1947.03.15
Iets over het schrijven van artikelen in “Kracht van Omhoog”
Een artikel schrijven is niet altijd even eenvoudig. Vooral niet als het betreft een artikel over het Evangelie. Misschien denkt u er anders over, maar ik zeg het uit ervaring. Het is geen zeldzaamheid, dat de redacteur me eerst twee telegrammen moet sturen, vóór mijn artikel eindelijk klaar is. En meestal ligt er dan al het één en ander in de prullenmand.
Een Evangelieboodschap te zéggen is altijd nog makkelijker dan hem te schrijven. Het Evangelie is iets, dat we met mensenwoorden maar nauwelijks kunnen uitdrukken. Gesproken woorden verzwakken vaak zoveel van wat we zeggen willen. Maar geschreven woorden nog veel meer. Als ze er eenmaal staan, komen ze ons zo koud en krachteloos voor. Toch kan God door geschreven woorden spreken. Hoe wonderlijk is onze Bijbel, dat God, die grote, onbegrijpelijke God, tot ons spreekt door geschreven woorden, ja, dat we mogen vertrouwen, dat elk woord van de Bijbel Gods woord is. Dat is een wonder. Een groot wonder. God kan ook spreken door artikelen van “Kracht van Omhoog”.
Dat is de bedoeling van ons blad. Niet dat mensen hun stem eens kunnen laten horen. Het is niet bedoeld als een soort geestelijk snoepwinkeltje, waar u kunt uitzoeken, wat u lekker vindt, nee, wij willen, dat God spréékt door “Kracht van Omhoog”, dat Hij dit blad gebruikt om slapende christenen wakker te schudden, lauwe christenen onrustig te maken, lege en dorre mensen verlangend te maken, en ongelovigen het water des Levens te brengen.
Wij willen, dat God “Kracht van Omhoog” gebruikt als dynamiet, dat harde rotsen in stukken versplintert.
Daarvoor is “Kracht van Omhoog”, en voor niets anders.
Het zou interessant zijn, om een enquête te houden, wat uw gevoelens zijn, op het ogenblik dat u “Kracht van Omhoog” leest. De één op het ziekbed, de ander als hij thuis komt van zijn fabriek of zaak, een volgende tussen de lessen op school. Maar, het belangrijkste, mijn lezer, is wat God over “Kracht van Omhoog” hoort. Wordt er in uw binnenkamer, tijdens uw gebed uur, wel eens iets over “Kracht van Omhoog” gezegd?
“Kracht van Omhoog” heeft dringend behoefte aan medewerkers. Niet in de eerste plaats aan schrijvers, maar vooral aan bidders. Misschien hebt u al veel te bidden. Wij vragen u niet om een ijdel gebed, om het noemen van een naam onder een lijstje, dat gedachteloos afgewerkt wordt. Nee, wij willen, dat u de Heer vraagt, of Hij u misschien voor “Kracht van Omhoog” een medeverantwoordelijkheid geeft. Of Hij u misschien een last op het hart wil leggen van alle mensen, die het blad lezen, en van allen die wekelijks hun artikelen schrijven. Wilt u dat?
Dat, en alleen dat kan “Kracht van Omhoog” doen zijn tot een middel waardoor de Gemeente van Christus wordt toebereid, tot een blad waardoor de Naam van Jezus wordt grootgemaakt en verheerlijkt een blad, waardoor de Heilige Geest vrij en ongehinderd kan werken aan vele harten.
Eén van de medewerkers.
Volgt de Liefde na
“Jaagt de liefde na en ijvert om de geestelijke gaven” (1 Kor. 14:01).
Gedurende de eeuwen zijn de grote heilsfeiten steeds weer naar voren gebracht als ze soms verdwenen waren achter allerlei menselijke leerstellingen en vormen. Het was niet omdat zij niet in de Bijbel waren neergelegd, dat men hen niet kende. Neen, zij waren daar, ze waren door de Heilige Geest gegeven voor alle tijden voor al Gods kinderen, maar onkunde, vormendienst en het niet wandelen in de Geest, waren de oorzaken, dat zij niet meer geleerd en ervaren werden. God heeft er voor gezorgd, dat zij wederom aan het licht werden gebracht. Ik wil er slechts enkelen noemen: de rechtvaardigmaking uit het geloof was in de middeleeuwen haast zoek geraakt, de weg der heiligmaking werd haast niet meer gevonden, de wederkomst, en de verwachting van de persoonlijke komst van onzen; Bruidegom Jezus Christus werd voor eeuwen haast niet gepredikt. En zo is het ook met Geestesgaven en krachten gegaan. God brengt in de laatste jaren ook deze Goddelijke waarheid weer aan het licht.
De nood van eigen geestelijk leven, samen met de geestelijke armoede van de kerk van Jezus Christus, hebben velen de ogen geopend en hebben hen het woord van God doen onderzoeken om te zien, of deze geestesgaven ook voor deze eindbedeling is. Een diep geestelijk onderzoek, los van menselijke redeneringen en overdenkingen, hebben ons doen zien, dat er geen enkel bewijs is voor de redenering, dat, sinds wij de gehele Bijbel bezitten, God ons niet meer deze geestesgaven schenkt. Neen, integendeel, van Gods zijde is er geen verhindering om deze uit te delen.
Wat zegt ons het woord van Paulus? “IJvert om de geestelijke gaven”. Dat geldt door al de eeuwen heen en zal zolang duren, totdat de bruid is opgenomen in heerlijkheid. Sommigen zeggen: “Ik zou gaarne geestelijke gaven bezitten, maar ik ben bang, dat de satan mij misschien zal bedriegen en een verkeerde geest zal geven.”
Dat men voorzichtig is, is te begrijpen, maar men behoeft toch niet beangst te zijn, dat wanneer ons hart gereinigd Is en men slechts de ere Gods op het oog heeft, dat we dan een verkeerde, misleidende geest zouden ontvangen. Het is daarom goed, dat wij uit de Schrift leren, hoe en op welke wijze wij te ijveren hebben naar geestelijke gaven. Daarom is het tekstwoord van zulke grote waarde en is ook onze wegwijzer: “Jaagt de liefde na en ijvert naar de geestelijke gaven.” Hier is nu een weg aangewezen en ik mag wel zeggen de enige weg, waarop men mag en kan ijveren naar geestelijke gaven, waarin geen teleurstelling zal wezen, zowel voor diegenen, die de gaven heeft als voor hen, die horen, het is de weg der liefde.
De apostel Paulus is geheel niet beangst om de Christenen ernstig te vermanen toch geestelijke gaven te zoeken, zolang ze maar deze weg der liefde betreden. Hij heeft het hen reeds toegeroepen in (1 Kor. 12:31): “Doch ijvert naar de beste gaven; en ik wijs u een weg, die nog uitnemender is.” De Nieuwe Vertaling zegt het nog duidelijker: “Streeft naar de hoogste gaven. En ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert”
Men heeft ons wel eens de gedachte willen geven, alsof Paulus zei: nu, die gaven zijn eigenlijk niets, maar de liefde, dat is alles. Ware dit zo geweest dan had hij zeker niet na hoofdstuk 13 nog eens weer gesproken over het ijveren naar geestelijke gaven. Hij wijst ons de weg en zegt: jaagt de liefde na en op deze weg der liefde kunt u gerust naar alle krachten ijveren. Het is onmogelijk op de weg der liefde verkeerd te gaan. Prof. Brouwer vertaalt daarom ook zo duidelijk: “Jaagt de liefde na en blijf dan naar geestesgaven streven.”
We hebben het één zowel als het ander nodig. Dat heeft God zo wonderbaar in evenwicht gesteld. O, indien Gods kinderen toch opmerkzaam zouden zijn, van hoeveel teleurstellingen zouden zij bewaard gebleven zijn. Je hebt mensen, die zeggen, ziet u, ik heb de liefde en dat is mij genoeg, ijvert u nu maar naar geestelijke gaven. En men denkt, dat men verder gevorderd is in het geestelijk leven dan anderen. Sommige daarentegen zijn er, die geheel en al opgenomen worden door het ijveren naar geestelijke gaven en dan neerblikken met een soort van medelijden op anderen, die dit niet doen. Beiden komen te kort. Beiden moet men bezitten, zowel het jagen naar de liefde als het ijveren naar geestelijke gaven. De afwezigheid van gaven, wil nog lang niet zeggen de aanwezigheid der liefde. Het inderdaad volgen der liefde is ook het verlangen naar geestelijke gaven. Het éne sluit het andere niet uit.
Wanneer Paulus zo wonderbaar de liefde beschrijft in 1 Korinthe 13, dan besluit hij dat met de woorden: “Jaagt de liefde na, en blijf dan naar geestelijke gaven streven”. Laat mij dit door een voorbeeld verduidelijken. Wanneer er ’n wielerwedstrijd is, dan heeft elke wielrijder een motorwagen voor zich, die men “gangmaker” noemt. Deze wagen doorsnijdt de lucht en de wielrijder kan zo veel gemakkelijker vooruitkomen. De wagen maakt dus baan. In deze betekenis moeten wij (1 Kor. 14:01) zien. De liefde maakt “baan” voor de geestelijke gaven. Laat u daar naar leiden, volgt de liefde na, wees niet eigenwijs en denk niet: we kunnen het wel zonder de liefde. Wat een mislukkingen zijn er niet geweest. Wat een schade aan eigen ziel en aan werk Gods.
Hoe heeft het velen weerhouden te ijveren naar geestelijke gaven, omdat men de gevolgen gezien heeft. Het is daarom zo nodig onze “gangmaker”, de liefde, te volgen.
Diegenen die ijveren naar geestelijke gaven en 1 Korinthe 13 in het oog hebben gehouden, zullen tot grote zegen zijn, dat kan niet anders. Lees eens aandachtig de eerste zeven verzen. Kan daar sprake zijn van een waarlijk spreken in de geest, dat ons en anderen tot zegen zal zijn, anders dan door de liefde? Elke gaven van de Heilige Geest, gezien in 1 Korinthe 13. wordt telkens aan onszelf ontdekt. Waar blijft dan het zoeken van zichzelf? Hoe kan men laatdunkend neerzien op een ander die nog geen gaven heeft? Is er dan plaats om zich te verheffen op zijn gaven en te vergeten, dat God de gaven geeft gelijkerwijs Hij wil? Dan kan er ook geen plaats zijn voor hoogmoed en het aannemen van eer, die alleen onze Heiland toekomt.
Is het niet diep treurig mensen te hebben gezien, die wonderlijk door God gebruikt werden en van de weg der liefde zijn afgeweken. Toen is de gave verdwenen, men is krachteloos geworden.
Denk erom, de liefde wordt ons maar niet zo in de schoot geworpen. Het moet een jagen zijn, een voortdurend ons voor de spiegel van het Woord Gods plaatsen. Zie telkens de goddelijke weg en op deze weg zult gij niet dwalen. Liefde en gaven: gaven en liefde. Zij kunnen en mogen niet gescheiden worden en wanneer iemand dat doet, dan gaat het ten koste van het eeuwig blijvend Woord Gods.
Liefde tot God en zodoende tot de Kerk van Jezus Christus is de ware grond van geestelijke gaven. Het gaat daarom ook niet tussen geestelijke gaven of liefde, zoals heel vaak wordt gezegd, maar tussen geestelijke gaven zonder liefde en geestelijke gaven met liefde.
O, daarom zoek, ontvang liefde en geef deze liefde gedompeld in de eerste zeven verzen van 1 Korinthe 13 en we zullen deze wereld niet alleen zegenen, maar ook zal de gemeente van Jezus Christus opgebouwd worden. Zonder liefde, de beste van Gods gaven, wordt alles doelloos. De tijd dringt, we hebben nog maar een korte tijd. God wil de bruid van Jezus Christus tooien met de bruid sieraden van de Heiligen Geestes. Dat God harten moge vinden, die de Bijbelse weg willen bewandelen, zodat Christus de arbeid Zijner ziel zal zien en verzadigd zal worden.
- K.
Gespijzigd door de Raven
(Volgens het persoonlijk getuigenis van Mrs. F. Taylor van de China-Inland-Mission)
Een bekeerde Chinees, genaamd Li, hoorde eens een indrukwekkende prediking van de bekenden Stanley Smith over de tekst: “Die gierigheid, welke is afgoderij”. (Kol. 03:05).
De gedachte dat, ofschoon hij geen afgoden meer diende, de gierigheid hem toch bij mogelijkheid nog in haar macht zou kunnen krijgen, vervolgde hem dag en nacht, zodat hij eindelijk besloot, afstand te doen van al zijn bezittingen. Zijn huisje en land gaf hij aan zijn neven, en zo ving hij aan het evangelie te prediken, vertrouwende op de Here voor zijn levensonderhoud. Daar zijn arbeid rijk gezegend werd en hij door God werd gebruikt om vele zielen geestelijke en lichamelijke hulp te bieden (hij had n.l. de gave der gezondmaking) verleende men hem overal gaarne gastvrijheid.
Hij werd in staat gesteld een kerkje te bouwen, en later zelfs een genezingstehuis voor opiumschuivers op te richten. Vele slaven van de opium vonden daar verlossing voor ziel en lichaam.
Na enige jaren drong in die afgelegen streek iets door van de z.g.n. “Hogere Bijbelkritiek” en de reeds bejaarde Chinese Evangelist moest vernemen, dat de raven die Elia vlees en brood brachten, toen hij vertoefde aan de beek Krith, geen werkelijke vogels waren geweest maar negers of Arabieren, die hun voorraad voedsel met de profeet gedeeld hadden. Dat Bijbelverhaal van die raven was nonsens, zoiets was totaal onmogelijk!
Het eenvoudig geloof en vertrouwen op God van de oude man werd door deze geleerde taal in ’t minst niet geschokt. Wonderen waren voor hem niets zeldzaams. Hoe vele wonderen had hij niet zien geschieden, in antwoord op het gebed! Bovendien had hij in zijn leven een ervaring beleefd, die overeenkwam met die van Elia … een ervaring, die door Europese zendelingen is bevestigd geworden, en waar de ganse streek aldaar over spreekt.
Het geschiedde op een dag, dat de oude Li in zijn huis waar zovelen redding vonden geen voedselvoorraad meer had. Er kwamen geen nieuwe patiënten meer ter behandeling, – het voedsel was op, – en het geloof van de Evangelist werd op een harde proef gesteld.
Een oude dorpspriester, die nog zijn afgoden diende, was gewoon geweest, Li geregeld levensmiddelen te geven voor zijn armen, maar toen hij bemerkte, dat Li daarvoor zijn hemelse Vader dankte, werd hij boos en zei: “Ik wil weleens zien, of jouw hemelse Vader nog aan je denkt, als ik ophoud met geven.”
En zo weigerde hij verder iets af te staan voor het Tehuis van de Evangelist. Dit geschiedde juist in die dagen dat Li zo zwaar werd beproefd. Tenslotte had hij niets meer voor de maaltijd… geen muntstukje om zich enig voedsel te verschaffen. Bedroefd knielde hij neer en vertelde zijn Heiland, wat zijn hart bezwaarde. Hij wist, dat God hem niet kon verlaten, doch hij was aan het eind van zijn kunnen gekomen en wachtte in kinderlijk vertrouwen op wat de Heer doen zou. Hij bad voor zijn werk, voor de zielen rondom hem en herinnerde God aan de woorden van de heidense priester, met tot slot: “Heer, verheerlijk toch Uw grote Naam, en zend mij heden mijn dagelijks brood.”
Terwijl de man nog geknield lag voor zijn God, hoorde hij buiten een ongewoon geraas, gekras en gefladder met een geluid alsof er iets op de grond viel. Naar buiten gaande, zag hij een aantal gieren of raven, die daar in China veel voorkomen. Zij vochten met elkaar en een had daarbij een groot stuk varkensvlees laten vallen.
Met een hart vol dank raapte Li deze gave Gods op, meteen rondziende of er soms nog meer was gevallen… en ja, daar lag ook een uchapatti d.i. een grote koek, van mais en aardnoten gebakken. In het gevecht waren de vogels gedwongen geworden het geroofde los te laten en wel… op Gods bevel… juist op het erf van de biddende Evangelist.
Blij maakte deze terstond het vuur aan en was juist bezig het vlees te braden, als zijn neef, de dorpspriester, binnentrad.
“Wel,” begon deze spottend, “heeft je hemelse Vader je al eten gezonden?” Plots zweeg hij, toen hij de pan op het vuur opmerkte en de geur van het bradende vlees opsnoof. “Wat… wat is dat? vroeg hij uiterst verbaasd. “Waar heb je dat vlees en brood vandaan?” (Een maaltijd zo fijn, als arme lieden in die streek zelden nuttigen).
“Van niemand anders dan van mijn hemelse Vader,” antwoordde Li, terwijl zijn oud gelaat straalde van geestelijke vreugde. “Hij gaf u vroeger in het hart, mij met uw gaven te dienen, maar nu ge mij niet meer wilt helpen, kiest hij een andere weg, want Hij heeft verschillende wegen om Zijn kinderen te redden.”
De priester stond verstomd. Zoiets had hij nog nooit gehoord of gezien en Li moest hem haarfijn uitleggen, hoe de hemelse Vader hem dat heerlijk voedsel had doen toekomen. De man raakte diep onder de indruk van de liefde Gods voor zijn schepselen, en voelde, dat de God van de Christenen oneindig veel zorgzamer en liefdevoller is dan zijn afgoden. Hij werd een ernstige zoeker naar de waarheid en… hij bekeerde zich tot de Heer. Later werd hij gruw’lijk gefolterd om zijn geloof en stierf moedig als martelaar voor Christus.
Deze geschiedenis is waar
Uit: “Triumphs of Faith”.
Aan onze lezers
Het Kerstnummer is zeer in de smaak gevallen. Er zijn door colportage vele duizenden van verkocht. Er is ons gevraagd: is het niet mogelijk op regelmatige tijden zo’n nummer te geven?
Wij zijn blij onze lezers te kunnen mededelen, dat ons een weg geopend is om in deze behoefte te kunnen voorzien.
We hopen met Pasen weer een extra verzorgd 12 paginanummer uit te geven, en in samenwerking met de Stichting “Arbeiders in Gods Koninkrijk” waaraan de meeste bekende evangelisten in ons land zijn verbonden, daarna aan het begin van iedere maand een soortgelijk goed geïllustreerd nummer onder de naam “Blij Leven”. De lezers van “Kracht van Omhoog” krijgen dit blad gratis.
Wij hopen dat vele particulieren en verenigingen met dit blad willen werken op samenkomsten en door huis-aan-huis- verkoop. De verkoopprijs bedraagt 15 cent. Serieuze werkers kunnen de speciale prijzen aanvragen voor grote aantallen van dit blad.
Wij zullen trachten dit blad een aantrekkelijk uiterlijk te geven en, wat hoofdzaak is, de inhoud zó te doen zijn, dat ze geschikt is zowel voor de evangelisatie onder eenvoudigen als onder intellectuelen.
Indien U denkt een bepaald aantal te kunnen verkopen, geef U dan p.o. op aan de redactie, opdat we de grootte van de oplage kunnen bepalen. Ook met Kerstmis moesten we enkelen teleurstellen, die zich te laat opgaven.
Het ligt thans aan U of we in staat zullen zijn dit plan ten uitvoer te brengen.
Werk met ons mee tot uitbreiding van Gods Koninkrijk en bidt voor ons opdat ons plan zal slagen.
Met broederlijke groeten.
De Redactie
Wat gij voor mij zijt
Wat Gij voor mij zijt, zal nooit mijn lied
volkomen kunnen bezingen,
de woorden vluchten, verdwijnen in ’t niet
als van vage, ongrijpbare dingen.
Wat Gij voor mij zijt zal nooit mijn woord
aan anderen kunnen verklaren,
de woorden dwarrelen doelloos voort:
door de wind verstoven blaren.
Wat Gij voor mij zijt kunt Gij alleen
in uw eigen taal beduiden.
Spreek met Uw woord door mijn woorden heen,
dat Uw klokken erin gaan luiden.
Vang Gij mijn woorden, dat ze altijd
Uw boodschap door mogen geven.
Schrijf in mijn hart wat Gij voor mij zijt, –
en zingen zal ’t in mijn leven.
Sia Gruteke
Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (8)
Möttlingen, Juli 1S38.
Wie naar Möttlingen gaat, moet klimmen.
Deze stad op een berg, die niet verborgen kan blijven, ligt op een plateau in het noordelijk deel van het Zwarte Woud, op 550 meter. Maar een stad is het niet, eerder een, voor onze begrippen arm, nogal vuil boerendorp. De huizen staan er schots en scheef door elkaar. Ze zijn gebouwd naar Zuid-Duitse trant, zwaar en solide, al hangen ze ook nog zo scheef, en mooi om te zien. Midden in het dorp een altijd vloeiende bron van ijskoud, helder water. Wat hoger op, tegen een glooiing aangeleund, ligt de kerk met de pastorie. Een raadsel is zo’n dorp: waarom hier? Het ligt er zo maar, ergens. Een verkeersweg is er niet. Stil verloopt er het leven in het ritme dat we vinden in de arbeid van de ploegende, zaaiende en oogstende boer. Maar Blumhardt zal ervaren, dat in dit kleine bestaan van even over de 500 mensen dezelfde krachten en machten werken als overal anders.
Eén ding valt hier op. Dat is, dat juist hier een rij van voortreffelijke predikers de bodem bewerkt hebben, waarvan Blumhardt zal oogsten. Twee wil ik er noemen. Ds. Machtolf, de man Gods, naar wie de mensen tot uit Stuttgart – 7 uur lopen – kwamen luisteren ’s Zondags. De oude, wijze en liefdevolle prediker, de priester voor zijn gemeente.
“Als eens de Möttlingers op de oordeelsdag voor Gods rechterstoel staan, zal ik ook een woordje hebben mee te spreken.”
In dezelfde oorlogstijd, waarin Blumhardt geboren werd, kwamen de Franse soldaten ook aan de deur van zijn pastorie in Möttlingen. Hij opende al zijn kasten en zei: Heren, neemt U het allemaal maar mee. Even aarzelden de plunderaars, maar al gauw was het huis leeg. Machtolf deed nog eens de ronde, en vond toen twee zilveren lepels, die ze over het hoofd hadden gezien. Hij droeg ze de bevelvoerende officier na, die ze echter niet wilde aannemen. “Maar houdt U dan tenminste één er van, als aandenken.”
Deze ervaring liet ook de vijandelijk officier niet onberoerd: hij vroeg naar die wonderlijke dominee en de gemeenteleden wisten te antwoorden. Kort erop bracht een wagen de hele inboedel terug.
”Maar” een verhaaltje; toch moesten er meer mensen zijn, van wie zulke verhaaltjes in omloop zijn.
(Wordt vervolgd).
Een zendelingsvrouw van Bali schreef ons het volgende:
In dit artikel wil ik iets vertellen over de innerlijke groei, van de kerk op Bali, zoals die zich openbaart in de drang tot getuigen, in ’t toenemende besef van verantwoordelijkheid tegenover elkander en de bereidheid om elkaar te helpen; en in het zoeken, samen met de zendingsarbeiders, naar de vormen waarin deze kerk zich zal moeten uiten, opdat zij’ een wezenlijke plaats krijge in het leven van de Balische Christen. Over ’t algemeen is de drang tot getuigen, er op uit te trekken en te vertellen van dat, wat men in eigen leven gevonden heeft, groot. Juist hierin is de Christengemeenschap op Bali misschien meer kerk dan menige gemeente in ’t Westen, waar men trouw voor de Zending offert, maar het getuigen naar buiten toe in een wereld die toch eigenlijk even “onchristelijk” is als de Hindoese, overlaat aan de enkelen, die daartoe “geroepen” zijn. Op Bali maakt men die onderscheiding, die dikwijls een vlucht betekent, niet zo nauwkeurig. Er zijn natuurlijk de voorgangers, de evangelisten en colporteurs, maar er zijn ook onder de eenvoudige, ongeleerde mensen, die voor ons besef dikwijls nog maar zo weinig van het evangelie begrepen hebben, dappere en blijmoedige getuigen in een vijandige omgeving.
Zo is b.v., vlak bijeen der grotere gemeenten, Oental- Oental, in het dorp Daloeng een groepje ontstaan door evangelisatie vanuit Oental-Oental, waarbij dit het merkwaardige was, dat een groep kinderen geheel op eigen initiatief geregeld in Daloeng ging zingen. Dit heeft zo’n indruk gemaakt, dat daardoor verscheiden mensen uit dit dorp contact gingen zoeken met oudere Christenen in Oental- Oental.
Zo trokken iedere Zondag vanuit Bongan een aantal gemeenteleden er op uit, de bergen in naar een bergdessa Penebei, waar belangstelling voor het Christendom ontstaan was. Dat betekende elke week een tocht van 4 uur. Velen, die pas tot het geloof gekomen zijn, gaan familieleden en vrienden in andere delen van Bali opzoeken, om hen deelgenoot te maken van de schat, die zij zelf gevonden hebben, opdat ook die anderen zullen gaan verlangen die te ontvangen. Zo is dikwijls de eenvoudige daad van gehoorzaamheid in deze omgeving een zuiver getuigenis van de kracht van het evangelie. Als een meisje van 10 jaar, niettegenstaande de belofte van een rijk huwelijk, niettegenstaande ze door de familie wordt ontvoerd en deze eindelijk beslag legt op haar bezittingen, toch trouw blijft, al betekent dat voor haar geheel uit de familie gestoten te worden, dus eenzaamheid en armoede, dan is dat een getuigenis. Als een jongen, die in de buurt van de kleine gemeente Sading woont, telkens ’s Zondags naar de kerk gaat, wegloopt, als het hem verboden wordt, uitbreekt als hij opgesloten wordt en volhoudt bij alle dreigementen, dan is zo’n jongen een levend getuigenis van de kracht van het evangelie. En als mensen standvastig blijven, al wordt, zoals vooral in het begin dikwijls gebeurde, al hun roerend bezit verkocht ter voldoening der boeten; al wordt men tijden lang geboycot, door dessagenoten bespot en uitgescholden voor onrein, al wordt de erfenis onzeker en het familiegoed je betwist, dan zijn zulke mensen in alle eenvoud getuigen van Christus en van de kracht van Zijn Heilige Geest.
Zo betonen deze groepen zich door woord en daad en houding inderdaad een levende gemeenschap, een lid van het Lichaam van Christus.
Maar ook naar binnen toe blijkt dat telkens weer. Er is een eenheid gegroeid, een gevoel van verantwoordelijkheid van de gemeenten onderling, een duidelijk besef van bij elkaar te horen en elkaar te moeten en willen helpen, dat verblijdend is.
Te meer verblijdend, omdat het verschil in ontstaan van de groepen in Noord en Zuid en van Amerikaanse en Hollandse zending methode gerede aanleiding had kunnen geven, dat die eenheid geen realiteit geworden zou zijn, terwijl het bovendien niet in de aard van de Balische maatschappij ligt: elke dessa afzonderlijk vormt eigenlijk een republiekje en hoewel ze verenigd zijn in vorstendommetjes, is de eénheid van de dessa een veel sterkere werkelijkheid dan die van onderworpen te zijn aan dezelfde anak agoeng; zo zelfs dat er dikwijls veel rivaliteit en strijd heerst tussen de dorpen onderling.
Dat er bij de Christenen toch een eenheid gegroeid is, daaraan hebben verschillende factoren meegewerkt; zeker niet het minst de vele moeilijkheden, die ze allen samen hadden te doorstaan. Dan het feit, dat van het begin af aan de niet-Balische Zendingsarbeiders daar met veel geduld én liefde aan gewerkt hebben: de regel, waarvan werd uitgegaan is deze, dat de zelfstandigheid van de Kerk niet aan’ het eind maar aan het begin van de arbeid moet staan. Dit betekende, dat bij allerlei maatregelen en besluiten, die genomen werden, alleen adviezen gegeven werden, maar dat de voorgangers en afgevaardigden der gemeenten samen over de dingen moesten spreken en beslissen. De Pesang- kepan Ageng – de Grote Vergadering (synode zouden we hier zeggen), kwam enige malen per jaar bij elkaar, telkens in een andere gemeente, die dan geheel voor de ontvangst zorgde en daar werden de moeilijkheden en vraagstukken, die naar voren kwamen in de verhouding tot de Hindoes en in de kerkopbouw besproken. Er werden ook onderwerpen behandeld, als kerktucht, huwelijk, het aannemen van kinderen, de plaats van de vrouw in de gemeente, e.d.
Door deze Pesangkepans groeide het eenheidsbesef en leerde men belangstelling hebben voor de dingen, die de kerk als geheel betroffen.
Als voorbeeld van zorg en verantwoordelijkheidsbesef zou ik U de geschiedenis van Madangan willen vertellen. Het gebeurde in de Japanse tijd. Madangan is een dorp, in Oost- Bali, dicht bij een van de districtshoofdplaatsen, Gianjar. Daar was een groep van 42 volwassenen en kinderen Christen geworden onder leiding van een Anak agoeng (iemand van de tweede kaste, een ksatrija). Het was de oude geschiedenis geweest: veel plagerij en dreigementen. Maar tenslotte barstte de bom. Op een avond komen de Hindoes bij de Anak agoeng en zeggen hem, dat zij allen nog diezelfde avond weer Hindoe moeten worden, anders zal het slecht met hen aflopen. De Anak agoeng weigert, ’s nachts komen ze in groten getale opzetten en beginnen met stenen te gooien, de huizen af te breken, de boel in brand te steken.
Toen zijn de Christenen weggetrokken met hun twee-en- veertigen, waaronder oude mensen, vrouwen met zuigelingen en kleine kinderen. Eerst naar Tjarangsari, daar woonde de evangelist, Goesti Djenar, onder wiens leiding de groep stond. Maar Tjarangsari was een arme en kleine gemeente en kon niet voor deze mensen zorgen. Daarom trekt Goesti Djenar met hen verder, naar de Blimbingsari, één van de grootste gemeenten, maar die ook het verst verwijderd lag. De hele weg was zeker 150 km lang, dikwijls door de bergen en de tocht heeft vele dagen geduurd. Maar ze bleven blijmoedig. Ze hadden wat eten bij zich. Soms kregen ze klappers van vriendelijke mensen. Als ze rustten aan de kant van de weg, las Goesti Djenar hen voor of vertelde Bijbelse verhalen en dan zongen en baden ze samen en dan trokken ze weer met nieuwe moed verder. Goesti Djenar vertelde later: “Ik vergeleek het maar met de tocht van de Israëlieten door de woestijn en dan vertelde ik, hoe God Israël bewaard had en hoe Hij zeker ook ons zou bewaren!”
Zo komen ze eindelijk doodmoe in Blimbingsari aan. En daar worden ze met grote liefde ontvangen. Nog dezelfde nacht komt de kerkeraad bij elkaar, de mensen worden over de verschillende gezinnen van het dorp verdeeld en er wordt als vanzelfsprekend aangenomen, dat er nu verder voor hen gezorgd zal worden. Wat ook gebeurd is. Of ze nog ooit weer naar hun eigen dorp teruggekeerd zijn. is mij niet bekend.
Toen na enkele weken de Anak agoeng eens naar Madangan ging om te zien of er een mogelijkheid van terugkeer bestond, bleek het, dat alle bezittingen van de Christenen weggesleept en de huizen met de grond gelijk gemaakt waren.
Ziet, hij komt Bespreking van de Openbaring van Johannes (44)
De schare, die niemand tellen kan… (Openb. 07: 09-17)
Nadat de ziener de verzegeling van Israël heeft gezien glijdt zijn blik weer omhoog naar de hemelse troonzaal. Daar is de heerlijkheid van de Onbeschrijfelijke, gezeten op de gouden troon, daar is de glanzende vloer als een glazen zee daar zijn de 24 ouderlingen gezeten op hun tronen, daar is het Lam staande als geslacht.
Toch is het toneel zeer veranderd. Immers op de glazen zee voor de troon staat nu tot aan de verre horizon een ontelbare schare. Het zijn gezaligden, die in grote vreugde gekleed in reine witte klederen en met palmtakken in hun hand zingen ter ere van God en van het Lam. En rondom deze jubelende menigte staan in wijde kringen de vele duizenden engelen.
Het is duidelijk dat in de hemel een grote verandering heeft plaats gehad in de tijd dat Johannes het visioen van de verzegeling van Israël op aarde aanschouwde. Het is merkwaardig hoe weinig uitleggers hier op letten. Wij geloven dat deze schare, die niemand tellen kan de gemeente is, die volgens de belofte Gods (1 Thess. 04:15-17) in een oogwenk is weggenomen de Heer tegemoet in de lucht en die nu voor altijd bij haar Heer is.
Omdat we lezen, dat deze schare uit de grote verdrukking komt (1 Thess. 04:14) denken velen dat deze schare de gelovigen zijn, die in de tijd van de Antichrist zijn gestorven. Het is o.i. echter niet noodzakelijk aan deze periode te denken. Weliswaar denkt men bij de uitdrukking “de grote verdrukking” meestal aan de benauwdheid van de eindtijd, doch we moeten er op letten dat het hiermee is, zoals met zoveel uitdrukkingen in de Schrift (bijv. de dag des Heren, het laatste der dagen of de laatste dagen) die hoewel ze wijzen op de eindtijd toch ook menigmaal in veel ruimere zin worden gebruikt. Zo lezen we in (Heb. 01:01) dat God nu in het laatst der dagen tot ons gesproken heeft in de Zoon. Ja zelfs lezen we in (1 Joh. 02:18) dat het nu reeds de laatste ure is en dat er nu reeds antichristen zijn opgestaan.
Ook moeten we er op letten dat de tijd van de grote verdrukking voor Israël een andere is als die der gemeente. Terwijl die voor Israël vooral onder de Antichrist zal vallen (zie Dan. 11:01-27 en Dan. 12:01, Mark. 13:14-19) is de tijd van de verdrukking der gemeente gedurende alle eeuwen. Ze wordt groot genoemd omdat ze door alle eeuwen van de bedeling der gemeente voortduurt (Joh. 16:33, Hand. 14:22, 2 Tim. 03:12).
Zij die geloven, dat deze schare de gedode mensen zijn uit de tijd van de Antichrist zien in de 24 ouderlingen de gemeente gesymboliseerd. Het is echter onlogisch in één tafereel symbolische gestalten en werkelijke gelovigen samen te brengen. De gemeente zelf zou volgens deze opvatting nergens in de Openbaring gezien worden, wel echter de groep van gedode mensen uit de eindtijd en de overwinnaars van het beest. Bovendien is de beschrijving die Johannes geeft die van een ontelbare schare en dus bedoeld als het grootst denkbare aantal. Dat dit aantal zou slaan op hen, die gedurende de drie en half jaar van de Antichrist zouden sterven, is ondenkbaar.
Wij geloven dat de 24 ouderlingen de gemeente vertegenwoordigen (dus niet symboliseren) zoals steeds de taak is van ouderlingen, doch dat thans de opgenomen gemeente zelf ook aanwezig is. De schare, die gedood zal worden onder de Antichrist vinden we in (Openb. 15:01-04) staande aan de oever van de glazen zee.
Ze worden daar duidelijk genoemd: de overwinnaars van het beest. Daar er in de visioenen van Johannes tot dusver nog geen sprake is geweest van de Antichrist is het ook ondenkbaar, dat hier reeds sprake zou zijn van hen, die door hem gedood zijn. Dit zou de chronologische en zo wonderlijk harmonische opbouw van de Openbaring geheel verstoren. Dit tafereel zou hier dan geheel niet op zijn plaats zijn.
De opname der gemeente wordt ons hier niet beschreven. We vinden ze slechts genoemd in (Openb. 11:05) waar de gemeente gesymboliseerd wordt als de mannelijke zoon.
De schare die Johannes ziet is de gemeente, die na vele eeuwen van verdrukking en strijd eindelijk een triomferende gemeente is geworden. Toch heeft ze nog niet het eindstadium van haar ontwikkeling bereikt. Er is nog een toebereiding tot de geweldige taak die haar wacht als ze met Christus zal heersen op aarde (Openb. 20:04). Voor dat dit ogenblik aanbreekt zal de bruiloft des Lams plaats vinden, dat onbeschrijfelijk heerlijk moment van het mystieke huwelijk tussen Christus en de gemeente. Dan zal het lied weerklinken als een stem van vele wateren en een stem van zware donderslagen: Laten we blijde zijn en vreugde bedrijven want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt (Openb.19:07). Dan heeft de gehele gemeente die hoogte bereikt waarop ze, evenals de ouderlingen thans reeds, gezeten op gouden tronen in Christus raadsvergadering kan meespreken. Na deze bruiloft lezen we dan ook niet meer van de ouderlingen.
Deze schare van gezaligden is met recht een schare uit alle volk en stam en taal en natie. Ze is wat haar oorsprong betreft van de grootst mogelijke verscheidenheid. Doch hier is ze een eenheid. Deze eenheid in vreugde en verschijning staat in de beschrijving van de Apostel voorop. De gemeente. het mystieke lichaam van Christus heeft na haar eeuwenlange zwerftocht het doel van haar verlangen bereikt. Ze is nu daar waar de heilige engelen en de ouderlingen en de levende wezens zijn. Maar haar grootste vreugde is dat ze nu bij Christus is, bij haar Heiland, die haar kocht met Zijn bloed.
De gelovigen zijn met Christus door een éénheid van vlees en bloed ten nauwste verbonden. Daarom staan ze dichter bij de troon dan de engelen, die in wijde kringen er om heen staan. Deze engelen verheugen zich over de zaligheid der gemeente. Als er reeds blijdschap in de hemel is om één zondaar, die zich bekeert, hoeveel te meer zal het zijn over deze niet te tellen schare van zaligen. Zij loven dan ook in grote blijde verwondering hun Schepper in een zevenvoudige lofzang: Amen de lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de kracht en de sterkte zij onzen God tot in alle eeuwigheid! Amen.
Deze zaligen zijn gekleed in witte gewaden d.w.z. ze zijn voor immer gereinigd van alle smet der zonde. Eens moesten zij met Paulus klagen: “ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods”, doch thans is het zondigen niet meer mogelijk. Welk een rijkdom zeker te zijn, dat men nimmer meer zijn Heiland zal bedroeven door ongehoorzaamheid.
Ook de ouderlingen stellen groot belang in deze schare van gezaligden. Eén van hen nadert tot Johannes en vraagt hem of hij weet wie deze geheiligden zijn en vanwaar zij komen. Johannes, die met de grootste verbazing deze ontelbare schare gadeslaat moet antwoorden dat hij het niet weet. Dit is geen wonder. Aan het eind van de eerste eeuw bestond de kerk nog slechts uit enkele tientallen gemeenten, reeds breidde het mosterdzaadje zich uit, doch het zou nog eeuwen duren eer het die wereldomvattende boom zou worden van thans. Hoe kon Johannes vermoeden dat deze schare van miljoenen en miljoenen gelovigen de opgenomen gemeente zou zijn.
De ouderling vertelt aan Johannes dan dat al deze miljoenen gereinigd zijn door het bloed van het Lam. Dit is immers de onmisbare voorwaarde om te behoren tot de gemeente. Moge in onze dagen de prediking van het bloed door sommigen als ouderwets en bekrompen worden beschouwd. in de hemel wordt tot in alle eeuwigheid het bloed van Christus geprezen.
Op treffende wijze schildert de ouderling de tegenstelling tussen hun aardse leven en de zaligheid die zij nu genieten. Zij dienen hun God dag en nacht in Zijn tempel. Het moge waar zijn, dat in het Nieuwe Jeruzalem, dat op aarde zal nederdalen geen tempel zal zijn (Openb. 21:22), in de hemel zelf is een tempel, zoals uit de openbaring op verschillende plaatsen blijkt en ook uit de Hebreeënbrief (Heb. 09:11-12; Openb. 11:19; Openb. 15:05-08; Openb. 16:01). Jezus belooft aan de getrouwen te Philadelphia dat zij zullen zijn een zuil in de tempel Gods. Wat de dienst dezer grote schare is zal ons later geopenbaard worden doch al hun doen en laten zal zijn ter verheerlijking van God.
Gedurende hun aardse zwerftocht waren zij als schapen rondzwervend door de levenswoestijn onder veel ontberingen van honger en dorst, doch nu is het Lam hun herder. Vroeger brandde de verschroeiende stralen van de zon hen in de hitte der woestijn, doch thans heeft de Here God zijn tent over hen uitgespreid. Vroeger dorstten zij van de lange, dorre zwerftocht, doch nu worden zij door de eeuwige Herder gevoerd aan de waterbronnen des levens. Vroeger in de vele teleurstellingen en smarten schreiden zij tranen van smart, angst, moeite en eenzaamheid. Doch nu zal God zelf alle tranen van hun ogen afwissen.
Welk een onbeschrijfelijke vreugde, welk een rust. Voor eeuwig verlost van alle zonde, smart, ziekte en dood. Eindelijk voor eeuwig thuis. Dit is het waar ons hart naar verlangt. Dit is het eeuwige huis waar Christus ons over heeft gesproken.
Laat ons met blijdschap voortreizen wetend, dat het eeuwige Vaderhuis ons wacht waar we mee zullen zingen in de lofliederen ter ere van God en het Lam. Dit is onze toekomst. Halleluja!
Br.
van Hart tot Hart
Lieve vrienden,
Er is een grote vreugde in mijn hart, nu ik na lange maanden van stilzwijgen weer met u allen contact mag nemen. Ik wil beginnen met u van ganser harte te danken voor uw gebeden. Zij zijn mij tot een steun en troost geweest in de zware weken, die ik heb doorleefd. De Here heeft ze heerlijk verhoord, want ik heb Zijn nabijheid op wondere wijze mogen ervaren, ook in de somberste uren. In God heeft mij, in Zijn genade, het licht in mijn ogen teruggegeven, zodat ik nog weer werken mag in Zijn wijnaard. Hem zij de dank en de ere!
Intussen heb ik verschillende brieven ontvangen van broeders en zusters. Ik wil die beantwoorden in de volgorde, waarin ik ze heb ontvangen. Het is natuurlijk niet mogelijk, alles in één keer af te doen.
Vandaag is dan aan de beurt broeder W. L. V. te R. Onze broeder zond mij een heel uitvoerig schrijven (hoe uitvoeriger iemand spreekt over zijn moeilijkheden, hoe beter ik ze begrijpen kan en erop antwoorden!). Hij is verontrust over wat ik in een vorige brief schreef, namelijk: “dat, als er in het geheel geen groei is, er ook geen Wedergeboorte is.” Broeder V. is al heel jong door de Here gezocht. Zijn hart werd herhaaldelijk geraakt, maar hij liet alles weer los, hij probeerde het Leger des Heils, het Katholicisme. Hij was heel eenzaam en men kan daaruit verklaren, dat hij een ongelovige vrouw trouwde, een overigens zeer lieve vrouw: Dank God ervoor, de beste van de wereld.
Onze broeder is, wat wij in ons werk dikwijls een “montagne russe” noemen: nu eens blij, dan weer verslagen, nu eens vurig, dan weer dor. Hij vindt, dat hij absoluut geen vorderingen gemaakt heeft, zolang hij de Here toebehoort. “Ik ben zo hard, zo koud, zo liefdeloos, zo driftig en nog zoveel meer. En dan komt hij er toe te vragen “Ben ik wel bekeerd”.
Lieve broeder. U kijkt de verkeerde kant uit. U rekent alleen maar met Uw gevoelens en die hebben met Uw zaligheid niets te maken. Als een vertrek matig verwarmd is en U komt uit de bittere kou van de straat binnen, dan zegt U: “Hè, wat is het hier lekker!” Maar wanneer U er binnenkomt, nadat U in een erg warme kamer is geweest, dan zegt U rillend: “Je bevriest hier!” Toch was de kamer in beide gevallen precies even warm, zoals de thermometer uitwees. Die was het vaste punt, waarnaar alleen de warmtegraad van een kamer is af te meten. Gevoel heeft hier in het geheel geen waarde.
Zo is het ook met Uw zaligheid. Die komt niet van U, maar van God. God is het vaste punt. Zolang God niet verandert, is er niets veranderd hoe verschillend U zich ook voelen moogt.
Uw heil ligt verankerd in God. U is tot Hem gekomen en Hij heeft gezegd, dat Hij niet zou uitwerpen, wie tot Hem kwam. Hij heeft U dus aangenomen. Houdt dat feit vast. Gij geeft er trouwens een klaar getuigenis van: “Ik belijd: Ik ellendig mens. Jezus is de Verlosser en Zaligmaker en ik weet mijn Verlosser en Zaligmaker”.
Maar de vruchten? klaagt U. Er zijn vruchten van de H. Geest in Uw leven. Vanwaar anders die innige begeerte naar heiligmaking? “Ik wil zo graag Christen zijn, dat anderen het zien, voelen, jaloers worden, een zegen, een licht, een hand en voet zijn!” Als iemand dit zo intens begeert, is dat een heerlijke vrucht.
Een andere vrucht des Geestes in U is het besef van de verdorvenheid van Uw hart. Hoe dichter iemand bij de Here leeft, hoe meer hij zijn ellende zal gaan zien. Maar dat is een uitnemende genade, een werk des Heren.
Ik ken U niet voldoende, om te weten, of er andere vruchten openbaar worden in Uw leven. Het zou kunnen zijn, dat U ze niet zag, maar wel degenen, die rond U heen leven.
Lieve broeder, ik geef U van Gods wege een tekst uit Psalm 25 mede: “Ik houd mijn ogen altijd op de Here, want Hij zal mijn voeten uit het net uitvoeren.” Tot hiertoe hebt U aldoor naar het net gekeken, waarin Uw voeten verward zaten en hebt geschopt en getrapt om er uit te komen. “Mijn kind”, zegt de Here, “laat je voeten en dat net maar met rust, zie alleen maar op Mij, die niet veranderd ben, noch ooit veranderen zal. En dan zal Ik je voeten wel uit dat net uithalen.” Houdt goede moed broeder, Christus is onze heiligmaking.
Lieve Mevrouw M. te G… wilt U nog even geduld hebben? U is de volgende keer aan de beurt.
Nu we weer eenmaal van stapel zijn gelopen, zou ik een stukje uit het Logboek van de Youth for Christ over willen nemen en tot U allen zeggen: Je mag gerust je gedachten zeggen, ook als je dingen niet begrijpt, of het er niet helemaal mee eens bent. Wees niet bang en vooral wees niet lui! Velen zijn te lui om hun pen op te nemen en te schrijven, maar we willen het doen voor elkaar, om ook elkaar er mee te helpen.” Wie schrijft er deze week?
Met hartelijke groeten en heilbede.
De Uwe in Christus” blijde dienst. Joh. H. Ekering
Een brief, die we deze week ontvingen:
Waarde broeder Van de Brink.
Sedert enkele maanden krijgen wij door onze oudste zoon in Amsterdam vrij geregeld ’t blad “Kracht van Omhoog” toegezonden. Dit is voor mij het heerlijkste blad, dat ik tot nu toe heb leren kennen. Omdat ik daarin op menige vraag, die in mijn hart brandde, het antwoord zag staan! Ook vind ik daar soms vragen in staan: dezelfde vragen, die in mijn hart branden. Ook een zienswijze af en toe, die ik nog nergens anders was tegengekomen en waar ik eindelijk eens voor honderd procent “Amen” op kan zeggen!
“Prijst de Heer”, ik ben dus niet de enige op de wereld, die zó durft te denken! Tranen van dankbaarheid komen mij dan soms in de ogen! Zou het niet te veel gevraagd zijn, als ik voor deze waardering een plaatsje vroeg in “Kracht van Omhoog”? Want voor mij is het werkelijk kracht, die mij door de Here langs deze weg “van omhoog” wordt toegezonden en ik had die zo nodig!
Uw zuster in de Here,
- Kuijl
Kedoeng-Halang, Buitenzorg.
Dagelijks brood
Zondag 16 Maart.
Onze Here Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan. (Rom. 05:02).
Als wij vrede hebben met God, betekent dit ook dat wij vrijheid hebben naar Hem toe te gaan als tot onze Vader. Wij hebben een introductie, er is Eén door Wie wij tot God geleid worden. Christus, de afgezant van God nodigt ons uit nader te treden.
In het oude verbond mocht slechts de priester tot God gaan. Het volk stond buiten en wachtte. Doch thans hebben wij door Jezus Christus een vrije toegang en mogen het heiligdom binnentreden. Ja we mogen in deze genade “staan” d.w.z. we behoeven niet bevreesd weg te schuilen, doch onbevreesd kunnen we wereld en satan trotseren en getuigen van onze vrede met God. Laat ons deze dag in ons gebed gebruik maken van ons voorrecht en vrijmoedig naderen tot onze Vader in de naam van Onzen Heiland. Lezen: (Ef. 02:11-22).
Maandag 17 Maart.
….. en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods. (Rom. 05:02).
Vrede met God sluit in, dat wij vrije toegang tot Hem hebben gekregen. Doch behalve deze beide weldaden mogen wij ook roemen in de gelukzaligheid, die ons wacht. Er is een heerlijkheid voor ons weggelegd, zó groot, dat ze onze stoutste verbeelding verre overtreft. Doch ze is alleen voor hen, die nu reeds in dit leven de vrede met God vonden.
Ten opzichte van ons zondig verleden hebben wij dus vrede met God gevonden. Thans hebben wij de vrije toegang tot de Vader en in de toekomst een onbeschrijfelijke heerlijkheid, die voor ons bewaard wordt. Wat een rijkdom is het een kind van God te zijn. En dit alles wordt U om niet geschonken als u slechts gelovig met al uw zonden gaat naar het kruis van Golgotha.
Lezen: (2 Kor. 04:16; 2 Kor. 05:08).
Dinsdag 18 Maart.
En niet alleen hierin roemen wij, maar ook in de verdrukkingen. (Rom. 05:03).
Het moge voor een wereldling vreemd klinken dat Paulus roemt in de verdrukkingen, het is ons duidelijk als we er op letten dat er verband is tussen hoop op de toekomst en verdrukking in het heden, zoals er verband is tussen het zaad dat in de aarde valt en de rijpe vrucht.
De tijd van verdrukking is Gods tijd om de vleselijke verlangens, die in ons hart nog leven ons te tonen en om ons te doen ondervinden hoe rijk de liefde van Christus is. In het bijzonder mogen wij roemen in die verdrukking die ons ter wille van Christus overkomt. Dan kunnen wij psalmen zingen in de nacht gelijk Paulus en Silas in de gevangenis. Dan mag er in het hart vreugde zijn omdat we waardig gekeurd werden voor Zijn Naam smaadheid te lijden.
Hoe is het in ons leven? Ontwijken wij de smaad en spot? Wie in vrede met de wereld leeft, leeft niet in vrede met God Lezen: (1 Petr. 02:19-25).
Woensdag 19 Maart.
…daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt. (Rom. 05:03)
Velen zien niet de grote waarde der verdrukking. Daarom gaat Paulus ons de reden tot het roemen in verdrukking aantonen. Stap na stap noemt hij ons de weg van de verdrukking tot de hoop. Het kind van God leert in de verdrukking volharden (de Statenvertaling heeft: lijdzaamheid) omdat hij leert vasthouden aan Gods beloften. Het is God zelf die in ons dit volharden werkt, doordat Hij ons vertrouwen sterkt en wegneemt wat ons zou ter neerslaan. Verdrukking werkt op zichzelf slechts ongeduld en verbittering, doch Gods kind ervaart dat God hem dan vasthoudt en sterkt. Laat ons toch in alle nood een vast vertrouwen hebben op Gods Vaderlijke zorg. Zo zullen we leren volharden in tijden van tegenspoed. Geloof zonder volharding in het lijden is volgens Christus’ woord zaad dat op de rotsbodem is gevallen en wel zeer snel opwast, doch verdroogt als de zonnehitte sterk wordt. Slechts wie volhardt tot het einde, zal zalig worden. Lezen: (Ps. 009:001-011).
Donderdag 20 Maart.
…daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt en de volharding beproefdheid. (Rom. 05:04).
Het volhardend geloof ervaart dat we nooit tevergeefs op God vertrouwen. Gods beloften blijken immer waar te zijn. Dit geeft nieuwe moed om voort te gaan. We hebben dan ondervonden dat ons geloof geen ijdele fantasie of zelf-inbeelding was, doch een vaste grond van de dingen die men hoopt.
Zij, die geleden hebben, hebben de meeste ondervinding van Gods vertroosting. Zij zijn zo gesterkt, dat ze psalmen konden zingen in de nacht. In donkere tijden leert een christen ook de oprechtheid van eigen geloof kennen. Daardoor durft hij dan met des te meer vrijmoedigheid tot God naderen en kan ook vrijmoediger getuigen en spreken over de liefde en trouw van God. Hij is dan niet langer een riet dat heen en weer bewogen wordt met iedere wind, doch is opgewassen tot een eikenboom der gerechtigheid.
Lezen: (Ps. 121:001-008)
Vrijdag 21 Maart.
…daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop. (Rom. 05:04).
Wie zo gesterkt en beproefd uit het lijden tevoorschijn komt is ook versterkt in zijn hoop op al Gods beloften. Hij heeft geleerd, dat hij niet op zand heeft gebouwd. Hoe meer verdrukking God ons zendt, hoe meer kracht we zullen ontvangen om die te dragen en hoe sterker de hoop in ons zal zijn, dat God al zijn beloften aan ons zal vervullen. Ondervinding van Gods trouw is de sterkste voeding van onze hoop. Laat ons daarom niet de verdrukking ontvluchten, doch Gods weg gewillig gaan. Laat ons ook in de verdrukking niet op mensen ons vertrouwen stellen, doch enkel van God onze hulp verwachten. Lezen: (Openb. 02:08-11).
Zaterdag 22 Maart
… en de hoop maakt niet beschaamd. (Rom. 05:05).
Het blijkt in het leven zo menigmaal, dat de mens niet altijd gesterkt en met nieuwe hoop uit de verdrukking tevoorschijn treedt. Immers zijn verwachting kan beschaamd worden en dan is hij ontmoedigd en verslagen. Hoe velen hopen niet steeds op een betere wereld en worden steeds weer teleurgesteld.
Of we teleurgesteld of versterkt worden door verdrukking hangt geheel af van de grond waarop we onze verwachting hebben gebouwd. Is het slechts een sterk verlangen erf een schoon ideaal, dan blijken onze verwachtingen slechts luchtkastelen te zijn zonder enige waarde. Doch wie zijn verwachting stelt op Gods beloften zal nimmer beschaamd uitkomen. Hebben we het reeds geleerd alleen op God te vertrouwen in ons leven? Lezen: (Ps. 062:001-012).
1947.02.01
Valse Profeten
Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerechtigheid. (Matt. 07:22-23).
Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.
Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.
Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.
De Here zal hun dat niet betwisten.
Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk ingeleid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij genoemd.
En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.
Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofeteerd, met hun eigen hart.
Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.
Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”
Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. gepreekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaatwerk in Jeruzalem terugbrengen.”
Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “principieel” geluid horen.
Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.
En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Verbonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).
Allemaal zuiver principiële woorden!
En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.
En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “principiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.
Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.
Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende verhoudingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.
Want dat is de voorwaarde.
Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.
De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).
En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in werkelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformuleerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!
Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeenschap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.
Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde beginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbondsvolk van de Heer!
En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Dodenzorg en geld verdienen.
Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclamebord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’
In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist gehouden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.
“Is dit ook een begrafenisonderneming”?
Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.
“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”
Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.
“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.
Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisondernemer.
Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschilderd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzinwekkend.
Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uitkomen.
Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.
U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar overvloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrikkelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.
“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is koper.”
Ik wil weg.
In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eerbied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.
Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.
U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.
Oecumenische Flitsen
Het doden van mensen uit barmhartigheid.
De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij verklaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christendom moet worden beschouwd.
Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figuren uit het kerkelijke leven,
“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van anderen of van zichzelf?
Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.
Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te prediken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden opgewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwijderd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!
“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt. (Pentecostal Evangel.)
Een bekeerde acteur.
Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote menigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,
Zonder gebed geopend.
Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de president der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en ondersteunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.
Volledige zelfovergave
Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.
Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinksterbeweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in harmonie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moeten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.
Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde omgeving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geestkracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middelmatige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weerspiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”
Stanley Jones.
Aan de lezers
Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans verzonden.
Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:
“Er is geen andere Weg”.
Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.
De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.
“De inwoning van Christus in ons hart”.
Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.
Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:
Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)
Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; verschillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrienden.
Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.
Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het verstand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegenover de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.
Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.
- Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studietijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.
Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blumhardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aanhoren en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.
Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.
Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.
Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testament; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.
(Wordt vervolgd).
Dagelijks brood
Zondag 2 Februari:
Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).
Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evangelie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zondaren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.
Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bijzondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Heilige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.
Maandag 3 Februari:
Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).
Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.
Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.
Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spreken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).
Dinsdag 4 Februari.
De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).
Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.
Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).
Woensdag 5 Februari:
Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).
De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.
Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.
Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).
Donderdag 6 Februari
…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).
Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.
Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze periode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.
Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.
Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs worden en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),
Vrijdag 7 Februari.
Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).
Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)
Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.
Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit kennen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).
Zaterdag 8 Februari.
Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).
Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zendingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.
Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.
Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huisgenoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.
Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).