten in het Koninkrijk Gods. Want zij geven zich volkomen aan die Ene, Die hun ziel zoekt. Zij vallen neer en brengen Hem hun aardse schatten. Als zij het huis met vreugde be­treden, scharen zij zich in de geest bij de herders der kudden.

Maar de hoogwaardigheidsbekleders der kerk blijven ge­vangen in hun systeem, dat geen doorbraak toelaat. De boodschappers van Efratha ‘s velden waren in hun ogen ongeloofwaardige lieden, die de gave van onderscheid misten. Tegenover de wijzen uit het Oosten, wier wetenschap be­rustte op al het kennen uit die dagen, nemen zij een afwach­tende houding aan. Zij zijn niet heet en niet koud, ze zijn alleen maar het product van een spitsvondige theologie en vooropgestelde Schriftuitleg. die hoogmoedig hen belet een weg te gaan, die zelfvertrouwen en eigen inzicht zou ver­brijzelen.

En toch wordt Jezus geboren. Toch wordt Hij de redder der ganse wereld. In Zijn Naam worden de miljoenen mensenkinderen van alle eeuwen behouden, omdat zij ge­loofden. Door Zijn kracht vervormt Hij ook nu nog mij, de zwakke, de onwaardige, de nietsnut, tot Zijn Goddelijk beeld. Door Zijn genade mag ik leven en door Zijn genade alleen mij scharen bij de aanbidders in de stal van Bethle­hem. De Here God stelt dezen Zoon des mensen tot een teken, dat weersproken zal worden. Hij wordt tot een val en een opstanding van velen in het Israël van toen en van nu.

God volvoert Zijn raad. Hij doet dit met behulp van de kerkelijke gezagsdragers, maar ook zonder hen, als zij zich verzetten tegen de geest des Heren en de dag hunner be­zoeking niet verstaan. Hij laat als gevolg van de komst der wijzen de zuigelingen sterven door de hand van de Idumeër en Hij redt Zijn Zoon en brengt Deze in Egypte, opdat de Schrift vervuld zou worden.

De Schriftgeleerden en overpriesters hebben zich niet ver­gist in de aanduiding der geboorteplaats en toch vallen zij onder het “Wee u” van de Meester!

Laat ons voorzichtig zijn. Want ook wij kunnen onder hetzelfde oordeel vallen. Want Kerstmis 1946 is oneindig dichter bij de tweede komst van Jezus, dan bij Diens eerste.

Misschien hebben wij ook onze eschatologische systemen, misschien ook onze eigen inzichten en exegese over Zijn komst. Misschien hebben wij Jezus’ verschijnen ook vastgekoppeld aan allerlei voorwaarden, die Zijn komst moeten vergezellen.

En alsdan, op het ogenblik, waarop velen het niet ver­wachten, omdat de situatie niet klopt met de dogmatische kennis, dan zal de wereld opgeschrikt worden door het teken van Zijn komst. “Alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des Mensen!” (Matt. 24:30). Zullen wij dan, mijn lezer, de wijzen zijn, die in aanbidding Hem tegemoet zullen gaan, of zal het “Wee u” ons treffen?

Jezus’ komst is nabij. Hij zal komen. Ten tweede male. Nu zullen de wolken Zijn wagen zijn, en honger en ellende zal wijken voor Zijn zegenvierende voetstappen.

Kom, o Koning uit Bethlehem! Kom, Gij tot in de ziel verachte, aan Welken het volk een gruwel had! Doorbreek Uw hemel ten tweede male!

Ik weet dat het nacht is. Maar ik weiger mij door de duis­ternis te laten overweldigen. Ik weet dat het nacht is, maar toch kan ik zien. Door de duisternis zie ik de stralende glans van een Oosterhemel. De blinkende Morgenster is opgegaan en wij zullen aanbidden. 

  1. E. v. d. B.

 

Dennentakken

Deze nazomer op de Holterberg aanschouwde ik het grote Canadezenkerkhof, dat daar in de stilte der pijnbossen is aangelegd.

De witte kleine kruisen rijen zich aaneen en de oorlog huiver zweeft zelfs nog over de stilte van dit massakerkhof, om­dat de visioenen van bloed, vuur en rookdamp, waarin deze levens ten onder gingen, ons nog zo vers in het geheugen liggen.

Nu zuchten er de dennen, als de wind hun kruinen beroert, de machtige wolkengevaarten schuiven voor de zon en tem­peren het licht over al dat wit in de eenzaamheid.

Een peinzende Canadees, die daar nog belast is met werkzaamheden, loopt langzaam langs de merktekens van de dood. Zovele landgenoten rusten hier ver van hun huis en vaderland, hun graven worden door de nog aanwezige Canadezen en de mensen van Holten en omgeving bezocht. De jeugd verzorgt hun graven.

Met klaprozen dag legden jongens en meisjes er dennen­takken neer, gesneden van de bomen op de Holterberg of najaarsbloemen, zelf geplukt.

Deze takken en bloemen liggen er in regen en wind, in zonneschijn en de eerste nachtvorsten, als iets liefelijks in de eenzaamheid van het kerkhof, omringd door uitgestrekte bossen en boven zich de dreigende Hollandse luchten.

Het is een eerbiedige groet van onze jeugd, een teken van dank voor de bevrijding uit de vreselijke klauwen van tirannie, honger en slavernij.

Filmopnamen van de “klaprozen dag” in ons land zullen in Canada ouders, vrouwen en vrienden tonen, dat hun doden geëerd worden in het land, waar hun bloed vloeide. Met vochtige ogen zal men naar die beelden van eerbetoon staren, Hollandse kinderen die dennentakken over de graven van hun geliefden spreiden en de geste vervullen, die hun zelf ontzegd blijft door de afstand.

Straks is het kerstfeest, het feest van de geboorte van de Vredevorst in een vulkanische wereld. De aloude liefelijke gezangen zullen worden aangeheven, kerstbomen zullen worden opgericht met kaarsgeflonker op hun donkere takken en in de harten van de gelovigen zal een stille juichtoon zijn om dit grote herdenken.

Als wij Christus geboortefeest vieren in onze kerken, in onze huizen en scholen, als we staren naar de kaarsvlammen op de donkere takken, laten we dan denken aan de graven, gedekt door kerstboomtakken en een stil gebed opzenden voor de treurende en rouw dragende mens ver weg, wier zonen in onze aarde rusten, eenzaam in de Kerstnacht.

Mogen allen de woorden van het Evangelie ervaren, nu of later “Zalig zijn de treurenden, want zij zullen vertroost worden.” De grote Kruisdrager wil aan iedere last dragende Zijn vrede geven, die niet van deze wereld is. De slagschaduw van Zijn kruis overdekt nog de gehele aarde om te behouden hen die tot Hem de toevlucht nemen.

In plaats van de doodsklokken, wier machtige, donkere galm de gehele wereld geschokt heeft, gaan nu de kerst­klokken weer luiden met liefelijk, nodend geklank:

Te Bethlehem geboren

als kindje in een stal,

geeft zich voor ons verloren,

de Heiland van ’t heelal.

En wie in groot verblijden

dit kindje kussen wil.

moet vooraf met Hem lijden

Zijn kruis, om Zijnentwil.

Ook over de beangstigende rijen oorlogsgraven over de gehele wereld, klinken de Kerstklokken, die de blijde bood­schap brengen van leven uit de dood, van een dageraad die zal aanlichten door Christus’ komst.

De zonne voor wier stralen

het nacht’lijk duister zwicht

en die zal zegepralen

is Christus, ’t eeuwig Licht.

 

Reeds daagt het in het Oosten.

het licht schijnt overal:

Hij komt de volken troosten,

die eeuwig heersen zal.

Helena van Boger

 

Vrij! Maar waarheen?

De wacht opende het grote hek met prikkeldraadversperring en groette quasi- beleefd: “Dames -’t goede hoor

Gedrieën stonden zij daar bepakt en be­zakt buiten “de poort”, te wachten op een lift, die hen terug zou voeren naar ja, waarheen eigenlijk? Optimistisch glim­lachten zij en als even een vage angst hen overviel omtrent de onzekerheid, die vóór hen lag, dan werd dit toch weer overstemd door de blijdschap: “Vrij! Eindelijk vrij!”

Achter hen lag gevangenschap -vóór hen vrijheid. Zélf weer kunnen doen, zélf weer leven. Eén gedachte had hen be­heerst: eerst maar weer vrij en dan zien we wel verder. Zo is een mens: dan zien we wel weer verder, dat komt wel terecht.

Ze kenden elkander goed, wisten, hoe de onderlinge families in elkaar zaten, hadden altijd gepocht over de kin­deren en elkanders angst gedeeld als het bericht doorkwam, dat Jantje griep had en Marietje een keelontsteking. Vanavond konden ze de kinderen niet meer bereiken, maar morgen         

Zo verstreek het ene uur na het andere met wachten, eindeloos wachten, totdat de avond viel, op die 22ste Decem­ber. Met Kerstmis “thuis” en dan de kinderen er bij.

“Mijn zuster vindt het vast wel goed om ons allemaal de Kerstdagen over te hebben”, beweerde een jong vrouwtje, haarzelf en haar beide kinderen bedoelend.

Een vrachtwagen stopte: “Waarheen!” informeerde de chauffeur. Dat viel nog mee, zo op de avond. Drie ver­schillende plaatsnamen werden genoemd. Maar het resultaat was toch, dat ze met hun hebben en houden werden meegenomen. De wagen honkte en bonkte over de oneffenheden van de weg en telkens verschoof de bagage, waarop zij hadden plaats genomen. Met een flinke vaart ging het voort en voerde drie vrouwen terug naar de maatschappij.

Het was koud en ze trokken hun mantel dichter om zich heen en probeerden beschutting te vinden.

“Denk jij, dat ’t mee zal vallen. Nel?” vroeg de een aan de ander.

“Ik weet het niet”, antwoordde ze dubieus.

“Nel” trof het. Ze reden de straat in, waar haar zuster woonde en op haar verzoek stopte de vrachtwagen. Haar spullen werden uitgeladen en afscheid werd genomen. De chauffeur werd betaald en reed weg.

Haar hart klopte, toen ze aanbelde op het nummer, dat ze zich herinnerde uit de brief van twee maanden geleden. Hoe zou de ontvangst zijn? Toch angstig. -Tweehoog drukte iemand op de knop en de deur ging elektrisch open. Heel uit de verte klonk het vragend: ”Wie daar”?

Zonder daarop te antwoorden vroeg Nel:

“Woont mevrouw B… hier?”

Iemand kwam de trap af, twee maal twintig treden. Een dame stond even later voor Nel en vroeg:

“Wie is u?”

“Zuster van mevrouw B…”

De ander begreep het, toen ze al de bagage zag.

“Mevrouw B… woont hier niet meer; al een maand ge­leden vertrokken. Ik meen, dat ze nu woont in de A…straat”

De eerste tegenvaller, dacht Nel teleurgesteld.

“Ik wil er niets meer mee te maken heb­ben, ik kan u verder ook niet helpen. Trouwens, al had uw zuster nog hier ge­woond, dan hadden we u toch niet kunnen hebben.”

De woorden klonken ijskoud en even later stond Nel op straat, haar zaakje om haar heen. Ging dat zo? Waarheen?

Wat was de nacht koud en donker en hoe verlaten voelde ze zich in die stad. Ze had opeens geen moed meer. En toch -dat ze vandaag was vrij gekomen was een gebedsverhoring. In het kamp had zij leren “bidden”, heel stil leren vragen aan God om hulp. Hem de diepste verlangens van haar leven kenbaar te maken. Kerstmis “thuis” te vieren met de kinderen, maar waar was thuis??

Een jongen schoot voorbij op z’n fiets. Hij floot een be­kende melodie: “Hoe zal Ik U ontvangen…… Hoe wilt Gij zijn ontmoet!’

Nel greep moed. Ze stond op de trottoirrand en stopte hem: “Meneer, is de A…straat hier in de buurt?”

“Dat nou niet bepaald, zeker een kwartier lopen.’’ De jongen sloeg een blik op de bagage. “Moet dat ook mee?”

Zij stond daar zo zielig.

“Ja, m’n zuster woont daar en…… en ik kom net…… thuis”, mompelde ze onzeker. “Uit het kamp” wilde niet over haar lippen en “thuis”. -was dat helemaal waar? Nou ja!

“Ik zal u helpen!”

Een pak viel als het ware van haar af, toen zé ’t hoorde.

“Meneer, dat is vreselijk vriéndelijk van u.

Zo was dit jongmens, -wie hem kende verwonderde zich niet over deze daad. Gerard Willers leefde in dienende liefde voor Christus. Zijn leven was écht en zijn woord waar. Gerard was een Christen -en dit is immers normaal voor een Christen?

De fiets werd opgeladen en zij gingen samen op stap.

Merkwaardig, dacht Nel, de één smijt de deur voor je dicht en de ander helpt je voort. Maar het voorthelpen komt via Christus, dat zag je nu weer aan deze jongen.

Gerard begon een gesprek, kwam te weten, wat hij wilde en wist, dat God geen ding bij geval doet. Hij ver­telde van het Kerstfeest, dat gevierd zou worden over twee dagen en nodigde Nel uit aanwezig te zijn. En op haar beurt sprak Nel over haar hoop om met de kinderen samen het Kerstfeest te vieren.

Opnieuw belde ze aan. Na lang wachten verscheen iemand aan de deur.

“Weer een vreemde”, dacht Nel angstig.

“Woont mevrouw B… hier?” vroeg ze zenuwachtig.

“Dat zou ik voor u moeten vragen. Wacht u even?”

Het duurde zeker wel drie minuten, voordat opnieuw werd opengedaan. “Ja, -mevrouw komt zo    .”

Gerard was blij voor haar. Zielig, dat geval zo mee te maken. Hij zou het adres goed in zich opnemen en door­geven. Dat mens moest Kerstfeest vieren bij hen, dat stond bij hem vast. “Moet U goed onthouden”, zei hij tegen Nel, “mijn moeder woont in de straat en als u nu niet weet waarheen, dan kan zij er wel wat op vinden.”

“O, dank u, sprak Nel, en meteen stond haar zuster voor haar, opgemaakt, gelakte nagels, opzichtig gekleed. De eerste ontmoeting was vreemd, er lag zoveel tussen hen. Nel moest overal aan wennen, dat was de oude Miep niet meer. In ieder geval had ze voor vannacht een dak boven haar hoofd. Miep woonde driehoog, had maar één vertrek, en Nel begreep al gauw dat er geen sprake van was. dat zij met de kinderen hier kon zijn.

“Gunst, Nel, kind,” zei Miep, “ik dacht het wel aan je brieven te merken, jij bent heel anders geworden. Daarom schreef ik je maar niet meer.’

“Je wordt ook anders. Miep, vooral als je tot nadenken komt. Weet je, jij en ik hielden vroeger helemaal geen reke­ning met God, al zouden wij Zijn bestaan niet ontkennen. Kijk, dat was fout. Dat zie ik nu anders. In dit licht wil ik nu zo graag straks Kerstfeest vieren.”

Miep vroeg verwonderd: “Kerstfeest? Hoe kom je erbij? Dat kan hier niet hoor. Tenminste niet wat jij bedoelt. Dat wil ik niet, dat  ze maakte de zin niet af.

Arme Nel -waarheen?

Nel vierde desondanks een heerlijk Kerstfeest.

Meteen ‘s morgens, de 23ste December ging ze er op uit om haar beide kleintjes, Jantje en Marietje op te zoeken in het gezin waarin ze waren opgenomen. Jantje opgewonden, wilde van alles tegelijk laten zien, vertelde van de school en ook van de Zondagsschool. “En we krijgen Kerstfeest, en ik mag een versje opzeggen. Hoor maar    ” Plechtig, van buiten geleerd, zei hij: “Alzo lief heeft God de wereld ge­had, dat Hij, -dat Hij-” Marietje vulde aan: ”Zijn enig­geboren Zoon gegeven heeft, opdat -” En nu wist Nel het verder: “een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve”, en in koor, alle drie tegelijk eindigden zij; “maar het eeuwige leven hebben.”

De paar uurtjes vlogen om, en Nel moest weer weg. De kennismaking met de pleegouders was wederzijds erg mee­gevallen. ’t Blijkt toch altijd weer dat de wereld erg klein is. Toen, Nel sprak over Mevr. Willers, en haar voornemen om deze eens op te zoeken, in verband met haar plannen om weer zelfstandig te wonen, bleek het dat deze elkander goed kenden

O, maar dan viert u natuurlijk Kerstfeest in onze Evange­lisatie. Daar gaan Jantje en Marietje op Zondagsschool. Wat aardig dat Gerard u zo geholpen heeft. Echt iets voor hem! Weet u wat? Gaat u Mevr. Willers maar opzoeken, en vertelt het alles maar eens. En dat vindt m’n man ook wel goed -met de Kerst bent u bij ons, dat is wel in orde.

t Was ook alles goed. Zóó had Nel het zich nooit inge­dacht, maar ze was er blij mee. ’t Hielp haar terug naar het gewone leven, waarin God een weg baant voor ieder die het van Hem verwacht. De kinderen om zich heen, een “thuis”, en goede vrienden.

Om de Kerstboom zongen ze:

Heer waar dan heen!

Tot U alleen,

Gij hebt de weg ons weer ontsloten.

Vrij met Kerstmis 1946! De ideale vrijheid is die waar­mee Christus ons vrijmaakt.

  1. van Woerden.

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)