1947.03.15

Iets over het schrijven van artikelen in “Kracht van Omhoog”

Een artikel schrijven is niet altijd even eenvoudig. Vooral niet als het betreft een artikel over het Evangelie. Misschien denkt u er anders over, maar ik zeg het uit ervaring. Het is geen zeldzaamheid, dat de redacteur me eerst twee tele­grammen moet sturen, vóór mijn artikel eindelijk klaar is. En meestal ligt er dan al het één en ander in de prullenmand.

Een Evangelieboodschap te zéggen is altijd nog makkelij­ker dan hem te schrijven. Het Evangelie is iets, dat we met mensenwoorden maar nauwelijks kunnen uitdrukken. Ge­sproken woorden verzwakken vaak zoveel van wat we zeggen willen. Maar geschreven woorden nog veel meer. Als ze er eenmaal staan, komen ze ons zo koud en krachte­loos voor. Toch kan God door geschreven woorden spreken. Hoe wonderlijk is onze Bijbel, dat God, die grote, onbe­grijpelijke God, tot ons spreekt door geschreven woorden, ja, dat we mogen vertrouwen, dat elk woord van de Bijbel Gods woord is. Dat is een wonder. Een groot wonder. God kan ook spreken door artikelen van “Kracht van Omhoog”.

Dat is de bedoeling van ons blad. Niet dat mensen hun stem eens kunnen laten horen. Het is niet bedoeld als een soort geestelijk snoepwinkeltje, waar u kunt uitzoeken, wat u lekker vindt, nee, wij willen, dat God spréékt door “Kracht van Omhoog”, dat Hij dit blad gebruikt om slapen­de christenen wakker te schudden, lauwe christenen onrustig te maken, lege en dorre mensen verlangend te maken, en ongelovigen het water des Levens te brengen.

Wij willen, dat God “Kracht van Omhoog” gebruikt als dynamiet, dat harde rotsen in stukken versplintert.

Daarvoor is “Kracht van Omhoog”, en voor niets anders.

Het zou interessant zijn, om een enquête te houden, wat uw gevoelens zijn, op het ogenblik dat u “Kracht van Omhoog” leest. De één op het ziekbed, de ander als hij thuis komt van zijn fabriek of zaak, een volgende tussen de lessen op school. Maar, het belangrijkste, mijn lezer, is wat God over “Kracht van Omhoog” hoort. Wordt er in uw binnenkamer, tijdens uw gebed uur, wel eens iets over “Kracht van Omhoog” gezegd?

 “Kracht van Omhoog” heeft dringend behoefte aan mede­werkers. Niet in de eerste plaats aan schrijvers, maar vooral aan bidders. Misschien hebt u al veel te bidden. Wij vra­gen u niet om een ijdel gebed, om het noemen van een naam onder een lijstje, dat gedachteloos afgewerkt wordt. Nee, wij willen, dat u de Heer vraagt, of Hij u misschien voor “Kracht van Omhoog” een medeverantwoordelijkheid geeft. Of Hij u misschien een last op het hart wil leggen van alle mensen, die het blad lezen, en van allen die wekelijks hun artikelen schrijven. Wilt u dat?

Dat, en alleen dat kan “Kracht van Omhoog” doen zijn tot een middel waardoor de Gemeente van Christus wordt toebereid, tot een blad waardoor de Naam van Jezus wordt grootgemaakt en verheerlijkt een blad, waardoor de Heilige Geest vrij en ongehinderd kan werken aan vele harten.

Eén van de medewerkers.

 

Volgt de Liefde na

 “Jaagt de liefde na en ijvert om de geestelijke gaven” (1 Kor. 14:01).

Gedurende de eeuwen zijn de grote heilsfeiten steeds weer naar voren gebracht als ze soms verdwenen waren achter allerlei menselijke leerstellingen en vormen. Het was niet omdat zij niet in de Bijbel waren neergelegd, dat men hen niet kende. Neen, zij waren daar, ze waren door de Hei­lige Geest gegeven voor alle tijden voor al Gods kinderen, maar onkunde, vormendienst en het niet wandelen in de Geest, waren de oorzaken, dat zij niet meer geleerd en er­varen werden. God heeft er voor gezorgd, dat zij wederom aan het licht werden gebracht. Ik wil er slechts enkelen noemen: de rechtvaardigmaking uit het geloof was in de middeleeuwen haast zoek geraakt, de weg der heiligmaking werd haast niet meer gevonden, de wederkomst, en de ver­wachting van de persoonlijke komst van onzen; Bruidegom Jezus Christus werd voor eeuwen haast niet gepredikt. En zo is het ook met Geestesgaven en krachten gegaan. God brengt in de laatste jaren ook deze Goddelijke waarheid weer aan het licht.

De nood van eigen geestelijk leven, samen met de geestelijke armoede van de kerk van Jezus Christus, hebben velen de ogen geopend en hebben hen het woord van God doen onderzoeken om te zien, of deze geestesgaven ook voor deze eindbedeling is. Een diep geestelijk onderzoek, los van menselijke redeneringen en overdenkingen, hebben ons doen zien, dat er geen enkel bewijs is voor de redenering, dat, sinds wij de gehele Bijbel bezitten, God ons niet meer deze gees­tesgaven schenkt. Neen, integendeel, van Gods zijde is er geen verhindering om deze uit te delen.

Wat zegt ons het woord van Paulus? “IJvert om de gees­telijke gaven”. Dat geldt door al de eeuwen heen en zal zolang duren, totdat de bruid is opgenomen in heerlijkheid. Sommigen zeggen: “Ik zou gaarne geestelijke gaven bezitten, maar ik ben bang, dat de satan mij misschien zal bedriegen en een verkeerde geest zal geven.”

Dat men voorzichtig is, is te begrijpen, maar men behoeft toch niet beangst te zijn, dat wanneer ons hart gereinigd Is en men slechts de ere Gods op het oog heeft, dat we dan een verkeerde, misleidende geest zouden ontvangen. Het is daarom goed, dat wij uit de Schrift leren, hoe en op welke wijze wij te ijveren hebben naar geestelijke gaven. Daarom is het tekstwoord van zulke grote waarde en is ook onze wegwijzer: “Jaagt de liefde na en ijvert naar de gees­telijke gaven.” Hier is nu een weg aangewezen en ik mag wel zeggen de enige weg, waarop men mag en kan ijveren naar geestelijke gaven, waarin geen teleurstelling zal wezen, zowel voor diegenen, die de gaven heeft als voor hen, die horen, het is de weg der liefde.

De apostel Paulus is geheel niet beangst om de Christe­nen ernstig te vermanen toch geestelijke gaven te zoeken, zolang ze maar deze weg der liefde betreden. Hij heeft het hen reeds toegeroepen in (1 Kor. 12:31): “Doch ijvert naar de beste gaven; en ik wijs u een weg, die nog uitnemender is.” De Nieuwe Vertaling zegt het nog duidelijker: “Streeft naar de hoogste gaven. En ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert”

Men heeft ons wel eens de gedachte willen geven, alsof Paulus zei: nu, die gaven zijn eigenlijk niets, maar de liefde, dat is alles. Ware dit zo geweest dan had hij zeker niet na hoofdstuk 13 nog eens weer gesproken over het ijveren naar geestelijke gaven. Hij wijst ons de weg en zegt: jaagt de liefde na en op deze weg der liefde kunt u gerust naar alle krachten ijveren. Het is onmogelijk op de weg der liefde verkeerd te gaan. Prof. Brouwer vertaalt daarom ook zo duidelijk: “Jaagt de liefde na en blijf dan naar geestes­gaven streven.”

We hebben het één zowel als het ander nodig. Dat heeft God zo wonderbaar in evenwicht gesteld. O, indien Gods kinderen toch opmerkzaam zouden zijn, van hoeveel teleur­stellingen zouden zij bewaard gebleven zijn. Je hebt mensen, die zeggen, ziet u, ik heb de liefde en dat is mij genoeg, ijvert u nu maar naar geestelijke gaven. En men denkt, dat men verder gevorderd is in het geestelijk leven dan anderen. Sommige daarentegen zijn er, die geheel en al opgenomen worden door het ijveren naar geestelijke gaven en dan neerblikken met een soort van medelijden op anderen, die dit niet doen. Beiden komen te kort. Beiden moet men bezitten, zowel het jagen naar de liefde als het ijveren naar geestelijke gaven. De afwezigheid van gaven, wil nog lang niet zeggen de aanwezigheid der liefde. Het inderdaad volgen der liefde is ook het verlangen naar geestelijke gaven. Het éne sluit het andere niet uit.

Wanneer Paulus zo wonderbaar de liefde beschrijft in 1 Korinthe 13, dan besluit hij dat met de woorden: “Jaagt de liefde na, en blijf dan naar geestelijke gaven streven”. Laat mij dit door een voorbeeld verduidelijken. Wanneer er ’n wieler­wedstrijd is, dan heeft elke wielrijder een motorwagen voor zich, die men “gangmaker” noemt. Deze wagen doorsnijdt de lucht en de wielrijder kan zo veel gemakkelijker voor­uitkomen. De wagen maakt dus baan. In deze betekenis moe­ten wij (1 Kor. 14:01) zien. De liefde maakt “baan” voor de geestelijke gaven. Laat u daar naar leiden, volgt de liefde na, wees niet eigenwijs en denk niet: we kunnen het wel zonder de liefde. Wat een mislukkingen zijn er niet geweest. Wat een schade aan eigen ziel en aan werk Gods.

Hoe heeft het velen weerhouden te ijveren naar geestelijke gaven, omdat men de gevolgen gezien heeft. Het is daarom zo nodig onze “gangmaker”, de liefde, te volgen.

Diegenen die ijveren naar geestelijke gaven en 1 Korinthe 13 in het oog hebben gehouden, zullen tot grote zegen zijn, dat kan niet anders. Lees eens aandachtig de eerste zeven ver­zen. Kan daar sprake zijn van een waarlijk spreken in de geest, dat ons en anderen tot zegen zal zijn, anders dan door de liefde? Elke gaven van de Heilige Geest, gezien in 1 Korinthe 13. wordt telkens aan onszelf ontdekt. Waar blijft dan het zoeken van zichzelf? Hoe kan men laatdunkend neerzien op een ander die nog geen gaven heeft? Is er dan plaats om zich te verheffen op zijn gaven en te vergeten, dat God de gaven geeft gelijkerwijs Hij wil? Dan kan er ook geen plaats zijn voor hoogmoed en het aannemen van eer, die alleen onze Heiland toekomt.

Is het niet diep treurig mensen te hebben gezien, die won­derlijk door God gebruikt werden en van de weg der liefde zijn afgeweken. Toen is de gave verdwenen, men is krachte­loos geworden.

Denk erom, de liefde wordt ons maar niet zo in de schoot geworpen. Het moet een jagen zijn, een voortdurend ons voor de spiegel van het Woord Gods plaatsen. Zie telkens de goddelijke weg en op deze weg zult gij niet dwalen. Liefde en gaven: gaven en liefde. Zij kunnen en mogen niet gescheiden worden en wanneer iemand dat doet, dan gaat het ten koste van het eeuwig blijvend Woord Gods.

Liefde tot God en zodoende tot de Kerk van Jezus Chris­tus is de ware grond van geestelijke gaven. Het gaat daarom ook niet tussen geestelijke gaven of liefde, zoals heel vaak wordt gezegd, maar tussen geestelijke gaven zonder liefde en geestelijke gaven met liefde.

O, daarom zoek, ontvang liefde en geef deze liefde gedompeld in de eerste zeven verzen van 1 Korinthe 13 en we zullen deze wereld niet alleen zegenen, maar ook zal de gemeente van Jezus Christus opgebouwd worden. Zonder liefde, de beste van Gods gaven, wordt alles doelloos. De tijd dringt, we hebben nog maar een korte tijd. God wil de bruid van Jezus Christus tooien met de bruid sieraden van de Heiligen Geestes. Dat God harten moge vinden, die de Bijbelse weg willen bewandelen, zodat Christus de arbeid Zijner ziel zal zien en verzadigd zal worden.

  1. K.

 

Gespijzigd door de Raven

(Volgens het persoonlijk getuigenis van Mrs. F. Taylor van de China-Inland-Mission)

Een bekeerde Chinees, genaamd Li, hoorde eens een indrukwekkende prediking van de bekenden Stanley Smith over de tekst: “Die gierigheid, welke is afgoderij”. (Kol. 03:05).

De gedachte dat, ofschoon hij geen afgoden meer diende, de gierigheid hem toch bij mogelijkheid nog in haar macht zou kunnen krijgen, vervolgde hem dag en nacht, zodat hij eindelijk besloot, afstand te doen van al zijn bezittingen. Zijn huisje en land gaf hij aan zijn neven, en zo ving hij aan het evangelie te prediken, vertrouwende op de Here voor zijn levensonderhoud. Daar zijn arbeid rijk gezegend werd en hij door God werd gebruikt om vele zielen geeste­lijke en lichamelijke hulp te bieden (hij had n.l. de gave der gezondmaking) verleende men hem overal gaarne gastvrij­heid.

Hij werd in staat gesteld een kerkje te bouwen, en later zelfs een genezingstehuis voor opiumschuivers op te richten. Vele slaven van de opium vonden daar verlossing voor ziel en lichaam.

Na enige jaren drong in die afgelegen streek iets door van de z.g.n. “Hogere Bijbelkritiek” en de reeds bejaarde Chinese Evangelist moest vernemen, dat de raven die Elia vlees en brood brachten, toen hij vertoefde aan de beek Krith, geen werkelijke vogels waren geweest maar negers of Arabieren, die hun voorraad voedsel met de profeet gedeeld hadden. Dat Bijbelverhaal van die raven was nonsens, zoiets was totaal onmogelijk!

Het eenvoudig geloof en vertrouwen op God van de oude man werd door deze geleerde taal in ’t minst niet geschokt. Wonderen waren voor hem niets zeldzaams. Hoe vele wonderen had hij niet zien geschieden, in antwoord op het gebed! Bovendien had hij in zijn leven een ervaring beleefd, die overeenkwam met die van Elia … een ervaring, die door Europese zendelingen is bevestigd geworden, en waar de ganse streek aldaar over spreekt.

Het geschiedde op een dag, dat de oude Li in zijn huis waar zovelen redding vonden geen voedselvoorraad meer had. Er kwamen geen nieuwe patiënten meer ter behandeling, – het voedsel was op, – en het geloof van de Evangelist werd op een harde proef gesteld.

Een oude dorpspriester, die nog zijn afgoden diende, was gewoon geweest, Li geregeld levensmiddelen te geven voor zijn armen, maar toen hij bemerkte, dat Li daarvoor zijn hemelse Vader dankte, werd hij boos en zei: “Ik wil wel­eens zien, of jouw hemelse Vader nog aan je denkt, als ik ophoud met geven.”

En zo weigerde hij verder iets af te staan voor het Tehuis van de Evangelist. Dit geschiedde juist in die dagen dat Li zo zwaar werd beproefd. Tenslotte had hij niets meer voor de maaltijd… geen muntstukje om zich enig voedsel te verschaffen. Bedroefd knielde hij neer en vertelde zijn Heiland, wat zijn hart bezwaarde. Hij wist, dat God hem niet kon verlaten, doch hij was aan het eind van zijn kunnen gekomen en wachtte in kinderlijk vertrouwen op wat de Heer doen zou. Hij bad voor zijn werk, voor de zielen rond­om hem en herinnerde God aan de woorden van de heidense priester, met tot slot: “Heer, verheerlijk toch Uw grote Naam, en zend mij heden mijn dagelijks brood.”

Terwijl de man nog geknield lag voor zijn God, hoorde hij buiten een ongewoon geraas, gekras en gefladder met een geluid alsof er iets op de grond viel. Naar buiten gaande, zag hij een aantal gieren of raven, die daar in China veel voorkomen. Zij vochten met elkaar en een had daarbij een groot stuk varkensvlees laten vallen.

Met een hart vol dank raapte Li deze gave Gods op, meteen rondziende of er soms nog meer was gevallen… en ja, daar lag ook een uchapatti d.i. een grote koek, van mais en aardnoten gebakken. In het gevecht waren de vogels gedwongen geworden het geroofde los te laten en wel… op Gods bevel… juist op het erf van de biddende Evangelist.

Blij maakte deze terstond het vuur aan en was juist bezig het vlees te braden, als zijn neef, de dorpspriester, binnen­trad.

 “Wel,” begon deze spottend, “heeft je hemelse Vader je al eten gezonden?” Plots zweeg hij, toen hij de pan op het vuur opmerkte en de geur van het bradende vlees op­snoof. “Wat… wat is dat? vroeg hij uiterst verbaasd. “Waar heb je dat vlees en brood vandaan?” (Een maaltijd zo fijn, als arme lieden in die streek zelden nuttigen).

“Van niemand anders dan van mijn hemelse Vader,” antwoordde Li, terwijl zijn oud gelaat straalde van geeste­lijke vreugde. “Hij gaf u vroeger in het hart, mij met uw gaven te dienen, maar nu ge mij niet meer wilt helpen, kiest hij een andere weg, want Hij heeft verschillende wegen om Zijn kinderen te redden.”

De priester stond verstomd. Zoiets had hij nog nooit gehoord of gezien en Li moest hem haarfijn uitleggen, hoe de hemelse Vader hem dat heerlijk voedsel had doen toe­komen. De man raakte diep onder de indruk van de liefde Gods voor zijn schepselen, en voelde, dat de God van de Christenen oneindig veel zorgzamer en liefdevoller is dan zijn afgoden. Hij werd een ernstige zoeker naar de waarheid en… hij bekeerde zich tot de Heer. Later werd hij gruw’lijk gefolterd om zijn geloof en stierf moedig als martelaar voor Christus.

Deze geschiedenis is waar

Uit: “Triumphs of Faith”.

 

Aan onze lezers

Het Kerstnummer is zeer in de smaak gevallen. Er zijn door colportage vele duizenden van verkocht. Er is ons ge­vraagd: is het niet mogelijk op regelmatige tijden zo’n num­mer te geven?

Wij zijn blij onze lezers te kunnen mededelen, dat ons een weg geopend is om in deze behoefte te kunnen voorzien.

We hopen met Pasen weer een extra verzorgd 12 pagina­nummer uit te geven, en in samenwerking met de Stichting “Arbeiders in Gods Koninkrijk” waaraan de meeste bekende evangelisten in ons land zijn verbonden, daarna aan het be­gin van iedere maand een soortgelijk goed geïllustreerd num­mer onder de naam “Blij Leven”. De lezers van “Kracht van Omhoog” krijgen dit blad gratis.

Wij hopen dat vele particulieren en verenigingen met dit blad willen werken op samenkomsten en door huis-aan-huis- verkoop. De verkoopprijs bedraagt 15 cent. Serieuze werkers kunnen de speciale prijzen aanvragen voor grote aantallen van dit blad.

Wij zullen trachten dit blad een aantrekkelijk uiterlijk te geven en, wat hoofdzaak is, de inhoud zó te doen zijn, dat ze geschikt is zowel voor de evangelisatie onder eenvoudigen als onder intellectuelen.

Indien U denkt een bepaald aantal te kunnen verkopen, geef U dan p.o. op aan de redactie, opdat we de grootte van de oplage kunnen bepalen. Ook met Kerstmis moesten we enkelen teleurstellen, die zich te laat opgaven.

Het ligt thans aan U of we in staat zullen zijn dit plan ten uitvoer te brengen.

Werk met ons mee tot uitbreiding van Gods Koninkrijk en bidt voor ons opdat ons plan zal slagen.

Met broederlijke groeten.

De Redactie

 

Wat gij voor mij zijt

Wat Gij voor mij zijt, zal nooit mijn lied

volkomen kunnen bezingen,

de woorden vluchten, verdwijnen in ’t niet

als van vage, ongrijpbare dingen.

 

Wat Gij voor mij zijt zal nooit mijn woord

aan anderen kunnen verklaren,

de woorden dwarrelen doelloos voort:

door de wind verstoven blaren.

 

Wat Gij voor mij zijt kunt Gij alleen

in uw eigen taal beduiden.

Spreek met Uw woord door mijn woorden heen,

dat Uw klokken erin gaan luiden.

 

Vang Gij mijn woorden, dat ze altijd

Uw boodschap door mogen geven.

Schrijf in mijn hart wat Gij voor mij zijt, –

en zingen zal ’t in mijn leven.

Sia Gruteke

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (8)

Möttlingen, Juli 1S38.

Wie naar Möttlingen gaat, moet klimmen.

Deze stad op een berg, die niet verborgen kan blijven, ligt op een plateau in het noordelijk deel van het Zwarte Woud, op 550 meter. Maar een stad is het niet, eerder een, voor onze begrippen arm, nogal vuil boerendorp. De huizen staan er schots en scheef door elkaar. Ze zijn gebouwd naar Zuid-Duitse trant, zwaar en solide, al hangen ze ook nog zo scheef, en mooi om te zien. Midden in het dorp een altijd vloeiende bron van ijskoud, helder water. Wat hoger op, tegen een glooiing aangeleund, ligt de kerk met de pasto­rie. Een raadsel is zo’n dorp: waarom hier? Het ligt er zo maar, ergens. Een verkeersweg is er niet. Stil verloopt er het leven in het ritme dat we vinden in de arbeid van de ploegende, zaaiende en oogstende boer. Maar Blumhardt zal ervaren, dat in dit kleine bestaan van even over de 500 mensen dezelfde krachten en machten werken als overal anders.

Eén ding valt hier op. Dat is, dat juist hier een rij van voortreffelijke predikers de bodem bewerkt hebben, waarvan Blumhardt zal oogsten. Twee wil ik er noemen. Ds. Machtolf, de man Gods, naar wie de mensen tot uit Stuttgart – 7 uur lopen – kwamen luisteren ’s Zondags. De oude, wijze en liefdevolle prediker, de priester voor zijn gemeente.

 “Als eens de Möttlingers op de oordeelsdag voor Gods rechterstoel staan, zal ik ook een woordje hebben mee te spreken.”

In dezelfde oorlogstijd, waarin Blumhardt geboren werd, kwamen de Franse soldaten ook aan de deur van zijn pasto­rie in Möttlingen. Hij opende al zijn kasten en zei: Heren, neemt U het allemaal maar mee. Even aarzelden de plun­deraars, maar al gauw was het huis leeg. Machtolf deed nog eens de ronde, en vond toen twee zilveren lepels, die ze over het hoofd hadden gezien. Hij droeg ze de bevelvoerende officier na, die ze echter niet wilde aannemen. “Maar houdt U dan tenminste één er van, als aandenken.”

Deze ervaring liet ook de vijandelijk officier niet onbe­roerd: hij vroeg naar die wonderlijke dominee en de ge­meenteleden wisten te antwoorden. Kort erop bracht een wagen de hele inboedel terug.

”Maar” een verhaaltje; toch moesten er meer mensen zijn, van wie zulke verhaaltjes in omloop zijn.

(Wordt vervolgd).

 

Een zendelingsvrouw van Bali schreef ons het volgende:

In dit artikel wil ik iets vertellen over de innerlijke groei, van de kerk op Bali, zoals die zich openbaart in de drang tot getuigen, in ’t toenemende besef van verantwoordelijkheid tegenover elkander en de bereidheid om elkaar te helpen; en in het zoeken, samen met de zendingsarbeiders, naar de vormen waarin deze kerk zich zal moeten uiten, opdat zij’ een wezenlijke plaats krijge in het leven van de Balische Christen. Over ’t algemeen is de drang tot getuigen, er op uit te trekken en te vertellen van dat, wat men in eigen leven gevonden heeft, groot. Juist hierin is de Christen­gemeenschap op Bali misschien meer kerk dan menige ge­meente in ’t Westen, waar men trouw voor de Zending offert, maar het getuigen naar buiten toe in een wereld die toch eigenlijk even “onchristelijk” is als de Hindoese, overlaat aan de enkelen, die daartoe “geroepen” zijn. Op Bali maakt men die onderscheiding, die dikwijls een vlucht betekent, niet zo nauwkeurig. Er zijn natuurlijk de voor­gangers, de evangelisten en colporteurs, maar er zijn ook onder de eenvoudige, ongeleerde mensen, die voor ons besef dikwijls nog maar zo weinig van het evangelie begrepen hebben, dappere en blijmoedige getuigen in een vijandige omgeving.       

Zo is b.v., vlak bijeen der grotere gemeenten, Oental- Oental, in het dorp Daloeng een groepje ontstaan door evangelisatie vanuit Oental-Oental, waarbij dit het merk­waardige was, dat een groep kinderen geheel op eigen initiatief geregeld in Daloeng ging zingen. Dit heeft zo’n indruk gemaakt, dat daardoor verscheiden mensen uit dit dorp contact gingen zoeken met oudere Christenen in Oental- Oental.

Zo trokken iedere Zondag vanuit Bongan een aantal ge­meenteleden er op uit, de bergen in naar een bergdessa Penebei, waar belangstelling voor het Christendom ontstaan was. Dat betekende elke week een tocht van 4 uur. Velen, die pas tot het geloof gekomen zijn, gaan familieleden en vrienden in andere delen van Bali opzoeken, om hen deel­genoot te maken van de schat, die zij zelf gevonden hebben, opdat ook die anderen zullen gaan verlangen die te ont­vangen. Zo is dikwijls de eenvoudige daad van gehoor­zaamheid in deze omgeving een zuiver getuigenis van de kracht van het evangelie. Als een meisje van 10 jaar, niet­tegenstaande de belofte van een rijk huwelijk, niettegenstaan­de ze door de familie wordt ontvoerd en deze eindelijk beslag legt op haar bezittingen, toch trouw blijft, al betekent dat voor haar geheel uit de familie gestoten te worden, dus eenzaamheid en armoede, dan is dat een getuigenis. Als een jongen, die in de buurt van de kleine gemeente Sading woont, telkens ’s Zondags naar de kerk gaat, wegloopt, als het hem verboden wordt, uitbreekt als hij opgesloten wordt en volhoudt bij alle dreigementen, dan is zo’n jongen een levend getuigenis van de kracht van het evangelie. En als mensen standvastig blijven, al wordt, zoals vooral in het begin dikwijls gebeurde, al hun roerend bezit verkocht ter voldoening der boeten; al wordt men tijden lang geboycot, door dessagenoten bespot en uitgescholden voor onrein, al wordt de erfenis onzeker en het familiegoed je betwist, dan zijn zulke mensen in alle eenvoud getuigen van Christus en van de kracht van Zijn Heilige Geest.

Zo betonen deze groepen zich door woord en daad en houding inderdaad een levende gemeenschap, een lid van het Lichaam van Christus.

Maar ook naar binnen toe blijkt dat telkens weer. Er is een eenheid gegroeid, een gevoel van verantwoordelijkheid van de gemeenten onderling, een duidelijk besef van bij elkaar te horen en elkaar te moeten en willen helpen, dat verblijdend is.

Te meer verblijdend, omdat het verschil in ontstaan van de groepen in Noord en Zuid en van Amerikaanse en Hol­landse zending methode gerede aanleiding had kunnen geven, dat die eenheid geen realiteit geworden zou zijn, terwijl het bovendien niet in de aard van de Balische maatschappij ligt: elke dessa afzonderlijk vormt eigenlijk een republiekje en hoewel ze verenigd zijn in vorstendommetjes, is de eén­heid van de dessa een veel sterkere werkelijkheid dan die van onderworpen te zijn aan dezelfde anak agoeng; zo zelfs dat er dikwijls veel rivaliteit en strijd heerst tussen de dorpen onderling.

Dat er bij de Christenen toch een eenheid gegroeid is, daaraan hebben verschillende factoren meegewerkt; zeker niet het minst de vele moeilijkheden, die ze allen samen hadden te doorstaan. Dan het feit, dat van het begin af aan de niet-Balische Zendingsarbeiders daar met veel geduld én liefde aan gewerkt hebben: de regel, waarvan werd uit­gegaan is deze, dat de zelfstandigheid van de Kerk niet aan’ het eind maar aan het begin van de arbeid moet staan. Dit betekende, dat bij allerlei maatregelen en besluiten, die ge­nomen werden, alleen adviezen gegeven werden, maar dat de voorgangers en afgevaardigden der gemeenten samen over de dingen moesten spreken en beslissen. De Pesang- kepan Ageng – de Grote Vergadering (synode zouden we hier zeggen), kwam enige malen per jaar bij elkaar, telkens in een andere gemeente, die dan geheel voor de ontvangst zorgde en daar werden de moeilijkheden en vraagstukken, die naar voren kwamen in de verhouding tot de Hindoes en in de kerkopbouw besproken. Er werden ook onderwer­pen behandeld, als kerktucht, huwelijk, het aannemen van kinderen, de plaats van de vrouw in de gemeente, e.d.

Door deze Pesangkepans groeide het eenheidsbesef en leerde men belangstelling hebben voor de dingen, die de kerk als geheel betroffen.

Als voorbeeld van zorg en verantwoordelijkheidsbesef zou ik U de geschiedenis van Madangan willen vertellen. Het gebeurde in de Japanse tijd. Madangan is een dorp, in Oost- Bali, dicht bij een van de districtshoofdplaatsen, Gianjar. Daar was een groep van 42 volwassenen en kinderen Christen geworden onder leiding van een Anak agoeng (iemand van de tweede kaste, een ksatrija). Het was de oude geschiedenis geweest: veel plagerij en dreigementen. Maar tenslotte barstte de bom. Op een avond komen de Hindoes bij de Anak agoeng en zeggen hem, dat zij allen nog diezelfde avond weer Hindoe moeten worden, anders zal het slecht met hen aflopen. De Anak agoeng weigert, ’s nachts komen ze in groten getale opzetten en beginnen met stenen te gooien, de huizen af te breken, de boel in brand te steken.

Toen zijn de Christenen weggetrokken met hun twee-en- veertigen, waaronder oude mensen, vrouwen met zuigelingen en kleine kinderen. Eerst naar Tjarangsari, daar woonde de evangelist, Goesti Djenar, onder wiens leiding de groep stond. Maar Tjarangsari was een arme en kleine gemeente en kon niet voor deze mensen zorgen. Daarom trekt Goesti Djenar met hen verder, naar de Blimbingsari, één van de grootste gemeenten, maar die ook het verst verwijderd lag. De hele weg was zeker 150 km lang, dikwijls door de ber­gen en de tocht heeft vele dagen geduurd. Maar ze bleven blijmoedig. Ze hadden wat eten bij zich. Soms kregen ze klappers van vriendelijke mensen. Als ze rustten aan de kant van de weg, las Goesti Djenar hen voor of vertelde Bijbelse verhalen en dan zongen en baden ze samen en dan trokken ze weer met nieuwe moed verder. Goesti Djenar vertelde later: “Ik vergeleek het maar met de tocht van de Israëlieten door de woestijn en dan vertelde ik, hoe God Israël bewaard had en hoe Hij zeker ook ons zou bewaren!”

Zo komen ze eindelijk doodmoe in Blimbingsari aan. En daar worden ze met grote liefde ontvangen. Nog dezelfde nacht komt de kerkeraad bij elkaar, de mensen worden over de verschillende gezinnen van het dorp verdeeld en er wordt als vanzelfsprekend aangenomen, dat er nu verder voor hen gezorgd zal worden. Wat ook gebeurd is. Of ze nog ooit weer naar hun eigen dorp teruggekeerd zijn. is mij niet bekend.

Toen na enkele weken de Anak agoeng eens naar Ma­dangan ging om te zien of er een mogelijkheid van terug­keer bestond, bleek het, dat alle bezittingen van de Christe­nen weggesleept en de huizen met de grond gelijk gemaakt waren.

 

Ziet, hij komt Bespreking van de Openbaring van Johannes (44)

De schare, die niemand tellen kan… (Openb. 07: 09-17)

Nadat de ziener de verzegeling van Israël heeft gezien glijdt zijn blik weer omhoog naar de hemelse troonzaal. Daar is de heerlijkheid van de Onbeschrijfelijke, gezeten op de gouden troon, daar is de glanzende vloer als een glazen zee daar zijn de 24 ouderlingen gezeten op hun tronen, daar is het Lam staande als geslacht.

Toch is het toneel zeer veranderd. Immers op de glazen zee voor de troon staat nu tot aan de verre horizon een ontelbare schare. Het zijn gezaligden, die in grote vreugde gekleed in reine witte klederen en met palmtakken in hun hand zingen ter ere van God en van het Lam. En rondom deze jubelende menigte staan in wijde kringen de vele dui­zenden engelen.

Het is duidelijk dat in de hemel een grote verandering heeft plaats gehad in de tijd dat Johannes het visioen van de verzegeling van Israël op aarde aanschouwde. Het is merkwaardig hoe weinig uitleggers hier op letten. Wij ge­loven dat deze schare, die niemand tellen kan de gemeente is, die volgens de belofte Gods (1 Thess. 04:15-17) in een oogwenk is weggenomen de Heer tegemoet in de lucht en die nu voor altijd bij haar Heer is.

Omdat we lezen, dat deze schare uit de grote verdrukking komt (1 Thess. 04:14) denken velen dat deze schare de gelovigen zijn, die in de tijd van de Antichrist zijn gestorven. Het is o.i. echter niet noodzakelijk aan deze periode te denken. Weliswaar denkt men bij de uitdrukking “de grote verdrukking” meestal aan de benauwdheid van de eindtijd, doch we moeten er op letten dat het hiermee is, zoals met zoveel uitdrukkingen in de Schrift (bijv. de dag des Heren, het laatste der dagen of de laatste dagen) die hoewel ze wijzen op de eindtijd toch ook menigmaal in veel ruimere zin worden gebruikt. Zo lezen we in (Heb. 01:01) dat God nu in het laatst der dagen tot ons gesproken heeft in de Zoon. Ja zelfs lezen we in (1 Joh. 02:18) dat het nu reeds de laatste ure is en dat er nu reeds antichristen zijn opgestaan.

Ook moeten we er op letten dat de tijd van de grote ver­drukking voor Israël een andere is als die der gemeente. Terwijl die voor Israël vooral onder de Antichrist zal vallen (zie Dan. 11:01-27 en Dan. 12:01, Mark. 13:14-19) is de tijd van de verdrukking der gemeente gedurende alle eeuwen. Ze wordt groot genoemd omdat ze door alle eeuwen van de bedeling der gemeente voortduurt (Joh. 16:33, Hand. 14:22, 2 Tim. 03:12).

Zij die geloven, dat deze schare de gedode mensen zijn uit de tijd van de Antichrist zien in de 24 ouderlingen de gemeente gesymboliseerd. Het is echter onlogisch in één tafereel sym­bolische gestalten en werkelijke gelovigen samen te brengen. De gemeente zelf zou volgens deze opvatting nergens in de Openbaring gezien worden, wel echter de groep van gedode mensen uit de eindtijd en de overwinnaars van het beest. Bovendien is de beschrijving die Johannes geeft die van een ontelbare schare en dus bedoeld als het grootst denkbare aantal. Dat dit aantal zou slaan op hen, die gedurende de drie en half jaar van de Antichrist zouden sterven, is ondenkbaar.

Wij geloven dat de 24 ouderlingen de gemeente vertegen­woordigen (dus niet symboliseren) zoals steeds de taak is van ouderlingen, doch dat thans de opgenomen gemeente zelf ook aanwezig is. De schare, die gedood zal worden onder de Antichrist vinden we in (Openb. 15:01-04) staan­de aan de oever van de glazen zee.

Ze worden daar duide­lijk genoemd: de overwinnaars van het beest. Daar er in de visioenen van Johannes tot dusver nog geen sprake is geweest van de Antichrist is het ook ondenkbaar, dat hier reeds sprake zou zijn van hen, die door hem gedood zijn. Dit zou de chronologische en zo wonderlijk harmonische opbouw van de Openbaring geheel verstoren. Dit tafereel zou hier dan geheel niet op zijn plaats zijn.

De opname der gemeente wordt ons hier niet beschreven. We vinden ze slechts genoemd in (Openb. 11:05) waar de gemeente gesymboliseerd wordt als de mannelijke zoon.

De schare die Johannes ziet is de gemeente, die na vele eeuwen van verdrukking en strijd eindelijk een triomferende gemeente is geworden. Toch heeft ze nog niet het eind­stadium van haar ontwikkeling bereikt. Er is nog een toe­bereiding tot de geweldige taak die haar wacht als ze met Christus zal heersen op aarde (Openb. 20:04). Voor dat dit ogen­blik aanbreekt zal de bruiloft des Lams plaats vinden, dat onbeschrijfelijk heerlijk moment van het mystieke huwelijk tussen Christus en de gemeente. Dan zal het lied weerklinken als een stem van vele wateren en een stem van zware donderslagen: Laten we blijde zijn en vreugde be­drijven want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt (Openb.19:07). Dan heeft de gehele gemeente die hoogte bereikt waarop ze, evenals de ouder­lingen thans reeds, gezeten op gouden tronen in Christus raadsvergadering kan meespreken. Na deze bruiloft lezen we dan ook niet meer van de ouderlingen.

Deze schare van gezaligden is met recht een schare uit alle volk en stam en taal en natie. Ze is wat haar oorsprong betreft van de grootst mogelijke verscheidenheid. Doch hier is ze een eenheid. Deze eenheid in vreugde en verschijning staat in de beschrijving van de Apostel voorop. De ge­meente. het mystieke lichaam van Christus heeft na haar eeuwenlange zwerftocht het doel van haar verlangen be­reikt. Ze is nu daar waar de heilige engelen en de ouder­lingen en de levende wezens zijn. Maar haar grootste vreugde is dat ze nu bij Christus is, bij haar Heiland, die haar kocht met Zijn bloed.

De gelovigen zijn met Christus door een éénheid van vlees en bloed ten nauwste verbonden. Daarom staan ze dichter bij de troon dan de engelen, die in wijde kringen er om heen staan. Deze engelen verheugen zich over de zaligheid der gemeente. Als er reeds blijdschap in de hemel is om één zondaar, die zich bekeert, hoeveel te meer zal het zijn over deze niet te tellen schare van zaligen. Zij loven dan ook in grote blijde verwondering hun Schepper in een zevenvoudige lofzang: Amen de lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de kracht en de sterkte zij onzen God tot in alle eeuwigheid! Amen.

Deze zaligen zijn gekleed in witte gewaden d.w.z. ze zijn voor immer gereinigd van alle smet der zonde. Eens moesten zij met Paulus klagen: “ik ellendig mens, wie zal mij ver­lossen uit het lichaam dezes doods”, doch thans is het zondigen niet meer mogelijk. Welk een rijkdom zeker te zijn, dat men nimmer meer zijn Heiland zal bedroeven door ongehoorzaamheid.

Ook de ouderlingen stellen groot belang in deze schare van gezaligden. Eén van hen nadert tot Johannes en vraagt hem of hij weet wie deze geheiligden zijn en vanwaar zij komen. Johannes, die met de grootste verbazing deze ontel­bare schare gadeslaat moet antwoorden dat hij het niet weet. Dit is geen wonder. Aan het eind van de eerste eeuw bestond de kerk nog slechts uit enkele tientallen gemeenten, reeds breidde het mosterdzaadje zich uit, doch het zou nog eeuwen duren eer het die wereldomvattende boom zou worden van thans. Hoe kon Johannes vermoeden dat deze schare van miljoenen en miljoenen gelovigen de opgenomen gemeente zou zijn.

De ouderling vertelt aan Johannes dan dat al deze miljoenen gereinigd zijn door het bloed van het Lam. Dit is immers de onmisbare voorwaarde om te behoren tot de gemeente. Moge in onze dagen de prediking van het bloed door sommigen als ouderwets en bekrompen worden beschouwd. in de hemel wordt tot in alle eeuwigheid het bloed van Christus geprezen.

Op treffende wijze schildert de ouderling de tegenstelling tussen hun aardse leven en de zaligheid die zij nu genieten. Zij dienen hun God dag en nacht in Zijn tempel. Het moge waar zijn, dat in het Nieuwe Jeruzalem, dat op aarde zal nederdalen geen tempel zal zijn (Openb. 21:22), in de hemel zelf is een tempel, zoals uit de openbaring op verschillende plaatsen blijkt en ook uit de Hebreeënbrief (Heb. 09:11-12; Openb. 11:19; Openb. 15:05-08; Openb. 16:01). Jezus belooft aan de getrouwen te Philadelphia dat zij zullen zijn een zuil in de tempel Gods. Wat de dienst dezer grote schare is zal ons later geopenbaard worden doch al hun doen en laten zal zijn ter verheerlijking van God.

Gedurende hun aardse zwerftocht waren zij als schapen rondzwervend door de levenswoestijn onder veel ontberingen van honger en dorst, doch nu is het Lam hun herder. Vroeger brandde de verschroeiende stralen van de zon hen in de hitte der woestijn, doch thans heeft de Here God zijn tent over hen uitgespreid. Vroeger dorstten zij van de lange, dorre zwerftocht, doch nu worden zij door de eeuwige Herder gevoerd aan de waterbronnen des levens. Vroeger in de vele teleurstellingen en smarten schreiden zij tranen van smart, angst, moeite en eenzaamheid. Doch nu zal God zelf alle tranen van hun ogen afwissen.

Welk een onbeschrijfelijke vreugde, welk een rust. Voor eeuwig verlost van alle zonde, smart, ziekte en dood. Eindelijk voor eeuwig thuis. Dit is het waar ons hart naar verlangt. Dit is het eeuwige huis waar Christus ons over heeft gesproken.

Laat ons met blijdschap voortreizen wetend, dat het eeuwige Vaderhuis ons wacht waar we mee zullen zingen in de lofliederen ter ere van God en het Lam. Dit is onze toekomst. Halleluja!     

Br.

 

van Hart tot Hart

Lieve vrienden,

Er is een grote vreugde in mijn hart, nu ik na lange maanden van stilzwijgen weer met u allen contact mag nemen. Ik wil beginnen met u van ganser harte te danken voor uw gebeden. Zij zijn mij tot een steun en troost geweest in de zware weken, die ik heb doorleefd. De Here heeft ze heerlijk verhoord, want ik heb Zijn nabijheid op wondere wijze mogen ervaren, ook in de somberste uren. In God heeft mij, in Zijn genade, het licht in mijn ogen teruggegeven, zodat ik nog weer werken mag in Zijn wijn­aard. Hem zij de dank en de ere!

Intussen heb ik verschillende brieven ontvangen van broeders en zusters. Ik wil die beantwoorden in de volgorde, waarin ik ze heb ontvangen. Het is natuurlijk niet mogelijk, alles in één keer af te doen.

Vandaag is dan aan de beurt broeder W. L. V. te R. Onze broeder zond mij een heel uitvoerig schrijven (hoe uitvoeriger iemand spreekt over zijn moeilijkheden, hoe beter ik ze begrijpen kan en erop antwoorden!). Hij is verontrust over wat ik in een vorige brief schreef, namelijk: “dat, als er in het geheel geen groei is, er ook geen Wedergeboorte is.” Broeder V. is al heel jong door de Here gezocht. Zijn hart werd herhaaldelijk geraakt, maar hij liet alles weer los, hij probeerde het Leger des Heils, het Katholicisme. Hij was heel eenzaam en men kan daaruit verklaren, dat hij een ongelovige vrouw trouwde, een overigens zeer lieve vrouw: Dank God ervoor, de beste van de wereld.

Onze broeder is, wat wij in ons werk dikwijls een “montagne russe” noemen: nu eens blij, dan weer verslagen, nu eens vurig, dan weer dor. Hij vindt, dat hij absoluut geen vorderingen gemaakt heeft, zolang hij de Here toebehoort. “Ik ben zo hard, zo koud, zo liefdeloos, zo driftig en nog zoveel meer. En dan komt hij er toe te vragen “Ben ik wel bekeerd”.

Lieve broeder. U kijkt de verkeerde kant uit. U rekent alleen maar met Uw gevoelens en die hebben met Uw zalig­heid niets te maken. Als een vertrek matig verwarmd is en U komt uit de bittere kou van de straat binnen, dan zegt U: “Hè, wat is het hier lekker!” Maar wanneer U er binnen­komt, nadat U in een erg warme kamer is geweest, dan zegt U rillend: “Je bevriest hier!” Toch was de kamer in beide gevallen precies even warm, zoals de thermometer uitwees. Die was het vaste punt, waarnaar alleen de warmtegraad van een kamer is af te meten. Gevoel heeft hier in het geheel geen waarde.

Zo is het ook met Uw zaligheid. Die komt niet van U, maar van God. God is het vaste punt. Zolang God niet verandert, is er niets veranderd hoe verschillend U zich ook voelen moogt.

Uw heil ligt verankerd in God. U is tot Hem gekomen en Hij heeft gezegd, dat Hij niet zou uitwerpen, wie tot Hem kwam. Hij heeft U dus aangenomen. Houdt dat feit vast. Gij geeft er trouwens een klaar getuigenis van: “Ik belijd: Ik ellendig mens. Jezus is de Verlosser en Zaligmaker en ik weet mijn Verlosser en Zaligmaker”.

Maar de vruchten? klaagt U. Er zijn vruchten van de H. Geest in Uw leven. Vanwaar anders die innige begeerte naar heiligmaking? “Ik wil zo graag Christen zijn, dat an­deren het zien, voelen, jaloers worden, een zegen, een licht, een hand en voet zijn!” Als iemand dit zo intens begeert, is dat een heerlijke vrucht.

Een andere vrucht des Geestes in U is het besef van de verdorvenheid van Uw hart. Hoe dichter iemand bij de Here leeft, hoe meer hij zijn ellende zal gaan zien. Maar dat is een uitnemende genade, een werk des Heren.

Ik ken U niet voldoende, om te weten, of er andere vruchten openbaar worden in Uw leven. Het zou kunnen zijn, dat U ze niet zag, maar wel degenen, die rond U heen leven.

Lieve broeder, ik geef U van Gods wege een tekst uit Psalm 25 mede: “Ik houd mijn ogen altijd op de Here, want Hij zal mijn voeten uit het net uitvoeren.” Tot hier­toe hebt U aldoor naar het net gekeken, waarin Uw voeten verward zaten en hebt geschopt en getrapt om er uit te komen. “Mijn kind”, zegt de Here, “laat je voeten en dat net maar met rust, zie alleen maar op Mij, die niet ver­anderd ben, noch ooit veranderen zal. En dan zal Ik je voeten wel uit dat net uithalen.” Houdt goede moed broe­der, Christus is onze heiligmaking.

Lieve Mevrouw M. te G… wilt U nog even geduld heb­ben? U is de volgende keer aan de beurt.

Nu we weer eenmaal van stapel zijn gelopen, zou ik een stukje uit het Logboek van de Youth for Christ over willen nemen en tot U allen zeggen: Je mag gerust je ge­dachten zeggen, ook als je dingen niet begrijpt, of het er niet helemaal mee eens bent. Wees niet bang en vooral wees niet lui! Velen zijn te lui om hun pen op te nemen en te schrijven, maar we willen het doen voor elkaar, om ook elkaar er mee te helpen.” Wie schrijft er deze week?

Met hartelijke groeten en heilbede.

De Uwe in Christus” blijde dienst. Joh. H. Ekering

 

Een brief, die we deze week ontvingen:

Waarde broeder Van de Brink.

Sedert enkele maanden krijgen wij door onze oud­ste zoon in Amsterdam vrij geregeld ’t blad “Kracht van Omhoog” toegezonden. Dit is voor mij het heerlijkste blad, dat ik tot nu toe heb leren kennen. Om­dat ik daarin op menige vraag, die in mijn hart brandde, het antwoord zag staan! Ook vind ik daar soms vragen in staan: dezelfde vragen, die in mijn hart branden. Ook een zienswijze af en toe, die ik nog nergens anders was tegengekomen en waar ik eindelijk eens voor honderd procent “Amen” op kan zeggen!

“Prijst de Heer”, ik ben dus niet de enige op de wereld, die zó durft te denken! Tranen van dank­baarheid komen mij dan soms in de ogen! Zou het niet te veel gevraagd zijn, als ik voor deze waar­dering een plaatsje vroeg in “Kracht van Omhoog”? Want voor mij is het werkelijk kracht, die mij door de Here langs deze weg “van omhoog” wordt toe­gezonden en ik had die zo nodig!

Uw zuster in de Here,

  1. Kuijl

Kedoeng-Halang, Buitenzorg.

 

Dagelijks brood

Zondag 16 Maart.

Onze Here Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan. (Rom. 05:02).

Als wij vrede hebben met God, betekent dit ook dat wij vrijheid hebben naar Hem toe te gaan als tot onze Vader. Wij hebben een introductie, er is Eén door Wie wij tot God geleid worden. Christus, de afgezant van God nodigt ons uit nader te treden.

In het oude verbond mocht slechts de priester tot God gaan. Het volk stond buiten en wachtte. Doch thans hebben wij door Jezus Christus een vrije toegang en mogen het heiligdom binnentreden. Ja we mogen in deze genade “staan” d.w.z. we behoeven niet bevreesd weg te schuilen, doch on­bevreesd kunnen we wereld en satan trotseren en getuigen van onze vrede met God. Laat ons deze dag in ons gebed gebruik maken van ons voorrecht en vrijmoedig naderen tot onze Vader in de naam van Onzen Heiland. Lezen: (Ef. 02:11-22).

 

Maandag 17 Maart.

….. en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods. (Rom. 05:02).

Vrede met God sluit in, dat wij vrije toegang tot Hem hebben gekregen. Doch behalve deze beide weldaden mogen wij ook roemen in de gelukzaligheid, die ons wacht. Er is een heerlijkheid voor ons weggelegd, zó groot, dat ze onze stoutste verbeelding verre overtreft. Doch ze is alleen voor hen, die nu reeds in dit leven de vrede met God vonden.

Ten opzichte van ons zondig verleden hebben wij dus vrede met God gevonden. Thans hebben wij de vrije toegang tot de Vader en in de toekomst een onbe­schrijfelijke heerlijkheid, die voor ons bewaard wordt. Wat een rijkdom is het een kind van God te zijn. En dit alles wordt U om niet geschonken als u slechts gelovig met al uw zonden gaat naar het kruis van Golgotha.

Lezen: (2 Kor. 04:16; 2 Kor. 05:08).

 

Dinsdag 18 Maart.

En niet alleen hierin roemen wij, maar ook in de ver­drukkingen. (Rom. 05:03).

Het moge voor een wereldling vreemd klinken dat Paulus roemt in de verdrukkingen, het is ons duidelijk als we er op letten dat er verband is tussen hoop op de toekomst en verdrukking in het heden, zoals er verband is tussen het zaad dat in de aarde valt en de rijpe vrucht.

De tijd van verdrukking is Gods tijd om de vleselijke verlangens, die in ons hart nog leven ons te tonen en om ons te doen ondervinden hoe rijk de liefde van Christus is. In het bijzonder mogen wij roemen in die verdrukking die ons ter wille van Christus overkomt. Dan kunnen wij psalmen zingen in de nacht gelijk Paulus en Silas in de gevangenis. Dan mag er in het hart vreugde zijn omdat we waardig gekeurd werden voor Zijn Naam smaadheid te lijden.

Hoe is het in ons leven? Ontwijken wij de smaad en spot? Wie in vrede met de wereld leeft, leeft niet in vrede met God Lezen: (1 Petr. 02:19-25).

 

Woensdag 19 Maart.

…daar wij weten, dat de verdrukking volharding uit­werkt. (Rom. 05:03)

Velen zien niet de grote waarde der verdrukking. Daarom gaat Paulus ons de reden tot het roemen in verdrukking aantonen. Stap na stap noemt hij ons de weg van de ver­drukking tot de hoop. Het kind van God leert in de verdruk­king volharden (de Statenvertaling heeft: lijdzaamheid) omdat hij leert vasthouden aan Gods beloften. Het is God zelf die in ons dit volharden werkt, doordat Hij ons ver­trouwen sterkt en wegneemt wat ons zou ter neerslaan. Verdrukking werkt op zichzelf slechts ongeduld en verbitte­ring, doch Gods kind ervaart dat God hem dan vasthoudt en sterkt. Laat ons toch in alle nood een vast vertrouwen hebben op Gods Vaderlijke zorg. Zo zullen we leren vol­harden in tijden van tegenspoed. Geloof zonder volharding in het lijden is volgens Christus’ woord zaad dat op de rotsbodem is gevallen en wel zeer snel opwast, doch ver­droogt als de zonnehitte sterk wordt. Slechts wie volhardt tot het einde, zal zalig worden. Lezen: (Ps. 009:001-011).

 

Donderdag 20 Maart.

…daar wij weten, dat de verdrukking volharding uit­werkt en de volharding beproefdheid. (Rom. 05:04).

Het volhardend geloof ervaart dat we nooit tevergeefs op God vertrouwen. Gods beloften blijken immer waar te zijn. Dit geeft nieuwe moed om voort te gaan. We hebben dan ondervonden dat ons geloof geen ijdele fantasie of zelf-inbeelding was, doch een vaste grond van de dingen die men hoopt.

Zij, die geleden hebben, hebben de meeste ondervinding van Gods vertroosting. Zij zijn zo gesterkt, dat ze psalmen konden zingen in de nacht. In donkere tijden leert een christen ook de oprechtheid van eigen geloof kennen. Daar­door durft hij dan met des te meer vrijmoedigheid tot God naderen en kan ook vrijmoediger getuigen en spreken over de liefde en trouw van God. Hij is dan niet langer een riet dat heen en weer bewogen wordt met iedere wind, doch is opgewassen tot een eikenboom der gerechtigheid.

Lezen: (Ps. 121:001-008)

 

Vrijdag 21 Maart.

…daar wij weten, dat de verdrukking volharding uit­werkt en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop. (Rom. 05:04).

Wie zo gesterkt en beproefd uit het lijden tevoorschijn komt is ook versterkt in zijn hoop op al Gods beloften. Hij heeft geleerd, dat hij niet op zand heeft gebouwd. Hoe meer verdrukking God ons zendt, hoe meer kracht we zullen ont­vangen om die te dragen en hoe sterker de hoop in ons zal zijn, dat God al zijn beloften aan ons zal vervullen. Onder­vinding van Gods trouw is de sterkste voeding van onze hoop. Laat ons daarom niet de verdrukking ontvluchten, doch Gods weg gewillig gaan. Laat ons ook in de verdruk­king niet op mensen ons vertrouwen stellen, doch enkel van God onze hulp verwachten. Lezen: (Openb. 02:08-11).

 

Zaterdag 22 Maart

… en de hoop maakt niet beschaamd. (Rom. 05:05).

Het blijkt in het leven zo menigmaal, dat de mens niet altijd gesterkt en met nieuwe hoop uit de verdrukking tevoorschijn treedt. Immers zijn verwachting kan beschaamd worden en dan is hij ontmoedigd en verslagen. Hoe velen hopen niet steeds op een betere wereld en worden steeds weer teleurgesteld.

Of we teleurgesteld of versterkt worden door verdrukking hangt geheel af van de grond waarop we onze verwachting hebben gebouwd. Is het slechts een sterk verlangen erf een schoon ideaal, dan blijken onze verwachtingen slechts lucht­kastelen te zijn zonder enige waarde. Doch wie zijn verwachting stelt op Gods beloften zal nimmer beschaamd uit­komen. Hebben we het reeds geleerd alleen op God te vertrouwen in ons leven? Lezen: (Ps. 062:001-012).