Achteruitgang in de genade

Hoe komt het dat een gemeente, die eens in volle over­tuiging en over gegevenheid in de volle stroom van Gods zegen stond, kan afzakken tot een onbetekenend groepje mensen, die soms zelfs gaan twijfelen aan de juistheid van hun eigen belijdenis en aan wie zodoende alle kracht ontbreekt?

Het kan zijn dat men een waarheid die men meende te vinden in Gods Woord, uit reactie tegen de onbewogenheid van andere gelovigen éénzijdig in het middelpunt heeft ge­plaatst. Misschien is deze waarheid de gemeenschap der gelovigen, de toekomstverwachting, het Duizendjarig Rijk, de vervulling met de Geest of een juist inzicht in de doop.

Het begon dat men in de tijd van het ontstaan van de ge­meente in felle strijd deze belijdenis als kenmerk ging stellen van het ware Discipelschap. Wie deze leer niet beleed, of dit teken niet bezat beschouwde men als een minder toe­gewijd christen, ja misschien wel als een christen die bij de Wederkomst des Heren niet zou blijken te behoren tot de wijze maagden.

Uit deze geesteshouding vloeien nu als met ijzeren con­sequentie de zonden voort, die leiden tot de uiteindelijke ondergang en verstarring.

Vele van deze fouten vinden we reeds vermeld in de brief aan de Korinthiërs. Het is treffend dat deze gemeente, waar­voor Paulus God dankt, omdat ze in alle opzichten rijk was geworden in Christus Jezus: in alle woord en kennis en wie het aan geen enkele gave ontbrak, als een kankerplek in zich had de zonden die nog steeds een gemeente ten val kunnen brengen.

Daar is in de eerste plaats de zonde der hoogmoed. Hoog­moed op ontvangen inzicht of gaven. Dan plaatst men zich boven andere gemeenten en ziet in uiterlijke tekenen het bewijs van eigen superioriteit. Dat is het begin van de ondergang. Andere kerken zijn slechts ‘een kerkhof’. Paulus zegt tegen de Korinthiërs die zo dachten; “Wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? En indien het ontvangen is. wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt”? (1 Kor. 04:06-08).

Het eerste gevolg van deze houding is: innerlijke ver­deeldheid en verscheuring. Men beschouwt eigen woord, eigen profetie als het Woord Gods dat absolute gehoor­zaamheid eist. Doch de ander, even sterk overtuigd van de bijzondere leiding des Geestes, aanvaardt deze boodschap­pen en beslissingen niet. Men verdeelt zich in kleine kringen, ieder met een eigen leider, die zich beroepen op de leiding des Geestes en de anderen als scheurmakers uitwerpen. Hoe­wel één in belijdenis kan men geen omgang meer met elkan­der hebben daar men elkander als ongehoorzaam aan de bijzondere openbaring des Geestes verkettert. Zo was het ook onder de Korinthiërs. Paulus schrijft hen: Want als er nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk en leeft ge niet als onveranderde mensen? Want wanneer de één zegt: Ik ben van Paulus en de ander: Ik ben van Apollos; zijt gij dan niet onveranderde mensen? (1 Kor. 03:03-05).

Uit zo’n houding vloeit, als God het niet verhoedt, voort: onrecht, laster, achterklap. Men is niet meer in staat elkan­ders woord recht te verstaan. Men legt er een verkeerd accent in, verdraai het en blaast kleinigheden op tot onoverkomelijke beledigingen. Dan moet Paulus tegen deze gelo­vigen van Korinthe die zelfs de broeders voor de rechter daag­den zeggen. Waarom lijdt ge niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen? Maar zelven doet gij onrecht en doet gij te kort, en dat aan broeders (1 Kor. 06:01-9).

Reeds lang is men uit de tere gemeenschap met Christus getreden. Reeds lang is men de leiding des Geestes kwijt. Toch tracht men dit alles betekenend verlies te camoufleren door ruim gebruik te maken van de geschonken gaven. Door valse opwinding tracht men te imiteren wat eenmaal spon­taan uit de Geest was. Het wordt: geestdrijverij. Profetieën, tongentaal, felle predicaties, ernstige boodschappen, ze zijn er in overvloed, doch de kracht ontbreekt. Paulus zegt van deze mensen: Ik zal mij vergewissen, niet van het woord van die opgeblazen mensen, doch van hun kracht. Want het Konink­rijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht (1 Kor. 04:19-20).

Doch reeds is de Satan op een geheel nieuw front bezig een krachtige aanval op het voortbestaan van de gemeente voor te bereiden en wel op het terrein van het vleselijk begeren. Zodra men leeft in de schijn van hoog-geestelijk leven, steken alle zonden van wellust en onreinheid de kop op. Overspel en ontucht komen dan steeds meer in de ge­meente voor. Vlees en geest zijn elkanders vijanden. Waar men de Geest bedroeft, valt men in zonden, die vaak erger zijn dan bij de werelddag.

Zo moet Paulus tegen de Korinthiërs schrijven: Algemeen wordt er bij u van ge­sproken. dat er hoererij voorkomt en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet voorkomt (1 Kor. 05:01).

Toch roemt men dan nog, roept Halleluja, zingt Maranatha-liederen, doch deze roem deugt niet. Want een weinig zuurdeeg, zegt Paulus, maakt het hele deeg zuur. (1 Kor. 05:06-07).

Het is niet te verwonderen, dat waar men zo’n lichtzinnig vertrouwelijke houding met de allerheiligste dingen gewend is. en het zo gewoon vindt, dat God spreekt, men ook op andere punten de grenzen van het heilige niet ontziet. Zo kwam men in Korinthe dronken aan het Avondmaal (1 Kor. 11:21). Dan kent men geen wijding meer, komt altijd te laat, komt luidruchtig binnen onder het gebed en beschouwt het allerheiligste als zaken van het dagelijks leven.

Het zijn de jonge, eerlijke mensen, die deze onwaarachtig­heid bij de ouderen bemerken. Zij zien het pijnlijke verschil tussen belijdenis en leven, het contrast tussen wat men zegt te bezitten en het gebrek aan kracht, dat steeds openbaar wordt. Het is hun een raadsel, hoe broeders zo over elkaar kunnen spreken en oordelen. Zij zien, dat het bij velen alles hol en voos is!

Zo leidt dit onvermijdelijk tot de laatste fase. Dit kan zijn een onverschillig zich afwenden van dat, wat eigen belijdenis zegt. Dan moet reeds Paulus in de Thessalonicenzenbrief schrijven: “Veracht de profetische gaven niet (1 Thess. 05:19). Deze teleurgestelde mensen treden dan uit en spreken met minachting over wat zij zagen en meemaakten.

Het kan ook leiden tot een eerlijk erkennen; wij bezitten de volheid van de Geest niet. Wij zijn arm, doodarm. Het zijn de zonden van ons en van onze vaderen, die ons be­roofden van wat door Christus aan de gemeente is toege­zegd (Mark. 16:16-18). Niet wat men in de gemeente ziet, doch wat Gods Woord belooft, wordt ons anker.

Dan is men niet meer hoogmoedig op vermeend bezit. Dan zoekt men de broeders in andere kringen en verblijdt zich als men daar ook vindt een erkennen van eigen on­volmaaktheid.

Dan is er die juiste gesteldheid van de ziel, waarin men met gebed en vasten naar de Heer gaat om een doop met vuur en kracht.

Zo kan een nieuwe opwekking worden geboren. Niet zoals de oude, want God repeteert Zichzelf nooit. Doch een nieuwe openbaring van kracht en volheid. Hier strekken weer velen in onze dagen met groot verlangen zich naar uit. Geve Christus aan Zijn gemeente allerwege een nieuwe, heerlijke vervulling met Zijn Geest, opdat we onberispelijk mogen zijn in de dag van Zijn wederkomst.

Br.

 

Contact per brief

Van een zuster ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel afdrukken.

Bidden

Het verbaasde mij, toen ik las hoe br. G. de H. te K. dacht over het bidden. Dat men zich aan het “Onze Vader” niet dood zal bidden, daar ben ik ook van overtuigd. Want het is een gebed waar we dagelijks genoeg aan kunnen hebben, als het niet misbruikt wordt.

Maar als we in grote nood zijn, als we moeten worstelen om het leven, niet om dit aardse leven, maar om het eeuwige leven, als een ziel gered moet worden, dan wordt het een strijden tussen God en satan, waar wij, door ons bidden, ook in betrokken worden. Dan wordt bidden zwaar werk en we kunnen er zwak van worden.

De drie jaren, die achter mij liggen, heb ik bidden ge­leerd. Mijn zoon was twee en een half jaar in concentratie­kampen van Duitsland. Drie jaar lang heb ik voor hem ge­beden. maar de tijd kwam, dat ik moest worstelen, ja, ik heb voor mijn God gekropen als een worm. Eerst moest ik mij zelf opnieuw aan Hem overgeven, met al mijn schuld. Toen heb ik geroepen om behoud van mijn kind, niet om zijn aardse leven alleen maar om het eeuwige leven bij Christus in het licht. En God gaf antwoord op mijn geschrei. Zelfs na zijn sterven gaf de Here mij te kennen, tot twee­maal toe. dat mijn zoon leefde.

Wat zijn Gods wegen wonderlijk. Toen ik de reis aan­vaardde om hem te bezoeken, twijfelde ik geen ogenblik of ik zou hem terugzien. Maar toen ik na zes dagen aankwam, was hij juist begraven. Toen was er geen kracht meer in mij, maar de Here kwam mij te hulp. Hij nam mijn kind tot Zich, toen begreep ik, dat mijn zoon leefde.

Op mijn terugreis deed de Here mij een vriend ontmoeten, die met mijn zoon samen was geweest toen hij in Krakau ziek lag. Hij kon mij vertellen, wat ik zo gaarne wilde weten.

In een brief, die ik nog na zijn sterven ontving, schreef hij mij: “Moeder, wat de Here nu doet, weten wij niet, maar we zullen het na deze verstaan.”

Hoe heerlijk wel heeft de Here het gemaakt. Laten we bidden om de Heiligen Geest. Hij maakt ons indachtig hoe en wanneer we moeten bidden en laten we vooral voor onze kinderen bidden. Hoe vreselijk moet het zijn als er één van ons achter moet blijven als Christus komt. Een gebed om een mensenziel is een gebed naar Gods wil en Hij zal het zekerlijk verhoren, als we in Christus zelf gereinigd zijn van onze zonden.

Zr. H. W.-v.d.M.

 

Evangelisatie pakket teneinde onze traktaten sneller te verspreiden hebben wij een pakket samengesteld, waarbij U voor f. 10.- toegezon­den krijgt:

100 traktaten “Het nachtelijk rumoer bij een gesloten feestzaal”,

100 traktaten “Er is geen andere weg”.

100 traktaten “De inwoning van Christus in ons hart’’.

Gratis krijgt u hierbij:

20 Evangeliën.

15 boekjes “Woorden van Troost” en 15 boekjes “God heeft gesproken”.

Wij verzending in volgorde van bestelling.

Verzoeke per postwissel te betalen na ontvangst van het pakket. Te bestellen aan:

Redactie “Kracht van Omhoog Bloemendaal

 

Dit is een brug! Youth for Crist.

Van de gelegenheid, dat dit blad in zee gaat, maken wij graag gebruik om even uit­een te zetten hoe de vork in de steel zit.

Binnen niet al te lange tijd zal Youth for Christ-Nederland uitkomen met een eigen maandblad. De voorbereidingen zijn al in een vergevorderd stadium en wij geloven, dat ook de tijd niet ver is, dat U maan­delijks uw eigen orgaan in huis krijgt.

Het wordt een prettig en pittig blad met veel fotomateriaal.

Als overbrugging zullen we dit logboek een paar keer uitgeven.

We hopen, dat U onze mededelingen met plezier zult lezen. Wij lopen dan samen over deze brug de toekomst tegemoet en wij weten zeker, dat het een toekomst is vol geweldige mogelijkheden voor ons werk. God gaat ons voor; wij willen volgen.

Het dagelijks bestuur

Youth for Christ-Nederland

 

Youth for Christ Bulletin

Velen van U zullen zich afvragen: Wat gebeurt er met Youth for Christ? Die vraag willen we nu beantwoorden.

Van 1 Oktober tot 10 November hield het Amerikaanse team met Spencer de Jong, Don Devos en Doug Fisher een tournee door het land. We zullen die tijd niet spoedig ver­geten! Steeds weer ontmoeten we nog jonge mensen, die toen de Heiland hebben gevonden.

Bij hun vertrek hebben onze Amerikaanse vrienden een (nog niet geheel voltallig) Landelijk Bestuur achtergelaten om de arbeid voort te zetten.

Wat heeft dat Bestuur nu gedaan?

Natuurlijk wilden we direct aan het werk: niet te veel praten, maar doen, volgens de spreuk, die boven een kippen­hok te Barneveld hing: “Niet kakelen, maar eieren leggen!”

Best – maar hoe moesten we beginnen? Maar ergens naar een stad gaan en een grote bijeenkomst beleggen voor de jeugd? Akkoord – maar wie huurt de zaal en wie zorgt voor de publiciteit, voor ordecommissarissen en collectanten! Wie zal er spreken en wie musiceren? Over dat alles (en nog vee! meer) moest eerst geconfereerd worden – daar ontkwamen we niet aan. Dat is ook heel druk gebeurd, vooral in de eerste dagen.

Het was duidelijk: er moesten plaatselijke comités komen. Trouwens, die instructies hadden we ook van de Amerika­nen gekregen.

Maar hoe moesten we aan zulke comités komen? Naar alle mogelijke plaatsen schrijven en mensen uitnodigen comités te vormen? Het zou soms goed kunnen gaan, maar je zou ook de gekste dingen kunnen beleven: je kon op die manier er ook absoluut ongeschikte krachten in halen, die. om maar wat te noemen, de hele beweging plaatselijk in de hand van één kerk of sekte zouden overleveren. Van het karakteristieke van Youth for Christ zou dan niet veel meer overblijven.

Neen, er zouden mensen van het Hoofdbestuur uit op stap moeten naar de verschillende plaatsen, mensen, die de bedoeling van Youth for Christ goed begrepen en bovenal de geest ervan aanvoelden. Zij zouden naar geschikte mede­werkers moeten zoeken.

Maar waar en hoe moesten ze die medewerkers vinden? De instructies waren, dat er werkcomités moesten worden gevormd, liefst van jonge mensen (het is immers een werk door de jeugd en voor de jeugd) en daarachter advies­comités waarin predikanten en jeugdleiders zitting zouden hebben. Prachtig, maar hoe krijg je die mensen?

Dat was nog maar het begin. Er waren nóg meer vragen.

Hoe houden we dit werk op een werkelijk interkerkelijke basis? *

Hoe kunnen we voorkomen, dat dit een nieuwe vereni­ging naast de bestaande en buiten de kerk wordt?

Wat doen we met de Jongbekeerden? Als ze reeds ker­kelijk aangesloten zijn, dan blijven ze hun eigen kerk be­zoeken – best – maar wat met de geheel buitenkerkelijken

In hoeverre mogen we ons met de nazorg belasten?

Moet er niet een centraal punt zijn voor de organisatie, een kantoor? Waar dan? Hoe krijgen we dat!

Wat van een geestelijk centrum, een conferentieoord, retraite, een plaats, waar jonge medewerkers opgeleid kun­nen worden om zielszorg te verrichten?

Hoe financieren we dit alles?

Moet Youth for Christ een vereniging of een stichting worden?

Hoe dikwijls moeten de rally’s worden gehouden? Even­als in Amerika elke week? En altijd op Zaterdagavond ook 7

Welke liederen moeten worden gezongen?

Moet er een eigen blad komen en hoe moet dat eruit zien?

Dat zijn enkele van de vele vragen. We zullen u er niet verder mee vermoeien. U voelt wel, dat het niet een kwestie was van: “Laten we het maar even gaan doen.”

Is er dan nog steeds niets praktisch gebeurd?

Zeer zeker wel! En we mogen zeggen, dat het werk boven verwachting goed gaat.

Terwijl onze Voorzitter contacten legde met vooraan­staande personen uit kerkelijke kringen en plannen uit­broedde (in overleg met Corrie ten Boom) om te komen tot een geestelijk centrum; terwijl Ds. Barkey Wolf zich toelegde op het schrijven van een brochure over de Youth for Christ (die hopelijk binnenkort verschijnen zal) en het samenstellen van een eigen liederbundel, gingen de heren Lugthart en Wilson op pad het land door om comités te vormen.

Onderwijl startten in December reeds in enkele plaatsen de Nederlandse rally’s, dankzij de activiteit van de plaat­selijke medewerkers. Eerst in Schiedam, toen in Haarlem en de Haag. Het ging! De Nederlandse Youth for Christ draaide. Eerst wat zwak en er moest hier en daar wat bij­geschaafd worden, maar het ging toch en werd elke keer beter.

Op 1 Januari kwam de uitzending vanuit de Domkerk in Utrecht. Het verbaast ons steeds opnieuw hoeveel men­sen daarnaar hebben geluisterd en welk een bekendheid de Youth for Christ daardoor heeft gekregen.

Toen kregen we in Januari een tournee. Een predikant uit Amerika. Ralph I. Cranston, die de Youth for Christ ginds had leren kennen, hoewel hij er niet officieel aan verbonden is, was op bezoek in Engeland en was direct bereid ook een gedeelte van zijn tijd voor Holland te geven. Besloten werd vooral de Noordelijke provincies, die de vorige keer wat verwaarloosd waren geworden, nu te bezoeken. Met een team, bestaande uit genoemde Cranston, Dick Lugthart (zangleider), Jan Hugo Smit (pianist). Henk Kroes (zanger) en Sidney Wilson (tolk) werden achtereenvolgens bezocht: Emmen, Veendam, Heerenveen, Sneek, Leeuwarden, Gro­ningen. Deventer, Apeldoorn en Hilversum. Het is een triomftocht geworden – vele jonge mensen kwamen tot de Heiland!

Mr. Cranston zei nog nimmer zulk een gezegend tournee te hebben meegemaakt. Veel hebben we ook in die tijd geleerd. Elke rally werd na afloop kritisch bekeken om te zien waar verbe­teringen aangebracht konden worden. Opbouwende kritiek van anderen werd ook zeer gewaardeerd. De laatste avon­den verliepen dientengevolge ook be­langrijk vlotter dan de eerste.

Rev. Cranston is nu weer vertrok­ken en we gaan verder. Ons voorlopig programma voor de eerstvolgende we­ken is als volgt:

20 Febr. Den Haag, Dierentuin

22 Febr. Almelo. Chr. Ver. Gebouw

27 Febr. Schiedam

1 Maart: Haarlem, Kloppersingelkerk

7 Maart Ede

14 Maart Santpoort, Ned. Herv. Kapel

In de volgende plaatsen hopen we op een nog nader te bepalen datum in Maart rally’s te houden: Amsterdam.

Hengelo, Enschede, Leiden, Nijmegen. Hilversum, Bussum, Dordrecht.

In April en vervolgens iedere maand, willen we in al deze plaatsen weer rally’s houden. Steeds komen er ook meer plaatsen bij.

Het organiseren van de comités is ook nog steeds in volle gang.

Nu iets over de nazorg. Dit zal voor het grootste deel aan de plaatselijke comités worden overgelaten. Wat wij momenteel wel doen is, na elke rally één nazorgramenkomst te houden, enkele dagen, hoogstens een week na de rally. (Tijdens de tournee in het Noorden konden wij dit niet altijd doen en heb­ben de nazorg meest aan de plaatselijke predikanten overgelaten).

Tevens ligt het in de bedoeling ook te komen tot het houden van voorbereidingssamenkomsten vóór de rally’s, om geschikte jonge mensen voor de ver­schillende taken te scholen.

Verder zullen ook zangkoren worden gevormd.

De moeilijkheid ligt hierin, dat dit alles niet ertoe leiden mag, dat een nieuwe vereniging wordt gevormd en de bestaande verenigingen verwaarloosd. Daarom wordt er met nadruk op gewe­zen, dat de jonge mensen deze bijeen­komsten niet mogen gaan beschouwen als bijeenkomsten van een vereniging, een gezellige avond of iets dergelijks, doch dat zij slechts bijeenkomen als Wer­kers om zich voor te bereiden op de rally’s of om in eigen vereniging beter werk te kunnen doen. Het samenkomen moet niet het doel doch slechts een middel zijn. Het doel ligt verder. We moeten middelpuntvliedend en niet middel­puntzoekend gaan denken.

Nog iets over de toekomst. Half Mei wordt het Ameri­kaanse team weer in het land verwacht. De bedoeling is een maand of zes weken hier, te werken en dan door te gaan naar Duitsland. Momenteel is men in Amerika druk bezig een grote inzameling te houden om in Duitsland reliëf­werk te kunnen doen naast de prediking van het Evangelie Laten wij in onze gebeden hier ook vooral achterstaan.

Hopelijk zullen wij U binnen enkele weken een tweede Logboek kunnen sturen met verdere mededelingen, zoals bijv. waar ons kantoor komt. e.d.

Sympathiseert U met dit werk? Ja, mogen wij dan op Uw medewerking in het gebed rekenen?

Sympathiseert U niet met dit werk en deze methoden? Verblijdt U er dan toch in, dat heel veel jonge mensen er­door gegrepen zijn en gered van een leven in de zonde en dat nog veel meer zullen gegrepen worden. En bidt U ook mee, dat God ons in alles wijsheid zal schenken om naar Zijn wil te handelen. Ons doel is niet de beweging, die wij “Youth for Christ” noemen: ons doel is slechts, dat onze Here Jezus Christus verheerlijkt wordt daardoor, dat jonge­ mensen Hem als Heer en Heiland leren kennen. Misschien dat deze beweging als zodanig weer verdwijnt best mogelijk, maar Zijn Koninkrijk blijft in alle eeuwigheid.

En dat Koninkrijk is het, dat wij zoeken.    

  1. S. W.

 

Stormloop tegen het rijk van satan

Het wonder gebeurde. Hadden we ooit kunnen denken, dat de Amerikanen, die naar ons land kwamen, uitgelachen, tegengewerkt en geminacht door velen, het middel mochten zijn tot bekering van honderden jongens en meisjes in Neder­land?

God deed een wonder. Een groot wonder! En we zijn Hem er zo dankbaar voor.

Was het een nieuw Evangelie dat Youth for Christ bracht? Nee! Was het de reclame die het deed? Nee! Het was het feit, dat mensen kwamen, die getuigden van een ervaring met Jezus Christus. We wisten genoeg, we waren theologisch genoeg, maar ’t is nieuw voor de doorsnee jon­gen of het doorsnee meisje in Holland, dat het Evangelie iets is. waar je wat aan merkt, iets, dat je leven verlost, en vult met onuitsprekelijke blijdschap. Dat de ontmoeting met Jezus Christus iets is. waar je niet van kunt zwijgen, een wondervolle ervaring, die in ’t geheel niet lijkt op de. stillevens” van lange gezichten en langdradig psalmgezang, die de meeste mensen met het Evan­gelie associëren.

Verleden week was ik in Haarlem op een bijeenkomst van Youth for Christ.

De oude muren van de Bakenesserkerk zullen geweldig geschrokken zijn van het geluid dat uit Ralph Cranstons saxofoon kwam. Ik had hem gezegd toch niet al te veel chromatische tierlantijntjes erbij te maken, maar hij kon het toch niet laten. Hij is nu eenmaal een Amerikaan’ Het liefst had hij ons ook nog onder het zingen in onze handen laten klap­pen!

Vóór hij begon te spreken hoorden we een interview. Joukje Hijlkema vertelde dat ze de Heiland gevonden had, dat ze nu wist dat Jezus werkelijk ook voor hóór gestorven was.

Toen br. Wilson vroeg, waar ze op school was. zei ze: “op ‘t Kennemer Lyceum Bloemendaal’. Achter me fluis­terde toen iemand: “Nou, dié durft!” Joukje heeft het niet makkelijk op het Kennemer Lyceum, maar ze steekt het niet onder stoelen of banken, wat God aan haar leven gedaan heeft.

En God is machtig ook op het Ken­nemer Lyceum een opwekking te geven! Cranston sprak ons van de liefde van Jezus Christus, van de gave, die Hij ons te geven heeft, maar ook van de persoonlijke beslissing, vóór of tegen, ja of nee, behouden of verloren!

Velen gingen die avond naar huis als nieuwe mensen, die wisten, dat er een keerpunt in hun leven gekomen was!

Een jongen zei me: Die Youth for Christ, dat is nog eens wat? Daar zie je tenminste dat er iets gebéurt, als Christus in je leven komt. Nu ga ik niet weer naar m’n kerk; voortaan ben ik in de Youth for Christ!

Die jongen had het glad fout’ Ten eerste is de Youth for Christ geen kerk

en ten tweede: God geeft je het nieuwe leven om er iets mee te dóén. En niet meteen in Afrika, maar daar waar je plaats is, thuis, in je werk en niet minder in je kerk.

Neem je vrienden van de jeugdvereniging of van weet-ik- welke kerkelijke jeugdgroep van je eigen kerk méé naar de meetings, en tracht dan in je eigen kring op dezelfde wijze dóór te gaan.

Moeten we de anderen in onze kerk maar laten gaarkoken in hun vet, en zélf er tussen uitgaan? Nee, Youth for Christ wil wel de Nederlandse jeugd, óók de kerkelijke jeugd een kans geven!

We hebben kunnen zien dat heel veel van onze kerkelijke wijze van werken op een dood spoor uitkomt.

Enige tijd geleden hoorde ik van een jeugdgroep, die gratis bioscoopvoorstellingen gaf en toen een revue-avond, om op die manier nieuwe leden te trekken.

In de wereld van kerkelijke verenigingen kun je griezelige ervaringen opdoen van jongens en meisjes, die. met een sigaret in hun mond, achterover in een luie stoel de avond doorbrengen met over de Drie-eenheid te debatteren. Ja, er waren ook andere gevallen, er waren ook vurige, levende kringen,

Maar, laten we eens nagaan, hebben wij het in Neder­land niet al te vaak verwacht van onze methodes, waren we niet heel gauw tevreden met ons clubje, in plaats van door voortdurend gebed en Bijbelstudie de wegen te openen’ om een machtige opwekking door de Heilige Geest!

God heeft grote dingen onder ons gedaan.

We willen er van getuigen en ik heb besloten om de redactie van ons blad om ruimte te vragen voor die getuigenissen.

We gaan dus een soort enquête houden.

Jullie vertelt, wat je hebt meegemaakt in en door de Youth for Christ. Je mag gerust je gedachten zeggen, ook als je dingen niet begrijpt, of het er niet helemaal mee eens bent.

Wees niet bang en vooral, wees niet lui!

Velen zijn te lui om hun pen op te nemen en te schrijven, maar we willen het doen voor elkaar, om ook elkaar er mee te helpen.

Tot de volgende keer!    

  1. v. W

(Brieven te richten aan de redactie: Noordlaan 11 te Bloemendaal).

 

Lied

Mijn Heiland, een lied voor U, voor U!

Mijn Jezus, niets gaat U te boven?

Mijn hart is zo vol van blijdschap nu,

Het wil en het moet U loven!

Geen schoonheid der aarde is schoner dan Gij,

Geen lente voller van leven.

Geen vriend ter wereld mij meer nabij.

Geen mens kan meer liefde mij geven.

Geen vreugd heeft ooit sterker mijn hart verblijd.

Geen glans kwam mij dieper doordringen:

Mijn Meester, mijn Vriend en mijn Koning zijt Gij’

En daarom moet ik U zingen!

 

Zijn leven geofferd

Het Zwitserse weekblad “Die Weltwoche” vertelt het volgende verhaal van een jong natuurkundige, die zich opofferde om zijn vrienden te redden.

In het atoomlaboratorium te Los Alamos dreigde door de nonchalance van een der medewerkers een kettingreactie te ontstaan. Slechts een bliksemsnel ingrijpen zou deze reactie kunnen verhinderen. Hij, die zich hiervoor beschikbaar zou pellen, was ten dode opgeschreven, daar hij met het gevaarlijke materiaal in aanraking moest komen.

Dc man, die zich opofferde, was een zekere Dr. Slotin, een Russische jood, die in zijn jeugd uit zijn vaderland ge­vlucht was voor de pogroms, in de Spaanse burgerkrijg tegen de fascisten vocht en in de oorlog door de Amerikanen in dienst werd genomen voor het verrichten van atoomonderzoekingen. Hij behoorde tot diegenen, die, ontzet over de uitwerking van de bom op Hiroshima, de geleerden opriepen zich te organiseren teneinde weerstand te kunnen bieden tegen het misbruik, dat van hun arbeid gemaakt werd.

Nadat Slotin de kettingreactie verhinderd had en binnen het bereid der dodelijke stralen was geweest, begaf hij zich lachend en schijnbaar ongekwetst naar het ziekenhuis. Ge­durende zijn langzame doodsstrijd heeft hij actief geholpen bij het medische onderzoek van zijn atoomziekte.

Dr. Slotin is de enige mens op wie men tot nu toe de uitwerking der radiumvergiftiging van het begin tot het eind heeft kunnen bestuderen.

Dit verhaal getuigt van een grote heldenmoed. Vele mede­werkers van Dr. Slotin hebben ongetwijfeld die avond met dankbaarheid gedacht aan hem, die, Zich opofferde om hun Leven te redden.

Velen verkeren, zonder dat ze dit bewust zijn, in nog groter gevaar. Het gevaar van deze kettingreactie was slechts tijdelijk, doch er is een eeuwig gevaar: het is, dat wij aangetast zijn door de vreselijke ziekte, die de Bijbel de Zonde noemt. De zonde verwoest menigmaal reeds in jonge levens al wat schoon en edel is. Sommigen vechten er tegen, omdat ze goed en rein willen zijn, doch anderen hebben de strijd reeds opgegeven. Deze ziekte is een steeds voortgaand proces van verwording. En ondanks al onze pogingen merken we dat we niet opschieten. Onder een vrolijke glimlach, onder onze zang en gelach verbergen we deze onrust.

Doch dezelfde Bijbel, die zo scherp ons de zonde aan­wijst: leugen, onreinheid, hoogmoed, oneerlijkheid, wijst ons ook op die Held, die in grote liefde Zich opofferde om ons te behouden.     .          .

Hij heeft aan het kruis van Golgotha in een vreselijk lijden de gevolgen van de zonden der wereld gedragen.

Opdat wij allen, jij en ik, behouden zouden worden. Er is één onderscheid tussen de daad van Dr. Slotin en het offer van Christus.

In dat laboratorium werd geen voorwaarde gesteld; ieder werd gered, of hij wilde of niet.

Doch Jezus Christus vraagt je of je gered wilt worden.

Ieder, die wil, ieder die ‘ja’ zegt tegen Jezus, is voor eeuwig gered. Eenieder, die in Hem gelooft, zal niet ver­derven, doch het eeuwige leven hebben.

Maar wie de uitnodiging van Jezus minachtend van zich wijst, wie spreekt over valse opwinding en dwaasheid – op hém blijft de toorn Gods.

Hij gaat onherroepelijk aan deze vreselijke ziekte ten onder.

Wil je gered worden? Buig je knieën en vraag aan Jezus of Hij je wil genezen.

Geloof in Jezus Christus en je zult zalig worden.

Br.

 

Korte getuigenissen

In een van de Noordelijke steden kwamen op een rally drie jonge politieke delinquenten tot de Heiland. Zij waren vroeger bij de “Wehrwolf” aangesloten.

 

Op een rally, tijdens de tournee van Rev. Cranston in ons land, kwam een journalist tot overgave. Geen wonder, dat de volgende dag een enthousiast artikel in het plaat­selijk blad stond!

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Op de „Queen Elisabeth” is een groot dek voor de touristclass. Een ligstoel staat voor mij klaar en ik laat mij warm toestoppen, want het is koud, maar heerlijk, in die frisse zeebries over m’n gezicht. Voor mij zie ik de oneindige oceaan. Ik lig te mijmeren. Wat zijn de laatste weken vol geweest. Steeds meer spreekbeurten. Geen tijd voor trein­reizen en dus, per vliegmachine van de ene stad naar de andere. Ik kwam terug op plaatsen, waar ik in het begin van de reis al geweest was. Het was al iets van thuis om vrienden terug te zien. Canada, Toronto, Ottawa en toen Holland Michigan. Hartelijk kwam een vriendin mij daar tegemoet en in genoeglijk plat-Amsterdams, nodigt ze; ‘Kom nou es gesjillig een bakkie koffie lebberen.’

In Grand Rapids sprak ik voor een grote High-school in ‘ een geweldige gehoorzaal. Toen het afgelopen was zongen de jonge meisjes en jongens: “God be with you till we meet again”. Onderwijl liepen zij de banken uit en naar hun klassen terug. Zij bleven zingen, als maar herhalend; “till we meet again – God be with you.” Het klonk boven en beneden, het klonk door het hele gebouw. Starend over de golven hoor ik het America zingen: “God be with you, till we meet again.”

Wat is er een band tussen Amerika en mij. Wat heb ik het er goed gehad. Wat een liefde, wat een vriendschap heb ik daar ondervonden? Wat heeft de Heer mij een heerlijk werk laten doen, aan duizenden het Evangelie brengend, ben ik van stad tot stad, van staat tot staat getrokken. Als ik terug zie. weet ik: het was moeilijk, ónmogelijk vaak, maar in Christus was ik overwinnaar. En het was ook on­vergelijkelijk mooi. Het was een training, zoals weinigen ooit zullen ontvangen.

“Corrie, we are praying for you and Holland”. Dat is het terugkerend thema, wat ook in latere brieven herhaald wordt. We zullen samen werken en samen zullen we sterker staan dan alleen.

Ik heb Amerika lief gekregen, al begrijp ik het wonderlijke land niet. Ik zag er veel onbegrijpelijks, ook oppervlakkigs, maar ook een minderheid van biddende kinderen Gods, die een wereldblik hebben en een grote zendingsliefde. Zij be­grijpen de roeping van Amerika en verwachten de oplossing van de wereldproblemen door de overwinning van Jezus Christus en Zijn spoedige wederkomst. Daarom heb ik ver­trouwen in Amerika.

God zij met u, tot we elkaar weer ontmoeten.

 

Aan de lezers.

Laatste waarschuwing

Er zijn nog vele lezers, die het abonnementsgeld over Januari-Juli niet betaalden. Wij wachten nog veertien dagen en dan verzenden wij een postkwitantie, verhoogd met 25 cent incassokosten. Zend ons daarom zo spoedig mogelijk het abonnementsgeld van ƒ 2,- of ƒ 4,- voor het jaar 1947. U doet er ons een dienst mede.

N.B U stort op girorekening administratie “Kracht van Omhoog”.

 

Het leven en werk van Joh. Chr. Blumhardt door J. A. Schreuder (5)

Maar het loopt anders. Dadelijk – voorjaar 1837, hij is dan 31 jaar – krijgt hij een aanstelling als hulpprediker in Iptingen, een kleine gemeente van 790 zielen. Over de bijna 1 ½ jaar die nu volgen hebben we veel gegevens uit zijn Correspondentie met Doris.

Gemakkelijk heeft hij het er niet gehad. Er stond een dominee die niet tegen zijn taak opgewassen was, en die volkomen vereenzaamd in zijn gemeente leefde: Zündel tekent “zijn collega’s bijna tot een sage geworden, die kleine, tengere man met zilvergrijs haar, korte broek, zijden kousen, grote zilveren gespen op zijn schoenen, in kort gesneden jas zonder kraag, van voren hoog dicht geknoopt alles van grove stof”. Zijn gezin bestond uit acht leden, allen volwassen, die niets van de indringer wilden weten. Symbool van de geest, waarmee men hem ontving was de hond van de pastorie, die de nieuwe hulpprediker woe­dend tegemoet blafte, zodat hij het huis niet durfde naderen. Ja, Blumhardt was bang voor honden. Gelukkig heeft de do­minee vrouw zich toen over hem ontfermd en hem veilig binnengeloodst.

Een diepe kloof was er tussen de pastorie en de ge­meente, waar het kerkelijk lang niet in orde was. Een groep had zich afgescheiden, de z.g. “separatisten”, flinke, vrome mannen, maar star en zelfbewust. Diep keken ze neer op de kerk, wegens de fouten die daar heersten; kerkgaan was voor hen zondigen. De mensen verdeeld, de jeugd verwil­derd, de zielszorg verwaarloosd: ziedaar de ruïne van een gemeente, waar Blumhardt moest gaan werken, na de heer­lijke jaren in Bazel. Wonen zou hij in de pastorie, waar hij als een dwarskijker ontvangen werd. Veel deemoed en tact was voor dit alles nodig.

Zijn werk is hier veel zelfstandiger dan in Dürmenz; daar was hij bovendien beginneling. terwijl hij nu rijke leer­jaren achter zich heeft. Trouw laat hij Doris in lange brie­ven zijn vreugde, moeiten en hoop mee beleven. Na een dag, dat zijn drift hem in allerlei onrust heeft gebracht, waar psalm 131 hem uit bevrijdde, schrijft hij haar; “als je de dingen, die je in onrust brengen, samen bespreekt word je rustiger, meer overgegeven en nuchter, en kun je elkaar ook de zachtmoedigheid van Christus voorhouden. Die wil ik leren bezitten, en daarbij moet jij me ook voor jouw deel helpen. Daarmee lokte de Heiland de mensen tot Zich, daarop beriep Hij zich. En die zachtmoedigheid moet ook het voornaamste werktuig van de zielzorger zijn bij de omgang met zondaren: natuurlijk niet alleen maar in uiterlijke zachtzinnigheid, maar die verborgene innerlijke, die ook zachtmoedig voelt en denkt, ver van dat laaiende op­vliegen.”

Door deze liefde wint hij de Iptingers, ook de separa­tisten, van wie er verschillende in geen dertig jaar in de kerk waren geweest. Hij deed bij hen huisbezoek, alsof er geen splitsing in de gemeente was. Al gauw kwamen er één of twee in de kerk; de Zondag daarop stond er een groepje op eerbiedigen afstand van de preekstoel, namelijk bij de openstaande kerkdeuren, buiten, de preek af te luiste­ren. Wat zal Blumhardt gedacht en zich heilig geamuseerd hebben. Iedere Zondag kwamen ze, letterlijk en figuurlijk, een eindje dichterbij, totdat ze tenslotte allemaal op een rijtje onder de kansel zaten.

Zo groeit het, maar het verblindt hem niet. Het is hem om een doorbraak te doen, en niet om een volle kerk. “Hoe velen zijn er alleen maar aangeboord, zal ik maar zeggen; maar tranen van boete en van vreugde om het volgen van Jezus vloeien er nog niet. Ik heb gemeend, dat er al heel wat gebeurd was, maar ik merk nu wel, dat er nauwelijks iets begonnen is. en er slechts in enkele dorstende zielen het eigenlijke vuur van de Heiligen Geest brandt.’

We moeten niet denken, dat de ploeg, waar deze man de hand aan had geslagen, altijd maar dadelijk rechte voren trok. Met de catechisatie voorbeeld ging het scheef: hij kon geen orde houden. De kinderen waren lastig en rumoe­rig. Hier kon de vrucht pas na lang wachten geplukt wor­den. In de gemeente ook ondervond hij veel teleurstelling. De deuren bleven dicht, die van de pastorie in de eerste plaats.

(Wordt vervolgd)

 

Dagelijks brood

Zondag 23 Februari.

Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het ge­loof in Zijn bloed, (Rom. 03:25).

Zoals het verzoendeksel in het Heilige der Heiligen voor God was geplaatst om door de besprenging met het bloed de verzoening der zonden mogelijk te maken, zo is Christus voor God gesteld. Doch terwijl de ark in het verborgen stond, ver van het volk, heeft Christus openlijk voor de gehele wereld zijn bloed gegeven. Wat bij Israël beeld was is nu werkelijkheid. Door Zijn bloed is Christus het zoen-middel geworden.

Velen spreken in onze dagen met minachting over de ver­zoening door het bloed. Doch Gods Woord leert: Zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving (Heb. 09:22).

We behoeven geen vergeving te verwerven, geen betaling is mogelijk, we behoeven slechts te geloven dat alles door Christus voor ons is volbracht. Wie gelooft in Jezus Chris­tus is behouden.

Lezen: (Heb. 09:01-10.

 

Maandag 24 Februari.

Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het ge­loof, in Zijn bloed, om Zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden. (Rom. 03:25).

Indien God de zonden, die voor Christus’ offer waren geschied, door de vingers had gezien, zou Hij dan nog een rechtvaardig God mogen heten? Doch nu heeft Hij Zijn Zoon gegeven om voor de zonden aller eeuwen te sterven.

Aan het kruis van Golgotha wordt Gods rechtvaardigheid voor ieder openbaar. Zijn haat tegen alle zonden blijkt in de straf, die Zijn zoon moest dragen. Er is slechts vrijspraak voor ons verkregen tegen de kostelijkste betaling, n.l. het bloed van Zijn Zoon, Jezus Christus.

Doch tevens is hier Gods liefde en geduld voor de mens openbaar geworden, die in het Oude Testament slechts bleek uit een tijdelijk voorbijzien van de zonden, een verschuiven van de straf. Aan het kruis ontmoeten de gerechtigheid en de vrede Gods elkander. Hebben wij reeds ernst gemaakt deze gerechtigheid en deze liefde Gods?

Lezen: Psalm 85.

 

Dinsdag 25 Februari.

Zodat Hij zelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaar­digt, die uit het geloof in Jezus is. (Rom. 03:26)

Een rechter, die een misdadiger als een rechtvaardige vrijspreekt, kan hij nog rechtvaardig heten? Toch staat hier duidelijk, dat niet in de eerste plaats Gods liefde, doch dat Zijn rechtvaardigheid getoond is, toen Hij zondaren recht­vaardig verklaarde. Hoe kan dat? Dit is alleen mogelijk, doordat de volle straf gedragen is door Christus. Wij, die één zijn met Hem als met ons Hoofd, delen nu in Zijn recht­vaardigheid, zoals we deelden in de vloek van Adam. God is ten volle voldaan en Hij kan nooit, omdat Hij rechtvaardig is, een zondaar verdoemen, die door het geloof met Christus verenigd is. Zo is Gods rechtvaardigheid, die eerst de oor­zaak was van onze ellende en helleangst, nu de grond ge­worden van onze eeuwige vrede en vreugde. Laat ons ten volle vertrouwen op deze vaste grond van onze verlossing

Lezen: (Ps. 071:015-024).

 

Woensdag 26 Februari.

Waar blijft het roemen dan? (Rom. 03:27).

Daar onze rechtvaardigheid geheel van God uitgaat en geen enkele steun vindt in onze daden, daar is het duidelijk, dat het roemen geheel is uitgesloten. Zo min als de bede­laar trots kan zijn op de hand, waarmee hij de vorstelijke gift in ontvangst nam, zomin kunnen wij ooit roemen op ons geloof. Zo heeft God onze onmacht en zwakheid doen mede­werken om Zijn eer groter te maken. Want tot in alle eeuwigheid zullen we Hem prijzen, omdat het alles uit Hem eeuwigheid zuilen wc Hem prijzen, omdat het alles uit en tot Hem is en wij uit genade zalig werden. Laten we nu reeds in blijdschap en vertrouwen leven tot Zijn eer en ons slechts beroemen in de Here.

Lezen: (2 Kor. 12:06-10).

 

Donderdag 27 Februari.

Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet, veeleer bevestigen wij de wet. (Rom. 03:31).

Een wettische Jood zou zich kunnen verbeelden, dat hij de wet eerde en dat Paulus hem minachtend terzijde schoof. Doch juist het tegendeel is waar. Immers wie zonder geloof tot de wet komt, wordt, ondanks zijn beste voornemens en ernstige poging, een overtreder en verbreker der wet. De wet eist gerechtigheid, doch geeft ze niet. Doch wie door geloof deel kreeg aan gerechtigheid van Christus, wordt een dader der wet. Immers, de wet wordt slechts door de liefde, die door de Geest in onze harten is uitgestort, volbracht. Alleen het geloof geeft de mogelijkheid de wet te vervullen

Lezen: (Kol. 02:06-14.

 

Vrijdag 28 Februari.

Want indien Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. (Rom. 04:02).

Voor de Joden was Abraham het lichtende voorbeeld. Hoe is hij een rechtvaardige geworden? Is hij door zijn gehoorzaamheid, trouw en standvastigheid, dus door zijn werken, een vriend Gods geworden? Om deze werken kan hij door mensen geprezen worden. Doch in Gods oog is dit alles onvolkomen. Menselijke roem berust op vergelijking met menselijke daden. Doch God meet met een absolute maatstaf. In Zijn oog zijn zelfs de hemelen niet zuiver (Job 15:15). Neen, een vriend Gods kon Abraham slechts heten omdat hij door het geloof van verre Christus’ ge­rechtigheid heeft gezien en omhelst. Ook Paulus had deze grote les geleerd. Alles, waai op hij zich had kunnen beroe­men, had hij leren zien als vuilnis, vergeleken met de uit­nemende gave van de gerechtigheid door het geloof in Jezus Christus.

Lezen: (Filip. 03:03-14.

 

Zaterdag 1 Maart.

Want wat zegt de Schrift 7 Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. (Rom. 04:03).

Abraham geloofde, dat God zijn beloften zou waar maken en niet kon breken. Groter eer kunnen we God niet geven, dan dat we volkomen vertrouwen in Zijn belofte stellen en dwars tenen alle moeilijkheden op Zijn woord vertrouwen.

Als Jacobus spreekt over de werken waardoor Abraham is gerechtvaardigd (Jak. 02:21) dan wil hij daarmee enkel zeggen, dat het geloof uit zijn werken bleek een waar geloof te zijn. Geloof, dat geen werken voortbrengt, is dood.

Doch niet de vruchten van het geloof, doch het geloof zelf heeft God hem toegerekend tot gerechtigheid, immers, door dit geloof kreeg hij deel aan Christus’ gerechtigheid.

Niet uw gebeden, niet uw Bijbellezen of uw kerkgaan, doch enkel het simpele geloof, dat God Zijn woord ook aan u zal bevestigen, doet u een vriend van God zijn. Hebben we een vast en blij vertrouwen, dat God zijn beloften aan ons zal waar maken?

Lezen: (Gal. 03:05-14).

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).