1947.03.22
Sterven om te Leven
Want eenieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen.
(Matt. 16:25).
Van jongs af worden wij beheerst door het diepe verlangen om ons steeds rijker en voller te kunnen ontplooien. Het moet in ons leven steeds crescendo gaan wat onze invloed, kennis, macht en bezit betreft. We denken, dat achteruitgang verlies is en we vechten tegen. De afbraak van onze idealen, het plotseling ontvallen van een geliefde betrekking, een langdurig ziekbed, we beschouwen het als een reëel verlies, ja, misschien als gemis aan zegen. We willen wel vechten en desnoods ook lijden, als het maar leidt tot overwinning. Petrus en de andere discipelen, ze konden getuigen, dat ze alles hadden verlaten, ze wilden zwerver zijn, geminacht, doch het vooruitzicht, dat ze hadden, gaf hun moed. Straks kwam de overwinning van hun Meester en dan zouden ze met Hem heersen in Israël. Zo hebben immers de idealisten, de partizanen van alle eeuwen, zich opofferingen getroost. Doch dan gaat Jezus op zeker ogenblik hun leren, dat Hij lijden moet en gedood zal worden. Dat dit de enige weg is om de Goddelijke overwinning deelachtig te worden, Dat het slechts door sterven tot leven komt. Deze les zal Hij Zélf moeten leren en het kost Hem moeite. Hoe klaagt Hij in deze tijd vóór het lijden: “Nu is Mijn ziel ontroerd! Wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure? Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen” (Joh. 12:27).
En ook Zijn discipelen moeten deze les leren: Wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen! Doch nauwelijks is Jezus begonnen aan Zijn onderwijs, of de Satan onderbreekt Hem. Reeds eerder wilde hij Jezus afhouden van het lijden (Matt. 04:09). Deze klare en duidelijke uiteenzetting van de grondregel van het Koninkrijk Gods mag noch door Jezus, noch door de discipelen geleerd worden.
Het is Petrus, die interrumpeert. De man, die juist Jezus heeft beleden als de Zoon Gods en die door Hem met blijdschap is geprezen. Het is nog steeds veel gemakkelijker om te komen tot de belijdenis van de Christus, Die de wereld zal overwinnen door Zijn invloed, als te geloven in een gekruisigde, Wiens overwinning gaat door het sterven en de schijnbare nederlaag.
Tragisch, dat Satan gebruik weet te maken van de discipel, die even tevoren de diepe waarheid van Christus Godheid had gevonden.
Hij grijpt Jezus bij Zijn kleed, trekt Hem wat terzijde en zegt op afkeurende toon: “Meester, zeg toch niet zulke dingen. Dit zal U geenszins geschieden.” Jezus moet de moed niet laten zakken. Hij moet zeker blijven van de overwinning. Wie in de strijd gaat twijfelen in de overwinning, is verloren.
Doch Jezus, Die de stem van de Geest zo klaar beluisterde, herkent ook de stem van de verzoeker. Hij wijst Petrus terug en ontmaskert de sluw-satanische opzet.
Dan gaat Jezus door met Zijn onderbroken onderwijs en Hij leert Zijn discipelen en ons de les, die nog steeds zo moeilijk en toch zo allernoodzakelijkst is, dat wij het leven moeten verliezen, ja, het moeten haten om het ware leven te vinden.
Het leven haten, is dit niet een overdreven uitdrukking? Bedoelt Jezus het wel zo erg?
Toen God ons schiep gaf Hij ons verstand, gevoel, wil, opdat wij dit alles vrijwillig in Zijn dienst zouden stellen. Alle begeerten en verlangens moesten zich richten op Zijn liefdedienst. Dit zou geen verlies, geen offer geweest zijn. Integendeel, daarin had de mens zich ten volle kunnen ontplooien en het schoonst kunnen ontwikkelen, zoals nog steeds in de liefde het rijkste leven wordt gevonden.
Doch vele engelen en ook de mens, hebben dit niet gewild. Zij wensten eigen eer, eigen grootheid. Worden als God was hun veel schoner doel. En daardoor is het leven van de mens van God losgeslagen.
En nu is dit leven onmachtig geworden om God en de naaste lief te hebben en te dienen.
Vanaf de eerste bewustwording haalt het naar zich toe, zoekt eigen voordeel, peinst en werkt om zich te ontwikkelen, om te genieten, om het eigen ik-leven te voeden op alle denkbare wijzen.
Daarom is dit leven waard gehaat te worden. Het is nergens toe te gebruiken, het is niet te verbeteren. Achter alle schijnbare vriendelijkheid loert het monster van de begeerte. Dit leven is verkocht onder de zonde.
In deze menselijke ellende is Christus ingekomen. Hij is geboren onder dezelfde wet, als waaronder de mens leeft: God lief te hebben boven alles en de naaste als zich zelven. En Hij heeft deze wet, die in Zijn ziel gebrand was, volbracht, Hij kon het, omdat Hij zonder zonde was geboren. Heel Zijn leven was één offer. Satan wil ook Hem doen verdwalen, doch Goddank. Hij heeft het doel nimmer losgelaten. Hoe zwaar de weg werd. Hij bleef dienen. Zich offeren, tot straks het laatste Hem ontnomen werd, tot Hij bespuwd en gehoond de absoluut Eenzame werd, van God en mensen verlaten.
En langs deze weg alleen heeft Hij het stralend opstandingsleven verworven. Langs deze weg alleen zou Hij straks kunnen zeggen: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Langs deze weg alleen zal Hij velen als vrienden tot in eeuwigheid om Zich heen hebben. Als het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, blijft het alleen, doch als het sterft brengt het veel vrucht voort (Joh. 12:24).
Nu wil Hij, dat ook wij deze les zullen leren. Het eigen, oude, naar binnen gerichte leven verliezen en ons God toewijden met alle kracht en wil.
Natuurlijk is een onwedergeborene hier gans niet toe in staat Hem ontbreekt ten enenmale het nieuwe leven, dat uit God is.
En wij, die Christus toebehoren? Wij kunnen in onszelf deze moeilijkste aller lessen niet leren. Slechts in de innige gemeenschap met Christus. Dan immers alleen leven wij het nieuwe leven, dat het leven van Christus is.
Dan wordt deze wet in ons vervuld.
Dan zullen wij alle levensvreugde van de ouden mens vuilnis achten, omdat wij proefden van het nieuwe, goddelijke leven.
Haten zullen we dat oude leven, meer dan enig ding, omdat het op hetzelfde ogenblik, dat ons geloof in Christus leven verslapt, dadelijk weer de kop opsteekt. Haten zullen we dit oude leven, omdat het geheel onder de zondewet gebonden ligt.
En nu is er geen tussenweg
Wie het oude leven liefheeft zal het leven verliezen. Het ontzinkt hem straks, als hij neerstort in het land van de buitenste duisternis.
Doch wie het nieuwe leven vond, wie het kruis van de zelfverloochening op zich neemt zal voelen, dat dit kruis hem draagt
Die zal met een betraande blik opzien tot de Meester, Die ten volle deze weg is gegaan en Die voor ons leed, voor onze vele tekortkomingen, ook voor onze terugval in eigenliefde.
Hij gelooft dat wie zijn zonde belijdt en terugkeert tot Christus, dit leven steeds krachtiger zal ontvangen.
Totdat straks de poorten opengaan en we met volmaakte liefde en vreugde Hem dag en nacht zullen dienen in Zijn tempel. Dat zal het rijke, volle leven zijn. Jezus zegt: Wie zijn leven verliest om Mijnentwil, die zal het vinden. Br.
Jubelende christenen een abnormaliteit?
In de tijd, dat de nieuwe telg van onze koninklijke familie nog verwacht werd, lazen wij in “De Rotterdammer” een merkwaardig artikeltje onder de titel: “Voorbarig Baarn jubelt”.
Het geval was namelijk, dat er tijdens een uitvoering van het dubbel-mannenkwartet “Spadumakwa” uit Spakenburg, een onverwachte hilariteit ontstond, doordat een dame midden onder het programma met luider stem te kennen gaf, dat ze buiten hoorde schieten, en daaruit de gevolgtrekking maakte, dat er een Oranjetelg geboren was.
We lezen verder: “In een oogwenk was het braaf-luisterende gehoor veranderd in een zaal vol juichende mensen, die elkaar met tranen in de ogen de handen drukten en op de schouder sloegen. “Leve de Prinses, leve het prinsje!” klonk het boven het rumoer uit”. Tot zover “de Rotterdammer”.
Toen het diep-ontroerde publiek uit volle borst het Wilhelmus gezongen had, bleek, dat buiten in plaats van een kanon een motorfiets de schuldige was …
Het is een bijzonder feit als er een prinsesje geboren wordt. Zoiets is de moeite waard om ontroerd over te zijn. Ik wil dan ook op de vreugde en de uitgelatenheid van Baarns publiek helemaal niets aanmerken.
Maar ik wil wel dit zeggen: Moest het ons, Christenen, eigenlijk niet tot nadenken brengen, dat bij zulk een gebeuren ineens alle normen wegvallen, en men zich aan niemand stoort bij het uiten van zijn blijdschap; terwijl wij, die een Verlosser, een Koning gekregen hebben, Die ons van de grootste vijand verlost heeft, wij, die in Christus zóveel gekregen hebben, dat geen mens dat ooit helemaal begrijpen kan, dat wij zo heel weinig durven, ja, kunnen jubelen en juichen.
Schamen wij ons om te jubelen? Of beseffen we eigenlijk niet, wat het is, een kind van God te zijn, nimmermeer te hoeven te sterven, een koningskind te zijn?
Baarn jubelde om een aards prinsesje, dat nog niet eens geboren was. Baarn durfde juichen …
Christenen, schaam U niet en laat U niet door uw eigen vormelijkheid weerhouden! Jezus is wérkelijk geboren. Hij is wérkelijk Uw verlosser! Prijst Hem dan, looft Hem, want Hij is waard geloofd en geprezen te worden!
P.v.W.
Een stem uit de Rimboe van Indochina
Een jaar geleden ongeveer, las ik in een Frans blaadje een vraag om christelijke lectuur, op te zenden naar J. Aumonier militaire, (veldprediker) van het vreemdelingenlegioen, toen in Straatsburg gelegerd. Aan die oproep heb ik gevolg kunnen geven. Na verloop van tijd kreeg ik antwoord van Ds. Claerhout, zo heette hij, die inmiddels met het legioen naar Indo-China of Vietnam verhuisd was. Naast z’n dankbetuiging vond ik in z’n brief een verzoek om ook Nederlandse lectuur op te zenden, aangezien hij Hollanders en Vlamingen bij z’n mannen had. Natuurlijk heb ik ook aan dat verzoek ruimschoots voldaan, en hem tevens gevraagd, of hij ons ook iets van zijn werkzaamheden als aalmoezenier vertellen kon. Dezer dagen ontving ik een broederlijke brief terug, en, geschreven van uit de rimboe, op heel kleine blaadjes blauw papier, verbonden met een speld, die op de reis hierheen verroest was, een paar van zijn geschreven toespraken. Eén van deze is zeker de moeite van de publicatie waard. Ik heb de Heer ootmoedig gedankt en ik weet zeker dat de lezers van dit blad God met mij zullen danken dat in een omgeving waarvan de meesten onzer niets dan kwaad weten – het Vreemdenlegioen – zulke heerlijke Bijbelse woorden gehoord zijn geworden en nog te horen zijn.
Hier volgt nu de vertaling van zijn toespraak, naar de letter gevolgd, zonder enige opsmuk, maar in al de oprechte eenvoud van het oorspronkelijke document. Zonder titel of motto, zou het kunnen heten:
De wederkomst van Christus.
Overal, bij alle volken vraagt men naar een Burger die in staat is, zijn volk voor te gaan op de weg van de Vrede en het Geluk.
Maar, helaas, van teleurstelling tot teleurstelling vervallen de mensen in anarchie en er is nimmer zoveel nood geweest als in onze tijd.
En toch is er het z.g. christendom; en zijn er de z.g. christenen die deze wereld er aan herinneren dat, negentien eeuwen geleden, een boodschap kwam van vrede en geluk: “Vrede op aarde in de mensen des welbehagens “De Zaligmaker is u geboren!”
En die Zaligmaker heeft geleefd en leeft nog: Hij heeft een voorbeeld dat men volgen kan en moet anders zullen alle aanvoerders, alle gidsen en alle leiders ons van mislukking tot mislukking naar de ondergang voeren.
Wij, zogenaamde christenen, wij hebben onze Aanvoerder, onze gids, slechts te laten heersen, even absoluut hierbeneden als Hij doet hierboven. In de eerste plaats in onze eigen levens, en vervolgens in de levens van allen die ons omringen.
Helaas, evenals alle andere mensen die een aanvoerder zoeken, verdienen wij van onze Leider deze klacht, dit verwijt: “Gij zijt dolende schapen, een kudde zonder herder.”
Toch zegt onze Aanvoerder tot ons: “Er zal een kudde zijn, één stal, één Herder”. Anders gezegd: er zal slechts één gezin zijn, met één hoofd. En dat is Jezus die, als de oudste der broeders, ons zal brengen in het herboren gezin, in het herstelde ouderlijk huis, onder het teken van de algehele liefde van de hervonden Vader.
Dat zal de boodschap zijn die we hebben te brengen in onze onzekere dagen, eerst aan onszelf door onze persoonlijke bekrachtiging, en dan aan onzen naaste wiens hoeders wij zijn, wat de Kaïns ook mogen zeggen.
De apostel Paulus herinnert ons bij gelegenheid van het Heilig Avondmaal, aan de schoonste belofte van Christus. Namelijk die van Zijn wederkomst hier op aarde, als Hij alle dingen weder oprichten zal volgens het bestek van God, onzen Schepper en onzen Vader.
In deze tijd verschijnen de tekenen, voorzegt door Christus, de Apostelen en de Profeten, door de Schriften, verkondigend de nadering van het wereldeinde en de vestiging van het Koninkrijk onder Christus, de Koning der koningen.
Christus is, op de dag van Zijn hemelvaart, heengegaan om deze nieuwe wereldorde voor te bereiden, en Hij wacht op het einde van de machten dezer eeuw om Zijn vrienden die nieuwe aarde binnen te leiden, waar Gerechtigheid en Vrede heersen zullen.
De H. Apostel Johannes zag in zijn visioen van de Openbaring (Openb. 21:02) het Nieuwe Jeruzalem, nederdalende uit de Hemel van God en Jezus zelf, vertroostend de harten van zijn discipelen (Openb. 14:13).
Wat aan de vooravond van Zijn kruisiging, de discipelen het meest duchtten, zal niet gebeuren: Jezus zal de Zijnen niet verlaten: Hij bereidt hun een plaats in het Huis Zijns Vaders en zal wederkomen om ze te halen.
Toch zou de scheiding smartelijk zijn, en, om haar te kunnen doorstaan, zullen ze kracht uit de Hemel nodig hebben. Daarom, terwijl ze opwaarts zagen naar de plaats waar Jezus uit hun ogen verdwenen was, verschijnen twee mannen in witte kleding hun, zeggende: “Gij, Galileesche mannen, waarom ziet u op naar de Hemel? Deze Jezus, die u naar de hemel hebt zien varen, zal terug komen op dezelfde manier als u hem hebt zien gaan (Hand. 01:11).”
Van stonden aan houdt de hoop op de terugkeer des Meesters de discipelen staande in hun moeilijk ambt, en stort hun moed en vermetelheid in. Toch was hun bestaan gedurende drie-en-een-half-jaar verbonden geweest aan dat van Jezus, en de gedachte alleen aan een mogelijke scheiding had hun harten met droefheid vervuld. Evenwel, na de Hemelvaart keerden zij, zoals Lukas verhaalt, naar Jeruzalem, met grote vreugde!
Dit wonder van verandering der droefheid in blijdschap, werd teweeg gebracht door de boodschap der engelen die het woord des Meesters bevestigden. Het vooruitzicht dat zij hun aangebeden Meester zouden weerzien, deed hunne harten van vreugde overvloeien, de vreugde waarvan Hij gezegd had dat ze “volmaakt wezen zou”.
Overgaande van hun hart in dat van alle heiligen der Apostolische Kerk, werd dat vooruitzicht de voornaamste steun van hun geloof. En wij zien ze in de christelijke gemeenschap, welke de eerste kerk was, “zich elke dag gezamenlijk verheugende”. Hun grote verwachting spoort ze aan tot liefde voor elkander, tot zendingsactiviteit, tot gemeenschappelijk gebed. Hun gemeenzame groet is “Maranatha”, d.i. “De Here komt’. (1 Kor. 16:22.)
Het is aan die immer wellende bron van fris, levend water dat alle gelovigen van alle eeuwen zich zullen laven. De ergste folteringen zullen niet in staat zijn ze af te wenden van dit essentiële geloofsartikel. En nu nog moest en moet de zekerheid van ’s Heren wederkomst, de harten van alle gelovigen met vreugde vervullen, en van hen maken enthousiaste getuigen van de komende wereld, waarin door Christus Gerechtigheid en Vrede heersen zullen.
Dat herstel aller dingen door de terug van de Koning der koningen is van verre gezien en begroet door de Aartsvaders en Profeten.
De nauwkeurige aanduidingen die zij hebben gegeven omtrent de eerste komst van Christus, en die in vervulling zijn gegaan, vormen een bewijs dat zij zeker waren ook aangaande de tweede komst, en dat anker van hun hoop hechtte in vaste grond. De Apostel Petrus (1 Petr. 01:10) zegt: “Van welke zaligheid onderzocht en ondervraagd hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade aan u geschied; onderzoekende, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde. Het lijden dat op Christus komen zou, en de Heerlijkheid daarna volgende”.
Het voornaamste doel van hun geloof en van hun prediking was geworden de Wederkomst van Christus. Henoch, Job, Abraham. Mozes. David, Jesaja, Daniël, al deze vaardige helden en hoeveel andere – aan wier geloof de Schriften hen een “getuigenis” gaven, hebben hunne blikken gevestigd gehad op het komende koninkrijk dat ingewijd zou worden door de tweede komst van de Koning der koningen.
De brief aan de Hebreeën zegt (Heb. 11:13):”Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben ze van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen waren op de aarde.”
Hun vaderland is in de hemelen, waar God hun bereidt een stad, waarvan Hijzelf de bouwmeester is, en Hij zal Zijn Zoon zenden om ze te vergaderen en hun er een plaats in te geven.
Het Nieuwe Testament telt meer dan driehonderd toespelingen op de terugkeer van de Christus. Dat zegt hoeveel gewicht Christus en Zijn Apostelen hebben gehecht aan deze gebeurtenis. Alle aspecten zijn er van beschreven in onderscheidene bewoordingen, waarvan sommige synoniem zijn: Wederkomst, Parousie of plechtige troonsbestijging, Epifanie of verschijning. Openbaring, Apocalypsis of onthulling.
De R.K. kardinaal Billot, sprekende over de geweldige plaats die in het N T. en in de christelijke economie wordt ingeruimd aan het vooruitzicht van Christus’ tweede komst, verklaart: “Van alle toespelingen op de wederkomst, zijn die van Jezus zelf de talrijkste.”
Zoals Paulus zegt, zou de tijd ons ontbreken als we ze alle wilden citeren, insgelijks voor die welke de Apostelen maken. Hunne woorden betreffen de tijden, de omstandigheden en het waartoe van deze wederkomst.
Maar zoveel is zeker: “De Heer komt!”
Dat is de waarheid die onze tijd beheerst en het hart der ware gelovigen sneller doet kloppen.
Zij hebben tot plicht, te wachten op de terugkeer huns Heren in waakzaamheid en geduld, in barmhartigheid en christelijke activiteit.
Inderdaad heeft men het Evangelie slechts even te openen, om onmiddellijk te constateren dat de Parousie werkelijk de Alpha en de omega is, het begin en het eind, het eerste en het laatste woord van Jezus’ prediking; dat ze er metterdaad de sleutel, de ontknoping, de verklaring, de bestaansreden, de sanctie van is, dat ze er, tenslotte, het opperste gebeuren van is, waaraan de rest ondergeschikt wordt, en zonder hetwelk het overige ineenstort en verdwijnt.”
Van al de toespelingen op die Wederkomst, zijn die welke Christus zelf maakt, de talrijkste.
Gelijk de schrijver van de Hebreeënbrief zegt, zou de tijd ons ontbreken, indien wij ze alle wilden opsommen: het zou een lange lijst vormen, zowel als die van de Tijden, de Omstandigheden als het Waarom van deze Wederkomst.
Maar dit is zeker: “De Heer komt!” Ziedaar de waarheid die onze tijd beheerst en de harten der ware gelovigen met blijdschap vervult. Dezen hebben tot plicht op hun Meester te wachten wakend en lijdzaam in de werkzaamheid van de christelijke liefde, in ernst en vroomheid, hebbende, gelijk de wijze maagden, olie in hun lampen, en gelijk de trouwe en voorzichtige dienaren, het voedsel uitdelende voor de welaangename tijd.
Dit wachten is niet een zelfzuchtig en beschouwend opzien-komen-spelen, maar een overvloedige, broederlijke en liefdevolle activiteit, een geestdriftig samenwerken aan de vestiging van Christus’ Koninkrijk. “Dewijl dan deze dingen alle vergaan, hoedanigen behoort gij te zijn in heilige wandel en godzaligheid!
Verwachtende en haastende tot de toekomst van de dag onzes Gods.” (2 Petr. 03:11-12).
Wanneer wij gemeenschap oefenen met Christus in het H. Avondmaal, dat dan onze harten zich sterken in het zien hierop. Dat die hoop onze broederlijke liefde zal vermeerderen, zonder welke er geen echt christelijk leven mogelijk is. Dat men elkander zal herkennen aan dit teken: “Ziet hoe lief zij elkander hebben.” Dat de liefde welke Jezus bezielde ook ons zal bezielen, en dat wij steeds, gelijk Hij, bereid zijn, ons leven te geven voor onze broeders. “Want er is, zoals Hij het gezegd heeft en het gerealiseerd heeft geen groter liefde.
En, met de H. Apostel die deze liefde zo wonderbaar bezongen heeft, zeggen wij: “En de God, des vredes zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel, en lichaam, worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Here Jezus Christus (1 Thess. 05:23)”
Dr. J. W. Marmelstein.
Dagelijks brood.
Zondag 23 Maart.
…en de hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heiligen Geest. (Rom. 05:05).
Dat gij de overvloeiende liefde van God tot u hebt leren verstaan, mijn broeder en zuster, is alleen mogelijk, doordat de Heilige Geest u deze liefde heeft doen kennen. De wereld ziet en kent ze niet. Als een milde regen is ze uitgegoten over ons dorstig hart. Deze liefde Gods leren wij bovenal zien in het offer van Zijn Zoon, doch ook in Zijn leiding in ons leven.
Wie door de Heiligen Geest deze liefde heeft leren kennen verheugt zich in grote verwondering en zegt het de Apostel Johannes na: Ziet welk een liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden.
Doch dan zullen wij ook ten volle in alle dingen op Hem vertrouwen. Nooit kan onze hoop beschaamd worden. Als Hij ons reeds Hef had toen wij nog zondaren waren, zal Hij ons dan thans, nu we met Hem verzoend zijn, in Christus niet alle dingen schenken? Lezen:(1 Joh. 04:07-21).
Maandag 24 Maart.
…zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen is gestorven. (Rom. 05:06).
Wie kan twijfelen aan de liefde Gods, als hij ziet hoe God zijn Eengeboren Zoon voor ons heeft overgegeven in de dood? Het duidelijk inzicht in deze grote liefdedaad van de Vader is meer dan alle gevoel of religieuze stemming.
Alle zegeningen, alle geestelijke weldaden vinden hun oorsprong in de stroom van het vergevend bloed, dat op Golgotha voor ons heeft gevloeid. Wie dit niet erkent begrijpt niets van Gods ontzaglijke liefde. Zijn godsdienst en vrome woorden zijn ijdel.
Christus gestorven voor U en mij, ziedaar mijn broeder en zuster het vaste en eeuwige bewijs van Gods wereldomvattende liefde. Lezen: (Joh. 03:12-21).
Dinsdag 25 Maart.
Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven, God echter bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. (Rom. 05:07a-08).
Als wij zeggen, dat Christus voor de gemeente is gestorven, dan moeten we wel bedenken, dat toen Hij dit deed allen die hiertoe zouden behoren nog een schare goddelozen waren, waar niets heiligs aan was te vinden. Zij waren niet alleen hulpeloos, zij waren boosaardig en weerspannig.
Voor iemand sterven: welk een ontzaglijk offer is dit. Zoiets zouden we misschien doen voor een edele zaak, voor een verheven persoon, voor iemand die onze verering en liefde waardig is… Doch voor een boosaardig, een vals en leugenachtig mens die slechts zich zelve zoekt geeft men zo’n offer niet. Waarom is hij ook zo verdorven! Er is geer eer of heerlijkheid aan zo’n daad te behalen.
Toch heeft Christus dit gedaan.
Laten we ons steeds opnieuw verblijden in deze verheven, onbaatzuchtige liefde van de Vader en de Zoon. Lezen: (Joh. 15:09-17).
Woensdag 26 Maart,
Veel meer zullen wij derhalve, thans door Zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn. (Rom. 05:09).
Toen Christus ons in de diepte der god verlatenheid moest zoeken, heeft Hij onze waarde zó hoog geacht, dat Hij voor ons afdaalde in deze nood en voor ons stierf. Hoeveel te meer zal Hij ons, nu wij gereinigd zijn, bewaren in de dag des oordeels.
Ons heil, mijn klagende broeder of zuster, is voor eeuwig zeker! Als de stervende Heiland rebellen heeft gered, hoeveel te meer zal de opgestane Heiland zijn vrienden behouden. Wij zijn nu verzoend, gerechtvaardigd door Zijn bloed. Het bloed, dat op Golgotha vloeide heeft ons volkomen gerechtvaardigd! Laat ons leven in de blijdschap omdat ons heil zeker is in Hem, die trouw was tot de dood.
Lezen: (Heb. 10:04-10).
Donderdag 27 Maart.
En dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God door onzen Here Jezus Christus, door Wien wij nu de verzoening ontvangen hebben. (Rom. 05:11).
Als we ons deze blijde zekerheid ten volle bewust zijn kunnen we zingen en blijde zijn. Eeuwigheidsvreugde is dan nu reeds in ons hart. God wil niet dat we steeds angstig zoeken naar zekerheid. Neen, het is Zijn eer dat wij roemen in Hem gelijk de psalmist, die de rivieren en bergen opriep om zich te verlustigen in Gods heil. Dit is geen roemen in eigen kracht of gerechtigheid, doch in de zekerheid van de ontvangen verzoening. God, de toornige Rechter over onze zonden werd in Christus onze liefhebbende Vader.
Laat daarom ook deze dag een loflied ter ere van de Heiland op onze lippen en in ons hart zijn. Lezen: (Ps. 095:01-11).
Vrijdag 28 Maart.
Daarom gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is óok de dood tot alle mensen doorgegaan. (Rom. 05:12).
Een diepere blik op Gods rechtvaardigheid, als Hij ons, zondaren, rechtvaardig verklaart, krijgen we, als we er op letten dat gelijk er samenhang is tussen Adam en het menselijk geslacht, er levensverband is tussen Christus en de zijnen.
Paulus, die terugblikte naar Abraham om ons te bewijzen dat de rechtvaardigheid uit het geloof is, ziet nu naar Adam en spreekt over het feit, dat we niet als individuen los van elkander werden geschapen, doch leven in een groot verband. Wij ondergaan het lot dat het hoofd van dit verband ondergaat, zoals burgers in oorlog leven als de koning oorlog verklaart.
Door de daad van Adam kwam de zonde ons allen in het bloed. Alle geslachten zijn de zonde en de dood onderworpen, omdat Adam zich vrijwillig hieraan onderwierp. Wij kunnen niet meer kiezen of we willen leven of sterven. We kunnen niet meer als Adam kiezen of we gehoorzaam willen zijn aan Gods gebod of niet. Door de eerste zonde is gans ons geslacht geïnfecteerd. Lezen: (Ps. 090:001-013).
Zaterdag 29 Maart.
Zo is de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben. (Rom. 05:12).
De Bijbel leert om niet, dat we alleen door de zonde van Adam verloren gaan. Onze natuur is zondig geworden, we zijn in zonde en ongerechtigheid geboren gelijk een kind uit zieke ouders de ziekte van de geboorte in zich draagt. Doch door onze eigen, bewuste daden openbaren wij, dat wij Adam volgen op zijn weg van ongehoorzaamheid. We zijn in dubbele betekenis onder de zonde: onze natuur werd bedorven en als gevolg daarvan zondigen ook wij. Als we gelijk Adam voor de keuze werden gesteld, zouden we allen weer Gods gebod overtreden.
Zo min als men God van onrecht kan beschuldigen als de dronkaard een idioot kind krijgt zo min is het Gods schuld dat uit een onreine geen reine geboren wordt.
En toch heeft God in Zijn grote genade deze zelfde wet van lotsverbondenheid met ons hoofd zó toegepast dat ze ons tot eeuwige zegen en volmaakte rechtvaardiging werd. Lezen: (Job 14:01-12).
1947.02.01
Valse Profeten
Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerechtigheid. (Matt. 07:22-23).
Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.
Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.
Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.
De Here zal hun dat niet betwisten.
Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk ingeleid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij genoemd.
En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.
Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofeteerd, met hun eigen hart.
Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.
Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”
Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. gepreekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaatwerk in Jeruzalem terugbrengen.”
Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “principieel” geluid horen.
Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.
En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Verbonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).
Allemaal zuiver principiële woorden!
En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.
En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “principiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.
Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.
Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende verhoudingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.
Want dat is de voorwaarde.
Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.
De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).
En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in werkelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformuleerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!
Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeenschap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.
Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde beginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbondsvolk van de Heer!
En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Dodenzorg en geld verdienen.
Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclamebord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’
In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist gehouden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.
“Is dit ook een begrafenisonderneming”?
Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.
“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”
Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.
“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.
Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisondernemer.
Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschilderd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzinwekkend.
Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uitkomen.
Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.
U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar overvloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrikkelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.
“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is koper.”
Ik wil weg.
In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eerbied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.
Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.
U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.
Oecumenische Flitsen
Het doden van mensen uit barmhartigheid.
De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij verklaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christendom moet worden beschouwd.
Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figuren uit het kerkelijke leven,
“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van anderen of van zichzelf?
Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.
Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te prediken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden opgewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwijderd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!
“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt. (Pentecostal Evangel.)
Een bekeerde acteur.
Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote menigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,
Zonder gebed geopend.
Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de president der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en ondersteunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.
Volledige zelfovergave
Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.
Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinksterbeweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in harmonie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moeten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.
Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde omgeving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geestkracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middelmatige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weerspiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”
Stanley Jones.
Aan de lezers
Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans verzonden.
Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:
“Er is geen andere Weg”.
Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.
De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.
“De inwoning van Christus in ons hart”.
Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.
Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:
Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)
Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; verschillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrienden.
Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.
Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het verstand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegenover de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.
Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.
- Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studietijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.
Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blumhardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aanhoren en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.
Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.
Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.
Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testament; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.
(Wordt vervolgd).
Dagelijks brood
Zondag 2 Februari:
Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).
Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evangelie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zondaren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.
Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bijzondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Heilige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.
Maandag 3 Februari:
Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).
Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.
Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.
Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spreken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).
Dinsdag 4 Februari.
De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).
Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.
Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).
Woensdag 5 Februari:
Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).
De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.
Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.
Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).
Donderdag 6 Februari
…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).
Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.
Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze periode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.
Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.
Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs worden en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),
Vrijdag 7 Februari.
Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).
Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)
Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.
Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit kennen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).
Zaterdag 8 Februari.
Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).
Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zendingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.
Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.
Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huisgenoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.
Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).