De vervulling met de Heilige Geest

Wordt vervuld met de Geest. (Ef. 05:18).

Enige tientallen jaren geleden stond de vervulling met de Heiligen Geest in het brandpunt van de belangstelling. Door mannen als Murray, Pad, Stockmayer e.a. werd op conferenties en samenkomsten over dit rijke onderwerp ge­sproken. Velen waren begerig naar deze vervulling, velen werden gedoopt met de Geest en er ontstonden gemeenten en kringen die deze vervulling beleden en zochten.

Deze opwekking is voorbij, de belangstelling is getaand. Men kan zelfs in de gemeenten, die zeggen deze vervulling te zoeken een zekere matheid ja onverschilligheid consta­teren.

Wat kan de oorzaak hiervan zijn?

Is het de onverschilligheid van de meeste kerken tegen­over dit onderwerp?

Neen, integendeel, juist hier komt, zij het aarzelend, een erkennen van een tweede crisis in het geloofsleven, de er­kenning van armoede in vergelijking met de eerste Apostoli­sche gemeente.

Als er kracht uitging van de gemeenten, die de vervul­ling met de Heilige Geest zeggen te zoeken, dan zouden ze zeker velen tot zich trekken. Doch ze zijn zelf zo in­gezonken en krachteloos. Er is zoveel sleur en gedachteloos­heid als men zingt: Heer, geef ons een doop met vuur.

Men gelooft niet een doop te ontvangen, de dagen dat er in iedere samenkomst zielen vervuld werden met de Geest zijn lang voorbij. Ja, velen vragen zich af: Wat onderscheidt ons van anderen?

Wordt het Woord dieper verstaan?

Is de prediking voller en krachtiger?

Zijn de gelovigen blijde en liefdevoller?

Zijn er krachten tot verheerlijking van de Naam van Jezus?

Is er meer heiligmaking?

Meer overstroming met de liefde Gods?

Meer eenheid en broederlijke liefde?

Beschaamd moet men erkennen hoever men bij het ideaal is achtergebleven. Er is scheuring, verdeeldheid als in an­dere kerken en kringen.

Is het niet een vaag teken dat men zich altijd beroept op het verleden toen er zieken werden genezen en demonen uitgedreven?

Het is dwaasheid de ogen ervoor te sluiten dat dit alles voorbij is.

Ligt het misschien aan de jonge leden, of aan hen, die eerst kort van de noodzakelijkheid der vervulling met de Geest overtuigd werden en deze oude tijd niet beleefden?

Neen, ook dit is niet waar.

Juist onder de jongeren is menigmaal een ernstig zoeken, een nederig erkennen dat ze deze vervulling des Geestes missen.

Het is bij de ouderen, bij hen die steeds spreken over de gloriedagen van het verleden dat we de meeste verdeeldheid, hoogmoed, afgunst en geestelijke dorheid vinden.

De gevolgen zijn diep treurig. Immers zij, die ernstig zoe­ken. keren zich menigmaal teleurgesteld af. In plaats van jaloers te zijn op hen die beweren deze doop te hebben ontvangen, vragen zij met recht: Wat hebben jullie meer dan anderen?

Laat ons zien, wat de vervulling met de Geest betekent.

De Schrift leert ons duidelijk dat er een groot verschil is tussen het geboren zijn uit de Geest en het vervuld zijn met de Geest. Bij de wedergeboorte ontvangen we een nieuw hart.

Ieder waar gelovige is geboren uit de Geest. Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe (Rom. 08:09). Niemand kan zeggen Jezus is Heer dan door de Heilige Geest (1 Kor. 12:03).

Vervulling is echter het doel van deze geboorte. Zoals er verschil is tussen een land waar een rivier doorheen vloeit en een land dat door die rivier overstroomd wordt zo is er verschil tussen het wedergeboren hart en het hart dat vervuld is met de Geest.

De apostelen hadden de Geest ontvangen (Joh. 20:22) doch ze werden vervuld op Pinksterdag,

De Samaritanen waren gelovig geworden op de prediking van Filippus, doch zij werden vervuld toen de apostelen hen de handen oplegden (Hand. 08:05-13 en Hand. 08:15-17),

Paulus werd bekeerd op de weg naar Damascus, doch hij werd eerst drie dagen later vervuld met de Geest (Hand. 09:17). Lees ook (Ef. 01:13).

We moeten dus duidelijk vaststellen dat het mogelijk is gelovig te zijn en niet vervuld te zijn met de Geest. We kunnen sterven en naar de hemel gaan zonder de vervulling met de Geest genoten te hebben.

Doch zo’n gelovige heeft veel gemist

Juist de vervulling met de Geest is de grote rijkdom van de gemeente boven de gelovigen van het Oude Testament

Wat is het doel van deze doop des Geestes, waar reeds Johannes over sprak (Mark. 01:08). Ten eerste dient ze ter verheerlijking van Christus (Joh. 16:14). Wat zo menigmaal onder gelovigen wordt gemist is de glorificatie, de jubel ter ere van Hem. Die ons kocht met Zijn bloed. De Geest leidt ons hiertoe, doch het hart dat nog zo vol is met aardse dingen en niet geheel is overgegeven, kent deze blijdschap nauwelijks en komt niet verder dan een min of meer gelovig aanvaarden van de waarheid der verzoe­ning.

Door deze vervulling ontvangen we de durende inwo­ning des Heren. Vele Christenen beleven niet de werkelijk­heid van het woord: En de heerlijkheid, die Gij Mij ge­geven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn. Ik in hen en Gij in Mij (Joh. 17:22). Het weten dat Christus in ons woont wordt ervaren door het gereinigd hart, dat vervuld is met de Geest,

De Geest is ook de kracht der heiligmaking en geeft ons het heerlijke overwinningsleven. Het blijde weten dat de zonde geen macht over ons heeft (Rom. 06:11; Rom. 06:14) wordt ons geschonken door de volle werking van de Heilige Geest.

Door deze vervulling wordt onze zwakheid in kracht veranderd. Petrus, die enige weken voor Pinksteren zich schaamde voor een dienstmeisje, spreekt onbeschroomd op Pinksterdag. Zijn eenvoudig woord heeft dan harten brekende kracht doordat dit het Woord des Geestes is.

De vervulling des Geestes maakt ons tot christenen die anderen kunnen geven, en vrede en blijdschap steeds weer opnieuw ontvangen. Jezus vergelijkt dit bij levend water, dat als een fontein uit het binnenste vloeit (Joh. 04:14).

Daarom is het woord van Paulus: wordt vervuld met de Geest, een gebod dat tot alle gelovigen wordt gezegd.

Deze vervulling kan op Gods vrije wijze over ons komen. Ze kan komen lange tijd na de bekering (zoals bij de apostelen) of korte tijd daarna (als bij Paulus en de Sa­maritanen). Een enkele maal, zoals in het huis van Cornelius. komt ze op het ogenblik dat een mens zich gelovig aan Christus overgeeft (Hand. 10:44).

Er zijn mensen die plotseling bekeerd worden, zoals Pau­lus, en dag en uur kunnen noemen, er zijn er ook die reeds jong God hebben gezocht en wier weg langzaam naar Hem is omgebogen, zoals Timotheüs en een Blumhardt.

Zo is het ook mogelijk dat de vervulling met de Geest als een machtige vloedgolf over het hart komt, het kan ook dat het hart als ’t ware druppel voor druppel gevuld wordt.

Het eerste gebeurt vaak in opwekkingstijden als soms in één avond de Geest als een stroom over velen wordt uitgegoten. Zo was het ook in de dagen der Handelingen.

Het laatste geschiedt in rustiger tijden en vaak bij kritisch aangelegde personen. Er is veel tegenstand, veel traagheid te overwinnen. Dan kan men het juiste ogenblik niet noe­men, doch het resultaat is toch dezelfde over gegevenheid en blijdschap des harten en ze is vaak van rustiger en blijven­der aard.

Terwijl de plotselinge vervulling meestal samengaat met krachtige manifestaties, met schokken en bewegingen van het lichaam en een uiting van het bewogen gemoed in ton­gentaal, komt de rustige en langzame vervulling vaak zonder deze opzienbarende uitingen,

Het getuigt van beperktheid van blik als men God hierin de weg wil voorschrijven. Zoals het dwaasheid zou zijn voor de plotseling bekeerde aan de waarachtigheid van de hartsverandering te twijfelen van iemand die niet het juiste uur weet te noemen, zo is het dwaze hoogmoed van degene die op een machtige wijze gedoopt is, te twijfelen aan de ver­vulling van hem die van dit alles niet kan meespreken.

Want het waarmerk van de vervulling is niet de plotse­linge uiting in tongentaal of schokkende emotie, doch het is, volgens Gods Woord, het wandelen in ’t geloof, dat God Zijn belofte der vervulling aan ons heeft waargemaakt (Mark. 11:24). De tongentaal kan vals zijn, onder boze invloed staan of uit heftige bewogenheid voortkomen. Dat men dit niet juist heeft ingezien is de grondfout, die geleid heeft tot diepe armoede en verachting.

Zo min als iemand een gelovige mag heten omdat hij eens diep geschokt is geweest, zo min mag iemand zich verbeelden de vervulling des Geestes te bezitten omdat hij eens in tongentaal sprak.

God geeft nooit iets, dat als een blijvend bezit, los van de voortdurende wandel in het geloof, waarde heeft.

Een gelovige is slechts hij, die nu, op dit ogenblik door het geloof de belofte van de verzoening der zonden zich kan toe-eigenen. Hij die, niet om wat hem in het verleden overkwam doch om wat God hem thans door het geloof schenkt, zich kind van God mag noemen.

Zo is slechts hij vervuld van de Geest die op dit ogenblik door het geloof mag weten dat de Geest in volle mate in hem woont. Dat God al zijn beloften aan ons wil vervullen is onze enige zekerheid. De Schrift zegt dan ook dat ons leven tot het einde toe is een wandelen in geloof, en niet in aanschouwen.

Daarnaast komt de blijde zekerheid van het getuigenis des Geestes in ons. Zoals de wedergeborene steeds duide­lijker de stem van de Geest beluistert die in Hem zegt: “Abba, Vader”, en getuigt van ons kindschap, zo is het de Geest zelve in ons die getuigt van de vervulling des Geestes. Geen ware zekerheid is er zonder deze bevestiging des Geestes.

Ten slotte mogen we letten op de tekenen, die volgen op de vervulling, doch vooral ook op de vruchten.

Deze vruchten zijn volgens Gods Woord: Liefde, blijd­schap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing (Gal. 05:22).

Laten we ons zelve onderzoeken. Laten we ons niet hoog­moedig verheffen boven anderen om wat we vroeger eens hebben ontvangen. Hoe staat het thans met ons? Wie teert op het verleden is arm, doch die leeft in het geloof mag juichen. Dit leven in het geloof gaat nooit samen met leu­gen, achterklap, hoogmoed of onreinheid.

Dan zwijgt de Geest omdat Hij bedroefd is.

Is er in ons de vrucht van de vervulling des Geestes: vrede en blijdschap? Laat ons voorzichtig wandelen opdat we niet verachteren in de genade.

Over de oorzaken van de verachtering hopen we volgende maal te spreken. Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Wat is het een verschil Zondag aan Zondag naar je eigen dierbare kerk te gaan met de vertrouwde omgeving van eigen mensen, eigen kerkramen, eigen orgel en eigen dominee die je zo door en door kent dat je zelfs weet wan­neer hij zijn stopwoorden gaat zeggen, En nu, van plaats tot plaats, door heel Amerika en Canada, niet in één kerk­verband maar in vele verschillende kerken en sekten.

Wat heb ik dikwijls vlug mijn oordeel klaar:

Een etiketje wat de leer betreft, een psychologisch oor­deel over de gemeenteleden, een vluchtige studie over ont­staan en ontwikkeling, in orde, ’t is voor elkaar.

En nu moet ik spreken en tracht te beluisteren wat echt is en wat leer ik veel.

Gisteren was ik in een “All people’s church”. Een bid­stond ging vooraf aan mijn preek. Een grote zware vrouw stand op en bad. Zij huilde, als ze blijde dingen zei, ze snikte als zij God dankte voor al zijn weldaden. Ik moest haar af en toe eens aankijken en dacht; “Zij distribueert haar tranen volkomen verkeerd.”

Toen bad een andere vrouw. Maar met belangstelling keek ik naar de eerste. Zij wist twee dingen tegelijk te doen. Zij zuchtte bij iedere opmerking die haar trof in ’t gebed van de ander, en riep uit: “Och ja, Here!” In haar hand had ze haar bril, die ze bevochtigde bij iedere diepe zucht en dan opwreef.

Toen ik naar huis ging zei ik tegen mijn gastvrouw: “Waarom huilt die vrouw, als ze blij moet zijn en toen vertelde zij mij als antwoord, hoe ’n grote zegen deze vrouw was voor haar omgeving, hoe velen door haar bidden ge­troost werden, en ik schaamde me en zweeg.

Even later stond ik voor een altaar in een prachtige kerk. Oude kerkramen, witte bloemen op het altaar, In de kerk voor mij gedempte lampen, die schaars de gewelven ver­lichtten, Naast mij stond de priester. Over een lang zwart kleed had hij een witte toga. Zijn oude gezicht was streng. Eeuwenoude traditie hing als een zwaarte om mij heen.

De priester las formuliergebeden.

En toen moest ik spreken. Wat voelde ik mij klein en nietig.

Was ik bang voor de statige priester naast mij? Ik weet het niet. Ook al keek ik niet naar hem, toch wist ik zijn eerbiedwaardige gestalte naast mij.

Na het uitspreken van de zegen, wenkte hij mij hem te volgen. Door de halfduistere kerk ging hij mij voor naar de sacristie. Moest ik mij nu verontschuldigen? Moest ik ver­geving vragen dat ik, ik daar heb gesproken in die gewijde donkere kathedraal?

Ik stond voor hem en ineens omvatten zijn oude handen de mijne, zijn strenge hoofd was gebogen en hij zei:

„O Heer, ik dank U voor die boodschap, die U ons ge­geven hebt door haar.”

En ik schaamde mij en zweeg.

 

De Vrouw van Petrus

Maar Petrus zeide: “Zilver en goud bezit ik niet.” (Hand. 03:06).

We spreken wel eens over de vrijwillige armoede van de apostelen, die zonder buidel of male op reis gingen; die, zoals uit de woorden van Petrus blijkt, niet eens een aalmoes aan een bedelaar konden geven en leefden van wat hun door vrienden werd geschonken.

Doch denken we wel eens aan de offers van hen, die niet zo op de voorgrond traden? Bijvoorbeeld aan de ar­moede van de vrouw van Petrus! Het leven moet haar toch niet al te veel hebben geschonken. Haar man altijd op reis. Zelfs met de grote feestdagen, als ieder huisgezin optrok naar de Tempel, lezen we niet, dat ze met haar man meeging. Altijd was hij in de zaken van zijn Meester, predi­kend en wonderdoende. En zij zat als een eenzame vrouw thuis. Veel geld zal haar man niet thuis gebracht hebben. Waar zij van geleefd heeft is ons niet bekend, doch royaal is het niet geweest. Een burgerlijk goed gemeubileerd huis zal ze wel niet bewoond hebben en een dienstbode schoot er ook niet op over. Al zal ze waarschijnlijk geen gebrek geleden hebben, ze had het beter kunnen hebben als haar man eenvoudig bij zijn beroep was gebleven.

Toen Petrus tegen de Meester zei: “Heer, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd”, heeft hij toen ook aan zijn vrouw gedacht? Ik geloof het niet. Het zal wel gedoeld hebben op hemzelf en op zijn mede-discipelen.

Maar dat is nu juist het moeilijke van deze armoede, dat er zo weinig over gesproken wordt. Dat het offers zijn, die schijnbaar onopgemerkt voorbij gaan.

Zijn er zo ook thans niet vele vrouwen van zendelingen, die altijd alleen in de binnenlanden wonen, verstoken van alle comfort, die een leven vol ontbering leiden, die mis­schien op reis kinderen krijgen en moeten verzorgen. Hun naam wordt zo zelden genoemd, ze treden niet op in vergaderingen. Men komt tot hen niet om geestelijke hulp.

Vrouwen van evangelisten. De man is altijd op reis, avond aan avond. Hun woord is tot zegen voor velen. Velen mis­schien zijn hen dankbaar en getuigen daarvan en het is een schone vergoeding te weten, dat zij gebruikt zijn om zielen tot Christus tot leiden.

Doch hun vrouw moet de kinderen opvoeden, hun vrouw zit voor de moeilijkheid als de oudste jongen niet leren wil of de meisjes humeurig zijn. Zij gaat ’s avonds nooit eens met haar man uit, zoals andere vrouwen. Op visites komt ze altijd alleen, want: mijn man moet vanavond daar en daar spreken.

En velen kennen haar nauwelijks. Weet iemand iets van de vrouw van Moody? Was Sankey getrouwd? Deze vrou­wen hebben enkel door hun stille voortdurende zorg, het mogelijk gemaakt, dat hun man ongestoord kon werken. Zij behoren tot dat leger van stille geloofshelden, naamlozen, lijders, zieken, gevangenen, die trouw’ waren en offerden zonder kans op roem. Zij stierven in concentratiekampen zonder dat zij er later lezingen over konden houden. Maar misschien is daardoor hun liefde tot de Meester ook zui­verder gebleven en zijn ze bewaard voor de val in hoog­moed.

God kent hun hart en hun verlangen om Hem getrouw te dienen. Eenmaal zullen er namen opgelezen worden door Christus voor de Vader en de heilige engelen, namen waar­van wij op zullen kijken en zullen zeggen: o ja, dat is waar, die man, of die vrouw was er ook nog. Wat hebben we weinig over hen gesproken en toch waren ze helden des geloofs.          

Br.

 

Het leven en werk van J. Christ. Blumhardt door J. A. Schreuder (4)

In de vakanties trok hij rond door Zuid-Duitsland en Zwitserland; dan logeerde hij bij christenen, hield in hun huis samenkomsten en wekte er belang stelling voor de zen­ding op. Soms waren dat zware tochten, eens door sneeuw en ijs van Lauterbrunnen naar Wengen, om er een klein groepje gelovigen te bezoeken. Zo maakte Paulus zijn verre reis door Klein-Azië voor hij in Philippi de enkele vrouwen vond, die de eerste christengemeente in Europa zouden vormen.

Daar in Wengen stichtte Blumhardt een gemeente.

Langzaam in het klein breidt Gods rijk zich uit. Hij noem­de de tijd in Bazel een tijd van steeds voortgaande zegen “hier, op deze verzamelplaats van zo vele gelovigen uit alle delen van de wereld, waar men gewoon is de hele wereld, zover die Christus niet heeft, vol ontferming te overzien, leerde ik de waarde van het evangelische ambt pas ten volle waarderen.”

Hier ging hij zien de nood van de wereld: verstoken te zijn van het Koninkrijk Gods. Zijn priesterlijke opdracht verbreedde zich van individu tot gemeente in de wijdste zin; tot allen die buiten Christus leven. Hij leerde er zoveel nood kennen, dat hij niet anders meer kon voortaan dan zielsverzorger zijn, dat is priester en geestelijk rodekruis- soldaat.

„Wat heeft waarde voor de verlorenen? Waar zijn de zielen mee gebaat? Wat versterkt de gemeenschap der heiligen? Wat maakt ons tot een waarachtig volk van God?” Deze vragen stelt hij zich voortaan in zijn omgang met de mensen, in de beslotenheid van het zielszorgerlijke gesprek en in de prediking voor de velen.

In Bazel leert Blumhardt zijn vrouw kennen, Doris Köllner. Ze was een leerlinge op een van zijn catechisaties, maar pas aan het eind van zijn verblijf op de Zendingsschool „ontdekte” hij haar in haar ouderlijk huis, waar hij op een vakantietocht als gast uitrustte. Thuis gekomen schrijft hij haar vader een brief om haar ten huwelijk te vragen. Vijf weken moet hij op antwoord wachten, en dan krijgt hij een bijna Oudtestamentisch ja-woord: “De Heer heeft onze dochter de overtuiging en de blijdschap geschonken Uw aan­zoek als een roepstem van God aan te nemen, en in kinder­lijk geloof en gehoorzaamheid te volgen.”

Doris is een stil, zacht meisje, dat zich verheugde op een leven in Gods wijngaard in een landelijke pastorie. Wat haar wachtte aan drukte, gemis en ontzegging van veel, heeft ze toen gelukkig niet geweten.

Nu hij verloofd is, vraagt Blumhardt ontslag. Hij wil naar een pastorie, om daar met Doris verder te kunnen leven en werken.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 9 Februari.

U, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt u? Die overspel verbiedt, doet u overspel? (Rom. 02:21-22a).

Er is een schijnvroomheid, die de mond vol heeft met het beoordelen en veroordelen van anderen, terwijl men zelf op allerlei wijze Gods geboden overtreedt. Wij breken dan met onze daden af, wat we denken op te bouwen met onze woorden. De ergste vijanden van het evangelie zijn zij, van wie het leven in strijd is met de eigen vrome woorden. Die op de kansel zo mooi spreken, dat het jammer is, dat zij er ooit afkomen en buiten de kansel zo slecht leven, dat het jammer is, dat zij deze ooit beklimmen.

Laat ons waar zijn. Laat ons waar zijn deze dag in onze woorden en gebeden. God ziet onze daden en veracht het onware, schijnvrome woord.

Lezen: (Matt. 07:15-23).

 

Maandag 10 Februari.

Want besneden te zijn heeft wel betekenis, indien gij de wet volbrengt. (Rom. 02:25).

Besnijdenis en de wet horen bij elkaar. De besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond van God met Israël. Het zegt: Indien gij de wet van de Here uw God houdt, zult gij zegeningen ontvangen, zo niet, dan zult gij daar buiten vallen (oorspronkelijke tekst onleesbaar). Doch niemand heeft ooit dit verbond kunnen houden. Daarom heeft God een ander verbond, buiten de wet om, met de mens gesloten (Rom. 03:21). Dit is het onvoorwaardelijk verbond des geloofs. Dit verbond was ook de gelovige Israëliet bekend. Het was Abraham reeds ge­openbaard vóór het verbond van de besnijdenis werd gesloten (Rom. 03:10; Gal. 03:08; Gal. 03:17, vergelijk Gen. 12:03 en Genesis 17). Dit verbond des geloofs zegt: de rechtvaardige zal uit geloof leven. Hiervan is de doop het zegel. Dit ver­bond kent geen voorwaarde, doch vraagt geloof in de diepe, mystieke waarheid: gij zijt gestorven en met Christus op­gestaan tot een nieuw leven.

Lezen: (Gal. 03:10-14).

 

Dinsdag 11 Februari.

Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is de besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is. (Rom. 02:28-29).

Israël beriep zich steeds weer op de besnijdenis, het zegel van Gods verbond met Zijn volk. Doch dit zegel had niet de minste waarde toen Israël door ongehoorzaamheid dit verbond verbrak. Nooit was de besnijdenis een waarborg dat God de zonden zou voorbijzien en nooit was het Zijn bedoeling, dat dit volk zich uitwendig in vrome schijn zou hullen en inwendig verdorven zou zijn. Het is voor ons niet voldoende, dat we ons op doop en avondmaal als zegelen van Gods verbond beroepen. Het hart moet veranderd wor­den. Dit kan alleen door de werking van de heilige Geest. Dan wordt de tweespalt tussen leven en leer, tussen willen en handelen weggenomen. Laat deze morgen onze bede zijn Verenig, Heer, ons hart tot de vreze Uws Naams (Ps. 086:011)

Lezen: (Jes. 01:10-18).

 

Woensdag 12 Februari.

Wat is dan het voorrecht van de Jood? In de eerste plaats dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd (Rom. 03:02).

Welk een voorrecht is het, dat God aan mensen Zijn woorden heeft toevertrouwd. Niet door engelen, maar door mensen laat Hij de eeuwige boodschap des heils verkondi­gen. Doch wee hem, die deze woorden Gods als een veilig bezit beschouwd, een rijkdom, die hem boven anderen verheft, in plaats van als een toevertrouwd goed, waarvan hem rekenschap zal worden gevraagd. Laat ons waken, dat we Gods woord in gehoorzaamheid uitdragen en niet vervalsen of als een wapen hanteren tegen onze broeders, met wie we meningsverschil hebben. Het is Gods Woord. Het is een oordeel voor hem, die het verwerpt, doch wij hebben niet het recht er anderen mee te oordelen. Laat ons waken, dat we niet het brood aan anderen uitdelen en zelf honger zou­den lijden.

Lezen: (2 Kor. 04:01-07).

 

Donderdag 13 Februari.

Als sommigen ontrouw geworden zijn zal dan hun on­trouw de trouw Gods te niet doen? (Rom. 03:03).

Gods beloften aan Abraham gedaan zullen bevestigd wor­den. Israël is op de weg van het voorwaardelijk verbond gevallen, ze zijn ongehoorzaam geworden. Toch zal God Zijn beloften waarheid maken. Telkens wijst de Romeinen­brief op Gods trouw. Zijn genadegaven en roeping zijn onberouwelijk (Rom. 11:29). De joden, hoewel vijanden ten opzichte van het evangelie, zijn beminden om der vaderen wil. Wij willen met dankbaarheid er aan denken, hoe ook in ons leven God trouw was, terwijl wij zo menig­maal ontrouw waren (2 Tim. 02:13). Was Hij het niet, die ons telkens weer terugriep als wij afdwaalden? Zijn liefde is oneindig groot en Zijn goedertierenheid geweldig over ons. Prijs de Here, mijne ziel’

Lezen: (Ps. 103:001-014).

 

Vrijdag 14 Februari.

Het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenaar. (Rom. 03:04).

Hebben wij niet allen tegen God gelogen? D.w.z., waren wij niet ontrouw in dat, wat wij Hem beloofden? Laat ons eens terugdenken aan wat we op een ziekbed, of in een ernstig gebed, of bij ons huwelijk Hem beloofden. Hebben wij deze beloften gehouden? Zo niet, dan zijn we tegenover God leugenaars geworden. Is iedere schuldbelijdenis niet weer opnieuw een erkenning, dat wij ongelijk hebben en God gelijk. En als Hij dan toch zijn belaften vervult, ter­wijl wij de onze verbraken, wel, dan is het toch voor de gehele wereld duidelijk, dat God waarachtig en wij leugenachtig zijn. Doch is dit niet juist onze blijde zekerheid ge­worden. dat we zeker zijn van Hem, Die ons nimmer in de steek laat? Wat is het heerlijk te weten, dat we een onveranderlijk en trouw Vader hebben. Die ons niet doet naar onze zonden.

Lezen: Psalm 32.

 

Zaterdag 15 Februari.

Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardig­heid staaft, wat zullen wij dan zeggen? Is God, Die Zijn toorn doet voelen – ik spreek op menselijke wijze – soms onrechtvaardig? Volstrekt niet (Rom. 03:05).

De mens is zeer spitsvondig in het bedenken van een verdediging in zijn hopeloze zaak. Als nu door mijn trouweloosheid en onheiligheid Gods trouw en heiligheid juist duidelijk blijkt, heeft dan de zonde niet een kostelijk doel bereikt? Moest God mij eigenlijk niet dankbaar zijn? Maar is het dan geen onrecht dat God over die zonde, die Hem heerlijk maakt, zo’n streng oordeelt velt?

Neen zegt Paulus, Nooit kan zonde en onheiligheid voor God enige verontschuldiging vinden. Hij haat alle onrecht en nooit zal Hij om enige overweging de zonden tolereren. Laten we ons nooit achter zulke dwaze gedachten verschui­len. Hij, Die de zonde, zo haat, dat Hij liever Zijn eigen Zoon aan het kruis liet sterven, dan dat Hij de zonde onge­straft liet, duldt geen zonde, ook niet in Zijn kinderen.

Er is slechts één uitweg: de reiniging van de zonde door het kostbaar bloed van Christus. Weten we dat onze zonden daardoor bedekt zijn?

Lezen: (Jes. 06:01-07).