Dankbaarheid

“Offer Gode dank en betaal de Allerhoogste uw geloften.” (Ps. 050:014).

Wat een grote plaats neemt danken en dankzegging in de Bijbel in. En toch moeten we erkennen dat er niets is, waar we zo in te kort schieten, dan juist in dit.

In ons tekstwoord wordt gesproken van offeren. Hier is niet sprake van offeren van geld, gaven of goederen, maar van offeren van dank. Het brengen van “de varren (letterlijk ezel hengsten) van onze lippen”, dat is de lof en aanbidding die wij tot God op­zenden. Het gaat in het leven van Gods kinderen meestal zo, dat wij beginnen met onze zorgen de Here bekend te maken wanneer wij in nood of zorg verkeren en de dank­zegging komt dan pas, wanneer God op een of andere wijze daarin voorzien heeft.

We hebben nog zo weinig verstaan de goddelijke orde, die de Schrift ons geeft in (1 Thess. 05:16-18: “Verblijdt U te allen tijde. Bidt zonder ophouden. Dankt God in alles, want dit is de wil van God in Christus Jezus over U.”

Ook in ons tekstwoord wordt ons gevraagd eerst twee dingen te doen:

ten eerste: offert Gode dank, dat zij ons begin.

ten tweede: betaal de Allerhoogste uw geloften.

Daarna, maar dan ook eerst nadat deze twee dingen vol bracht zijn, komt het andere: ”En roept Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal u er uithelpen en u zult Mij eren.

Geliefden is het niet vaak zo, omdat wij niet gewillig waren de goddelijke dingen eerst te stellen, dat we niet in vervulling zien gaan, wat God ons beloofd heeft?

Dankbaarheid. Laat ons eens enkele redenen opgeven, waarom wij dankbaar kunnen zijn en Hem, onze God, een offer van dankbaarheid kunnen brengen.

Omdat het verleden vergeten en vergeven is.

Misschien worden wij telkens aangevallen door zonden, die in het verleden bedreven zijn. O, laat dan het Woord van God ons voorlichten, het is zo heerlijk waar, dat het verleden gedekt is door de kruisverdienste van Jezus Christus. Als God ons vergiffenis schenkt, dan vergeet Hij ook de zonden. Luister eens naar enkele woorden uit de schatkamer van de Heilige Schrift. Ik kan slechts enkelen noemen, ze zouden met tientallen aangevuld kunnen worden.

“Want Ik zal, hun ongerechtigheden genadig zijn en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer ge­denken” (Heb. 08:12).

Wanneer God de zonden vergeeft, dan worden ze ook niet meer gezien. Doch niet enkel, dat ze niet meer gezien worden, ze kunnen ook niet meer teruggehaald worden. Hoe vaak worden kinderen Gods geplaagd over de zonden, die zij in hun onbekeerde toestand bedreven hebben. Laat u toch verder niet plagen, geloof slechts het woord van God: ”Ja, U zult al hun zonden in de diepten van de zee werpen.” (Micha 07:19).

“Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons” (Ps. 103:012).

Wanneer wij met het dierbaar bloed van Christus in aanraking komen, dan kunnen wij verzekerd zijn, dat wij gereinigd worden, zowel ons hart alsook ons leven.

Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en recht­vaardig, dat Hij ons de zonden heeft vergeven en ons heeft gereinigd van alle ongerechtigheid, wanneer wij dat vragen” (1 Joh. 01:09).

Wanneer wij deze woorden lezen, dan zien wij duidelijk, dat het verleden onder het bloed van Christus is en wij kunnen daarvoor God dankzeggen.

Omdat wij niet gered zijn door onze gevoelens, maar door het geloof.

Wat kunnen gevoelens de mens vaak parten spelen. De ene dag zijn wij boven op de berg en de andere dag in de diepe vallei van twijfel en wanhoop. Dank God, dat onze zaligheid niet rust op onze emoties of bevindingen, maar op het onwankelbare woord van God. Het is niet afhankelijk van onze sterkte en kracht of van onze zwakheid.

“Zo dan: die meent te staan, ziet toe, dat hij niet valle.

U heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, die u niet zal laten verzocht worden, boven hetgeen u aan kunt; maar Hij zal met de verzoe­king ook de uitkomst geven, opdat u ze kunt dragen’ (1 Kor. 10:12-13).

Noch op onze zwakheid, noch op onze sterkte rust het. Het is wat Gods Woord in ons tot stand zal brengen: ”Wij worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is” (Rom. 03:24).

Degene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid” (Rom. 04:05).

Geliefden, is dit ook niet een reden om te danken?

Omdat onze toekomst verzekerd is.

Wie zou in deze fel bewogen tijd, waar alles zo onzeker is, kunnen spreken van een verzekerde toekomst? In de wereld is dat onmogelijk.

“Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend

alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan.” (Joh. De Heer 166)

Maar de toekomst van Gods volk is verzekerd, die rust niet in een gesproken woord van een der groten van deze eeuw, want die hebben gefaald en zullen falen, maar is geankerd in het eeuwig blijvend woord van God,

“Want ik weet, wie ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te be­waren tot die dag” (1 Tim. 01:12).

“Vertrouw op den Here met uw ganse hart en steun op uw verstand niet. Ken Hem in al uwe wegen en Hij zal uwe paden recht maken” (Spr. 03:05-06). Zulk een ver­zekerde toekomst is waard, dat wij Hem brengen de varren van onze lippen.

Omdat we een getrouw Bewaarder hebben.

Het is niet wat wij kunnen doen of volbrengen. Waar zouden wij zijn, als Hij onze bewaarder niet was! Alles is van Hem. Een ogenblik, wanneer Hij niet onze Bewaarder was, zou ons storten in de diepste ellende, zonde en eeuwige duisternis, maar halleluja, Gods Woord roept het ons toe: ”Ziet, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen. De Here is uw Bewaarder” (Ps. 121:004-005).

Het is heerlijk, dat we weten: met zulk een Bewaarder kunnen wij onze toekomst veilig tegemoet treden. We zijn onder het oog van onze Verlosser en Zaligmaker. “Ik zal u onderwijzen en u leren van de weg, die gij gaan zult; Ik zal raad geven; Mijn oog zal op u zijn’ (Ps. 032:008).

We hebben niets te vrezen, daar is geen ogenblik, dat Hij ons uit het oog zal verliezen, hoe sterk de vijand ons zal belagen De duivel gaat om “als een briesende leeuw’, of “als een engel des lichts”, doch het is zo heerlijk wat we in (Deut. 11:12) lezen: “Gij zult wonen in een land, dat de Here uw God bezorgt; de ogen van de Heer, uw God, zijn voortdurend daarop, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.”

Met zulke beloften, wie zal ons dan kunnen scheiden van de liefde van Christus?

Ook hier past ons niets anders dan dankbaar te zijn. Zie hier geliefden, slechts enkele reden om God te danken. Dankt God in alles.

P.K.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Na een voorspoedige reis is Corrie ten Boom weer in Nederland aangekomen. Ze heeft veel zegen ontvangen en veel zegen mogen verspreiden. Tot op de boot toe, de Queen Elisabeth, waar ze met Molotof en andere diplomaten reisde, heeft God haar gebruikt om zielen tot vrede te brengen.

Wij hopen de beschrijving van enkele episodes uit het laatste gedeelte van haar reis, nog in ons blad op te nemen.

Salt Lake City.

De Mormonenstad.

Duizenden stroomden de grote Tabernakel binnen voor een congres. Op de achtergrond de grote prachtige tempel, waar alleen Mormonen op een bepaalde tijd de drempel mogen overschrijden. Achter en rondom ons mooie bergen, nu bedekt met sneeuw. Ik luisterde naar de redevoeringen. Wonderlijk om te horen preken over een congres dat Adam, de eerste mens, gehouden heeft, drie jaar voor zijn dood, vlak bij het paradijs dat in Amerika lag. “Be humble’ was een steeds herhaalde vermaning. ‘t Zingen van het grote koor was mooi en er werd gebeden in de naam van Jezus Christus. Het woord Evangelie werd genoemd als het meest noodzakelijke.

Kende ik iets van het Mormonisme na ‘t meemaken van die indrukwekkende vergadering?

’s Middags bracht ik huisbezoeken bij Hollanders. Zij waren sterk onder invloed van hun omgeving en hier leerde ik de grote gevaren kennen van de leer van Mormon. Werk­heiligheid, geen genade, ’t Verzoenend sterven van Christus niet nodig. Een man noemde op zijn vingers wijzend, achter­eenvolgens al zijn goede werken, de steun van zijn vertrou­wen voor de toekomst. Wat een armoede, wat een wan­begrip!

Ik zag de vermoeide gezichten van hen, die hier strijden voor het zuivere Evangelie, ’t Is een roeien tegen de stroom op. Een waar bolwerk is de Youth for Christ. Met trouw en volharding werken hier vele jonge mensen onder aan­voering van Doe Stiles. Er werd goed gezongen en mooie muziek gemaakt. Ik mocht er spreken en had fijn contact. Wat ga ik al anders over de “altarcall”, denken dan in het begin. Ik verheugde me toen een jonge vrouw en een Mormoonse jongen naar voren kwamen. Toen zijn ouders ’t later hoorden, verboden zij de jongen ooit weer hierheen te gaan. Ik weet, als hij door Christus gegrepen is, dan zal hij ook door Hem meer dan overwinnaar zijn en ik bid voor hem en voor die velen, die daar hun zendingsveld hebben in de donkere Mormonenstad, die er zo licht en blij uitziet.

’t Was een volgepropt weekend. Dat is nog eens werken! Dat is nog eens leven! Vier meetings, een radio-interview en drie huisbezoeken in twee dagen.

Een bezoek in de gevangenis. Wat wonderlijk om weer de gevangenispoort door te gaan en te zien sluiten achter mij. Er is geen angst in mij als ik in zo’n omgeving kom. Ik mag zelf straks de poort weer uit, zodra ik het wil. Maar ’t maakt mij ook niet zenuwachtig, want wat nableef in mijn herinnering van eigen gevangenisdagen is niet triest. Ik denk het meest aan wat de Heiland voor mij was in die dagen, het zingen in de eenzame cel en ’t luisteren naar Zijn stem. En heel diep in mijn onderbewustzijn verberg ik de spanningen, het afgrijzen, het heimwee dat ik er leed. Ik begrijp ze beter, hen die er nu zijn. Ze staan niet ver van mij af. Als ik tegenover de Canadese jongen sta, wiens vrienden mij zijn adres hebben gestuurd om hem te bezoe­ken, hebben we al gauw contact. Ik laat hem vertellen en spreek tot hem over de liefde van de Heiland en de nood­zakelijkheid en mogelijkheid van volkomen overgave aan Hem. Ik kijk om mij heen, achter een soort gaas, is een hok waar op de grond de omtrek van voeten getekend is. We bidden samen, de jongen en ik. Als hij weggaat is er in zijn ogen een blije blik, hij heeft aanvaard het licht dat alle duister kan verdragen.

De altarcall is de uitnodiging aan het eind van een samenkomst om naar voren te komen en zich over te geven aan Christus.

 

De verloren Zoon (Luc. 15:32) gedachten van H. Drummond

De geschiedenis van de verloren zoon uit (Luc. 15:11-32) laat ons ook twee karakters zien, waarin worden uitge­beeld zonden van het lichaam en zonden van het gemoed. De jongste zoon leek volgens menselijke begrippen de ergste: hij verbraste zijn goed met lichtekooien en bracht schande over zijn vader en zichzelf. Het waren hartstocht zonden, of zonden van het lichaam.

Maar Christus legt een andere maatstaf aan. Hij ging juist tot tollenaars en lichtekooien en zegt tot mensen als de oudste broeder: zij zullen u voorgaan in het Koninkrijk Gods. Deze had gemoeds-zonden en het gemoed komt het geestelijke het meest nabij.

De oudste zoon was deugdzaam en plichtsgetrouw, hij verbraste zijn geld niet en werkte steeds bij zijn vader en toch vindt God zijn zonden veel erger dan die van de jongste zoon. Het was slechts slechtgehumeurdheid, maar wat zat daar achter? Hij werd boos en daardoor kwamen naar voren: liefdeloosheid tegenover de verloren zoon, die gered was. In plaats dat hij blij was. werd hij kwaad en ging niet eens naar zijn broer toe, maar sloot zich buiten. Hij bedierf ook het feest en de blijdschap van de Vader en de feestvierende gasten. Hij was jaloers en trots en wilde zich niet buigen en ongelijk bekennen. Ook kwamen naar voren: eigengerechtigheid norsheid, lichtgeraaktheid en koppigheid. We lezen niet, dat de jongste zoon weer weggegaan is door die liefdeloze ontvangst. Hoevelen van ons bederven door deze slechtgehumeurdheid niet het leven van hen, die met ons in aanraking komen en houden ande­ren van Christus terug, of jagen hen, die Hem zoeken, bij Hem weg. De toorn bracht al deze eigenschappen aan het licht en toch vergoelijken de mensen slechtgehumeurdheid zo graag. De toorn is de opstijgende waterbel, die de ver­derfelijke gassen op de bodem verraadt. Ze openbaart een dozijn afschuwelijke zonden, waardoor onnoemelijk veel leed in de wereld komt en die wel de zonden der vromen genoemd worden, omdat zij bestaanbaar zijn bij een zedelijk karakter, tenminste wat de mens er voor verslijt.

Ze komen voor bij mensen, die de zonde van de jongste broer nalaten, maar waarom? Omdat ze er meestal te laf voor zijn. Verloren zoons zijn dikwijls veel meer teder en edel­moediger en voelen zich gewoonlijk meer zondaar. De mens heeft een verkeerde opvatting van zonde. Een losbol kan een beter mens zijn, dan een zuurziende christen. De ge­volgen van boosheid zijn dikwijls een onrechtvaardig oor­deel en beslissingen, die moeilijk te herroepen zijn, zonder grote zelfverloochening.

De oudste zoon wilde niet binnengaan en daardoor onge­lijk bekennen. De gevolgen waren voor hemzelf en de ande­ren funest. Hij sloot zichzelf buiten en hoe dikwijls doen wij hetzelfde?

Ten opzichte van kinderen is het ook verkeerd, omdat ze dikwijls gestraft worden, zonder rechtvaardig verhoor. Ze doden in kinderen het gevoel voor rechtvaardigheid. Het grootste kwaad ligt er echter voor een christen in, dat hij anderen van Christus afhoudt. Een christen moet rondgaan goed doende en helpende, zoals Jezus van Nazareth deed. Dan leren ze door ons, Christus kennen. Wij zijn dikwijls zulke slechte brieven van Christus. Een slecht humeur ver­oorzaakt invretend, blijvend, onnodig leed en is dus in wezen zonde tegen de naastenliefde. Liefde, dienende, gevende liefde, verkrijgen we alleen, door vervulling met de Heili­ge Geest, door Christus te gehoorzamen en steeds weer onze fouten te belijden en ons te verootmoedigen voor God en voor hen, die wij bedroefd of afgesnauwd hebben.

In de wereld sluit een christen zich dikwijls buiten menige hemel, die van vriendschap, van familieleden, Christelijke arbeid, hulp aan armen of bedroefden. Christus overwon niet door een leger, of geld, of door het bouwen van kerken, maar door de liefde. Vele christenen worden oud, onbemind en liefdeloos, omdat ze zich niet geheel aan Hem overgeven en Zijn geboden niet bewaren. Nu zijn er zonden die een Christen ineens kan laten, bijv. drankzucht, overspel, dief­stal, onreine gewoonten, roken, snoepen, te veel of te lekker eten enz., dat zijn alle lichamelijke zonden.

Om echter bevrijd te worden van lasteren, wrok, haat, egoïsme, liefdeloosheid, pessimisme, angsten voor de dood, eigenzinnigheid, overdrijven, afgunst, gedruktheid, drift, ijdelheid enz., is veel tijd nodig. Daarvoor is het nodig een nieuw schepsel te worden. “Zo is dan wie in Christus is, een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, zie het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17). Hiervoor is nodig, elke dag weer, een leven van verootmoediging en zelfverlooche­ning, alleen ziende op Jezus en op Zijn overwinningskracht en liefde. Hiervoor is het nodig van Hem te leren nederig­heid en zachtmoedigheid en dat is veel moeilijker te leren dan vreemde talen, De leden van de hoge Joodse Raad, het Sanhedrin, moesten zeventig talen kennen, maar velen van hen hadden niet nederigheid en zachtmoedig­heid geleerd, omdat ze te hoogmoedig waren en zich lieten voor­staan op hun talenkennis en kennis van de Schriften. Maar deze kennis is volkomen waardeloos wanneer ze niet in praktijk wordt gebracht. Wij moeten ons dagelijks oefenen tot Godzaligheid; de liefde najagen en ons lichaam be­dwingen en brengen tot dienstbaarheid; onze zaligheid wer­ken met vreze. Dit zijn alle dingen, die wij zelf moeten doen, elke dag weer en die even nodig zijn en nog nodiger dan eten, drinken, talen leren of wat ook.

Wij brengen hiervan echter niets terecht als wij dit in eigen kracht menen te kunnen doen. Wij hebben hiervoor elke dag en elk ogenblik de kracht nodig van de Heilige Geest, Die al deze eigenschappen in ons werkt, door ons geloof in de overwinningskracht van de Here Jezus Chris­tus, die Zelf ook, door lijden gehoorzaamheid moest leren. (Heb. 05:08). Geve Hij ons de behoefte en de liefde, om elke nieuwe dag, ’s morgens vroeg met Hem te beginnen en de gehele dag op Hem te zien, dan zullen wij ook ons zelven verloochenen en dragen de lasten van anderen en hun lastigheden, vooral van hen, met wie wij dagelijks omgaan. Laat het heden zo bij U en mij mogen zijn en blijven tot glorie van den Here Jezus Christus.

 

Het leven en werk van Joh. Chr. Blumhardt door J. A. Schreuder! (1)

Wie over Johann Christoph Blumhardt schrijft vindt een vrij groot aantal beschrijvingen tot zijn beschikking, die echter alle terug gaan op het ene meesterwerk van ds. Zündel, een jongere tijdgenoot van Blumhardt. Ook in dit verhaal zijn veel gegevens aan hem ontleend: dit is niet tel­kens vermeld; hij, die thuis is in de stof zal het aan be­kende citaten merken; hij zal er ook niet veel nieuws in vinden.

Mijn enige bedoeling is om hen, die aan Zündels boek en de verdere Duitse literatuur, die moeilijk te krijgen is, niet toekomen, in de nabijheid te brengen van vader Blum­hardt, die meer was dan theoloog, schrijver en prediker. Hij is ons een vader in Christus, en die zijn zeldzaam, zegt Paulus.

Hij toont ons een leven, waarin we de wereld van het Nieuwe Testament herhaald zien, alsof een geheime, innige wens, die we onvervulbaar dachten, in vervulling gaat. We verkeren hier met een man, wie het gebed is als de adem­haling, het evangelie niet slechts een woord, maar een kracht, doordat hij het, hij theoloog, durfde nemen zoals hij het vond, als woord van God. Zonder voorbehoud waagde hij het er met die bijbel op, en dit leidde hem van de ene ervaring tot de andere. Elke nieuwe ervaring ver­meerderde zijn hoop, zette zijn leven meer in gloed. Hij maakt ons verlangend, en meer dan dat: hij wijst ons met macht de weg naar ons heil.

Daarom werd dit verhaal met blijdschap en dankbaar­heid geschreven, in het geloof dat hier en daar de wind van Gods geest zal waaien door de woorden en werken van Zijn Apostel Blumhardt.

Jeugdjaren.

Een mens wordt gevormd in zijn jeugd. En juist over deze periode van Blumhardt’s leven is weinig bekend. Hij is op­gegroeid in een zeer eenvoudig milieu: zijn vader was houthakker in Stuttgart. Als tweede zoon in het gezin werd Johann Christoph geboren op 16 Juli 1805, toen de oorlog zwaar drukte op de Zuid-Duitse landen. De legers van Napoleon trokken ook door Stuttgart heen, plunderend en vernielend zonder zin.

Maatschappelijk eenvoudig, geestelijk van adel waren vader en moeder Blumhardt Ze waren opgegroeid in de nadagen van het 18e -eeuwse rationalisme, dat alle heil ver­wachtte van het menselijk denken; deze stroming is ont­staan onder invloed van de ontwikkeling der natuurwetenschappen. en bracht mee een neerzien op alle traditionele waarheden, ook die van het godsdienstig leven. Men maak­te zich los van dogma’s en eiste een algehele vrijheid van denken op voor de mens. Velen hadden zich van de kerk afgewend, en het evangelie alle goddelijkheid ontzegd. Maar tegen dit alles ontstaat overal in het klein en in ’t verbor­gen. verzet van mensen, die aan de bijbel blijven vasthou­den als aan het woord van God en de openbaring van Zijn wil; juist nu de geest van hun tijd “vrijheid” predikt, zoeken zij de “gebondenheid” van het Discipelschap.

Geloofsgenoten vinden elkaar altijd, en zo ontstaan er groepen, die haarden zijn geworden van levend geloof. Niet altijd: hier vlak naast ligt het gevaar van farizeïsme, van een zich afscheiden van de wereld. Toch zijn deze kleine gemeenschappen van zeer groot belang geweest voor het godsdienstig leven in de 19e eeuw, b.v. de Hernhutters, die ijverige ploegers op Gods velden.

In die kringen van fris geestelijk leven waren de ouders van Blumhardt thuis. Als kind was de dagelijkse omgang met de bijbel hem gewoon, hij groeide op in de nabijheid van de levende Heiland, tot Wie zijn ouders hem, door hun dagelijks leven, onopzettelijk en trouw heenleidden. “Kinderen, laat je liever je hoofd afslaan dan dat je Jezus verloochent” hield de vader zijn kinderen voor.

(Wordt vervolgd).

Dagelijks brood

Zondag 19 Januari.

Want ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot behoud voor eenieder, die gelooft. (Rom. 01:16).

Als het Woord Gods in ons werkelijk Gods woord is geworden, is er geen plaats meer voor mensenvrees. Dan brandt het in ons als een vuur.

Wie beseft dat in de grote ellende der mensen alleen het evangelie redding kan brengen, zal steeds weer dit evangelie uitdragen. Niet de gloed van onze overtuiging, of de oprecht­heid van ons bedoelen of de verhevenheid van onze gedach­ten is de redding, doch alleen het onbegrijpelijke wonder, dat in dit evangelie God zich barmhartig neerbuigt tot de verloren mens en tot hem spreekt.

Gods woord is altijd een kracht. Nimmer is het dood of onwerkzaam. Daarom is het nodig dit woord onvervalst en eenvoudig te brengen. Het is voor ieder, die gelooft, een kracht tot behoud. Doch zonder geloof wordt het een oor­deel, omdat men zo’n grote genade verwerpt.

Het is genade Gods voor ieder die dit leest, voor ieder die dit hoort. Voor God is de ene mens niet meer dan de andere mens. Lezen: (Jes. 55:06-11).

 

Maandag 20 Januari.

Want de gerechtigheid Gods wordt in dit evangelie ge­openbaard uit geloof tot geloof. (Rom. 01:17),

Dat God rechtvaardig is, is voor ons van nature geen reden tot vreugde. Integendeel, ons geweten klaagt ons aan en wij vrezen voor deze toornige Rechter. Toch kunnen wij geen rust vinden buiten God. In Hem leven en bewegen wij ons. Hoe zullen wij vrede vinden bij onze Rechter?

Het evangelie openbaart ons hoe deze gerechtigheid Gods in het sterven van Christus ten volle bevredigd is. Alle zondeschuld is in Zijn sterven geboet.

Christus is de Rechtvaardige, die in Zijn ganse leven onder de wet is geweest (daarom werd Hij besneden) en deze ten volle heeft vervuld. Door het geloof worden wij zo met Hem verenigd, dat Zijn gerechtigheid de onze wordt. Ook dit wordt ons in het evangelie door God geopenbaard. Deze gerechtigheid van God stilt onze honger en dorst naar gerechtigheid, die wij zelf nimmer kunnen stillen.

Wie deze diepe waarheid gelovig aanvaardt zal steeds rijker genade ontvangen. Zijn geloof wint in vastheid, kracht en diepte: het begin is geloof en het einde is nog steeds geloof, dat steeds meer wordt: een zeker weten.

Lezen: (Heb. 09:11-15).

 

Dinsdag 21 Januari.

De rechtvaardige zal uit geloof leven. (Rom. 01:17).

Niet onze vrome stemming van gisteren of ons nederig ge­voel van vandaag, niet ons vurig gebed of juist inzicht in de waarheid geeft ons het eeuwige leven. Het is het geloof dat zich de rechtvaardigheid van Christus toe-eigent.

Het geloof verenigt ons zo met onze Heiland, dat wij één lichaam worden met Hem en Zijn rechtvaardigheid ónze rechtvaardigheid wordt. Daarom is er slechts één eis voor ons ook weer deze dag: Blijf in Christus. Wie in Hem blijft zondigt niet. Zoek in uw ochtendgebed reeds deze eenheid en tracht deze dag in deze eenheid te leven. In deze gemeenschap sterft de zonde.

Als het oordeel Gods gaat over het menselijk geslacht, zult u veilig zijn in Christus verdienste. U bent in Christus verborgen bij God.

Lezen: (1 Joh. 03:01-10).

 

Woensdag 22 Januari.

Want de toorn Gods openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden. (Rom. 01:18) Willen we recht begrijpen hoe rijk de genade Gods is, die ons bewezen is, dan moeten we iets verstaan van de toorn Gods, die brandt tegen alle ongerechtigheid. De Bijbel spreekt van God als van een verterend vuur. Te weinig wordt hierover gesproken. Daardoor is onze dankbaarheid en liefde zo klein.

Deze toorn Gods wordt ten volle openbaar in het name­loos lijden van Christus. Doch tevens is ons hier geopen­baard de volle liefde Gods, die ons een weg ten leven ont­sloot. Door dit lijden zijn wij van Gods toorn verlost. Doch wie niet wil geloven in dit offer, dat geheel buiten hem werd gebracht, zal eenmaal deze toorn Gods ten voile moe­ten dragen. Want hij heeft de stem van de waarheid, die ook in zijn hart sprak, gesmoord onder vuilheid, leugen, hoogmoed en egoïsme. Gelukkig de mens, die niet te hoog­moedig is om uit genade te willen leven.

Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Donderdag 23 Januari.

Want hetgeen van God niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien zodat zij geen verontschuldiging hebben. (Rom. 01:20).

Wij hebben van jong af getracht ons te verontschuldigen over onze misstappen, als wij absoluut niet geweten hadden, dat God bestond en Zijn wet niet kenden, zouden wij ons zeker, en met recht, hier achter verschuilen. De mens weet echter, dat er een God is en Zijn wet is in zijn hart ge­schreven. Laten we niet denken, dat de heiden of de moderne mens, die de Bijbel niet leest, vrij uit gaat; immers ook zij weten, door de majesteit der schepping en de stem van hun geweten, dat God bestaat en dat Hij wil, dat ze het goede doen. Zoals God in de onbezielde schepping Zijn kracht en wijsheid openbaart, zo wilde Hij in de mens Zijn liefde en heiligheid openbaren. De mens heeft zich echter door ongehoorzaamheid aan de gemeenschap Gods onttrokken en onttrekt zich nog steeds. Daarom is ook zijn onmacht tot het goede een bewijs, dat hij afgevallen is van God, de Bron van het goede. De sprake Gods in de natuur en in de ellende van den mens ontnemen den zondaar alle ver­ontschuldiging.

Lezen; Psalm 19.

 

Vrijdag 24 Januari.

Hoewel zij God erkennen, hebben zij Hem als God niet verheerlijkt of gedankt, maar zij hebben zich in hun over­leggingen verloren en het is duister geworden in hun onver­standig hart. (Rom. 01:21).

De ellende van de mens na zijn val blijkt wel het meest in het feit dat hij de waarheid, het juiste inzicht in de orde der dingen, verloor en ijdele droom als waarheid ging be­schouwen. Zijn dwaasheid is, dat hij zich inbeeldt de waar­heid te bezitten, terwijl hij de waarheid, die God hem open­baart, als dwaasheid verwerpt. De prediking van de verlossing door het bloed minacht hij, doch de weg der zelf­verlossing zoekt hij te gaan, cultuur, techniek en beschaving vereert hij als ware gelukbrengers, terwijl ze hem ellendig en arm laten. Gelukkig, indien u zich deze dag met een stille glimlach in de liefde Gods kunt verblijden, die u vond aan de voet van het kruis. Lezen: (1 Kor. 01:18-25).

 

Zaterdag 25 Januari.

Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid. (Rom. 01:24).

Naarmate de mens zich in eigenwillige godsdienst ver­strikt voltrekt zich in hem het gericht, dat hij een slaaf wordt van zijn hartstochten. Dit is te treffender omdat hij zo menigmaal het goede, het reine en edele vereert en zoekt. Het leven in de zonde is, hoe vreemd het ook klinkt, een straf van God, daar het ingaat tegen het beter weten in de mens. De mens wil ’t goede menigmaal, doch doet ’t kwade.

Het is een van de dwaasheden van de moderne mens te denken dat hij zedelijk zou kunnen leven zonder God. Zonde straft de zondaar want zij maakt hem steeds meer tot haar dienaar.

Er is verlossing van deze dwang der zonde. Dit is de blijde boodschap tot ieder die zelf nog vecht tegen ingeworteld kwaad en verborgen hartstocht. Deze verlossing is even reëel als de slavernij der zonde. Doch ze wordt slechts ge­vonden daar waar Christus heer van het hele hart is ge­worden. Hebben wij ons reeds helemaal aan Hem overgegeven?

Lezen: (Joh. 08:30-36).

1947.01.11

 

Vrij van de wet

Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. (Gal. 04:04-05).

“Opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”

Velen spreken alsof wij van nature dit recht reeds be­zitten. Dat God onze Vader is, spreekt bij hen vanzelf. Hij heeft ons immers geschapen? En wij allen, wij zijn Zijn kinderen.

Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand.

Waar wij mogen wonen, in wat streek of land,

Hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal,

Kind’ren van één Vader zijn wij allemaal.

In dit versje ligt heel deze gedachte in al zijn schijnbare vroomheid uitgespreid.

Doch de Bijbel spreekt anders.

Die zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die ernstig God zoekt.” En; “toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen”.

In ons hart stémmen wij toe, dat de wet van God goed is. Wij stemmen het toe in onze menselijke rechtspraak waar we steeds de partij van God kiezen en de zonden in onze medemens veroordelen.

Doch zelf doen we dezelfde dingen. Onwaar, onheilig, hoogmoedig, hatelijk staan we in het middelpunt van onze egoïstische verlangens.

Doch deze dubbele houding wreekt zich. Ze geeft ons een voortdurend gevoel van schuld. Ons geweten klaagt ons aan. De wet, die God gaf als een weg ten leven, ze wordt ons een vloek, een oordeel.

Neen, het is niet de schuld van de wet. Deze is goed en heilig en rechtvaardig, doch wij kiezen op iedere tweesprong in ons leven steeds weer de verkeerde kant. “Het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dit is de tweestrijd van de natuurlijke mens en ook van de Christen, die nog niet vrijgemaakt is van de wet der zonde. En het oordeel over dit alles is de dood.

Laat ons zien hoe God in deze grote nood Zijn Zoon gezonden heeft, opdat, zoals onze tekst zegt. Hij hen, die onder de wet waren, vrij zou kopen.

Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.

Tweeërlei doel had Christus: om in Zijn dood onze schuld te voldoen

en door Zijn leven de wet te vervullen.

Daarom werd Hij ontvangen in een vrouw, om geboren uit haar, ons vlees en bloed aan te nemen en zo te kunnen sterven.

Aan het eind van Zijn leven heeft Hij alle schuld van het menselijk geslacht op Zich genomen. Ja, Hij is zonde voor ons geworden en met deze schuldenlast beladen ging Hij de toorn van God tegemoet. Gedurende deze urenlange hellevaart heeft Hij de volle gloed van Gods toorn over ons verdragen. Ze heeft in alle felheid in Hem gewoed, zodat Hij ’t uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Doch na deze hellevaart is dan ook de toorn Gods uit­gebrand, omdat er niets meer was om te verteren.

Toen had Hij de schuld gedragen van allen, die hun hand leggen in Zijn hand, van allen, die gelovig opzien tot deze Emmanuel, deze Heiland van de wereld.

Doch om dit te kunnen doen was het nodig, dat de wet op Hem geen vat had.

Deze heilige wet Gods is niet terzijde geschoven. Dat kan nooit met Gods woorden. Ze is vervuld door Hem die het kon zeggen: Er zal geen tittel of jota ter aarde vallen zon­der dat het alles zal zijn vervuld.

Vanaf zijn geboorte heeft Hij deze wet Gods gehouden. Niet slechts uiterlijk, doch inwendig. Ze was als in Zijn binnenste geschreven. En geen Satan kan ooit de vinger leggen op een gebod Gods, dat niet in Christus’ leven is volbracht.

Als teken van deze dienstbaarheid onder de wet kreeg Hij het teken der besnijdenis in het lichaam.

Want immers het teken der besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond met God. Het verbond dat zegt: “doe dit en gij zult leven.”

Aan het eind van Zijn leven kan Hij in dubbele be­tekenis zeggen: Het is volbracht. Niet alleen de schuld was gedragen, doch ook de wet was vervuld.

Nu heeft Hij recht gekregen om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen.

De wet zal over U niet heersen, jullie zijn niet onder de wet, doch onder de genade.

Welk een onuitsprekelijk voorrecht bezitten wij boven allen, die onder het oude verbond leefden.

Zeker, zij zijn ook door genade zalig geworden, want uit de werken der wet is geen mens behouden.

Doch dit was hen niet openbaar, het was een zaligheid, die van verre gezien en omhelsd is.

Hun geweten was nog niet gereinigd van dode werken.

Zij bezaten niet die heerlijke vrijmoedigheid, die ons steeds wordt voorgehouden om te gebruiken: het weten, dat de wet volbracht is.

Dit is onze vreugde, dat wij in geloofsverbondenheid met Christus mogen geloven, dat de wet in ons volbracht wordt.

Wij, die het mogen zeggen: Abba. Vader, omdat de Geest in ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.

In het geloof hebben wij deel aan het werk van Christus. De wet in ons volbracht.

De rechtvaardige zal door het geloof leven, d.w.z. door het geloof grijpt hij en eigent zich toe de rechtvaardigheid van Christus. Daarvan is de doop het symbool. Wij be­lijden daarmee, dat wij opgestaan zijn met Christus tot een nieuw leven, het oude is voorbij, het is alles nieuw. De zonde zal over u niet heersen. Wij zijn voor de zonde ge­storven… Dit grote, dit machtige, belijden wij niet op grond van wat we in onze daden zien, doch op grond van onze lotsverbondenheid met Christus.

Daarom is het zo dwaas om te zeggen: de doop is in plaats der besnijdenis gekomen. Als het zo was, dat beide ongeveer dezelfde betekenis hadden in slechts een andere vorm, dan zou Paulus niet schrijven: indien gij u laat besnijden heeft Christus geen nut…

Neen, het is een verloochening van dit grote feit, dat wij niet meer onder het voorwaardelijke verbond van de wet leven, doch onder het onvoorwaardelijke verbond van de genade. Een verbond waar we niet krachtens natuurlijke geboorte, doch slechts door wedergeboorte toe behoren.

Natuurlijk rijst de vraag, die ook Paulus voorlegt: Is dit dan een vrijbrief tot zondigen? Zullen we nu maar raak leven en zondigen omdat we niet meer onder de wet, doch onder de genade leven?

Dat zij verre.

Want immers deze lotsgemeenschap met Christus is een gemeenschap des geloofs. Wij zijn Zijn slaven geworden en kunnen geen slaven van de zonde meer zijn.

Er is een gemeenschap die nooit voor de oude mens geldt: deze is dood in de zonde, deze eenheid met Christus geldt de nieuwe mens.

En deze nieuwe mens is geroepen tot gerechtigheid en heiligheid.

Wie omziet en terugkeert tot het zondige, waar we aan gestorven zijn, doet het meest afschuwelijke wat denkbaar is: hij acht het bloed van Christus onrein.

De eis van de wet moet vervuld worden in ons (Rom. 08:04). Daarom mogen wij niet naar het vlees, doch moeten naar de Geest leven. Want de gezindheid des vlezes is de dood. Indien u naar het vlees leeft, zult u sterven, maar indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven.

Wie dit alles recht inziet, leeft als een nieuw mens en heeft een niet uit te spreken blijdschap in het hart.

Christus geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij ons, die onder de wet waren, vrij zou kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

Wie dit heeft ondervonden, wie dit uit de Geest heeft geleerd; hij zegt met overstromende dankbaarheid:

O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onna­speurlijk Zijn wegen.

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid.

Amen.         

Br.

 

Schuldig verzuim door A. Zijp

(Deut. 06:07): “en gij zult ze Uw kinderen in­scherpen, en daarvan spreken als u in Uw huis zit en als u op de weg gaat, en als u gaat slapen en als u ópstaat”.

Een meisje, dat in een positief, maar zogenaamd vrij Christelijk gezin was opgegroeid, vroeg mij enige dagen vóór het Kerstfeest: “Maar was het eigenlijk geen zonde van Maria, dat zij bevrucht was, er staat toch, dat ze ondertrouwd, dus nog niét getrouwd was?” Zonder twijfel heb ik grote ogen opgezet, en ik antwoordde: “Welneen, het was toch de Heilige Geest Zelf die in Maria het leven heeft gewekt, wist je dat dan niet”? En zij antwoordde: “Neen, dat wist ik niet.” Toen lazen wij samen (Luc. 02:34), waar Maria vraagt: “Hoe zal dat wezen, omdat ik niet intiem met een man leef”. En het antwoord van de Engel in (Luc. 02:35): “De Heilige Geest zal over U komen, de kracht van de Allerhoogste zal U overschaduwen: daarom, dat Heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”, Daarna lazen wij nog (Matt. 01:18): ”Want, als Maria met Jozef onder­trouwd was, eer samen geslapen hadden, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest.” Toen was het voor dit meisje volkomen duidelijk, en eigenlijk was het Kerstgebeuren nu pas voor haar het Kerstwonder geworden.

Hoe ben ik geschrokken van zoveel onkunde. En toch, ieder arbeider in de wijngaard van de Heer kan soortgelijke staaltjes vertellen van onbekendheid, die hij ontmoette, met de belangrijkste en duidelijk in de Bijbel geopenbaarde waar­heden. De onkunde is ontstellend groot!

En nu willen wij hier iets opmerken. Deze vreselijke on­kunde wordt meer gevonden in zogenaamde vrije-Christelijke kringen, dan in wel meelevende streng kerkelijke kring. Dit feit heeft wat te zeggen.

Enerzijds wordt helaas in sommige kerkelijke kringen een zodanige nadruk gelegd op de leer, dat de persoonlijke geloofsverzekerdheid daardoor op de achtergrond geraakt. In deze kringen staat de verstandelijke kennis der voornaamste heilswaarheden vaak op een hoog peil.

Anderzijds zijn er juist door de overheersende en bijna uitsluitend dogmatische prediking in sommige kerkelijke krin­gen allerlei vrije kringen en vrije evangelisaties enz. ont­staan, waar nagenoeg alle nadruk gelegd wordt op de per­soonlijke heilsverzekerdheid. In de prediking wordt altijd weer, en zeer terecht, de nadruk gelegd op persoonlijk geloof. Bekering en verzoening komen in alle toespraken naar voren, maar waarom een mens alleen door geloof kan behouden worden, waarom juist het bloed van Jezus Christus voor de verzoening nodig was en hoe men de nood­zakelijke heiligmaking deelachtig kan worden komt zeer on­voldoende naar voren. Het leerstellig onderricht wordt vaak schromelijk verwaarloosd. Aan Godsdienstonderwijs voor de jeugd wordt helemaal niets gedaan. Over het Wezen van God en de eigenschappen van God, over de val van de mensen en de con­sequenties daarvan, over Gods gang door de geschiedenis van de mensheid, over de Bijbel als het Woord van God, en over de inhoud van de Bijbel enz. enz. enz. heerst vaak een bedroevende onwetendheid. Hier is schuldig verzuim.

Als men in de zogenaamde vrije kringen dichter bij de Heer meent te leven, moet dit ook uitkomen in het nauw­gezet en biddend onderzoek van Gods Woord. In het ken­nen van God zoals Hij Zich geopenbaard heeft, in het leren kennen van onze verhouding tot Hem zoals Hij ons die toont. Dan moet dat ook uitkomen in het Godsdienstig onderwijs dat wij onze kinderen geven of doen geven. Wie dit niet doet, maakt geen ernst met het dienen van God. Wie aan zichzelf en aan zijn kinderen het Godsdienstig onderwijs onthoudt, geeft geen hoge dunk van zijn liefde tot God. Wie hier geen ernst mee maakt, is in schuldig verzuim.

Hoe wilt u, en hoe zullen uw kinderen de tegenstander van God wat hebben te antwoorden, indien u niets weet van de Heer uw God? Hoe zult u kunnen staan in de Geestelijke strijd, indien u het zwaard des Geestes niet weet te hante­ren?

Ik sprak een jonge man van nog geen twintig jaren oud, die eigenlijk nu pas met Bijbelonderzoek was begon­nen. en hij zei: “De mensen denken dat de Bijbel een ver­velend boek is, maar ik vind hem ontzettend interessant”. Wij zouden het wat anders zeggen, maar het is waar, er is geen boek in de wereld in staat om zoveel belangstelling te wekken als juist de Bijbel. Elk kind van God. dat biddend in de Bijbel graaft, vindt telkens weer nieuwe schatten. En deze diamantmijn van Gods genade wordt nimmer uitgeput. Maar de grote tegenstander, de duivel, gaat rond en zegt dat de Bijbel een vervelend boek is, hij, die grote leugenaar, doet alles om ons en onze kinderen er van terug te houden om Gods Woord te onderzoeken. Maar laat ons Satan weerstaan, en God geloven die ons zegt, dat Zijn Woord ons een vermaking, een blijdschap zal zijn, de ganse dag. Dat Zijn Woord ons verstandig maakt, dat het is een Licht op ons pad en een Lamp voor onze voet. Hebben wij dit in onze donkere dagen niet nodig? Zullen wij ons en onze kinderen laten wijsmaken, dat de Bijbel een vervelend boek is? Dat het onderwijs in de kennis van God en van Zijn dienst niet zo belangrijk is?

Laat ons de vijand weerstaan. En, evenals Israël, met elkander en met onze kinderen spreken over Gods Woord, en over Gods weg “als wij in ons huis zijn, en als wij er op uit trekken, en als wij ter ruste gaan, en als wij opstaan”. De dienst des Heren is geen bijzaak, maar zij is de hoofd­zaak, het aller voornaamste. Wie dit zijn kinderen niet “leert” of doet leren, is in een heel ernstig en zeer schuldig verzuim. Dit verzuim moet worden goedgemaakt. Deze vreselijke on­kunde moet verdwijnen. Het moet anders worden.

 

Voorttrekken!

Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken. (Ex. 04:15).

Eindelijk is de verlossing gekomen in de bange nacht van ballingschap voor de Israëlieten. Ze hebben zo vaak ge­zucht: ‘t lijkt wel of er nooit een eind aankomt!” Denk U eens in, geslachten worden geboren en sterven en nog al­tijd is dat volk in ballingschap. Totdat er het eerste gloren komt, als Mozes, de man Gods, uit Midian komt en de be­lofte brengt van vrijheid die komt. Er is daar gezucht door de ouden of ze ’t nog wel zouden beleven, er is daar ge­vreesd door de bangerds, wat er allemaal nog wel zal kun­nen gebeuren. En er gebeurde niets; ja er gebeurde wel iets: de ouden stierven, de bangerds kregen gelijk, dat het nu nog veel zwaarder werd. Totdat… totdat die laatste nacht kwam, toen God door een machtige arm zijn volk uit Egypte wegvoerde…

Daar trekken ze heen in de richting van de woestijn. Is het Farao wel ernst geweest met zijn belofte van vrijheid? Schijnbaar niet, want als Israël is bij de landengte en door­tocht verlangt door de vestingmuur, schijnt deze doortocht geweigerd te worden en zakt Israël af langs deze vesting­muur in de richting van de zee.

Farao hoort, hoe het volk trekt en krijgt spijt van zijn plotselinge opwelling dit volk op aanstoken van de revolutionair Mozes te hebben laten trekken. Hij zendt een leger van strijdwagens (een pantserdivisie dus) achter het vertrekkende volk en dit zit nu in de val: van voren de zee, van achteren het leger en boven hen de dreigende invallende Oosterse nacht.

Dat is wel hopeloos. De zaak zit volledig ingesloten en er is geen uitkomst meer mogelijk. En dan leest u daar nu tussen al die mededelingen van een benarde toestand deze woorden: “Zeg tegen de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”

Maar dan moet je maar kunnen! Daar vóór hen ligt de dreigende zee en zelfs de eb biedt nog geen gelegenheid tot een doortocht, hoe zul je voorttrekken? Hoe? Dat kunt u in dit verhaal lezen, hoe Mozes dat doet: In absoluut ver­trouwen op God. “De Heer zal voor u strijden en u zult verwonderd stil zijn,” zegt Mozes. En de Heer strijdt voor hen. De wolkkolom maakt de nacht tot duisternis, zodat het Egyp­tische leger geen “contact” met Israël kan krijgen en in de vroege ochtend blaast een felle Oostenwind de Rode Zee leeg, zodat er een pad vóór hen ligt. “God baande door de woeste baren en brede stromen hen een pad.” zingt later de dichter en het pad, dat Israëls redding wordt, is de ondergang van de vijand.

Eigenlijk zijn wij allemaal op reis uit de ballingschap naar het beloofde land. U gelooft niks zegt u? Toch wel iets. U gelooft dat het straks allemaal weer goed komt, op de een of andere wijze. U gelooft in de toekomst. U gelooft in Uw paradijsje, hoe u dat zich voorstelt doet er vandaag minder toe, maar u zegt vaak tegen uw buurman, dat hij niet meer somber moet zijn, want dat de wereld door zorgelijke tijden heen toch al heel oud geworden is. Dat is uw beloofde land. Of u het zult bereiken is iets anders, het is best mogelijk, dat u niet door de woeste zee of door de woestijn vóór u komt, maar op reis naar het beloofde land is u. De Christen, dat is hij, die zijn leven aan Jezus toe­vertrouwt, is op reis naar het beloofde land, dat hemel heet. Hij trekt door de woestijn heen, die leven heet. Hij komt uit de ballingschap, die zonde is, en weet zich vrijgemaakt door Jezus Christus zijn Heer. Maar de reis is moeilijk. De zee dreigt heel vaak van voren en een pantserdivisie van achteren en boven ons is de lucht donker… Het is heel vaak, alsof God onze bede niet hoort. Vragen we niet her­haaldelijk om een toestand, waarbij de volkeren in vrede en geluk naast elkaar kunnen leven?

Bidden we niet vaak om uitkomst in nood, en ze komt niet…

Ons leven is vaak zo moeilijk, we hebben een taak af te maken en God verhindert het ons, we worden ziek, en liggen lange dagen onrustig uit te kijken. Ik las pas dat mooie boek “De klop op de deur” voor de tweede keer, en weer opnieuw trof me dat leed in het jonge gezin van Filip Craets, die van de trap valt, een wervel breekt, en hij, de prachtige, blijmoedige jonge man voelt zich langzaam weg­teren en weet zeker, dat hij zijn gezin alleen moet laten.

“Konden we maar geloven”, zegt zijn zuster Francine.

Ja, konden we maar geloven.

Kon Israël maar geloven, dan had het gezien, dat juist in de zee redding nabij was. God geeft ons in zijn Bijbel van die teksten, die je nooit moet vergeten. God zegt tot ieder, hoe de levenspositie is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar kan ieder het mee doen. Er is niemand, die daar niet genoeg aan heeft. God zegt ook: “Trek voort!” Hoe ook uw positie is, trek voort, in Mijn kracht, en Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Trek dan voort, lezers in nood of strijd, in druk en leed, in blijd­schap of droefenis, misschien… in doodsstrijd, trek voort, want: Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion, haast voor God verschijnen.

Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jacobs God, geef mij gehoor.

  1. v. Wier Dzn.

 

Onze Werf-actie

Reeds hebben velen onzer lezers zich opgegeven om 4 weken achtereen aan vijf kennissen een blad te zenden en daarna te trachten dezen als abonnee te werven.

Ook ontvingen we vele ingevulde stroken, brieven en briefkaarten met vijf adressen voor proefnummers.

Er waren spontane brieven bij, zoals die van 2 families, die ons schreven: “Gaarne doen we mee!”

Een ander schreef: “Ook ik wil proberen een steentje bij te dragen om deze waarheden te brengen… Uw blad toont de heerlijke druppels, die de overvloedige regen voor­afgaan…”

Weer een ander schreef een briefkaart met 5 adressen met de aanhef: “Mijn geliefde blad wil ik niet schenden door er een stuk uit te knippen, daar mijn huisdokter het alweer heeft, aan wie ik het wekelijks geef…”

Zulke brieven stemmen ons dankbaar en met meer vrij­moedigheid vragen wij dan ook opnieuw aan onze lezers: „Wie doet er mee?”

Wie wil ons helpen het volle evangelie van Christus’ genade, doch tevens de ernstige waarschuwing tot voor­bereiding op Zijn wederkomst in alle kringen van ons land te verspreiden?

We weten dat sommigen het van plan waren, doch het tot nu toe uitstelden. Geef U op als onze medewerker.

Wij rekenen op U.

 

Dagelijks brood

Zondag 12 Januari.

Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het Evangelie van God. (Rom. 01:01).

Een dienstknecht heeft slechts één taak: getrouw te zijn in hetgeen hem opgedragen is te doen. Dit wordt ook van ons vandaag verwacht. Wij behoren met lichaam en ziel toe aan Hem, Die ons kocht met Zijn bloed. Heilige vrij­moedigheid en kracht kan er zijn als we weten in opdracht van onze Meester te spreken en te handelen. Gelijk Paulus afgezonderd was tot verkondiging van het Evangelie, zo zijn we, in zekere zin, allen. Wij mogen ons aan deze af­zondering niet onttrekken, evenmin als aan onze opdracht. De wereld heeft geen behoefte aan christenen, die zoveel mogelijk aan haar gelijkvormig trachten te zijn, doch aan mannen en vrouwen, die alleen durven te staan en Gods boodschap van genade met blijdschap uitdragen.

Lezen: (Matt. 05:13-16).

 

Maandag 13 Januari.

Jezus Christus… gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer. (Rom. 01:03-04).

Twee kentekenen van Gods Zoon worden hier genoemd. Hij heeft Zich tot het diepste vernederd toen Hij ons sterfe­lijk vlees aannam, doch tevens is Hij openlijk geproclameerd als de krachtige Overwinnaar toen Hij opstond uit de doden. Daarop wijzen ook de twee namen hier gebruikt: Jezus, de historische verschijning, de rabbi uit Nazareth; Christus, de gezalfde Messias, onze Heer. Deze heerlijke, alles over­winnende kracht zal het duidelijkst tot openbaring komen als ook wij, die in Hem geloven, op Zijn roepstem de band van de dood zullen afschudden en op zullen staan tot een eeuwig leven. De dood zal over ons niet heersen, want onze Heer heeft de dood overwonnen.

Lezen: (1 Kor. 15:20-28).

 

Dinsdag 14 Januari.

Jezus Christus onze Heer, door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor Zijn naam onder al de heidenen. (Rom. 01:05).

Gehoorzaamheid des geloofs. Er is een gehoorzaamheid die bestaat in geloven. Dit is het enige wat God van ons vraagt. Zijn Heilige Geest wil dit geloven in ons werken doch wij moeten ons gewillig overgeven. Geloven in de be­lofte van Eén, Die niet liegen kan. is niet te moeilijk. Wij behoeven niet te vrezen, dat Hij ons ooit tevergeefs zal laten geloven. Hij blijft trouw aan Zijn Woord en zaligt ieder, die tot Hem komt. Door het geloven worden we in Hem geplant.

En alleen door dit gehoorzaam geloven kunnen we die andere gehoorzaamheid leren die Gods wet vervult. Dit is een gehoorzaamheid door geloven. Een andere gehoorzaam­heid, uit plichtsgevoel, uit angst voor de wet, uit verlangen zichzelf te verbeteren kan voor het scherpziend oog van God niet bestaan. Slechts als wij door het geloof aan Christus’ rechtvaardigheid deel krijgen, kan ons werken eeuwigheids­waarde krijgen. Dan zijn het werken in Zijn gemeenschap gedaan.

Lezen: (1 Joh. 02:28-1 Joh. 03:06).

 

Woensdag 15 Januari.

Aan alle geliefden Gods, geroepene heiligen. (Rom. 01:07a).

Wie onzer voelt zich niet zeer klein als hij bij het begin van de dag zich zo van Godswege hoort toespreken als geliefden. Als wij terugzien op wat in ons leven is geschied, op alle onreinheid, onwaarheid en zelfzucht, dan zeggen we:

Onverdiende zaligheen, heb ik van mijn God genoten,

‘k Roem in vrije gunst alleen,

De dag in te gaan als geliefden Gods geeft ons sterke blijdschap en levensvreugd.

Doch altijd gaat met deze genadige openbaring van Gods liefde samen de oproep om nu ook als geroepen heiligen te wandelen. Geroepen heiligen, dat wil zeggen, dat wij door de roeping van God, Die ook deze dag tot ons komt, afge­zonderd zijn van de wereld en Gode zijn toegewijd.

Wie de liefde Gods wil ontvangen en er zich in wil ver­heugen. moet ook de roeping tot toewijding aan God bewust aanvaarden, in al het werk dat hem wacht

Lezen: (Jer. 01:05-09).

 

Donderdag 16 Januari.

Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus. (Rom. 01:07b).

Genade Gods is de bron van alle ware zegen en van al wat echt leven mag heten. Zo min als een bloem bloeit bui­ten het zonlicht, zo min leeft een mens ten volle buiten de gemeenschap met zijn Schepper. Het overvloeiende leven, dat is de gave Gods. Met dit volle leven hangt ten nauwste samen: de ware vrede. Onrust, onvrede is daar waar het geweten van de mens, en de wet die in hem is, God gelijk geven omdat Hij over onze zonden toornt. Dit is het zelf­verwijt dat ieder natuurlijk mens steeds met zich meedraagt. De eis van God laat hem nooit los, doch steeds kiest hij de zonde. Want hij kan niet anders.

Doch als er gemeenschap is met God. is het hart tot rust gekomen. Het geweten is dan gereinigd.

Dit alles kan alleen door Jezus Christus. Slechts wie door Zijn bloed is gereinigd van de zonden en in Zijn opstan­ding mede is opgestaan tot een nieuw leven ervaart wat het is: Genade en vrede van God te ontvangen. Alle wel­daden ontvangen wij om en door Christus.

Lezen: (Heb. 10:19-24).

 

Vrijdag 17 Januari.

God, Wie ik met mijn geest dien in het evangelie van Zijn Zoon. (Rom. 01:09).

Het dienen van God in het naar buiten gericht leven, vindt altijd zijn oorsprong en kracht in het dienen in de geest. Slechts wie deze morgen zich ootmoedig als een dienst­knecht voor Zijn meester heeft neergebogen kan deze dag in daden tonen dat hij godsdienstig is. Hij alleen kan een volgeling zijn van Hem, die het kan zeggen: ik doe de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.

Dit dienen is niet een wettisch leven in gebod op gebod en regel op regel, doch het is een in woord en daad uitdra­gen van de liefde van God: het Evangelie der behoudenis. Dienen in het evangelie dat is een kostelijke opdracht voor ieder kind van God: getuigen van de liefde die wij zelf ontvingen. Wilt u zo’n dienaar zijn?

Lezen. (2 Kor. 05:11-15).

 

Zaterdag 18 Januari.

Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.

Wie dit kan zeggen is een waar dienaar van Hem, Die zei dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, doch om te dienen.

Vele malen zwijgen wij als we moesten spreken, en als we spreken dan doen we het menigmaal met dat zoet gevoel van zelfbevrediging dat nu de mensen ons toch wel dank­baar moeten zijn omdat we hen het brood des levens uit­deelden,

Doch Paulus voelde zich schuldenaar, zowel aan wijze mensen als aan onwijze mensen.

Dit laatste is nog moeilijker dan het eerste. Aan de ont­wikkelden, de denkers willen we gaarne ons geloof uitleg­gen om hen te overtuigen van de redelijkheid van het Evan­gelie. Doch de onwijze, de achterlijke en onvolwaardige, ze zijn zo onlogisch in hun antwoorden, zo eigenzinnig in hun beweren, ze zijn zo weinig eenvoudig. Om zich van hen een schuldenaar te voelen vereist een sterke liefdesdrang van Christus, een diep bewijs van zijn van eigen on­waardigheid.

Lezen: (1 Kor. 01:26-31).