Toegewijd en toch krachteloos!
Is het mogelijk, dat iemand kan doorgaan voor een toegewijd Christen en toch krachteloos zijn voor God? Deze vraag moeten wij ons ernstig voor de geest stellen. Leven wij niet in een tijd, waarin veel gesproken wordt over toewijding, terwijl toch de openbaring van Goddelijke kracht in de harten maar schraal tevoorschijn treedt?
Zijn daar niet heel veel kinderen van God, die nog slechts de steel van de bijl in de hand houden en lustig rondzwaaien, terwijl het ijzer reeds lang in het water ligt? (2 Kon. 06:01-07).
Hierbij moet ik mijzelf in diepe ootmoed voor God neerbuigen en vragen: Is mijn leven vol van de kracht van God? Vinden mijn gebeden verhoring bij God – en mijn getuigenissen ingang bij de mensen?
In de grote treinloodsen ziet men vaak de locomotieven staan, blinkend gepoetst en opgewreven, met schitterend koperwerk en glanzende stoompijpen. Zij staan echter stil en zijn nutteloos tot gebruik, want hun ontbreekt de kracht om te gaan.
En wat baat een naar-de-mens-gesproken Christelijk leven, als de kracht om tot zegen te zijn, ontbreekt?
O, wat ons leven nodig heeft is de kracht van de Heilige Geest.’ Alleen hij of zij, die dit Goddelijk leven in zich heeft, zal een getuigenis kunnen afleggen dat zielen tot bekering brengt.
Uw stichtelijk woord, al is het in nog zulke bloemrijke taal gekleed, zal een fiasco worden wanneer gij niet in bewuste gemeenschap met God leeft,
Het ernstige van alles is het feit, dat verlies van kracht niet altijd een bewuste ervaring is.
Simson had het niet bemerkt, dat hij zijn kracht had verloren toen hij van Delila’s zijde opstond, want, zo staat geschreven: “Hij wist niet, dat de Here van hem geweken was.” (Richt. 16:20b.)
De Filistijnen echter, wisten ‘t maar al te goed. Dikwijls bemerkte de wereld onze afval eerder dan wijzelf! Simson zei (Richt. 16:20): ”Ik zal ditmaal uitgaan, als op andere malen, en mij uitschudden,” maar zijn vijanden beschouwden zijn woorden als bluf, en grepen hem vast, omdat zij wisten dat hij zijn oude kracht niet meer bezat.
Juist zo geschiedt ’t met Christenen, die hun kracht verloren hebben. De verzoeker wacht zijn tijd af gelijk de Filistijnen in de naaste kamer – hij hoort met een grijnslach de hoogdravende stichtelijke taal uit hun mond aan, maar hij weet: die man is innerlijk leeg, hij is machteloos, op ’n enkele greep van mij zal hij vallen.
Zien de zondaren, tot wie u van Jezus spreekt, achter uw woorden een leven van kracht? Zo niet, dan zullen ze u bespotten en onbekeerd heengaan.
U bidt zoals altijd, maar uw gebeden keren onverhoord tot u terug.
U predikt net als vroeger, maar uw toehoorders blijven koud en ongevoelig, en u geeft de schuld aan hen.
U werkt zoals vroeger met al uw macht, maar daar zijn geen vruchten. Uw boom brengt slechts bladeren voort.
U strijdt tegen de zonde net als eertijds, maar u behaalt de overwinning niet. Niet omdat Satan zo machtig is, maar omdat u uit de gemeenschap met de Almachtige God zijt geraakt!
Toegewijd en toch krachteloos? Hoe komt dat? Een van de oorzaken van het verlies van kracht is wel de indringende atmosfeer van de wereld rondom ons.
Indien Noach de deur van de Ark slechts op een kiertje geopend had, zou het water naar binnen gestroomd zijn, zou de ark binnen afzienbare tijd gezonken zijn.
Is uw leven absoluut gereinigd van de wereld? De Nazireeërs was verboden wijn te drinken, maar, bedenk wel, ze mochten zelfs de vrucht van de wijnstok niet genieten (Num. 06:03-04) en wat een onschuldige vrucht is toch een druif!
“Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet!” (1 Kor. 10:23b.)
U zegt: “Wel, ik ben een Christen en niet gelijkvormig aan de wereld,” maar de zogenaamde onschuldige druiven van de wereld geniet u van o.a. politieke gesprekken, waarin uw ziel opgaat, – zeker soort courantennieuws, – overdreven nationaliteitsgevoel, waardoor u blind wordt voor de deugden van andere volken en u kans loopt verbitterd te worden tegen Staatshoofden van andere landen, – belangstelling voor wedstrijden en toernooien, die de wereld in brand zetten, – dit alles mag geen zonde wezen, toch belemmert het de openbaring van Gods kracht in uw hart. Zullen wij ons niet eens grondig onderzoeken?
Een toegewijd Christen is een afgezonderde!
Hij is evenals Noach afgezonderd van de wereld: God sloot achter hem toe. Die deur, Jezus Christus, maakte scheiding tussen leven en dood.
O, het zal dure offers kosten, maar heeft een leven zonder kracht enige waarde? Immers niet? Het zijn juist de zogenaamde “onschuldige dingen” in het leven van een Christen, die de scheermessen zijn, waarmee de Filistijnen uw haarlokken van kracht afsnijden.
Luister naar de stem van de Heilige Geest en wees gehoorzaam! Hij zal uw aandacht vestigen op “onschuldige dingen”: het lezen van een boek, waarin ‘s Heren naam niet geëerd wordt, – een hobby maken van postzegels, lucifersmerken, sport, enz., – wereldse kleding, – roken, – jagen, – ijdele gesprekken voeren, – een te haastig oordeel uitspreken, – achterklap…
Och, men bedoelt het niet zo erg – maar het toegeven aan dergelijke dingen zal uw geestelijke kracht wegnemen, – u maken tot een Simson wiens ogen verblind worden.
Moge God ons allen tot Nazireeërs maken – mensen, die zich niet alleen onthouden van wat beslist tot de wereld behoort, maar ook van alles waar de valse schijn der wereld doorheen straalt.
Ontledig u – en God zal u vervullen!
(Vrij overgenomen en in het Nederlands overgezet uit: “Die oorvloedige Lewe”).
Contact per Brief
In verband met de levensbeschrijving van Praying Hyde, die we onlangs opnamen, schrijft br. G. de H. te K.:
“Als ik (Matt. 06:05-15) lees, dan zegt Jezus “gebruik geen ijdel verhaal van woorden en wordt aan hen (de heidenen) niet gelijk, die menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden”. Ook wijst Jezus er op dat de plaats van het gebed de binnenkamer is. Het is toch niet nodig om zich “dood te bidden” zoals Praying Hyde heeft gedaan. Het gebed dat Jezus ons leerde bidden is “Het Onze Vader” en aan dit gebed zal men zich niet doodbidden.”
Antwoord. Wanneer Jezus waarschuwt tegen een ijdel verhaal van woorden en om de heidenen hierin niet gelijk te worden, dan bedoelt Hij hiermee niet dat ons gebed toch vooral kort moet zijn. Zelf bracht Hij menigmaal de nacht door in het gebed. Ook van Paulus lezen we, dat hij niet ophield voor de gemeente te bidden (Kol. 01:09) en hij schrijft aan de Efeziërs: ”Bidt met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest”.
De fout van vele heidenen was dat zij in het bidden zelf een verdienstelijk, een Gode-welgevallig werk zagen. Deze gedachte, die we ook bij de Roomse kerk vinden, is dat wij door de verdienste van het gebed, God kunnen bewegen iets voor ons te doen. Zij menen door de veelheid van hun woorden (zelfs al zijn deze gedachteloos uitgesproken zoals bij de Boeddhisten, die zelfs gebedsmolens bedachten) enige aanspraak op verhoring hebben.
Gebed is de gemeenschap met God door Jezus Christus. Deze gemeenschap is vertrouwelijk doch tevens vol heilig ontzag. Daarom leert Jezus ons te zeggen tegen God: onze Vader (hieruit spreekt het kinderlijk vertrouwen), Die in de hemelen zijt (en daarom heilig en ver boven ons verheven).
Het gebed van de rechtvaardige vermag veel. Wanneer we echter niet gereinigd zijn door Jezus’ bloed, dan behoeven we niet te danken dat ons vele roepen veel vermag. (Ook al wil God in Zijn genade het gebed van een onbekeerde soms verhoren).
Natuurlijk vindt het meest intieme gebed plaats in de binnenkamer. Er is echter ook een gemeenschappelijke nood en gemeenschappelijke dankzegging. Daarom heeft ook het gebed in de gemeente en in de bidstond een zeer grote waarde. De discipelen hebben in dit gemeenschappelijke gebed de gave van de Heilige Geest van God afgesmeekt en ontvangen (Hand. 01:14).
Het kan zijn dat iemand een sterke roeping heeft om Gods zegen af te smeken over de arbeid van zending en evangelisatie. Dan is dit een zware reële opdracht gelijk bij Praying Hyde. Geen vreemde kan beoordelen hoever deze roeping zich uitstrekt.
Volmaakt in Hem (Gedicht)
Volmaakt in Hem en u bent in Hem volmaakt. (Kol. 02:10a).
Wie ben ik, Heer, ik, zondig mensenkind
En toch volmaakt; ik, schender van Uw wetten?
’k Heb niets verdiend, ik kan zelfs niet beletten.
Dat ’k diep in mijn gemoed nog steeds het kwade vindt.
Toch zegt Uw woord (o wonder van gena):
Volmaakt zijt gij der zonde afgestorven.
Want Christus stierf; heeft ’t leven u verworven.
Gij zijt nu vrij voor God door ’t bloed van Golgotha.
’k Begrijp het niet, maar dankend neem ‘k het aan.
Neen, groter schat kan nooit mij toegewezen.
Geen loon naar werk, maar uit gena verkregen.
Wordt ’t toegekend aan hen, die schuldig tot Hem gaan.
‘k Leef nu in Hem. ’k ben in Gods oog nu rein.
Volzalig lot één met mijn Heer te wezen!
Nu heeft mijn ziel geen oordeel meer te vrezen.
Halleluja. ik weet – in Hem volmaakt te zijn.
J.T.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Hollywood
In Hollywood zijn geen twee dames hetzelfde gekleed.
In Hollywood zijn de mooiste huizen die ik in Amerika zag.
In Hollywood klopt het hart van mondain Amerika.
Ik ben in een groot theater, waar duizend vrouwen bijeen zijn. Zij hopen allen “Queen of the day” te worden.
Een fabrikant van zeep en een van maagzout hebben op zijn Amerikaans een reclame. Vijf keer per week kiezen ze een koningin voor een dag. Die mag dan wensen wat ze wil en alles wordt haar toegestaan. Toen ik dat hoorde, dacht ik: als ik nu gekozen word, dan zou ik vragen om een half uur voor vijftig filmsterren te mogen spreken. Wat zou dat een kans zijn! Maar uit de duizend dames, die in het theater waren, werd ik niet uitgekozen. Toch ben ik blij, dat ik er heen ben gegaan. Ik heb er een stukje Amerika gezien.
Een vreemd diffuus licht gaf een onwerkelijke sfeer in de zaal. Op het toneel, kakelbont en overladen van kleuren, kwam een heer, die moppen tapte. Hij zei o.a.: “De dames die hier op het podium komen hoeven niet zenuwachtig te zijn. Er kijken alleen maar duizend paar jaloerse ogen ze aan en een paar miljoen mensen luisteren door de radio of ze een fout maken.” Enige heren gingen toen door de zaal en interviewden verscheidene mensen. Velen wenkten hen en hunkerden gekozen te worden. Hun handen staken zij op en trachtten zo de aandacht te trekken.
O, die handen! Begerige, zenuwachtige, angstige handen! De vingers graaiden in de lucht, ze trilden. Ik zag een heel lelijke oude vrouw, die wenkte.
Vijf dames werden gekozen en op het toneel geïnterviewd. Daartussen door werd reclame gemaakt voor de zeep en het geneesmiddel. Miljoenen in Amerika luisteren naar deze uitzending.
Een werd gekozen en kreeg ven purperen mantel om en een schitterende kroon op het hoofd en nu kwamen meisjes met kostbare versieringen, een radio, een elektrisch fornuis, een fiets en alles werd haar aangeboden. Straks wordt ze door de stad gereden en wordt het prachtigste diner haar gepresenteerd.
Ik ben ‘s avonds in de verlichte stad. Honderden kleuren van reclames, vele bewegend, geven de straten een levendig en vrolijk aspect. Het licht der sterren vervaagt in die weelde van k Ie urine reclames.
Ik loop een “Nachtclub” binnen. In een prachtige zaal zitten honderden aan kleine tafeltjes. Op het toneel zingt, voor een microfoon, een lelijke, afstotelijke vrouw. Zij wringt zich in bochten, haar stem is schel en heeft iets huilerigs. Er is een voortdurend beweeg van schijnwerpers. Wat ben ik blij, dat ik weg kan gaan, ik kijk even om mij heen en bestudeer gezichten.
Een goedkope nachtclub in een zijstraat ziet er heel wat minder verzorgd uit. Op het toneel maken enige slordig toegetakelde mannen en vrouwen wat kunsten, zingen wat en maken met rammelende ballen en stokjes ritme en muziek. Aan een toonbank zitten matrozen met hun meiden op hoge krukken.
Hollywood!
In ’t midden van de stad is tegen een heuvel een tuin aangelegd. Ik loop op de rustieke trap en zie overal om mij heen, bomen en kleurige struiken en vele banken. “Weet je waar die banken voor zijn vraagt mijn begeleider. “Zij staan daar voor mensen die willen bidden.” Even hoger kom ik bij een kerkje. ’t Is of ik in een dorpje ben. ‘t Heet dan ook Countrychurch of Hollywood. De deuren zijn reeds geopend. Hier wordt dagelijks een dienst gehouden en per radio uitgezonden. Velen komen hier om te horen naar Gods Woord en te midden van het drukke leven hier een ogenblik uit te rusten in gebed en gemeenschap met den Heer. Het is nu stil hier. Ik zit op een bank, ’t Is een paradijsachtige tuin. Door de bomen zie ik rondom de kleurige lichten van de stad maar vlakbij zie ik de bomen en struiken verlicht door eenvoudige lantaarns.
Een zoete geur van vele bloemen maakt de lucht zwaar, ’t Geruis van de stad klinkt van veraf. Wat een vrede is hier! Hoewel het nacht is en eind september is het hier nog warm. Ik denk aan het begin van de avond. Ik bezocht een jeugddienst in een mooie grote kerk van buiten verlicht door schijnwerpers. Een kerkzaal beneden was gevuld met jonge “teen aged” meisjes en jongens (10-20 jaar) de meesten leerlingen van Highschools (H.B.S. of Gym.). Ds. Dick Halverson stond op het podium. Er werd gezongen. Bijzonder zuiver klonken de liederen. Soms zong de voorganger en neurieden de anderen de begeleiding. Een mooi vierstemmig lied besloot dit deel van de dienst en toen was het stil en ieder bad. Zó zacht speelde het orgel de melodie van het laatst gezongen lied, dat het leek of het van hee’ ver weg klonk. Ik keek om mij heen naar de jonge ernstige gezichten. Nu sprak Dick Halverson en zei: “Sommigen christenen zijn als auto’s. Benzine en olie geeft een auto kracht om te rijden, maar is de tank leeg dan moet het weer aangevuld. Zo is ’t met christenen die ’s Zondags “bijgevuld worden” en midden in de week leeg zijn. Ik ken er anderen, die zijn als de trams. Een tram hoeft nooit te tanken als hij maar door de beugel met de bron van kracht verbonden is gaat hij geregeld door. Zo moet het zijn met ons. Verbonden met de Heer Jezus geeft Hij ons kracht, ’s zondags en in de week. Wees een tram- en geen auto-christen,”
Aan het eind van de dienst kregen de jongelui gelegenheid iets te vertellen van hun ervaringen, ’t Waren school moeilijkheden waarvan ze vertelden.’ maar ook spraken sommigen over de nood van de wereld, die Christus nodig heeft. Hun taal was eenvoudig, hun getuigen nederig, een zuivere toon van geloof en verlangen om de wereld te redden.
Hollywood!
Ik zag er de handen van hen die begeerden Queen of the day te zijn, t Waren begerige, nerveuze, wanhopige handen en ik hoorde schelle muziek.
Ik zag gevouwen handen van jonge jongens en meisjes die stil baden en zacht klonken orgeltonen. Ik zag verveelde, ongelukkige gezichten in de nightclubs, een vermoeide vrouw op een toneel die lusteloos speelde met kleurige ballen en het gedaas accompagneerde van vreugdeloze grappenmakers.
Ik zag blijde, gelukkige jonge gezichten van schooljongens en meisjes die getuigden van een vrede, die Jezus in hun hart had gebracht.
Ik zag armoede, schrijnende armoede in kleurige kostbare omlijsting van kunstige, dure gebouwen.
Ik zag rijkdom, hemelse rijkdom van kinderen Gods.
Eén was er Queen for a day, voor één dag.
Die Jezus kennen zijn koningskinderen voor tijd en eeuwigheid.
De wereld zegt: “Eén mag komen”.
Jezus zegt: “Komt allen tot Mij”.
Corrie ten Boom spreekt Zaterdag 25 Januari om 8 uur in de Bakenesserkerk te Haarlem voor de Nederlandse “Youth for Christ” over: “Hoe ik Amerika zag”.
Te koop:
200 projectieplaten (in vier étuis) bevattende het Scheppingsverhaal, natuurgetrouw in kleuren, ƒ 75,-.
Concert-cither, schitterende klank, in grote houten koffer, ƒ 80,-.
Spoed gewenst, per correspondentie “Gankema State, Soestdijk.
Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder. (2)
De oudste broer stierf jong, Johann Christoph nam al vroeg de taak van oudste over. Hij was een pientere jongen, die op zijn derde jaar al naar school ‘ging, in het Würtenberg van toen een hele bijzonderheid. Zijn vader droeg hem er op zijn arm naar toe en menigmaal bracht de onderwijzer hem zo thuis. Al gauw bleek, dat deze jongen geen handwerk moest leren, maar opgeleid zou kunnen worden voor verdere studie.
Geld er voor was er niet, maar de onderwijzer wist de goede oplossing hierin: “U moet geloven”.
Uit zijn kinderjaren geeft Zündel enkele beelden. Een er van is dat kleine Johann, ’s avonds voor het slapen gaan in zijn hansop, als evangelist; de jongere broers en zusjes zijn een geboeid-luisterende gemeente. Als hij 12 jaar is heeft hij de bijbel tweemaal van ’t begin tot het einde doorgelezen. Is dat normaal? Nee, maar daarin heeft zijn leven lang zijn kracht gelegen; dat hij afweek van wat onze norm is geworden. Zoals het in de bijbel toeging was hem het gewone geworden, hij richtte zich in alles naar die wereld. Hij vertelt hier later over, dat hij van zijn vierde jaar af voortdurend in de bijbel las en zo grondig bekend raakte met het Oude en Nieuwe Testament.
Tegelijk groeide in hem een verdriet, een heimwee, toen hij hoe langer hoe meer ging zien, dat er een kloof is tussen wat er leeft in die Bijbelse wereld en in de Christelijke wereld nu. Ook in de beste stichtelijke boeken miste hij iets, wat hij in de bijbel vond, “Al in mijn jeugd had ik een verlangen naar het geheimzinnige iets, dat ik alleen in den bijbel vond en nergens anders, en waarin, naar ik vermoedde, de eigenlijke kracht des geestes verborgen was. De Heiland, de Heer, de Geest in me horen getuigen, hoe dat ook zou zijn, dat had ik zo graag in me gevonden. Het besef van een armoede, die er, naar de getuigenissen van Christus en de apostelen niet moest zijn, heeft me vaak echt weemoedig gestemd.”
Op zijn veertiende jaar wordt beslist, dat hij theologie zal gaan studeren. De vooropleiding ontvangt hij op een soort gymnasium in Schönthal, waarvoor een vergelijkend examen moet worden afgelegd, want van de 100 jongens die zich melden, kunnen er maar 30 geplaatst worden. De eerste keer mislukt het hem een plaats te krijgen; als hij 15 is gaat hij naar Schönthal.
Uit die jaren vertelt hij zelf levendig allerlei bijzonderheden. Op weg er heen leert hij een jongen kennen, die zijn grote vriend wordt. Wilhelm Hoffmann.
Zodra ze er zijn rennen ze naar binnen, om in de mooiste kamer de beste bedden voor zich te reserveren. Vader Hoffmann zegt dan langs zijn neus weg: “Als Christen moet je niet het beste voor jezelf nemen, maar dat aan anderen laten”. Dat woord zet zich vast in Blumhardt’s hart. Twee vrienden, maar zeer verschillend. Wilhelm redeneert graag, is altijd vol initiatief, meeslepend; Blumhardt, hoewel een jaar ouder, volgt hem, laat meer zijn hart spreken, is schuchterder. Met zijn andere medeleerlingen kan hij het goed vinden; rustig en zonder een spoor van hooghartigheid onttrekt hij zich aan de verkeerdheden van die jongensmaatschappij. Hij is een ijverige leerling, die in niets’ uitblinkt. Een groot verdriet in deze jaren is de dood van zijn vader, wat hem, oudste zoon, nog dichter bij zijn moeder brengt
Dagelijks brood
Zondag 26 Januari
…zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. (Rom. 01:24b).
Er is geen zwaardere slavernij dan die der wellust. Zij vernedert de mens het diepst in eigen ogen. Het lichaam, dat een tempel van de Heilige Geest had moeten zijn, wordt dan een kooi van de verleugende ziel. Zedelijke ontaarding hangt ten nauwste samen met religieus verval, De dwaasheid van de moderne mens is, dat hij denkt rein te kunnen leven zonder God. Onze tijd bewijst het tegendeel.
Wie God verlaat is de absolute norm van goed en kwaad kwijt en de wijze waarop in onze dagen de tegennatuurlijke zonden, waarover de verzen 26 en 27 spreken, worden goedgepraat, ja verdedigd, bewijzen hoe waar het woord van vers 25 is, dat zij de waarheid Gods vervangen hebben door de leugen. De Schrift vergoelijkt deze zonden niet, doch spreekt over “schandelijke hartstochten”.
Laten wij waken tegen iedere onreine gedachte. De Geest, die in ons wil wonen is een Geest van heiligheid, die niet kan wonen in een sfeer van onreinheid. Lezen: (Ps. 051:001-015).
Maandag 27 Januari
Daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijke gezindheid om te doen wat niet betaamt. (Rom. 01:28),
Gods toorn openbaart zich niet alleen in honger, oorlog en pest, doch ook in wat de mensen door de zonde zichzelf aandoen. Zij achtten het verwerpelijk om God te erkennen omdat zij eigen lusten willen volgen. Dat is de diepste reden van alle ongeloof. Doch nu keren deze begeerten zich tegen hem en een gans leger van misdaad, leugen en haat bederft en vergiftigt de verhouding van de mens onderling (Rom. 01:29-31). Paulus tekent hier de wereld van zijn dagen. Hoe veel te erger zal het worden in een maatschappij, die het christendom heeft gekend, doch er zich minachtend van af heeft gekeerd. Zonder de weerhoudende tegenwoordigheid van de Heilige Geest in de gemeente zou de zogenaamde beschaafde wereld reeds lang een wilde, zichzelf verterende horde van wolven zijn. De Bijbel spreekt over de duistere tijd vóór het einde als de gevolgen van de leugen afschuwelijk zullen zijn en men een welgevallen zal hebben in alle ongerechtigheid. Lezen: (2 Thess. 02:07-12).
Dinsdag 28 Januari
Hoewel zij de rechtseis van God kennen, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven. (Rom. 01:32).
Het weten, dat ieder die de zonde doet, de dood verdient, maakt dat de zondaar nooit recht gelukkig kan zijn. Toch, en hierin openbaart zich de slavernij van de mens, is dit te weten niet sterk genoeg om de wil tot het kwade te breken.
De menselijke rechtspraak is het bewijs, dat we niet alleen de eis van God kennen, doch ook God steeds gelijk geven en de zondaar veroordelen. Maar terwijl we ijveren voor recht en gerechtigheid, bedrijven we dezelfde zonden menigmaal en schenken onze bijval aan hen, die ze bedrijven. Wij lachen zo licht om slechte daden, die we horen. Dit bewijst ons gebrek aan ernst. We kunnen zo diep zinken, dat het een genot wordt anderen te zien zondigen. Daarom, dat zo menig zonder ‘n ander tracht over te halen tot hetzelfde kwaad. Christus lachte nimmer om ’t boze. Ook Paulus sloeg met diepe ernst en bewogenheid de zonden der heidenwereld gade. Alleen wie ernstig denkt over de zonde, zal met kracht kunnen spreken over de redding door het bloed van Jezus. Christus.
Woensdag 29 Januari
Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf, want gij die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen. (Rom. 02:01).
De beschrijving van de zonden der heidenwereld deed de Joden toestemmend knikken. Ook wij willen steeds bij het horen van de zonden van anderen de plaats van rechter innemen. “Ja, zo slecht zijn de mensen ‘, zeggen we. Daarmee bewijzen we, dat we Gods rechtseis kennen. Maar daarmee veroordelen we tevens ons eigen leven. Want immers ah we voor Gods wet kiezen, dan doen we dit slechts met onze woorden, niet met onze daden. Zo veroordeelde David de rijken man, die het schaap van de arme nam, (2 Sam. 12:01-12). Er zijn donkere schachten van vuilheid in ieders leven en als we werkelijk de kracht der wet in eigen leven gevoelden, zouden we ons diep schuldig voelen tegenover God en de hand op de mond leggen. Het is genade van God, als wij ons zelf leren zien ais de grootste der zondaren. Lezen: (Matt. 07:01-06).
Donderdag 30 Januari
Rekent gij wellicht hierop, o mens, die oordeelt over hen, die zulke dingen bedrijven en ze zelf doet, dat gij het oordeel van God ontgaan zult? (Rom. 02:03).
Gods oordeel over ons gaat naar absoluut recht. Hij heeft geen lievelingen, voor wie Hij de ogen sluit. De dwaasheid van den mens is, dat, moge het oordeel anderen al treffen, hij steeds er op rekent met eigen schuld een uitweg te vinden.
Deze mens ziet niet de ware reden waarom God ons nog niet straft. Het is Gods goedheid, die nog steeds zijn oproep tot bekering tot ons doet uitgaan en ons de tijd daartoe geeft. Wie voortleeft in de zonde, zondigt tegen deze liefde. Er is in iedere zonde iets uitdagends. Dat we heden nog leven is voor ieder, die nog niet gereinigd is door Christus’ bloed, een bewijs, dat God hem nog genadig de tijd geeft om zich te bekeren. Wij weten echter niet hoe lang deze genadetijd is. Slechts van één ding zijn wij zeker: van het nu. Daarom zegt de Schrift: nu is het de tijd van het welbehagen, nu is het de dag van het heil.
Vrijdag 31 Januari
Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt (ophopen, vermeerderen) ge u toorn op tegen de dag des toorns. (Rom 02:05).
Wanneer God een mens genade bewijst en hij verwerpt deze genade, keert ze zich tegen hem als een oordeel. Dan wordt het evangelie in plaats van een levensgeur ten leven een doodslucht ten dode (2 Kor. 02:16). De tijd tot bekering ons gegeven, wordt dan een tijd der verharding. Zo was het bij Farao, aan wie God al zijn geduld en goedheid betoonde. Hij verhardde zich en werd daardoor verhard.
Iedere zonde, die niet gebracht is onder het bloed van Christus, wordt gestraft. Gelijk een schat spaart de zondaar zich de toorn Gods op en voegt er telkens nieuwe aan toe. Elke zonde verhoogt de rekening. Deze toorn zal op de dag des toorns bij schalen vol over hem worden uitgegoten Want God haat de zonde!
Vlucht, voor het immer te laat is, naar het kruis van Golgotha. Daar is vergeving voor iedere zonde. Lezen: (Heb. 03:07-19).
Zaterdag 1 Februari
De openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, Die eenieder vergelden zal naar zijn werken, hun. die in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, eeuwig leven. (Rom. 02:06-07).
Deze uitspraak van Paulus in deze en de volgende verzen (Rom. 02:07-11) is schijnbaar in tegenspraak met de hoofdstrekking van de Romeinenbrief, dat namelijk de rechtvaardige niet door zijn werken, maar door het geloof zal leven. Israël heeft steeds gedacht, dat zij langs de weg van ijver en volharding de hemel zou binnengaan. Toch zijn zij gestruikeld. Immers, laat ons wel bedenken, dat hier niet sprake is van enkele losse daden in ons leven, doch van een leven, dat gans en al beantwoordt aan de wet: God lief te hebben boven alles en ons naaste gelijk ons zelve. Wanneer iemand inderdaad deze weg volmaakt kan bewandelen zou hij het eeuwige leven verdienen. Dit heeft God uitdrukkelijk beloofd en wordt zelfs door Jezus aan de rijke jongeling bevestigd (Matt. 19:17). Doch wie is hiertoe in staat?
Alleen als we door het geloof met Christus zijn verbonden, wordt Zijn rechtvaardigheid de onze. Dan wordt de wet in ons volbracht en zullen we in het oordeel volkomen worden vrijgesproken. Lezen. (1 Joh. 02:07-10).