1947.01.11
Vrij van de wet
Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. (Gal. 04:04-05).
“Opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”
Velen spreken alsof wij van nature dit recht reeds bezitten. Dat God onze Vader is, spreekt bij hen vanzelf. Hij heeft ons immers geschapen? En wij allen, wij zijn Zijn kinderen.
Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand.
Waar wij mogen wonen, in wat streek of land,
Hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal,
Kind’ren van één Vader zijn wij allemaal.
In dit versje ligt heel deze gedachte in al zijn schijnbare vroomheid uitgespreid.
Doch de Bijbel spreekt anders.
Die zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die ernstig God zoekt.” En; “toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen”.
In ons hart stémmen wij toe, dat de wet van God goed is. Wij stemmen het toe in onze menselijke rechtspraak waar we steeds de partij van God kiezen en de zonden in onze medemens veroordelen.
Doch zelf doen we dezelfde dingen. Onwaar, onheilig, hoogmoedig, hatelijk staan we in het middelpunt van onze egoïstische verlangens.
Doch deze dubbele houding wreekt zich. Ze geeft ons een voortdurend gevoel van schuld. Ons geweten klaagt ons aan. De wet, die God gaf als een weg ten leven, ze wordt ons een vloek, een oordeel.
Neen, het is niet de schuld van de wet. Deze is goed en heilig en rechtvaardig, doch wij kiezen op iedere tweesprong in ons leven steeds weer de verkeerde kant. “Het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dit is de tweestrijd van de natuurlijke mens en ook van de Christen, die nog niet vrijgemaakt is van de wet der zonde. En het oordeel over dit alles is de dood.
Laat ons zien hoe God in deze grote nood Zijn Zoon gezonden heeft, opdat, zoals onze tekst zegt. Hij hen, die onder de wet waren, vrij zou kopen.
Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.
Tweeërlei doel had Christus: om in Zijn dood onze schuld te voldoen
en door Zijn leven de wet te vervullen.
Daarom werd Hij ontvangen in een vrouw, om geboren uit haar, ons vlees en bloed aan te nemen en zo te kunnen sterven.
Aan het eind van Zijn leven heeft Hij alle schuld van het menselijk geslacht op Zich genomen. Ja, Hij is zonde voor ons geworden en met deze schuldenlast beladen ging Hij de toorn van God tegemoet. Gedurende deze urenlange hellevaart heeft Hij de volle gloed van Gods toorn over ons verdragen. Ze heeft in alle felheid in Hem gewoed, zodat Hij ’t uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Doch na deze hellevaart is dan ook de toorn Gods uitgebrand, omdat er niets meer was om te verteren.
Toen had Hij de schuld gedragen van allen, die hun hand leggen in Zijn hand, van allen, die gelovig opzien tot deze Emmanuel, deze Heiland van de wereld.
Doch om dit te kunnen doen was het nodig, dat de wet op Hem geen vat had.
Deze heilige wet Gods is niet terzijde geschoven. Dat kan nooit met Gods woorden. Ze is vervuld door Hem die het kon zeggen: Er zal geen tittel of jota ter aarde vallen zonder dat het alles zal zijn vervuld.
Vanaf zijn geboorte heeft Hij deze wet Gods gehouden. Niet slechts uiterlijk, doch inwendig. Ze was als in Zijn binnenste geschreven. En geen Satan kan ooit de vinger leggen op een gebod Gods, dat niet in Christus’ leven is volbracht.
Als teken van deze dienstbaarheid onder de wet kreeg Hij het teken der besnijdenis in het lichaam.
Want immers het teken der besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond met God. Het verbond dat zegt: “doe dit en gij zult leven.”
Aan het eind van Zijn leven kan Hij in dubbele betekenis zeggen: Het is volbracht. Niet alleen de schuld was gedragen, doch ook de wet was vervuld.
Nu heeft Hij recht gekregen om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen.
De wet zal over U niet heersen, jullie zijn niet onder de wet, doch onder de genade.
Welk een onuitsprekelijk voorrecht bezitten wij boven allen, die onder het oude verbond leefden.
Zeker, zij zijn ook door genade zalig geworden, want uit de werken der wet is geen mens behouden.
Doch dit was hen niet openbaar, het was een zaligheid, die van verre gezien en omhelsd is.
Hun geweten was nog niet gereinigd van dode werken.
Zij bezaten niet die heerlijke vrijmoedigheid, die ons steeds wordt voorgehouden om te gebruiken: het weten, dat de wet volbracht is.
Dit is onze vreugde, dat wij in geloofsverbondenheid met Christus mogen geloven, dat de wet in ons volbracht wordt.
Wij, die het mogen zeggen: Abba. Vader, omdat de Geest in ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.
In het geloof hebben wij deel aan het werk van Christus. De wet in ons volbracht.
De rechtvaardige zal door het geloof leven, d.w.z. door het geloof grijpt hij en eigent zich toe de rechtvaardigheid van Christus. Daarvan is de doop het symbool. Wij belijden daarmee, dat wij opgestaan zijn met Christus tot een nieuw leven, het oude is voorbij, het is alles nieuw. De zonde zal over u niet heersen. Wij zijn voor de zonde gestorven… Dit grote, dit machtige, belijden wij niet op grond van wat we in onze daden zien, doch op grond van onze lotsverbondenheid met Christus.
Daarom is het zo dwaas om te zeggen: de doop is in plaats der besnijdenis gekomen. Als het zo was, dat beide ongeveer dezelfde betekenis hadden in slechts een andere vorm, dan zou Paulus niet schrijven: indien gij u laat besnijden heeft Christus geen nut…
Neen, het is een verloochening van dit grote feit, dat wij niet meer onder het voorwaardelijke verbond van de wet leven, doch onder het onvoorwaardelijke verbond van de genade. Een verbond waar we niet krachtens natuurlijke geboorte, doch slechts door wedergeboorte toe behoren.
Natuurlijk rijst de vraag, die ook Paulus voorlegt: Is dit dan een vrijbrief tot zondigen? Zullen we nu maar raak leven en zondigen omdat we niet meer onder de wet, doch onder de genade leven?
Dat zij verre.
Want immers deze lotsgemeenschap met Christus is een gemeenschap des geloofs. Wij zijn Zijn slaven geworden en kunnen geen slaven van de zonde meer zijn.
Er is een gemeenschap die nooit voor de oude mens geldt: deze is dood in de zonde, deze eenheid met Christus geldt de nieuwe mens.
En deze nieuwe mens is geroepen tot gerechtigheid en heiligheid.
Wie omziet en terugkeert tot het zondige, waar we aan gestorven zijn, doet het meest afschuwelijke wat denkbaar is: hij acht het bloed van Christus onrein.
De eis van de wet moet vervuld worden in ons (Rom. 08:04). Daarom mogen wij niet naar het vlees, doch moeten naar de Geest leven. Want de gezindheid des vlezes is de dood. Indien u naar het vlees leeft, zult u sterven, maar indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven.
Wie dit alles recht inziet, leeft als een nieuw mens en heeft een niet uit te spreken blijdschap in het hart.
Christus geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij ons, die onder de wet waren, vrij zou kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.
Wie dit heeft ondervonden, wie dit uit de Geest heeft geleerd; hij zegt met overstromende dankbaarheid:
O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen.
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid.
Amen.
Br.
Schuldig verzuim door A. Zijp
(Deut. 06:07): “en gij zult ze Uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken als u in Uw huis zit en als u op de weg gaat, en als u gaat slapen en als u ópstaat”.
Een meisje, dat in een positief, maar zogenaamd vrij Christelijk gezin was opgegroeid, vroeg mij enige dagen vóór het Kerstfeest: “Maar was het eigenlijk geen zonde van Maria, dat zij bevrucht was, er staat toch, dat ze ondertrouwd, dus nog niét getrouwd was?” Zonder twijfel heb ik grote ogen opgezet, en ik antwoordde: “Welneen, het was toch de Heilige Geest Zelf die in Maria het leven heeft gewekt, wist je dat dan niet”? En zij antwoordde: “Neen, dat wist ik niet.” Toen lazen wij samen (Luc. 02:34), waar Maria vraagt: “Hoe zal dat wezen, omdat ik niet intiem met een man leef”. En het antwoord van de Engel in (Luc. 02:35): “De Heilige Geest zal over U komen, de kracht van de Allerhoogste zal U overschaduwen: daarom, dat Heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”, Daarna lazen wij nog (Matt. 01:18): ”Want, als Maria met Jozef ondertrouwd was, eer samen geslapen hadden, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest.” Toen was het voor dit meisje volkomen duidelijk, en eigenlijk was het Kerstgebeuren nu pas voor haar het Kerstwonder geworden.
Hoe ben ik geschrokken van zoveel onkunde. En toch, ieder arbeider in de wijngaard van de Heer kan soortgelijke staaltjes vertellen van onbekendheid, die hij ontmoette, met de belangrijkste en duidelijk in de Bijbel geopenbaarde waarheden. De onkunde is ontstellend groot!
En nu willen wij hier iets opmerken. Deze vreselijke onkunde wordt meer gevonden in zogenaamde vrije-Christelijke kringen, dan in wel meelevende streng kerkelijke kring. Dit feit heeft wat te zeggen.
Enerzijds wordt helaas in sommige kerkelijke kringen een zodanige nadruk gelegd op de leer, dat de persoonlijke geloofsverzekerdheid daardoor op de achtergrond geraakt. In deze kringen staat de verstandelijke kennis der voornaamste heilswaarheden vaak op een hoog peil.
Anderzijds zijn er juist door de overheersende en bijna uitsluitend dogmatische prediking in sommige kerkelijke kringen allerlei vrije kringen en vrije evangelisaties enz. ontstaan, waar nagenoeg alle nadruk gelegd wordt op de persoonlijke heilsverzekerdheid. In de prediking wordt altijd weer, en zeer terecht, de nadruk gelegd op persoonlijk geloof. Bekering en verzoening komen in alle toespraken naar voren, maar waarom een mens alleen door geloof kan behouden worden, waarom juist het bloed van Jezus Christus voor de verzoening nodig was en hoe men de noodzakelijke heiligmaking deelachtig kan worden komt zeer onvoldoende naar voren. Het leerstellig onderricht wordt vaak schromelijk verwaarloosd. Aan Godsdienstonderwijs voor de jeugd wordt helemaal niets gedaan. Over het Wezen van God en de eigenschappen van God, over de val van de mensen en de consequenties daarvan, over Gods gang door de geschiedenis van de mensheid, over de Bijbel als het Woord van God, en over de inhoud van de Bijbel enz. enz. enz. heerst vaak een bedroevende onwetendheid. Hier is schuldig verzuim.
Als men in de zogenaamde vrije kringen dichter bij de Heer meent te leven, moet dit ook uitkomen in het nauwgezet en biddend onderzoek van Gods Woord. In het kennen van God zoals Hij Zich geopenbaard heeft, in het leren kennen van onze verhouding tot Hem zoals Hij ons die toont. Dan moet dat ook uitkomen in het Godsdienstig onderwijs dat wij onze kinderen geven of doen geven. Wie dit niet doet, maakt geen ernst met het dienen van God. Wie aan zichzelf en aan zijn kinderen het Godsdienstig onderwijs onthoudt, geeft geen hoge dunk van zijn liefde tot God. Wie hier geen ernst mee maakt, is in schuldig verzuim.
Hoe wilt u, en hoe zullen uw kinderen de tegenstander van God wat hebben te antwoorden, indien u niets weet van de Heer uw God? Hoe zult u kunnen staan in de Geestelijke strijd, indien u het zwaard des Geestes niet weet te hanteren?
Ik sprak een jonge man van nog geen twintig jaren oud, die eigenlijk nu pas met Bijbelonderzoek was begonnen. en hij zei: “De mensen denken dat de Bijbel een vervelend boek is, maar ik vind hem ontzettend interessant”. Wij zouden het wat anders zeggen, maar het is waar, er is geen boek in de wereld in staat om zoveel belangstelling te wekken als juist de Bijbel. Elk kind van God. dat biddend in de Bijbel graaft, vindt telkens weer nieuwe schatten. En deze diamantmijn van Gods genade wordt nimmer uitgeput. Maar de grote tegenstander, de duivel, gaat rond en zegt dat de Bijbel een vervelend boek is, hij, die grote leugenaar, doet alles om ons en onze kinderen er van terug te houden om Gods Woord te onderzoeken. Maar laat ons Satan weerstaan, en God geloven die ons zegt, dat Zijn Woord ons een vermaking, een blijdschap zal zijn, de ganse dag. Dat Zijn Woord ons verstandig maakt, dat het is een Licht op ons pad en een Lamp voor onze voet. Hebben wij dit in onze donkere dagen niet nodig? Zullen wij ons en onze kinderen laten wijsmaken, dat de Bijbel een vervelend boek is? Dat het onderwijs in de kennis van God en van Zijn dienst niet zo belangrijk is?
Laat ons de vijand weerstaan. En, evenals Israël, met elkander en met onze kinderen spreken over Gods Woord, en over Gods weg “als wij in ons huis zijn, en als wij er op uit trekken, en als wij ter ruste gaan, en als wij opstaan”. De dienst des Heren is geen bijzaak, maar zij is de hoofdzaak, het aller voornaamste. Wie dit zijn kinderen niet “leert” of doet leren, is in een heel ernstig en zeer schuldig verzuim. Dit verzuim moet worden goedgemaakt. Deze vreselijke onkunde moet verdwijnen. Het moet anders worden.
Voorttrekken!
Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken. (Ex. 04:15).
Eindelijk is de verlossing gekomen in de bange nacht van ballingschap voor de Israëlieten. Ze hebben zo vaak gezucht: ‘t lijkt wel of er nooit een eind aankomt!” Denk U eens in, geslachten worden geboren en sterven en nog altijd is dat volk in ballingschap. Totdat er het eerste gloren komt, als Mozes, de man Gods, uit Midian komt en de belofte brengt van vrijheid die komt. Er is daar gezucht door de ouden of ze ’t nog wel zouden beleven, er is daar gevreesd door de bangerds, wat er allemaal nog wel zal kunnen gebeuren. En er gebeurde niets; ja er gebeurde wel iets: de ouden stierven, de bangerds kregen gelijk, dat het nu nog veel zwaarder werd. Totdat… totdat die laatste nacht kwam, toen God door een machtige arm zijn volk uit Egypte wegvoerde…
Daar trekken ze heen in de richting van de woestijn. Is het Farao wel ernst geweest met zijn belofte van vrijheid? Schijnbaar niet, want als Israël is bij de landengte en doortocht verlangt door de vestingmuur, schijnt deze doortocht geweigerd te worden en zakt Israël af langs deze vestingmuur in de richting van de zee.
Farao hoort, hoe het volk trekt en krijgt spijt van zijn plotselinge opwelling dit volk op aanstoken van de revolutionair Mozes te hebben laten trekken. Hij zendt een leger van strijdwagens (een pantserdivisie dus) achter het vertrekkende volk en dit zit nu in de val: van voren de zee, van achteren het leger en boven hen de dreigende invallende Oosterse nacht.
Dat is wel hopeloos. De zaak zit volledig ingesloten en er is geen uitkomst meer mogelijk. En dan leest u daar nu tussen al die mededelingen van een benarde toestand deze woorden: “Zeg tegen de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”
Maar dan moet je maar kunnen! Daar vóór hen ligt de dreigende zee en zelfs de eb biedt nog geen gelegenheid tot een doortocht, hoe zul je voorttrekken? Hoe? Dat kunt u in dit verhaal lezen, hoe Mozes dat doet: In absoluut vertrouwen op God. “De Heer zal voor u strijden en u zult verwonderd stil zijn,” zegt Mozes. En de Heer strijdt voor hen. De wolkkolom maakt de nacht tot duisternis, zodat het Egyptische leger geen “contact” met Israël kan krijgen en in de vroege ochtend blaast een felle Oostenwind de Rode Zee leeg, zodat er een pad vóór hen ligt. “God baande door de woeste baren en brede stromen hen een pad.” zingt later de dichter en het pad, dat Israëls redding wordt, is de ondergang van de vijand.
Eigenlijk zijn wij allemaal op reis uit de ballingschap naar het beloofde land. U gelooft niks zegt u? Toch wel iets. U gelooft dat het straks allemaal weer goed komt, op de een of andere wijze. U gelooft in de toekomst. U gelooft in Uw paradijsje, hoe u dat zich voorstelt doet er vandaag minder toe, maar u zegt vaak tegen uw buurman, dat hij niet meer somber moet zijn, want dat de wereld door zorgelijke tijden heen toch al heel oud geworden is. Dat is uw beloofde land. Of u het zult bereiken is iets anders, het is best mogelijk, dat u niet door de woeste zee of door de woestijn vóór u komt, maar op reis naar het beloofde land is u. De Christen, dat is hij, die zijn leven aan Jezus toevertrouwt, is op reis naar het beloofde land, dat hemel heet. Hij trekt door de woestijn heen, die leven heet. Hij komt uit de ballingschap, die zonde is, en weet zich vrijgemaakt door Jezus Christus zijn Heer. Maar de reis is moeilijk. De zee dreigt heel vaak van voren en een pantserdivisie van achteren en boven ons is de lucht donker… Het is heel vaak, alsof God onze bede niet hoort. Vragen we niet herhaaldelijk om een toestand, waarbij de volkeren in vrede en geluk naast elkaar kunnen leven?
Bidden we niet vaak om uitkomst in nood, en ze komt niet…
Ons leven is vaak zo moeilijk, we hebben een taak af te maken en God verhindert het ons, we worden ziek, en liggen lange dagen onrustig uit te kijken. Ik las pas dat mooie boek “De klop op de deur” voor de tweede keer, en weer opnieuw trof me dat leed in het jonge gezin van Filip Craets, die van de trap valt, een wervel breekt, en hij, de prachtige, blijmoedige jonge man voelt zich langzaam wegteren en weet zeker, dat hij zijn gezin alleen moet laten.
“Konden we maar geloven”, zegt zijn zuster Francine.
Ja, konden we maar geloven.
Kon Israël maar geloven, dan had het gezien, dat juist in de zee redding nabij was. God geeft ons in zijn Bijbel van die teksten, die je nooit moet vergeten. God zegt tot ieder, hoe de levenspositie is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar kan ieder het mee doen. Er is niemand, die daar niet genoeg aan heeft. God zegt ook: “Trek voort!” Hoe ook uw positie is, trek voort, in Mijn kracht, en Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Trek dan voort, lezers in nood of strijd, in druk en leed, in blijdschap of droefenis, misschien… in doodsstrijd, trek voort, want: Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion, haast voor God verschijnen.
Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jacobs God, geef mij gehoor.
- v. Wier Dzn.
Onze Werf-actie
Reeds hebben velen onzer lezers zich opgegeven om 4 weken achtereen aan vijf kennissen een blad te zenden en daarna te trachten dezen als abonnee te werven.
Ook ontvingen we vele ingevulde stroken, brieven en briefkaarten met vijf adressen voor proefnummers.
Er waren spontane brieven bij, zoals die van 2 families, die ons schreven: “Gaarne doen we mee!”
Een ander schreef: “Ook ik wil proberen een steentje bij te dragen om deze waarheden te brengen… Uw blad toont de heerlijke druppels, die de overvloedige regen voorafgaan…”
Weer een ander schreef een briefkaart met 5 adressen met de aanhef: “Mijn geliefde blad wil ik niet schenden door er een stuk uit te knippen, daar mijn huisdokter het alweer heeft, aan wie ik het wekelijks geef…”
Zulke brieven stemmen ons dankbaar en met meer vrijmoedigheid vragen wij dan ook opnieuw aan onze lezers: „Wie doet er mee?”
Wie wil ons helpen het volle evangelie van Christus’ genade, doch tevens de ernstige waarschuwing tot voorbereiding op Zijn wederkomst in alle kringen van ons land te verspreiden?
We weten dat sommigen het van plan waren, doch het tot nu toe uitstelden. Geef U op als onze medewerker.
Wij rekenen op U.
Dagelijks brood
Zondag 12 Januari.
Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het Evangelie van God. (Rom. 01:01).
Een dienstknecht heeft slechts één taak: getrouw te zijn in hetgeen hem opgedragen is te doen. Dit wordt ook van ons vandaag verwacht. Wij behoren met lichaam en ziel toe aan Hem, Die ons kocht met Zijn bloed. Heilige vrijmoedigheid en kracht kan er zijn als we weten in opdracht van onze Meester te spreken en te handelen. Gelijk Paulus afgezonderd was tot verkondiging van het Evangelie, zo zijn we, in zekere zin, allen. Wij mogen ons aan deze afzondering niet onttrekken, evenmin als aan onze opdracht. De wereld heeft geen behoefte aan christenen, die zoveel mogelijk aan haar gelijkvormig trachten te zijn, doch aan mannen en vrouwen, die alleen durven te staan en Gods boodschap van genade met blijdschap uitdragen.
Lezen: (Matt. 05:13-16).
Maandag 13 Januari.
Jezus Christus… gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer. (Rom. 01:03-04).
Twee kentekenen van Gods Zoon worden hier genoemd. Hij heeft Zich tot het diepste vernederd toen Hij ons sterfelijk vlees aannam, doch tevens is Hij openlijk geproclameerd als de krachtige Overwinnaar toen Hij opstond uit de doden. Daarop wijzen ook de twee namen hier gebruikt: Jezus, de historische verschijning, de rabbi uit Nazareth; Christus, de gezalfde Messias, onze Heer. Deze heerlijke, alles overwinnende kracht zal het duidelijkst tot openbaring komen als ook wij, die in Hem geloven, op Zijn roepstem de band van de dood zullen afschudden en op zullen staan tot een eeuwig leven. De dood zal over ons niet heersen, want onze Heer heeft de dood overwonnen.
Lezen: (1 Kor. 15:20-28).
Dinsdag 14 Januari.
Jezus Christus onze Heer, door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor Zijn naam onder al de heidenen. (Rom. 01:05).
Gehoorzaamheid des geloofs. Er is een gehoorzaamheid die bestaat in geloven. Dit is het enige wat God van ons vraagt. Zijn Heilige Geest wil dit geloven in ons werken doch wij moeten ons gewillig overgeven. Geloven in de belofte van Eén, Die niet liegen kan. is niet te moeilijk. Wij behoeven niet te vrezen, dat Hij ons ooit tevergeefs zal laten geloven. Hij blijft trouw aan Zijn Woord en zaligt ieder, die tot Hem komt. Door het geloven worden we in Hem geplant.
En alleen door dit gehoorzaam geloven kunnen we die andere gehoorzaamheid leren die Gods wet vervult. Dit is een gehoorzaamheid door geloven. Een andere gehoorzaamheid, uit plichtsgevoel, uit angst voor de wet, uit verlangen zichzelf te verbeteren kan voor het scherpziend oog van God niet bestaan. Slechts als wij door het geloof aan Christus’ rechtvaardigheid deel krijgen, kan ons werken eeuwigheidswaarde krijgen. Dan zijn het werken in Zijn gemeenschap gedaan.
Lezen: (1 Joh. 02:28-1 Joh. 03:06).
Woensdag 15 Januari.
Aan alle geliefden Gods, geroepene heiligen. (Rom. 01:07a).
Wie onzer voelt zich niet zeer klein als hij bij het begin van de dag zich zo van Godswege hoort toespreken als geliefden. Als wij terugzien op wat in ons leven is geschied, op alle onreinheid, onwaarheid en zelfzucht, dan zeggen we:
Onverdiende zaligheen, heb ik van mijn God genoten,
‘k Roem in vrije gunst alleen,
De dag in te gaan als geliefden Gods geeft ons sterke blijdschap en levensvreugd.
Doch altijd gaat met deze genadige openbaring van Gods liefde samen de oproep om nu ook als geroepen heiligen te wandelen. Geroepen heiligen, dat wil zeggen, dat wij door de roeping van God, Die ook deze dag tot ons komt, afgezonderd zijn van de wereld en Gode zijn toegewijd.
Wie de liefde Gods wil ontvangen en er zich in wil verheugen. moet ook de roeping tot toewijding aan God bewust aanvaarden, in al het werk dat hem wacht
Lezen: (Jer. 01:05-09).
Donderdag 16 Januari.
Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus. (Rom. 01:07b).
Genade Gods is de bron van alle ware zegen en van al wat echt leven mag heten. Zo min als een bloem bloeit buiten het zonlicht, zo min leeft een mens ten volle buiten de gemeenschap met zijn Schepper. Het overvloeiende leven, dat is de gave Gods. Met dit volle leven hangt ten nauwste samen: de ware vrede. Onrust, onvrede is daar waar het geweten van de mens, en de wet die in hem is, God gelijk geven omdat Hij over onze zonden toornt. Dit is het zelfverwijt dat ieder natuurlijk mens steeds met zich meedraagt. De eis van God laat hem nooit los, doch steeds kiest hij de zonde. Want hij kan niet anders.
Doch als er gemeenschap is met God. is het hart tot rust gekomen. Het geweten is dan gereinigd.
Dit alles kan alleen door Jezus Christus. Slechts wie door Zijn bloed is gereinigd van de zonden en in Zijn opstanding mede is opgestaan tot een nieuw leven ervaart wat het is: Genade en vrede van God te ontvangen. Alle weldaden ontvangen wij om en door Christus.
Lezen: (Heb. 10:19-24).
Vrijdag 17 Januari.
God, Wie ik met mijn geest dien in het evangelie van Zijn Zoon. (Rom. 01:09).
Het dienen van God in het naar buiten gericht leven, vindt altijd zijn oorsprong en kracht in het dienen in de geest. Slechts wie deze morgen zich ootmoedig als een dienstknecht voor Zijn meester heeft neergebogen kan deze dag in daden tonen dat hij godsdienstig is. Hij alleen kan een volgeling zijn van Hem, die het kan zeggen: ik doe de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.
Dit dienen is niet een wettisch leven in gebod op gebod en regel op regel, doch het is een in woord en daad uitdragen van de liefde van God: het Evangelie der behoudenis. Dienen in het evangelie dat is een kostelijke opdracht voor ieder kind van God: getuigen van de liefde die wij zelf ontvingen. Wilt u zo’n dienaar zijn?
Lezen. (2 Kor. 05:11-15).
Zaterdag 18 Januari.
Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.
Wie dit kan zeggen is een waar dienaar van Hem, Die zei dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, doch om te dienen.
Vele malen zwijgen wij als we moesten spreken, en als we spreken dan doen we het menigmaal met dat zoet gevoel van zelfbevrediging dat nu de mensen ons toch wel dankbaar moeten zijn omdat we hen het brood des levens uitdeelden,
Doch Paulus voelde zich schuldenaar, zowel aan wijze mensen als aan onwijze mensen.
Dit laatste is nog moeilijker dan het eerste. Aan de ontwikkelden, de denkers willen we gaarne ons geloof uitleggen om hen te overtuigen van de redelijkheid van het Evangelie. Doch de onwijze, de achterlijke en onvolwaardige, ze zijn zo onlogisch in hun antwoorden, zo eigenzinnig in hun beweren, ze zijn zo weinig eenvoudig. Om zich van hen een schuldenaar te voelen vereist een sterke liefdesdrang van Christus, een diep bewijs van zijn van eigen onwaardigheid.
Lezen: (1 Kor. 01:26-31).
1947.01.11
Vrij van de wet
Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. (Gal. 04:04-05).
“Opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”
Velen spreken alsof wij van nature dit recht reeds bezitten. Dat God onze Vader is, spreekt bij hen vanzelf. Hij heeft ons immers geschapen? En wij allen, wij zijn Zijn kinderen.
Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand.
Waar wij mogen wonen, in wat streek of land,
Hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal,
Kind’ren van één Vader zijn wij allemaal.
In dit versje ligt heel deze gedachte in al zijn schijnbare vroomheid uitgespreid.
Doch de Bijbel spreekt anders.
Die zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die ernstig God zoekt.” En; “toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen”.
In ons hart stémmen wij toe, dat de wet van God goed is. Wij stemmen het toe in onze menselijke rechtspraak waar we steeds de partij van God kiezen en de zonden in onze medemens veroordelen.
Doch zelf doen we dezelfde dingen. Onwaar, onheilig, hoogmoedig, hatelijk staan we in het middelpunt van onze egoïstische verlangens.
Doch deze dubbele houding wreekt zich. Ze geeft ons een voortdurend gevoel van schuld. Ons geweten klaagt ons aan. De wet, die God gaf als een weg ten leven, ze wordt ons een vloek, een oordeel.
Neen, het is niet de schuld van de wet. Deze is goed en heilig en rechtvaardig, doch wij kiezen op iedere tweesprong in ons leven steeds weer de verkeerde kant. “Het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dit is de tweestrijd van de natuurlijke mens en ook van de Christen, die nog niet vrijgemaakt is van de wet der zonde. En het oordeel over dit alles is de dood.
Laat ons zien hoe God in deze grote nood Zijn Zoon gezonden heeft, opdat, zoals onze tekst zegt. Hij hen, die onder de wet waren, vrij zou kopen.
Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.
Tweeërlei doel had Christus: om in Zijn dood onze schuld te voldoen
en door Zijn leven de wet te vervullen.
Daarom werd Hij ontvangen in een vrouw, om geboren uit haar, ons vlees en bloed aan te nemen en zo te kunnen sterven.
Aan het eind van Zijn leven heeft Hij alle schuld van het menselijk geslacht op Zich genomen. Ja, Hij is zonde voor ons geworden en met deze schuldenlast beladen ging Hij de toorn van God tegemoet. Gedurende deze urenlange hellevaart heeft Hij de volle gloed van Gods toorn over ons verdragen. Ze heeft in alle felheid in Hem gewoed, zodat Hij ’t uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Doch na deze hellevaart is dan ook de toorn Gods uitgebrand, omdat er niets meer was om te verteren.
Toen had Hij de schuld gedragen van allen, die hun hand leggen in Zijn hand, van allen, die gelovig opzien tot deze Emmanuel, deze Heiland van de wereld.
Doch om dit te kunnen doen was het nodig, dat de wet op Hem geen vat had.
Deze heilige wet Gods is niet terzijde geschoven. Dat kan nooit met Gods woorden. Ze is vervuld door Hem die het kon zeggen: Er zal geen tittel of jota ter aarde vallen zonder dat het alles zal zijn vervuld.
Vanaf zijn geboorte heeft Hij deze wet Gods gehouden. Niet slechts uiterlijk, doch inwendig. Ze was als in Zijn binnenste geschreven. En geen Satan kan ooit de vinger leggen op een gebod Gods, dat niet in Christus’ leven is volbracht.
Als teken van deze dienstbaarheid onder de wet kreeg Hij het teken der besnijdenis in het lichaam.
Want immers het teken der besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond met God. Het verbond dat zegt: “doe dit en gij zult leven.”
Aan het eind van Zijn leven kan Hij in dubbele betekenis zeggen: Het is volbracht. Niet alleen de schuld was gedragen, doch ook de wet was vervuld.
Nu heeft Hij recht gekregen om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen.
De wet zal over U niet heersen, jullie zijn niet onder de wet, doch onder de genade.
Welk een onuitsprekelijk voorrecht bezitten wij boven allen, die onder het oude verbond leefden.
Zeker, zij zijn ook door genade zalig geworden, want uit de werken der wet is geen mens behouden.
Doch dit was hen niet openbaar, het was een zaligheid, die van verre gezien en omhelsd is.
Hun geweten was nog niet gereinigd van dode werken.
Zij bezaten niet die heerlijke vrijmoedigheid, die ons steeds wordt voorgehouden om te gebruiken: het weten, dat de wet volbracht is.
Dit is onze vreugde, dat wij in geloofsverbondenheid met Christus mogen geloven, dat de wet in ons volbracht wordt.
Wij, die het mogen zeggen: Abba. Vader, omdat de Geest in ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.
In het geloof hebben wij deel aan het werk van Christus. De wet in ons volbracht.
De rechtvaardige zal door het geloof leven, d.w.z. door het geloof grijpt hij en eigent zich toe de rechtvaardigheid van Christus. Daarvan is de doop het symbool. Wij belijden daarmee, dat wij opgestaan zijn met Christus tot een nieuw leven, het oude is voorbij, het is alles nieuw. De zonde zal over u niet heersen. Wij zijn voor de zonde gestorven… Dit grote, dit machtige, belijden wij niet op grond van wat we in onze daden zien, doch op grond van onze lotsverbondenheid met Christus.
Daarom is het zo dwaas om te zeggen: de doop is in plaats der besnijdenis gekomen. Als het zo was, dat beide ongeveer dezelfde betekenis hadden in slechts een andere vorm, dan zou Paulus niet schrijven: indien gij u laat besnijden heeft Christus geen nut…
Neen, het is een verloochening van dit grote feit, dat wij niet meer onder het voorwaardelijke verbond van de wet leven, doch onder het onvoorwaardelijke verbond van de genade. Een verbond waar we niet krachtens natuurlijke geboorte, doch slechts door wedergeboorte toe behoren.
Natuurlijk rijst de vraag, die ook Paulus voorlegt: Is dit dan een vrijbrief tot zondigen? Zullen we nu maar raak leven en zondigen omdat we niet meer onder de wet, doch onder de genade leven?
Dat zij verre.
Want immers deze lotsgemeenschap met Christus is een gemeenschap des geloofs. Wij zijn Zijn slaven geworden en kunnen geen slaven van de zonde meer zijn.
Er is een gemeenschap die nooit voor de oude mens geldt: deze is dood in de zonde, deze eenheid met Christus geldt de nieuwe mens.
En deze nieuwe mens is geroepen tot gerechtigheid en heiligheid.
Wie omziet en terugkeert tot het zondige, waar we aan gestorven zijn, doet het meest afschuwelijke wat denkbaar is: hij acht het bloed van Christus onrein.
De eis van de wet moet vervuld worden in ons (Rom. 08:04). Daarom mogen wij niet naar het vlees, doch moeten naar de Geest leven. Want de gezindheid des vlezes is de dood. Indien u naar het vlees leeft, zult u sterven, maar indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven.
Wie dit alles recht inziet, leeft als een nieuw mens en heeft een niet uit te spreken blijdschap in het hart.
Christus geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij ons, die onder de wet waren, vrij zou kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.
Wie dit heeft ondervonden, wie dit uit de Geest heeft geleerd; hij zegt met overstromende dankbaarheid:
O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen.
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid.
Amen.
Br.
Schuldig verzuim door A. Zijp
(Deut. 06:07): “en gij zult ze Uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken als u in Uw huis zit en als u op de weg gaat, en als u gaat slapen en als u ópstaat”.
Een meisje, dat in een positief, maar zogenaamd vrij Christelijk gezin was opgegroeid, vroeg mij enige dagen vóór het Kerstfeest: “Maar was het eigenlijk geen zonde van Maria, dat zij bevrucht was, er staat toch, dat ze ondertrouwd, dus nog niét getrouwd was?” Zonder twijfel heb ik grote ogen opgezet, en ik antwoordde: “Welneen, het was toch de Heilige Geest Zelf die in Maria het leven heeft gewekt, wist je dat dan niet”? En zij antwoordde: “Neen, dat wist ik niet.” Toen lazen wij samen (Luc. 02:34), waar Maria vraagt: “Hoe zal dat wezen, omdat ik niet intiem met een man leef”. En het antwoord van de Engel in (Luc. 02:35): “De Heilige Geest zal over U komen, de kracht van de Allerhoogste zal U overschaduwen: daarom, dat Heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”, Daarna lazen wij nog (Matt. 01:18): ”Want, als Maria met Jozef ondertrouwd was, eer samen geslapen hadden, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest.” Toen was het voor dit meisje volkomen duidelijk, en eigenlijk was het Kerstgebeuren nu pas voor haar het Kerstwonder geworden.
Hoe ben ik geschrokken van zoveel onkunde. En toch, ieder arbeider in de wijngaard van de Heer kan soortgelijke staaltjes vertellen van onbekendheid, die hij ontmoette, met de belangrijkste en duidelijk in de Bijbel geopenbaarde waarheden. De onkunde is ontstellend groot!
En nu willen wij hier iets opmerken. Deze vreselijke onkunde wordt meer gevonden in zogenaamde vrije-Christelijke kringen, dan in wel meelevende streng kerkelijke kring. Dit feit heeft wat te zeggen.
Enerzijds wordt helaas in sommige kerkelijke kringen een zodanige nadruk gelegd op de leer, dat de persoonlijke geloofsverzekerdheid daardoor op de achtergrond geraakt. In deze kringen staat de verstandelijke kennis der voornaamste heilswaarheden vaak op een hoog peil.
Anderzijds zijn er juist door de overheersende en bijna uitsluitend dogmatische prediking in sommige kerkelijke kringen allerlei vrije kringen en vrije evangelisaties enz. ontstaan, waar nagenoeg alle nadruk gelegd wordt op de persoonlijke heilsverzekerdheid. In de prediking wordt altijd weer, en zeer terecht, de nadruk gelegd op persoonlijk geloof. Bekering en verzoening komen in alle toespraken naar voren, maar waarom een mens alleen door geloof kan behouden worden, waarom juist het bloed van Jezus Christus voor de verzoening nodig was en hoe men de noodzakelijke heiligmaking deelachtig kan worden komt zeer onvoldoende naar voren. Het leerstellig onderricht wordt vaak schromelijk verwaarloosd. Aan Godsdienstonderwijs voor de jeugd wordt helemaal niets gedaan. Over het Wezen van God en de eigenschappen van God, over de val van de mensen en de consequenties daarvan, over Gods gang door de geschiedenis van de mensheid, over de Bijbel als het Woord van God, en over de inhoud van de Bijbel enz. enz. enz. heerst vaak een bedroevende onwetendheid. Hier is schuldig verzuim.
Als men in de zogenaamde vrije kringen dichter bij de Heer meent te leven, moet dit ook uitkomen in het nauwgezet en biddend onderzoek van Gods Woord. In het kennen van God zoals Hij Zich geopenbaard heeft, in het leren kennen van onze verhouding tot Hem zoals Hij ons die toont. Dan moet dat ook uitkomen in het Godsdienstig onderwijs dat wij onze kinderen geven of doen geven. Wie dit niet doet, maakt geen ernst met het dienen van God. Wie aan zichzelf en aan zijn kinderen het Godsdienstig onderwijs onthoudt, geeft geen hoge dunk van zijn liefde tot God. Wie hier geen ernst mee maakt, is in schuldig verzuim.
Hoe wilt u, en hoe zullen uw kinderen de tegenstander van God wat hebben te antwoorden, indien u niets weet van de Heer uw God? Hoe zult u kunnen staan in de Geestelijke strijd, indien u het zwaard des Geestes niet weet te hanteren?
Ik sprak een jonge man van nog geen twintig jaren oud, die eigenlijk nu pas met Bijbelonderzoek was begonnen. en hij zei: “De mensen denken dat de Bijbel een vervelend boek is, maar ik vind hem ontzettend interessant”. Wij zouden het wat anders zeggen, maar het is waar, er is geen boek in de wereld in staat om zoveel belangstelling te wekken als juist de Bijbel. Elk kind van God. dat biddend in de Bijbel graaft, vindt telkens weer nieuwe schatten. En deze diamantmijn van Gods genade wordt nimmer uitgeput. Maar de grote tegenstander, de duivel, gaat rond en zegt dat de Bijbel een vervelend boek is, hij, die grote leugenaar, doet alles om ons en onze kinderen er van terug te houden om Gods Woord te onderzoeken. Maar laat ons Satan weerstaan, en God geloven die ons zegt, dat Zijn Woord ons een vermaking, een blijdschap zal zijn, de ganse dag. Dat Zijn Woord ons verstandig maakt, dat het is een Licht op ons pad en een Lamp voor onze voet. Hebben wij dit in onze donkere dagen niet nodig? Zullen wij ons en onze kinderen laten wijsmaken, dat de Bijbel een vervelend boek is? Dat het onderwijs in de kennis van God en van Zijn dienst niet zo belangrijk is?
Laat ons de vijand weerstaan. En, evenals Israël, met elkander en met onze kinderen spreken over Gods Woord, en over Gods weg “als wij in ons huis zijn, en als wij er op uit trekken, en als wij ter ruste gaan, en als wij opstaan”. De dienst des Heren is geen bijzaak, maar zij is de hoofdzaak, het aller voornaamste. Wie dit zijn kinderen niet “leert” of doet leren, is in een heel ernstig en zeer schuldig verzuim. Dit verzuim moet worden goedgemaakt. Deze vreselijke onkunde moet verdwijnen. Het moet anders worden.
Voorttrekken!
Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken. (Ex. 04:15).
Eindelijk is de verlossing gekomen in de bange nacht van ballingschap voor de Israëlieten. Ze hebben zo vaak gezucht: ‘t lijkt wel of er nooit een eind aankomt!” Denk U eens in, geslachten worden geboren en sterven en nog altijd is dat volk in ballingschap. Totdat er het eerste gloren komt, als Mozes, de man Gods, uit Midian komt en de belofte brengt van vrijheid die komt. Er is daar gezucht door de ouden of ze ’t nog wel zouden beleven, er is daar gevreesd door de bangerds, wat er allemaal nog wel zal kunnen gebeuren. En er gebeurde niets; ja er gebeurde wel iets: de ouden stierven, de bangerds kregen gelijk, dat het nu nog veel zwaarder werd. Totdat… totdat die laatste nacht kwam, toen God door een machtige arm zijn volk uit Egypte wegvoerde…
Daar trekken ze heen in de richting van de woestijn. Is het Farao wel ernst geweest met zijn belofte van vrijheid? Schijnbaar niet, want als Israël is bij de landengte en doortocht verlangt door de vestingmuur, schijnt deze doortocht geweigerd te worden en zakt Israël af langs deze vestingmuur in de richting van de zee.
Farao hoort, hoe het volk trekt en krijgt spijt van zijn plotselinge opwelling dit volk op aanstoken van de revolutionair Mozes te hebben laten trekken. Hij zendt een leger van strijdwagens (een pantserdivisie dus) achter het vertrekkende volk en dit zit nu in de val: van voren de zee, van achteren het leger en boven hen de dreigende invallende Oosterse nacht.
Dat is wel hopeloos. De zaak zit volledig ingesloten en er is geen uitkomst meer mogelijk. En dan leest u daar nu tussen al die mededelingen van een benarde toestand deze woorden: “Zeg tegen de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”
Maar dan moet je maar kunnen! Daar vóór hen ligt de dreigende zee en zelfs de eb biedt nog geen gelegenheid tot een doortocht, hoe zul je voorttrekken? Hoe? Dat kunt u in dit verhaal lezen, hoe Mozes dat doet: In absoluut vertrouwen op God. “De Heer zal voor u strijden en u zult verwonderd stil zijn,” zegt Mozes. En de Heer strijdt voor hen. De wolkkolom maakt de nacht tot duisternis, zodat het Egyptische leger geen “contact” met Israël kan krijgen en in de vroege ochtend blaast een felle Oostenwind de Rode Zee leeg, zodat er een pad vóór hen ligt. “God baande door de woeste baren en brede stromen hen een pad.” zingt later de dichter en het pad, dat Israëls redding wordt, is de ondergang van de vijand.
Eigenlijk zijn wij allemaal op reis uit de ballingschap naar het beloofde land. U gelooft niks zegt u? Toch wel iets. U gelooft dat het straks allemaal weer goed komt, op de een of andere wijze. U gelooft in de toekomst. U gelooft in Uw paradijsje, hoe u dat zich voorstelt doet er vandaag minder toe, maar u zegt vaak tegen uw buurman, dat hij niet meer somber moet zijn, want dat de wereld door zorgelijke tijden heen toch al heel oud geworden is. Dat is uw beloofde land. Of u het zult bereiken is iets anders, het is best mogelijk, dat u niet door de woeste zee of door de woestijn vóór u komt, maar op reis naar het beloofde land is u. De Christen, dat is hij, die zijn leven aan Jezus toevertrouwt, is op reis naar het beloofde land, dat hemel heet. Hij trekt door de woestijn heen, die leven heet. Hij komt uit de ballingschap, die zonde is, en weet zich vrijgemaakt door Jezus Christus zijn Heer. Maar de reis is moeilijk. De zee dreigt heel vaak van voren en een pantserdivisie van achteren en boven ons is de lucht donker… Het is heel vaak, alsof God onze bede niet hoort. Vragen we niet herhaaldelijk om een toestand, waarbij de volkeren in vrede en geluk naast elkaar kunnen leven?
Bidden we niet vaak om uitkomst in nood, en ze komt niet…
Ons leven is vaak zo moeilijk, we hebben een taak af te maken en God verhindert het ons, we worden ziek, en liggen lange dagen onrustig uit te kijken. Ik las pas dat mooie boek “De klop op de deur” voor de tweede keer, en weer opnieuw trof me dat leed in het jonge gezin van Filip Craets, die van de trap valt, een wervel breekt, en hij, de prachtige, blijmoedige jonge man voelt zich langzaam wegteren en weet zeker, dat hij zijn gezin alleen moet laten.
“Konden we maar geloven”, zegt zijn zuster Francine.
Ja, konden we maar geloven.
Kon Israël maar geloven, dan had het gezien, dat juist in de zee redding nabij was. God geeft ons in zijn Bijbel van die teksten, die je nooit moet vergeten. God zegt tot ieder, hoe de levenspositie is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar kan ieder het mee doen. Er is niemand, die daar niet genoeg aan heeft. God zegt ook: “Trek voort!” Hoe ook uw positie is, trek voort, in Mijn kracht, en Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Trek dan voort, lezers in nood of strijd, in druk en leed, in blijdschap of droefenis, misschien… in doodsstrijd, trek voort, want: Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion, haast voor God verschijnen.
Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jacobs God, geef mij gehoor.
- v. Wier Dzn.
Onze Werf-actie
Reeds hebben velen onzer lezers zich opgegeven om 4 weken achtereen aan vijf kennissen een blad te zenden en daarna te trachten dezen als abonnee te werven.
Ook ontvingen we vele ingevulde stroken, brieven en briefkaarten met vijf adressen voor proefnummers.
Er waren spontane brieven bij, zoals die van 2 families, die ons schreven: “Gaarne doen we mee!”
Een ander schreef: “Ook ik wil proberen een steentje bij te dragen om deze waarheden te brengen… Uw blad toont de heerlijke druppels, die de overvloedige regen voorafgaan…”
Weer een ander schreef een briefkaart met 5 adressen met de aanhef: “Mijn geliefde blad wil ik niet schenden door er een stuk uit te knippen, daar mijn huisdokter het alweer heeft, aan wie ik het wekelijks geef…”
Zulke brieven stemmen ons dankbaar en met meer vrijmoedigheid vragen wij dan ook opnieuw aan onze lezers: „Wie doet er mee?”
Wie wil ons helpen het volle evangelie van Christus’ genade, doch tevens de ernstige waarschuwing tot voorbereiding op Zijn wederkomst in alle kringen van ons land te verspreiden?
We weten dat sommigen het van plan waren, doch het tot nu toe uitstelden. Geef U op als onze medewerker.
Wij rekenen op U.
Dagelijks brood
Zondag 12 Januari.
Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het Evangelie van God. (Rom. 01:01).
Een dienstknecht heeft slechts één taak: getrouw te zijn in hetgeen hem opgedragen is te doen. Dit wordt ook van ons vandaag verwacht. Wij behoren met lichaam en ziel toe aan Hem, Die ons kocht met Zijn bloed. Heilige vrijmoedigheid en kracht kan er zijn als we weten in opdracht van onze Meester te spreken en te handelen. Gelijk Paulus afgezonderd was tot verkondiging van het Evangelie, zo zijn we, in zekere zin, allen. Wij mogen ons aan deze afzondering niet onttrekken, evenmin als aan onze opdracht. De wereld heeft geen behoefte aan christenen, die zoveel mogelijk aan haar gelijkvormig trachten te zijn, doch aan mannen en vrouwen, die alleen durven te staan en Gods boodschap van genade met blijdschap uitdragen.
Lezen: (Matt. 05:13-16).
Maandag 13 Januari.
Jezus Christus… gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer. (Rom. 01:03-04).
Twee kentekenen van Gods Zoon worden hier genoemd. Hij heeft Zich tot het diepste vernederd toen Hij ons sterfelijk vlees aannam, doch tevens is Hij openlijk geproclameerd als de krachtige Overwinnaar toen Hij opstond uit de doden. Daarop wijzen ook de twee namen hier gebruikt: Jezus, de historische verschijning, de rabbi uit Nazareth; Christus, de gezalfde Messias, onze Heer. Deze heerlijke, alles overwinnende kracht zal het duidelijkst tot openbaring komen als ook wij, die in Hem geloven, op Zijn roepstem de band van de dood zullen afschudden en op zullen staan tot een eeuwig leven. De dood zal over ons niet heersen, want onze Heer heeft de dood overwonnen.
Lezen: (1 Kor. 15:20-28).
Dinsdag 14 Januari.
Jezus Christus onze Heer, door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor Zijn naam onder al de heidenen. (Rom. 01:05).
Gehoorzaamheid des geloofs. Er is een gehoorzaamheid die bestaat in geloven. Dit is het enige wat God van ons vraagt. Zijn Heilige Geest wil dit geloven in ons werken doch wij moeten ons gewillig overgeven. Geloven in de belofte van Eén, Die niet liegen kan. is niet te moeilijk. Wij behoeven niet te vrezen, dat Hij ons ooit tevergeefs zal laten geloven. Hij blijft trouw aan Zijn Woord en zaligt ieder, die tot Hem komt. Door het geloven worden we in Hem geplant.
En alleen door dit gehoorzaam geloven kunnen we die andere gehoorzaamheid leren die Gods wet vervult. Dit is een gehoorzaamheid door geloven. Een andere gehoorzaamheid, uit plichtsgevoel, uit angst voor de wet, uit verlangen zichzelf te verbeteren kan voor het scherpziend oog van God niet bestaan. Slechts als wij door het geloof aan Christus’ rechtvaardigheid deel krijgen, kan ons werken eeuwigheidswaarde krijgen. Dan zijn het werken in Zijn gemeenschap gedaan.
Lezen: (1 Joh. 02:28-1 Joh. 03:06).
Woensdag 15 Januari.
Aan alle geliefden Gods, geroepene heiligen. (Rom. 01:07a).
Wie onzer voelt zich niet zeer klein als hij bij het begin van de dag zich zo van Godswege hoort toespreken als geliefden. Als wij terugzien op wat in ons leven is geschied, op alle onreinheid, onwaarheid en zelfzucht, dan zeggen we:
Onverdiende zaligheen, heb ik van mijn God genoten,
‘k Roem in vrije gunst alleen,
De dag in te gaan als geliefden Gods geeft ons sterke blijdschap en levensvreugd.
Doch altijd gaat met deze genadige openbaring van Gods liefde samen de oproep om nu ook als geroepen heiligen te wandelen. Geroepen heiligen, dat wil zeggen, dat wij door de roeping van God, Die ook deze dag tot ons komt, afgezonderd zijn van de wereld en Gode zijn toegewijd.
Wie de liefde Gods wil ontvangen en er zich in wil verheugen. moet ook de roeping tot toewijding aan God bewust aanvaarden, in al het werk dat hem wacht
Lezen: (Jer. 01:05-09).
Donderdag 16 Januari.
Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus. (Rom. 01:07b).
Genade Gods is de bron van alle ware zegen en van al wat echt leven mag heten. Zo min als een bloem bloeit buiten het zonlicht, zo min leeft een mens ten volle buiten de gemeenschap met zijn Schepper. Het overvloeiende leven, dat is de gave Gods. Met dit volle leven hangt ten nauwste samen: de ware vrede. Onrust, onvrede is daar waar het geweten van de mens, en de wet die in hem is, God gelijk geven omdat Hij over onze zonden toornt. Dit is het zelfverwijt dat ieder natuurlijk mens steeds met zich meedraagt. De eis van God laat hem nooit los, doch steeds kiest hij de zonde. Want hij kan niet anders.
Doch als er gemeenschap is met God. is het hart tot rust gekomen. Het geweten is dan gereinigd.
Dit alles kan alleen door Jezus Christus. Slechts wie door Zijn bloed is gereinigd van de zonden en in Zijn opstanding mede is opgestaan tot een nieuw leven ervaart wat het is: Genade en vrede van God te ontvangen. Alle weldaden ontvangen wij om en door Christus.
Lezen: (Heb. 10:19-24).
Vrijdag 17 Januari.
God, Wie ik met mijn geest dien in het evangelie van Zijn Zoon. (Rom. 01:09).
Het dienen van God in het naar buiten gericht leven, vindt altijd zijn oorsprong en kracht in het dienen in de geest. Slechts wie deze morgen zich ootmoedig als een dienstknecht voor Zijn meester heeft neergebogen kan deze dag in daden tonen dat hij godsdienstig is. Hij alleen kan een volgeling zijn van Hem, die het kan zeggen: ik doe de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.
Dit dienen is niet een wettisch leven in gebod op gebod en regel op regel, doch het is een in woord en daad uitdragen van de liefde van God: het Evangelie der behoudenis. Dienen in het evangelie dat is een kostelijke opdracht voor ieder kind van God: getuigen van de liefde die wij zelf ontvingen. Wilt u zo’n dienaar zijn?
Lezen. (2 Kor. 05:11-15).
Zaterdag 18 Januari.
Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.
Wie dit kan zeggen is een waar dienaar van Hem, Die zei dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, doch om te dienen.
Vele malen zwijgen wij als we moesten spreken, en als we spreken dan doen we het menigmaal met dat zoet gevoel van zelfbevrediging dat nu de mensen ons toch wel dankbaar moeten zijn omdat we hen het brood des levens uitdeelden,
Doch Paulus voelde zich schuldenaar, zowel aan wijze mensen als aan onwijze mensen.
Dit laatste is nog moeilijker dan het eerste. Aan de ontwikkelden, de denkers willen we gaarne ons geloof uitleggen om hen te overtuigen van de redelijkheid van het Evangelie. Doch de onwijze, de achterlijke en onvolwaardige, ze zijn zo onlogisch in hun antwoorden, zo eigenzinnig in hun beweren, ze zijn zo weinig eenvoudig. Om zich van hen een schuldenaar te voelen vereist een sterke liefdesdrang van Christus, een diep bewijs van zijn van eigen onwaardigheid.
Lezen: (1 Kor. 01:26-31).