1947.01.04
Wij wensen onze lezers bij de wisseling van het jaar Gods rijke zegen toe. Moge Hij ons allen krachtig gebruiken in Zijn dienst en daartoe vervullen met Zijn Heilige Geest.
‘De Heer des vredes geve ons de vrede, voortdurend, in elk opzicht. De Heer zij met ons allen.
De redactie
Voor het oude jaar
Het tijdelijke en het Eeuwige
En de Geest en de bruid zeggen: ‘Kom’ En wie het hoort zegge: ‘Kom’ En wie dorst heeft kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.
Het wisselen van het jaar brengt velen in een ietwat sombere, melancholische stemming. Scherper dan anders gevoelen wij, dat we als drijfhout worden meegesleurd in de stroom van de tijd. Dat we onze jaren doorbrengen als een gedachte, dat het uitnemendste van ons leven moeite en verdriet is en wij voorbij vliegen.
Op deze avond worden we bijna gedwongen terug te zien. Namen van hen, die we liefhadden of van kennissen, die ons ontvielen, komen ons in de gedachten. En we vragen ons af: wat zal het komende jaar brengen? Is er niet een steeds heengaan en wegvallen, dan hier, dan daar, van hen met wie we opgroeiden, en straks van onszelf?
Er is misschien geen avond waarop we ons dieper bewust zijn van de ijdelheid van ons leven, onze woorden en plannen.
Denkt u in, dat u op deze avond opnieuw zou luisteren naar de redevoeringen van de volkeren, hun beraamde plannen, de woorden zou horen, die op hun vergaderingen zijn gesproken, u zou met een wrange glimlach moeten erkennen, wat kwam er weinig van terecht.
Dit jaar bracht ons niet de fel begeerde rust en zekerheid onder de volkeren, geen vrede, die ook maar enigszins beantwoordt aan de woorden en vriendschapsbetuigingen die in de oorlog werden gesproken. Verdrukte minderheden, onrechtvaardige bezettingen, gewetenloze overvallen, genadeloze ontmanteling en wegvoering van het nodige, arbeidsconflicten. achterdocht tussen de volkeren, het is de sombere lijst van het gebeuren van dit jaar.
Doch daarnaast ondergaat op deze oudejaarsavond bijna ieder het troosteloze gevoel, dat het tekort niet alleen in de wereld om hem, doch ook in eigen leven zo ontstellend groot is. Met hoeveel goede voornemens bezield gingen we het jaar in. Hoeveel werd ervan vervuld? Met schaamte moeten we belijden dat er zo weinig groei, zo weinig geestelijke blijdschap, zo weinig vrucht was.
Dit alles dreigt ons deze avond te brengen in een pessimistische stemming. Het is een avond waarop velen, die anders nimmer ter kerke gaan, in de samenkomst gezien worden. Ze gevoelen zich schuldig in hun dienen van God en trachten zo te demonstreren, dat ze toch niet zonder Hem willen eindigen.
Doch hoe oppervlakkig is dit alles meestal.
Want nauwelijks heeft de klok twaalf geslagen of de stemming slaat om. Men hoopt op zegen en heil, op voorspoed. vrede, blijdschap en wenst het beste elkander toe.
De hoop wint het, het leven begint opnieuw en alsof men niets geleerd heeft, leeft men verder en droomt zijn ijdele toekomstdroom.
Eens zal het toch wel beter worden!
De mens zal toch wel eens wijzer worden!
Er is toch vooruitgang!
En zo vergaan de jaren, zo vergaan de eeuwen en vergaan de geslachten en keren terug tot stof, teleurgesteld, bedrogen.
Zalig hen, die op deze avond noch door de teleurstelling over het voorbije jaar, noch door de ijdele hoop op toekomstige verbetering zijn rust verliest, doch in innerlijke vastheid het van God slechts verwacht. Die weet, dat al dit tijdelijke voorbijgaat, ijdel is als de ijdelheid zelve, doch dat het eeuwig goddelijke dwars door al het gebeuren steeds naderbij komt.
Als de jaren voorbijgaan kan hij met een rustige glimlach vooruitzien en het zeggen:
Niet lang zal ’t lijden duren,
draagt nog een tijd uw kruis,
wellicht slechts weinige uren,
dan zijn we eeuwig thuis.
Ieder jaar brengt ons dichter bij de heerlijkheid, brengt ons ook dichter bij de komst van onze Heiland.
Want de ellende om ons laat ons niet onberoerd, het zuchten van het schepsel is ons niet onverschillig. Maar we weten dat de oplossing van de wereldnood niet ligt in plannen en besprekingen, in conferenties en culturele ontwikkeling. De oplossing van alle problemen, het einde van de ellende der volkeren komt, komt machtig en goddelijk. Komt op één dag, op de dag als de Meester tot ons terugkeert, als Christus op de wolken zal verschijnen. Doch geen dag éérder.
En daarom willen we op deze oudejaarsavond niet alleen zien op het voorbijgegane jaar, en ook niet alleen op het jaar dat straks aanbreekt, doch met blijde glimlach zien we over de ons onbekende en ongemeten toekomst naar de komst van Hem, Die ons liefheeft, naar de Koning der eeuwen, de alleen zalige Heerser van de wereld. We zeggen het met de Geest in ons: ‘Kom, Here Jezus, ja kom haastig’. Dit is onze hoop, dit is onze toekomstverwachting.
En terwijl de wereld steeds weer teleurgesteld zal worden, zullen wij niet bedrogen uitkomen, déze hoop beschaamt niet.
Want Hij die deze dingen ons heeft doen weten. Hij die ons dit uitzicht gaf. kan niet liegen.
Hij zegt, ja, Ik kom spoedig.
En ons hart antwoordt: ‘Ja, kom, Here Jezus’.
Teruggaan naar de Heer
Keert terug naar Mij, en Ik zal u omarmen, zegt de Heer van de hemelse machten, maar jullie zeggen: Waarin zullen wij teruggaan. (Mal. 03:07).
De Heer tot ons terug gekomen.
Wie verstaat, wat een neerbuigende, Goddelijke liefde daarin tot ons gekomen is, de God van hemel en aarde teruggekomen tot Zijn weerspannig kroost, als tot Israël in Egypte, die vraagt niet meer als Israël in Maleachi ’s dagen: Maar waarin zullen wij tot de Heer terugkeren. Die zoekt in alles de Heer te behagen. De ijver voor Gods huis gaat hem verteren.
Dan krijgt de geldgierigheid, dat is de begerigheid naar geld, die wortelzonde, een dodelijke knauw, want dan wordt ons geld van de Heer voor Zijn dienst en wij mogen er ook wat van gebruiken tot ons levensonderhoud.
Dan krijgt de grootsheid van het leven, een kenmerkende zonde van de laatste tijd, de doodsteek. En de vrouwen zeggen dan niet meer, als de vrouwen van de Joodse kerk in Amos’ dagen tot hun mannen: ‘Brengt aan, brengt aan (verdient veel geld) opdat wij… en vul maar in; mooie kleren kunnen kopen, grootse gezellige avondjes kunnen houden, ‘uit’ kunnen gaan. (Amos 04:01) (zie kanttekening).
Dan, als wij zien en horen door het geloof, dat de Heer tot ons is terug gekeerd, met Zijn liefde ons zoekt te overwinnen en ook metterdaad overwint, dan verdwijnt alle wereldgelijkvormigheid d.i. alle levensinrichting naar het plan van de (o zeker’) nette, fatsoenlijke, christelijke wereld. Dan gaan wij door een godzalig leven de proef geven, dat wij verstaan welke de goede en welbehaaglijke en volmaakte wil Gods is (Rom. 12:02, kanttekening S. V).
Dan wordt de vraag: waar zullen wij ons kinderen laten schoolgaan benauwend, omdat we zien, dat de ‘onderwijswereld (ook de christelijke), ondanks alle Anglo-Amerikaanse vernieuwingslust ver, zeer ver, weg is van dat voortrekkersgeloof, dat scholen met de Bijbel bouwde.
Dan kiezen wij als ambtsdragers niet een ‘flinke vent’, een ‘nette figuur als diaken’, maar dan vragen we naar broeders ‘vol van het geloof en van de Heilige Geest’, al zijn ze ons dan niet het ‘sympathiekst’. Dan zoeken we als dominee niet een pittige kerel, een bekwaam spreker, maar we vragen aan de Heer een herder, die de schapen weidt in de grazige weide van Zijn Woord.
Dan gaan onze ogen open voor het ontstellend gevaar van een ‘christelijke’ wetenschap en een ‘christelijk’ partijleven, waarin de Heer niet is, maar waar de Wetenschap en de Persoon worden verheerlijkt.
De Heer, die terug keert, roept ons, afkerige kinderen, terug en belooft daarbij: Ik zal uw hart genezen van ongehoorzaamheid (Jer. 03:22).
Laat ons dan onze wegen onderzoeken en doorzoeken (Klaagl. 03:40) en het niet langer verwachten van de heuvelen en van het rumoer op de bergen (bij de feesten ter ere van Baäl, Jer. 03:23), van de afgoden van onze tijd, want dat is alles tevergeefs.
In de Heer onze God is Israëls heil, ook nu.
- J. E. Bloot
Voor het nieuwe jaar. De doorn in het vlees. door J. E. van den Brink
Hij heeft tot mij gezegd. Mijn genade is u genoeg. (2 Kor. 12:09).
De poorten van het voorbije jaar zijn achter ons gesloten. De muren van het verleden worden steeds hoger getrokken en we voeren nog slechts de herinnering mee aan de dingen, die ons eenmaal fel schokten. Het nieuwe jaar heeft ons overvallen en trekt ons weg van het oude. We gaan met de duizenden kinderen Gods een onbekende weg op, die ons brengt op onze uiteindelijke bestemming, het Kanaän der ruste.
De dag breekt aan, die we niet kennen. Het jaar met zijn verborgen vreugden en smarten ligt voor ons. Wat zal 1947 voor ons betekenen?
Het hart, dat de Heer toebehoort, dat de Meester liefheeft, bezit een lang gekoesterd verlangen. Het hoopt dat dit nieuwe jaar de zegeningen zullen gesmaakt worden, waarnaar het heeft uitgezien en waarom het heeft gebeden.
Zullen we dit jaar bekwaam zijn voor het Koninkrijk Gods? Zal 1947 ons de volheid schenken van de Geest van God? Dien we nu nog slechts bij benadering kennen en waarvan zulke onbegrensde mogelijkheden vermeld worden in het eeuwig Woord van God? Zullen we dit jaar de vreugde mogen smaken om zonden te overwinnen door de machtige werking van die Geest in ons, of zal er weer iets zijn, zoals het vorige jaar, dat die doorbraak zal belemmeren?
Mijn broeder en zuster in de Heer, 1947 kan een feestjaar voor u worden. U kunt dit jaar de weg van heiligmaking bewandelen en daarom blij wezen in uw God. Hij wil grote dingen aan u doen. Hij wil u van de zonden bevrijden, ja zelfs de neiging tot een bepaalde boezemzonde van u wegnemen, zodat u een overwinningsleven kunt leiden. Jezus wil u de volheid van Zijn genade schenken, de kracht van Zijn Geest met de vruchten en gaven van zijn Geest.
Maar onder één voorwaarde: dat u zich volkomen onderwerpt aan de leiding en de wijsheid van de Heilige Geest. Deze stelt u dit jaar de vertrouwenskwestie. Aan de wateren van heil zult u een kuur moeten ondergaan, die u niet, omdat het u te zwaar wordt, halverwege kunt onderbreken. U zult, om alles te winnen, toe moeten laten, dat de Heilige Geest het brandijzer zet op uw zonden om ze weg te schroeien. U moet er rekening mee houden, dat de weg naar het lichtend Koninkrijk gaat door vele verdrukking naar het vlees. Er is een overwinningsleven mogelijk, er is een gaan van heiligheid tot heiligheid, een komen van het kindschap tot de volwassenheid: maar dit gaat onafscheidelijk gepaard met het besef van eigen doemwaardigheid, met de apostolische erkentenis: ‘Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’.
De ware geestelijke ontwikkeling bereiken wij, indien de Landman bij voortduring de wilde loten verwijdert. Want wie de Here liefheeft, kastijdt Hij en Hij geselt elke zoon die Hij aanneemt. Indien u zonder kastijding zijt, (dat is dus nu en morgen en in 1947) welke allen deelachtig geworden zijn, dan bent u bastaarden en geen zonen. (Heb. 12:08).
Paulus, de worstelaar in het strijdperk van dit leven, die naar de volmaaktheid gejaagd heeft of hij ze ook grijpen mocht, droeg gedurende een periode van meer dan veertien jaar een doorn in het vlees, opdat hij niet hoogmoedig zou worden. Ja, als wij goed lezen, heeft Paulus vanaf de dagen in Tarsen, waar hij dat wonderlijke visioen te aanschouwen kreeg, gedurende zijn ganse arbeid in het Koninkrijk Gods een vernederende kwelling ondergaan, De man, die de talen der engelen sprak, werd zijn leven lang verder gekweld door een engel van Satan, die hem met vuisten sloeg.
Het gewijde Woord, dat geïnspireerd is in al wat opgetekend is, maar ook in hetgeen weggelaten werd, heeft het niet nodig geoordeeld ons mee te delen, wat deze doorn bij de apostel geweest is. Ieder gelovige kan er nu zijn eigen beproeving en tuchtiging in leren zien.
Welk kind van God is zonder die doorn? Zie maar niet al te veel op de uiterlijke dingen bij uw broeder en zuster. Misschien meent u wel, dat bij hen alles op rozen gaat, maar vergis u niet. Ook zij hebben die doorn.
U denkt wellicht, dat u meer in Gods Koninkrijk zou verrichten als u die doorn niet had. Juist die doorn handicapt u bij de volle ontplooiing van uw gaven en talenten. U hebt een zieke vrouw, die u aan huis bindt, dat grote gezin, dat niet toelaat iets meer te doen dan het strikt noodzakelijke. U hebt een ongelukkig lichaam, waarmee u tobt. U voelt u in uw positie niet op uw plaats en hoe graag zou u een betrekking hebben, waar u de Heer beter zou kunnen dienen. De Heer treft u in uw eerzucht door u een geringe plaats te geven; u moet toezien dat anderen, met minder capaciteiten, u voorbij streven.
De scherpe doorn in het vlees; de Heer doet haar groeien. Want Hij kent ons beter dan wij onszelf kennen. Hij weet dat we door voorspoed zo gemakkelijk afwijken, dat we zo gauw tevreden zijn over onszelf. Hoe licht worden we meegesleurd door de verleidingen en genietingen van het leven. Hoe brandt onze hartstocht vaak nog fel om al de dingen, waarmee de wereldling zich verzadigt.
Maar die doorn maakt ons klein. Zij toont onze nietigheid, zij ontneemt ons onze zelfgenoegzame tevredenheid, zij maakt ons klein t.o.v. onze broeders en zusters. Die doorn maakt ons ootmoedig, klein en afhankelijk jegens onzen God. Die doorn drijft ons naar elkaar toe voor gebedssamenkomsten, naar het huis Gods, waar de balsem is in Gilead, Die doorn leert ons zien dat we elkander nodig hebben en we doen als den groten apostel, we smeken om de voorbidding der heiligen. Zij leert ons inzien, dat we de schat in aarden vaten dragen en dat we de ogen elke dag moeten wenden naar de hemelse Medicijnmeester. Want de eeuwige God werkt door het zwakke en Hij wil alle hoogmoed in ons doden. Bent u gewillig om die kernzonde weg te laten nemen?
U komt bij de Heer met uw kwelling. U begrijpt de reden niet, waarom u juist op deze wijze geslagen wordt, waarom u nu juist die tegenslagen, dat gebrek, die moeilijkheden hebt.
Is Jezus niet de Geneesheer van de zieken? Heeft Hij niet onze ziekten gedragen?
Paulus gaat ook in het gebed en hij werpt zijn smekingen tot driemaal toe neer voor de grote Medicijnmeester, voor Jezus. Die de zieke kent en liefderijk geneest. Paulus vraagt ernstig of de Heiland die doorn van Hem wil wegnemen, of Deze verhinderen wil, dat die engel hem met vuisten zou slaan.
Luister nu voor u persoonlijk naar het Goddelijk antwoord, dat Paulus ontvangt. Het is de boodschap voor het nieuwe jaar: ‘Mijn broeder en zuster, Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.’ Neen, het is niet om zijn zonde, dat Paulus die doorn heeft. Hij heeft deze engel van satan juist bij hem, opdat hij niet zou zondigen, opdat hij niet in de vreselijke zonde van hoogmoed zou vallen. Dit is het licht van de genade, dat over deze duisternis in zijn leven valt. Tot tweemaal toe zegt de apostel het: ‘Opdat ik mij niet zou verheffen’.
Het hindert niet of het prestige van Paulus minder wordt. De weg der ootmoed en verslagenheid des geestes alleen leidt naar God. Door deze doorn heeft Paulus zeker zoveel wijsheid ontvangen aangaande het leven in Christus als door zijn ingang in het hemelse Paradijs.
Toen Jezus de voeten van de discipelen waste, klonk het uit Zijn mond: ‘Wat ik doe weet gij nu niet, maar gij zult het na deze verstaan’. Paulus bereikt nu deze hoogte van kennen. Het is de dwaasheid van de prediking, die niet is met schittering van woorden of wijsheid. Het is het zwakke, het nederige waarover Paulus in deze laatste drie hoofdstukken tot zesmaal toe spreekt en waarin hij wil roemen.
Wil de Here dan geen genezingen meer doen? Geloven wij dan niet meer in wonderen en tekenen? Gewis, maar wie deze gaven van de Geest zoekt, zal in de eerste plaats moeten uitgerust zijn met de gave van onderscheid aangaande de wil van de Heer. Allereerst zullen wij inzicht moeten hebben in het doel van onze tegenspoed en kwalen. Indien het ons aan deze wijsheid ontbreekt, zullen we de normale weg gaan bewandelen en zonder zorg onze begeerten onder bidden, smeken en dankzeggingen bekend maken bij God. (Filip. 04:06).
Zijn genade is genoeg. Misschien meent Paulus wel een ogenblik dat zijn kansen er slecht voor staan. Een prediker van God, die duivelen uitwerpt en zieken geneest, wordt zelf vergezeld door een engel van Satan. Zal men niet zeggen: ‘Medicijnmeester, genees u zelf’.
De Heer antwoordt de bidder. Jezus troost, omdat Hij, naar het woord van dezelfde apostel, in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest. ‘Paulus, je hebt nu driemaal gebeden, maar ik kan je gebed niet verhoren, maar zie ééns op Mij, denk eens aan Gethsemané, waar Ik ook geworsteld heb en tot drie keer bad, of de Vader de drinkbeker van Mij wilde wegnemen.’
We horen nu de apostel juichen: ‘Hij heeft gezegd. Mijn genade is u genoeg.’ Welk een ontzaglijke vreugde als de Heer tot Zijn kinderen spreekt. En Zijn Woord kan niet liegen. Het is het enig betrouwbare en onwankelbare op deze aarde. Het houdt stand tot in eeuwigheid!
Heerlijk, wanneer de Heer ons een antwoord schenkt. Hij zal het doen, indien wij gewillig zijn de weg van smaadheid te bewandelen. In onze vernedering buigt Hij Zich dan tot ons en Hij doet ons drinken van de wateren der verkwikking.
Mijn genade is u genoeg. De diepe smart wordt uit de wond weggenomen. We gaan met andere maatstaven meten dan de wereld. Ja, voor de dingen, waar we ons eens over bekommerden, kunnen we nu zelfs heilig onverschillig zijn. Dan steekt de angel nog slechts, als we ons van de Meester verwijderen en weer op de dingen van de wereld zien. Maar dan brengt de veroorzaakte smart ons ook weer aan de voeten van de Meester. Deze schenkt ons dan weer die wonderlijke troost, Hij zalft ons moede hoofd, waar wij de strijd begonnen op te geven. De grote Herder der schapen verlost ons en maakt ons vrij. Prijst de Here, jullie gemeente van het Nieuwe Testament. De weg van vernedering naar het vlees is de weg om een kroon te beërven. Het is de weg van de overwinning. Zijn genade is ons genoeg. Zijn genade is de onuitputtelijke bron. Uit die volheid ontvangen wij genade voor genade.
Deze genade van de Here Jezus Christus zij met u in 1947 en tot in de eeuwen der eeuwen.
Contact per Brief
De heer K. te R. vraagt waarom we wel waarschuwen tegen de verslaafdheid aan het roken en niet tegen die aan koffie en thee.
Antw. Paulus zegt: alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.
Wanneer iemand weet, dat hij aan koffie of thee of enig ander genotmiddel verslaafd dreigt te raken, dan dient hij zich ook hiervan een tijd te onthouden.
De verslaafdheid aan het roken is echter veel ingrijpender dan die aan koffie of thee. Dit blijkt wel in onze dagen. Wat doen velen niet om toch maar te kunnen roken. Veel meer dan voor de oorlog is de sigaret voor vele mannen en vrouwen een levensbehoefte geworden. Wat een deviezen moet onze regering beschikbaar stellen om aan deze steeds toenemende vraag te kunnen beantwoorden.
Hoewel wij, zoals we reeds eerder schreven, geen nieuwe wet willen opleggen aan iemand, is het toch wel goed, dat we eens wijzen op de vele nadelen aan het roken verbonden.
Naast de verslaafdheid, waartoe het o zo licht leidt, is het veelvuldig roken voor het lichaam absoluut nadelig. Hierover hebben vele doctoren hun oordeel uitgesproken. Mogen we nu voortdurend gebruik maken van iets wat ons lichaam vergiftigt?
Een ander punt is dit: waar de financiële nood van kerk en Zending zo groot is, wordt door vele christenen een onverantwoordelijk groot bedrag per week in rook omgezet. We zullen eenmaal, als rentmeesters van het geld des Heren rekenschap afleggen van de wijze, waarop we ons geld besteedden.
‘Het is opmerkelijk, dat wanneer we actief bezig zijn in de redding van zondaren, we geen behoefte zullen hebben om te roken. Zij, die veel zielen voor Christus mochten winnen, zijn nimmer verslaafd geweest aan het roken of aan enig ander genot. Paulus zegt tegen de Korinthiërs: ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang om niet, na anderen geroepen te hebben, wellicht zelf niet aangenomen te worden.
Laat ook ons zulke strijders worden voor Koning Jezus!
Br. R. te H. schrijft: Het doet mij leed in Uw blad te lezen dat God deze wereld liefheeft. Het is toch in strijd met het ganse Evangelie, dat God deze wereld nog steeds liefheeft. Als dat zo was, dan zou Hij toch niet ons kunnen verbieden haar lief te hebben. Dan zou Jacobus niet kunnen uitspreken, dat: de zuivere en onbevlekte godsdienst o.a. is, dat wij onszelf bewaren voor de besmetting van de wereld. Dan zou hij niet kunnen fulmineren; overspelers en overspeelsters, weet u niet dat de vriendschap met de wereld een vijandschap Gods is? Dan zou Johannes niet kunnen schrijven: heb de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is. Zo iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.
Dit alles is immers in aller diepste strijd met de mogelijkheid dat God deze wereld nog altoos zou liefhebben! Daarom zegt immers ook Johannes: alzo lief heeft God de wereld gehad dat is voltooid verleden tijd.
Antw. Wij kunnen niet anders zien, dan dat hier een grote begripsverwarring bij onze broeder is. Immers als er staat, dat God de wereld liefhad, dan kan dat niet betekenen, dat dit thans niet meer zo is. Wanneer zou deze liefde opgehouden zijn? Was de wereld in de tijd na Christus’ sterven niet even zondig als die van thans? Heeft iemand het recht om te zeggen, dat de weldaad uit de liefde Gods aan de wereld geschonken, namelijk de gave van Zijn Zoon, wel voor de wereld van het Romeinse imperium, doch niet meer voor thans geldt?
Laten we niet vergeten dat als er sprake is van Gods liefde tot de wereld en tot zondaren dit woord niet in ’t minst te vergelijken is met het liefhebben waar Jacobus van spreekt. God heeft de wereld lief zoals een Vader zijn in- zonde-levende dochter liefheeft en tevens haar zonde haat en veroordeelt Onze wereldliefde is echter gelijk aan die van de minnaar, die zich overgeeft aan de onreine wellust. Gods liefde is rein en heilig, onze wereldliefde is afgodisch, trouweloosheid aan Hem. Die ons kocht. Daarom lijkt hij, die de wereld liefheeft, op iemand die overspel doet.
Van God staat geschreven, dat Hij ons liefhad toen wij nog zondaars waren. Zo heeft Hij nog steeds zondaars lief en trekt hen. met Zijn vriéndelijke uitnodiging, opdat ze * zich zouden bekeren. En iets van deze heilige opzoekende liefde tot de wereld, kan ook leven door den Geest in het hart van hen, die uitgaan om zondaren te redden.
Br.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Sion Illinois.
Het aardse Sion onderscheidt zich niet van andere Amerikaanse stadjes. Het is erg regenachtig en de wegen zijn modderig. Veertig jaar geleden kwamen hier mensen om een stad voor God te bouwen’, zoals ’n Hollandse voorganger van de Chr. Catholic Church mij vertelt. De straten dragen Bijbelse namen. De Ezechiëlstraat en Henochlaan zag ik. Men maakte een stadswet zoals iedere oprichter van een stad in Amerika kan doen. Er waren vele ‘verboden ‘. In Sion mocht geen dokter en apotheek zich vestigen. Jezus is de enige heelmeester. Geen varkensvlees, sigaretten, tabak, zelfs geen kauwgum waren gepermitteerd. ‘s Zondags mocht geen auto over de straat rijden. Als een huismoeder op zondag haar luiers op de drooglijn hing in de tuin, was zij in overtreding. Een wettisch christendom werd de jeugd geleerd.
Dertig jaar ging het tamelijk goed, ‘maar de duivel stond op zijn achterste poten’, zoals Broeder Ballegooien mij vertelde, een rasechte Hollander, voorganger van de Chr, Cath. Church daar. Ik sprak hem na de dienst die ik in de missionchurch had geleid, een kerk, uitgaand van Moody Bible Instituut, ‘Ik heb nog vele ledematen in Holland’, vertelde hij. ‘Hoe komt het’, vroeg ik hem ‘dat het hier misging. Wat is volgens U de reden.’
‘De mammon. Wij hadden veel land en daardoor veel geld. De bedoeling was een kolonie van vijftienduizend mensen te stichten en er kwamen slechts weinigen. De grond werd gepacht voor 1100 jaar. Wij rekenden op 100 jaar vóór Christus kwam en de 1000 jaar het vrederijk. Het is nog wel de meest godsdienstige stad van de wereld, maar wij gaan hard achteruit. Er wonen hier dokters en je kunt mensen zelfs op straat zien roken. Van de week is de eerste bioscoop geopend. Nee, nee, Sion is niet wat we gehoopt hadden’.
Ik had graag meer gehoord, maar ik moest verder. De drie kerkdiensten vandaag waren weer vele mijlen van elkaar verwijderd.
Het volgend station was een zendingsclub van kinderen in de Memorial Baptistchurch.
Er waren kinderen bijeen van 6-12 jaar. Een volwassene speelde de piano en één leidde de dienst, maar op de achtergrond. Een jongen van 9 jaar begon met gebed, een meisje van 8 sloeg de maat bij het zingen.
Ik vertelde een half uur van Wladdie die 5 jaar was en een joods vriendje redde, van achter in het concentratiekamp, en van andere ervaringen. Ze luisterden zoals kinderen luisteren als er een verhaal verteld wordt. Na afloop kwam een kleine jongen naar voren en bad.
Ik kon mijn oren niet geloven. Af en toe moest ik hem aankijken. Was dit een volwassene of een kind? Hij dankte de Heer, dat Hij mij gespaard had in de moeilijke gevangenis en me ten zegen had doen zijn voor medegevangenen, hij vroeg een zegen voor het werk dat er nu in Holland gedaan werd. Ja, bad dat vele kinderen in Holland gered zouden worden en hun hart aan de Heer geven. Hij ging verder en bad voor de Duitse kinderen en mensen. Er sprak uit zijn gebed een begrijpen van problemen en een geloof van het enige antwoord van alle vragen, het kruis van Jezus Christus.
Hij bad voor Oehlie en de Joodse kindertjes en toen begon de korte, algemene bidstond. De leidster zei: ‘Nu bidden we allen stil voor onszelf voor de zending, zelf moeten jullie maar vragen voor welk werk je moet bidden.’ ’t Was doodstil, alle kleintjes zaten met gebogen hoofd. Toen bad een klein meisje: ‘Heer Jezus, laten we veel kinderen van de week tot U mogen brengen.’ Een jongetje bad voor de zendelingen, die in China werkten.
Toen na het zingen van een lied de kinderen zich om ons verdrongen om handtekeningen, was ik zo blij te zien, dat het heel gewone kinderen waren. De leidster vertelde van verleden week. Ze hadden haar een feestje aangeboden en zelf limonade en koekjes gemaakt. ’t Was helemaal niet lekker geweest, maar ze hadden reuze pret gehad.