De vervulling met de Heilige Geest

Wordt vervuld met de Geest. (Ef. 05:18).

Enige tientallen jaren geleden stond de vervulling met de Heiligen Geest in het brandpunt van de belangstelling. Door mannen als Murray, Pad, Stockmayer e.a. werd op conferenties en samenkomsten over dit rijke onderwerp ge­sproken. Velen waren begerig naar deze vervulling, velen werden gedoopt met de Geest en er ontstonden gemeenten en kringen die deze vervulling beleden en zochten.

Deze opwekking is voorbij, de belangstelling is getaand. Men kan zelfs in de gemeenten, die zeggen deze vervulling te zoeken een zekere matheid ja onverschilligheid consta­teren.

Wat kan de oorzaak hiervan zijn?

Is het de onverschilligheid van de meeste kerken tegen­over dit onderwerp?

Neen, integendeel, juist hier komt, zij het aarzelend, een erkennen van een tweede crisis in het geloofsleven, de er­kenning van armoede in vergelijking met de eerste Apostoli­sche gemeente.

Als er kracht uitging van de gemeenten, die de vervul­ling met de Heilige Geest zeggen te zoeken, dan zouden ze zeker velen tot zich trekken. Doch ze zijn zelf zo in­gezonken en krachteloos. Er is zoveel sleur en gedachteloos­heid als men zingt: Heer, geef ons een doop met vuur.

Men gelooft niet een doop te ontvangen, de dagen dat er in iedere samenkomst zielen vervuld werden met de Geest zijn lang voorbij. Ja, velen vragen zich af: Wat onderscheidt ons van anderen?

Wordt het Woord dieper verstaan?

Is de prediking voller en krachtiger?

Zijn de gelovigen blijde en liefdevoller?

Zijn er krachten tot verheerlijking van de Naam van Jezus?

Is er meer heiligmaking?

Meer overstroming met de liefde Gods?

Meer eenheid en broederlijke liefde?

Beschaamd moet men erkennen hoever men bij het ideaal is achtergebleven. Er is scheuring, verdeeldheid als in an­dere kerken en kringen.

Is het niet een vaag teken dat men zich altijd beroept op het verleden toen er zieken werden genezen en demonen uitgedreven?

Het is dwaasheid de ogen ervoor te sluiten dat dit alles voorbij is.

Ligt het misschien aan de jonge leden, of aan hen, die eerst kort van de noodzakelijkheid der vervulling met de Geest overtuigd werden en deze oude tijd niet beleefden?

Neen, ook dit is niet waar.

Juist onder de jongeren is menigmaal een ernstig zoeken, een nederig erkennen dat ze deze vervulling des Geestes missen.

Het is bij de ouderen, bij hen die steeds spreken over de gloriedagen van het verleden dat we de meeste verdeeldheid, hoogmoed, afgunst en geestelijke dorheid vinden.

De gevolgen zijn diep treurig. Immers zij, die ernstig zoe­ken. keren zich menigmaal teleurgesteld af. In plaats van jaloers te zijn op hen die beweren deze doop te hebben ontvangen, vragen zij met recht: Wat hebben jullie meer dan anderen?

Laat ons zien, wat de vervulling met de Geest betekent.

De Schrift leert ons duidelijk dat er een groot verschil is tussen het geboren zijn uit de Geest en het vervuld zijn met de Geest. Bij de wedergeboorte ontvangen we een nieuw hart.

Ieder waar gelovige is geboren uit de Geest. Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe (Rom. 08:09). Niemand kan zeggen Jezus is Heer dan door de Heilige Geest (1 Kor. 12:03).

Vervulling is echter het doel van deze geboorte. Zoals er verschil is tussen een land waar een rivier doorheen vloeit en een land dat door die rivier overstroomd wordt zo is er verschil tussen het wedergeboren hart en het hart dat vervuld is met de Geest.

De apostelen hadden de Geest ontvangen (Joh. 20:22) doch ze werden vervuld op Pinksterdag,

De Samaritanen waren gelovig geworden op de prediking van Filippus, doch zij werden vervuld toen de apostelen hen de handen oplegden (Hand. 08:05-13 en Hand. 08:15-17),

Paulus werd bekeerd op de weg naar Damascus, doch hij werd eerst drie dagen later vervuld met de Geest (Hand. 09:17). Lees ook (Ef. 01:13).

We moeten dus duidelijk vaststellen dat het mogelijk is gelovig te zijn en niet vervuld te zijn met de Geest. We kunnen sterven en naar de hemel gaan zonder de vervulling met de Geest genoten te hebben.

Doch zo’n gelovige heeft veel gemist

Juist de vervulling met de Geest is de grote rijkdom van de gemeente boven de gelovigen van het Oude Testament

Wat is het doel van deze doop des Geestes, waar reeds Johannes over sprak (Mark. 01:08). Ten eerste dient ze ter verheerlijking van Christus (Joh. 16:14). Wat zo menigmaal onder gelovigen wordt gemist is de glorificatie, de jubel ter ere van Hem. Die ons kocht met Zijn bloed. De Geest leidt ons hiertoe, doch het hart dat nog zo vol is met aardse dingen en niet geheel is overgegeven, kent deze blijdschap nauwelijks en komt niet verder dan een min of meer gelovig aanvaarden van de waarheid der verzoe­ning.

Door deze vervulling ontvangen we de durende inwo­ning des Heren. Vele Christenen beleven niet de werkelijk­heid van het woord: En de heerlijkheid, die Gij Mij ge­geven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn. Ik in hen en Gij in Mij (Joh. 17:22). Het weten dat Christus in ons woont wordt ervaren door het gereinigd hart, dat vervuld is met de Geest,

De Geest is ook de kracht der heiligmaking en geeft ons het heerlijke overwinningsleven. Het blijde weten dat de zonde geen macht over ons heeft (Rom. 06:11; Rom. 06:14) wordt ons geschonken door de volle werking van de Heilige Geest.

Door deze vervulling wordt onze zwakheid in kracht veranderd. Petrus, die enige weken voor Pinksteren zich schaamde voor een dienstmeisje, spreekt onbeschroomd op Pinksterdag. Zijn eenvoudig woord heeft dan harten brekende kracht doordat dit het Woord des Geestes is.

De vervulling des Geestes maakt ons tot christenen die anderen kunnen geven, en vrede en blijdschap steeds weer opnieuw ontvangen. Jezus vergelijkt dit bij levend water, dat als een fontein uit het binnenste vloeit (Joh. 04:14).

Daarom is het woord van Paulus: wordt vervuld met de Geest, een gebod dat tot alle gelovigen wordt gezegd.

Deze vervulling kan op Gods vrije wijze over ons komen. Ze kan komen lange tijd na de bekering (zoals bij de apostelen) of korte tijd daarna (als bij Paulus en de Sa­maritanen). Een enkele maal, zoals in het huis van Cornelius. komt ze op het ogenblik dat een mens zich gelovig aan Christus overgeeft (Hand. 10:44).

Er zijn mensen die plotseling bekeerd worden, zoals Pau­lus, en dag en uur kunnen noemen, er zijn er ook die reeds jong God hebben gezocht en wier weg langzaam naar Hem is omgebogen, zoals Timotheüs en een Blumhardt.

Zo is het ook mogelijk dat de vervulling met de Geest als een machtige vloedgolf over het hart komt, het kan ook dat het hart als ’t ware druppel voor druppel gevuld wordt.

Het eerste gebeurt vaak in opwekkingstijden als soms in één avond de Geest als een stroom over velen wordt uitgegoten. Zo was het ook in de dagen der Handelingen.

Het laatste geschiedt in rustiger tijden en vaak bij kritisch aangelegde personen. Er is veel tegenstand, veel traagheid te overwinnen. Dan kan men het juiste ogenblik niet noe­men, doch het resultaat is toch dezelfde over gegevenheid en blijdschap des harten en ze is vaak van rustiger en blijven­der aard.

Terwijl de plotselinge vervulling meestal samengaat met krachtige manifestaties, met schokken en bewegingen van het lichaam en een uiting van het bewogen gemoed in ton­gentaal, komt de rustige en langzame vervulling vaak zonder deze opzienbarende uitingen,

Het getuigt van beperktheid van blik als men God hierin de weg wil voorschrijven. Zoals het dwaasheid zou zijn voor de plotseling bekeerde aan de waarachtigheid van de hartsverandering te twijfelen van iemand die niet het juiste uur weet te noemen, zo is het dwaze hoogmoed van degene die op een machtige wijze gedoopt is, te twijfelen aan de ver­vulling van hem die van dit alles niet kan meespreken.

Want het waarmerk van de vervulling is niet de plotse­linge uiting in tongentaal of schokkende emotie, doch het is, volgens Gods Woord, het wandelen in ’t geloof, dat God Zijn belofte der vervulling aan ons heeft waargemaakt (Mark. 11:24). De tongentaal kan vals zijn, onder boze invloed staan of uit heftige bewogenheid voortkomen. Dat men dit niet juist heeft ingezien is de grondfout, die geleid heeft tot diepe armoede en verachting.

Zo min als iemand een gelovige mag heten omdat hij eens diep geschokt is geweest, zo min mag iemand zich verbeelden de vervulling des Geestes te bezitten omdat hij eens in tongentaal sprak.

God geeft nooit iets, dat als een blijvend bezit, los van de voortdurende wandel in het geloof, waarde heeft.

Een gelovige is slechts hij, die nu, op dit ogenblik door het geloof de belofte van de verzoening der zonden zich kan toe-eigenen. Hij die, niet om wat hem in het verleden overkwam doch om wat God hem thans door het geloof schenkt, zich kind van God mag noemen.

Zo is slechts hij vervuld van de Geest die op dit ogenblik door het geloof mag weten dat de Geest in volle mate in hem woont. Dat God al zijn beloften aan ons wil vervullen is onze enige zekerheid. De Schrift zegt dan ook dat ons leven tot het einde toe is een wandelen in geloof, en niet in aanschouwen.

Daarnaast komt de blijde zekerheid van het getuigenis des Geestes in ons. Zoals de wedergeborene steeds duide­lijker de stem van de Geest beluistert die in Hem zegt: “Abba, Vader”, en getuigt van ons kindschap, zo is het de Geest zelve in ons die getuigt van de vervulling des Geestes. Geen ware zekerheid is er zonder deze bevestiging des Geestes.

Ten slotte mogen we letten op de tekenen, die volgen op de vervulling, doch vooral ook op de vruchten.

Deze vruchten zijn volgens Gods Woord: Liefde, blijd­schap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing (Gal. 05:22).

Laten we ons zelve onderzoeken. Laten we ons niet hoog­moedig verheffen boven anderen om wat we vroeger eens hebben ontvangen. Hoe staat het thans met ons? Wie teert op het verleden is arm, doch die leeft in het geloof mag juichen. Dit leven in het geloof gaat nooit samen met leu­gen, achterklap, hoogmoed of onreinheid.

Dan zwijgt de Geest omdat Hij bedroefd is.

Is er in ons de vrucht van de vervulling des Geestes: vrede en blijdschap? Laat ons voorzichtig wandelen opdat we niet verachteren in de genade.

Over de oorzaken van de verachtering hopen we volgende maal te spreken. Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Wat is het een verschil Zondag aan Zondag naar je eigen dierbare kerk te gaan met de vertrouwde omgeving van eigen mensen, eigen kerkramen, eigen orgel en eigen dominee die je zo door en door kent dat je zelfs weet wan­neer hij zijn stopwoorden gaat zeggen, En nu, van plaats tot plaats, door heel Amerika en Canada, niet in één kerk­verband maar in vele verschillende kerken en sekten.

Wat heb ik dikwijls vlug mijn oordeel klaar:

Een etiketje wat de leer betreft, een psychologisch oor­deel over de gemeenteleden, een vluchtige studie over ont­staan en ontwikkeling, in orde, ’t is voor elkaar.

En nu moet ik spreken en tracht te beluisteren wat echt is en wat leer ik veel.

Gisteren was ik in een “All people’s church”. Een bid­stond ging vooraf aan mijn preek. Een grote zware vrouw stand op en bad. Zij huilde, als ze blijde dingen zei, ze snikte als zij God dankte voor al zijn weldaden. Ik moest haar af en toe eens aankijken en dacht; “Zij distribueert haar tranen volkomen verkeerd.”

Toen bad een andere vrouw. Maar met belangstelling keek ik naar de eerste. Zij wist twee dingen tegelijk te doen. Zij zuchtte bij iedere opmerking die haar trof in ’t gebed van de ander, en riep uit: “Och ja, Here!” In haar hand had ze haar bril, die ze bevochtigde bij iedere diepe zucht en dan opwreef.

Toen ik naar huis ging zei ik tegen mijn gastvrouw: “Waarom huilt die vrouw, als ze blij moet zijn en toen vertelde zij mij als antwoord, hoe ’n grote zegen deze vrouw was voor haar omgeving, hoe velen door haar bidden ge­troost werden, en ik schaamde me en zweeg.

Even later stond ik voor een altaar in een prachtige kerk. Oude kerkramen, witte bloemen op het altaar, In de kerk voor mij gedempte lampen, die schaars de gewelven ver­lichtten, Naast mij stond de priester. Over een lang zwart kleed had hij een witte toga. Zijn oude gezicht was streng. Eeuwenoude traditie hing als een zwaarte om mij heen.

De priester las formuliergebeden.

En toen moest ik spreken. Wat voelde ik mij klein en nietig.

Was ik bang voor de statige priester naast mij? Ik weet het niet. Ook al keek ik niet naar hem, toch wist ik zijn eerbiedwaardige gestalte naast mij.

Na het uitspreken van de zegen, wenkte hij mij hem te volgen. Door de halfduistere kerk ging hij mij voor naar de sacristie. Moest ik mij nu verontschuldigen? Moest ik ver­geving vragen dat ik, ik daar heb gesproken in die gewijde donkere kathedraal?

Ik stond voor hem en ineens omvatten zijn oude handen de mijne, zijn strenge hoofd was gebogen en hij zei:

„O Heer, ik dank U voor die boodschap, die U ons ge­geven hebt door haar.”

En ik schaamde mij en zweeg.

 

De Vrouw van Petrus

Maar Petrus zeide: “Zilver en goud bezit ik niet.” (Hand. 03:06).

We spreken wel eens over de vrijwillige armoede van de apostelen, die zonder buidel of male op reis gingen; die, zoals uit de woorden van Petrus blijkt, niet eens een aalmoes aan een bedelaar konden geven en leefden van wat hun door vrienden werd geschonken.

Doch denken we wel eens aan de offers van hen, die niet zo op de voorgrond traden? Bijvoorbeeld aan de ar­moede van de vrouw van Petrus! Het leven moet haar toch niet al te veel hebben geschonken. Haar man altijd op reis. Zelfs met de grote feestdagen, als ieder huisgezin optrok naar de Tempel, lezen we niet, dat ze met haar man meeging. Altijd was hij in de zaken van zijn Meester, predi­kend en wonderdoende. En zij zat als een eenzame vrouw thuis. Veel geld zal haar man niet thuis gebracht hebben. Waar zij van geleefd heeft is ons niet bekend, doch royaal is het niet geweest. Een burgerlijk goed gemeubileerd huis zal ze wel niet bewoond hebben en een dienstbode schoot er ook niet op over. Al zal ze waarschijnlijk geen gebrek geleden hebben, ze had het beter kunnen hebben als haar man eenvoudig bij zijn beroep was gebleven.

Toen Petrus tegen de Meester zei: “Heer, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd”, heeft hij toen ook aan zijn vrouw gedacht? Ik geloof het niet. Het zal wel gedoeld hebben op hemzelf en op zijn mede-discipelen.

Maar dat is nu juist het moeilijke van deze armoede, dat er zo weinig over gesproken wordt. Dat het offers zijn, die schijnbaar onopgemerkt voorbij gaan.

Zijn er zo ook thans niet vele vrouwen van zendelingen, die altijd alleen in de binnenlanden wonen, verstoken van alle comfort, die een leven vol ontbering leiden, die mis­schien op reis kinderen krijgen en moeten verzorgen. Hun naam wordt zo zelden genoemd, ze treden niet op in vergaderingen. Men komt tot hen niet om geestelijke hulp.

Vrouwen van evangelisten. De man is altijd op reis, avond aan avond. Hun woord is tot zegen voor velen. Velen mis­schien zijn hen dankbaar en getuigen daarvan en het is een schone vergoeding te weten, dat zij gebruikt zijn om zielen tot Christus tot leiden.

Doch hun vrouw moet de kinderen opvoeden, hun vrouw zit voor de moeilijkheid als de oudste jongen niet leren wil of de meisjes humeurig zijn. Zij gaat ’s avonds nooit eens met haar man uit, zoals andere vrouwen. Op visites komt ze altijd alleen, want: mijn man moet vanavond daar en daar spreken.

En velen kennen haar nauwelijks. Weet iemand iets van de vrouw van Moody? Was Sankey getrouwd? Deze vrou­wen hebben enkel door hun stille voortdurende zorg, het mogelijk gemaakt, dat hun man ongestoord kon werken. Zij behoren tot dat leger van stille geloofshelden, naamlozen, lijders, zieken, gevangenen, die trouw’ waren en offerden zonder kans op roem. Zij stierven in concentratiekampen zonder dat zij er later lezingen over konden houden. Maar misschien is daardoor hun liefde tot de Meester ook zui­verder gebleven en zijn ze bewaard voor de val in hoog­moed.

God kent hun hart en hun verlangen om Hem getrouw te dienen. Eenmaal zullen er namen opgelezen worden door Christus voor de Vader en de heilige engelen, namen waar­van wij op zullen kijken en zullen zeggen: o ja, dat is waar, die man, of die vrouw was er ook nog. Wat hebben we weinig over hen gesproken en toch waren ze helden des geloofs.          

Br.

 

Het leven en werk van J. Christ. Blumhardt door J. A. Schreuder (4)

In de vakanties trok hij rond door Zuid-Duitsland en Zwitserland; dan logeerde hij bij christenen, hield in hun huis samenkomsten en wekte er belang stelling voor de zen­ding op. Soms waren dat zware tochten, eens door sneeuw en ijs van Lauterbrunnen naar Wengen, om er een klein groepje gelovigen te bezoeken. Zo maakte Paulus zijn verre reis door Klein-Azië voor hij in Philippi de enkele vrouwen vond, die de eerste christengemeente in Europa zouden vormen.

Daar in Wengen stichtte Blumhardt een gemeente.

Langzaam in het klein breidt Gods rijk zich uit. Hij noem­de de tijd in Bazel een tijd van steeds voortgaande zegen “hier, op deze verzamelplaats van zo vele gelovigen uit alle delen van de wereld, waar men gewoon is de hele wereld, zover die Christus niet heeft, vol ontferming te overzien, leerde ik de waarde van het evangelische ambt pas ten volle waarderen.”

Hier ging hij zien de nood van de wereld: verstoken te zijn van het Koninkrijk Gods. Zijn priesterlijke opdracht verbreedde zich van individu tot gemeente in de wijdste zin; tot allen die buiten Christus leven. Hij leerde er zoveel nood kennen, dat hij niet anders meer kon voortaan dan zielsverzorger zijn, dat is priester en geestelijk rodekruis- soldaat.

„Wat heeft waarde voor de verlorenen? Waar zijn de zielen mee gebaat? Wat versterkt de gemeenschap der heiligen? Wat maakt ons tot een waarachtig volk van God?” Deze vragen stelt hij zich voortaan in zijn omgang met de mensen, in de beslotenheid van het zielszorgerlijke gesprek en in de prediking voor de velen.

In Bazel leert Blumhardt zijn vrouw kennen, Doris Köllner. Ze was een leerlinge op een van zijn catechisaties, maar pas aan het eind van zijn verblijf op de Zendingsschool „ontdekte” hij haar in haar ouderlijk huis, waar hij op een vakantietocht als gast uitrustte. Thuis gekomen schrijft hij haar vader een brief om haar ten huwelijk te vragen. Vijf weken moet hij op antwoord wachten, en dan krijgt hij een bijna Oudtestamentisch ja-woord: “De Heer heeft onze dochter de overtuiging en de blijdschap geschonken Uw aan­zoek als een roepstem van God aan te nemen, en in kinder­lijk geloof en gehoorzaamheid te volgen.”

Doris is een stil, zacht meisje, dat zich verheugde op een leven in Gods wijngaard in een landelijke pastorie. Wat haar wachtte aan drukte, gemis en ontzegging van veel, heeft ze toen gelukkig niet geweten.

Nu hij verloofd is, vraagt Blumhardt ontslag. Hij wil naar een pastorie, om daar met Doris verder te kunnen leven en werken.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 9 Februari.

U, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt u? Die overspel verbiedt, doet u overspel? (Rom. 02:21-22a).

Er is een schijnvroomheid, die de mond vol heeft met het beoordelen en veroordelen van anderen, terwijl men zelf op allerlei wijze Gods geboden overtreedt. Wij breken dan met onze daden af, wat we denken op te bouwen met onze woorden. De ergste vijanden van het evangelie zijn zij, van wie het leven in strijd is met de eigen vrome woorden. Die op de kansel zo mooi spreken, dat het jammer is, dat zij er ooit afkomen en buiten de kansel zo slecht leven, dat het jammer is, dat zij deze ooit beklimmen.

Laat ons waar zijn. Laat ons waar zijn deze dag in onze woorden en gebeden. God ziet onze daden en veracht het onware, schijnvrome woord.

Lezen: (Matt. 07:15-23).

 

Maandag 10 Februari.

Want besneden te zijn heeft wel betekenis, indien gij de wet volbrengt. (Rom. 02:25).

Besnijdenis en de wet horen bij elkaar. De besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond van God met Israël. Het zegt: Indien gij de wet van de Here uw God houdt, zult gij zegeningen ontvangen, zo niet, dan zult gij daar buiten vallen (oorspronkelijke tekst onleesbaar). Doch niemand heeft ooit dit verbond kunnen houden. Daarom heeft God een ander verbond, buiten de wet om, met de mens gesloten (Rom. 03:21). Dit is het onvoorwaardelijk verbond des geloofs. Dit verbond was ook de gelovige Israëliet bekend. Het was Abraham reeds ge­openbaard vóór het verbond van de besnijdenis werd gesloten (Rom. 03:10; Gal. 03:08; Gal. 03:17, vergelijk Gen. 12:03 en Genesis 17). Dit verbond des geloofs zegt: de rechtvaardige zal uit geloof leven. Hiervan is de doop het zegel. Dit ver­bond kent geen voorwaarde, doch vraagt geloof in de diepe, mystieke waarheid: gij zijt gestorven en met Christus op­gestaan tot een nieuw leven.

Lezen: (Gal. 03:10-14).

 

Dinsdag 11 Februari.

Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is de besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is. (Rom. 02:28-29).

Israël beriep zich steeds weer op de besnijdenis, het zegel van Gods verbond met Zijn volk. Doch dit zegel had niet de minste waarde toen Israël door ongehoorzaamheid dit verbond verbrak. Nooit was de besnijdenis een waarborg dat God de zonden zou voorbijzien en nooit was het Zijn bedoeling, dat dit volk zich uitwendig in vrome schijn zou hullen en inwendig verdorven zou zijn. Het is voor ons niet voldoende, dat we ons op doop en avondmaal als zegelen van Gods verbond beroepen. Het hart moet veranderd wor­den. Dit kan alleen door de werking van de heilige Geest. Dan wordt de tweespalt tussen leven en leer, tussen willen en handelen weggenomen. Laat deze morgen onze bede zijn Verenig, Heer, ons hart tot de vreze Uws Naams (Ps. 086:011)

Lezen: (Jes. 01:10-18).

 

Woensdag 12 Februari.

Wat is dan het voorrecht van de Jood? In de eerste plaats dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd (Rom. 03:02).

Welk een voorrecht is het, dat God aan mensen Zijn woorden heeft toevertrouwd. Niet door engelen, maar door mensen laat Hij de eeuwige boodschap des heils verkondi­gen. Doch wee hem, die deze woorden Gods als een veilig bezit beschouwd, een rijkdom, die hem boven anderen verheft, in plaats van als een toevertrouwd goed, waarvan hem rekenschap zal worden gevraagd. Laat ons waken, dat we Gods woord in gehoorzaamheid uitdragen en niet vervalsen of als een wapen hanteren tegen onze broeders, met wie we meningsverschil hebben. Het is Gods Woord. Het is een oordeel voor hem, die het verwerpt, doch wij hebben niet het recht er anderen mee te oordelen. Laat ons waken, dat we niet het brood aan anderen uitdelen en zelf honger zou­den lijden.

Lezen: (2 Kor. 04:01-07).

 

Donderdag 13 Februari.

Als sommigen ontrouw geworden zijn zal dan hun on­trouw de trouw Gods te niet doen? (Rom. 03:03).

Gods beloften aan Abraham gedaan zullen bevestigd wor­den. Israël is op de weg van het voorwaardelijk verbond gevallen, ze zijn ongehoorzaam geworden. Toch zal God Zijn beloften waarheid maken. Telkens wijst de Romeinen­brief op Gods trouw. Zijn genadegaven en roeping zijn onberouwelijk (Rom. 11:29). De joden, hoewel vijanden ten opzichte van het evangelie, zijn beminden om der vaderen wil. Wij willen met dankbaarheid er aan denken, hoe ook in ons leven God trouw was, terwijl wij zo menig­maal ontrouw waren (2 Tim. 02:13). Was Hij het niet, die ons telkens weer terugriep als wij afdwaalden? Zijn liefde is oneindig groot en Zijn goedertierenheid geweldig over ons. Prijs de Here, mijne ziel’

Lezen: (Ps. 103:001-014).

 

Vrijdag 14 Februari.

Het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenaar. (Rom. 03:04).

Hebben wij niet allen tegen God gelogen? D.w.z., waren wij niet ontrouw in dat, wat wij Hem beloofden? Laat ons eens terugdenken aan wat we op een ziekbed, of in een ernstig gebed, of bij ons huwelijk Hem beloofden. Hebben wij deze beloften gehouden? Zo niet, dan zijn we tegenover God leugenaars geworden. Is iedere schuldbelijdenis niet weer opnieuw een erkenning, dat wij ongelijk hebben en God gelijk. En als Hij dan toch zijn belaften vervult, ter­wijl wij de onze verbraken, wel, dan is het toch voor de gehele wereld duidelijk, dat God waarachtig en wij leugenachtig zijn. Doch is dit niet juist onze blijde zekerheid ge­worden. dat we zeker zijn van Hem, Die ons nimmer in de steek laat? Wat is het heerlijk te weten, dat we een onveranderlijk en trouw Vader hebben. Die ons niet doet naar onze zonden.

Lezen: Psalm 32.

 

Zaterdag 15 Februari.

Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardig­heid staaft, wat zullen wij dan zeggen? Is God, Die Zijn toorn doet voelen – ik spreek op menselijke wijze – soms onrechtvaardig? Volstrekt niet (Rom. 03:05).

De mens is zeer spitsvondig in het bedenken van een verdediging in zijn hopeloze zaak. Als nu door mijn trouweloosheid en onheiligheid Gods trouw en heiligheid juist duidelijk blijkt, heeft dan de zonde niet een kostelijk doel bereikt? Moest God mij eigenlijk niet dankbaar zijn? Maar is het dan geen onrecht dat God over die zonde, die Hem heerlijk maakt, zo’n streng oordeelt velt?

Neen zegt Paulus, Nooit kan zonde en onheiligheid voor God enige verontschuldiging vinden. Hij haat alle onrecht en nooit zal Hij om enige overweging de zonden tolereren. Laten we ons nooit achter zulke dwaze gedachten verschui­len. Hij, Die de zonde, zo haat, dat Hij liever Zijn eigen Zoon aan het kruis liet sterven, dan dat Hij de zonde onge­straft liet, duldt geen zonde, ook niet in Zijn kinderen.

Er is slechts één uitweg: de reiniging van de zonde door het kostbaar bloed van Christus. Weten we dat onze zonden daardoor bedekt zijn?

Lezen: (Jes. 06:01-07).

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).