1947.03.22
Sterven om te Leven
Want eenieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen.
(Matt. 16:25).
Van jongs af worden wij beheerst door het diepe verlangen om ons steeds rijker en voller te kunnen ontplooien. Het moet in ons leven steeds crescendo gaan wat onze invloed, kennis, macht en bezit betreft. We denken, dat achteruitgang verlies is en we vechten tegen. De afbraak van onze idealen, het plotseling ontvallen van een geliefde betrekking, een langdurig ziekbed, we beschouwen het als een reëel verlies, ja, misschien als gemis aan zegen. We willen wel vechten en desnoods ook lijden, als het maar leidt tot overwinning. Petrus en de andere discipelen, ze konden getuigen, dat ze alles hadden verlaten, ze wilden zwerver zijn, geminacht, doch het vooruitzicht, dat ze hadden, gaf hun moed. Straks kwam de overwinning van hun Meester en dan zouden ze met Hem heersen in Israël. Zo hebben immers de idealisten, de partizanen van alle eeuwen, zich opofferingen getroost. Doch dan gaat Jezus op zeker ogenblik hun leren, dat Hij lijden moet en gedood zal worden. Dat dit de enige weg is om de Goddelijke overwinning deelachtig te worden, Dat het slechts door sterven tot leven komt. Deze les zal Hij Zélf moeten leren en het kost Hem moeite. Hoe klaagt Hij in deze tijd vóór het lijden: “Nu is Mijn ziel ontroerd! Wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure? Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen” (Joh. 12:27).
En ook Zijn discipelen moeten deze les leren: Wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen! Doch nauwelijks is Jezus begonnen aan Zijn onderwijs, of de Satan onderbreekt Hem. Reeds eerder wilde hij Jezus afhouden van het lijden (Matt. 04:09). Deze klare en duidelijke uiteenzetting van de grondregel van het Koninkrijk Gods mag noch door Jezus, noch door de discipelen geleerd worden.
Het is Petrus, die interrumpeert. De man, die juist Jezus heeft beleden als de Zoon Gods en die door Hem met blijdschap is geprezen. Het is nog steeds veel gemakkelijker om te komen tot de belijdenis van de Christus, Die de wereld zal overwinnen door Zijn invloed, als te geloven in een gekruisigde, Wiens overwinning gaat door het sterven en de schijnbare nederlaag.
Tragisch, dat Satan gebruik weet te maken van de discipel, die even tevoren de diepe waarheid van Christus Godheid had gevonden.
Hij grijpt Jezus bij Zijn kleed, trekt Hem wat terzijde en zegt op afkeurende toon: “Meester, zeg toch niet zulke dingen. Dit zal U geenszins geschieden.” Jezus moet de moed niet laten zakken. Hij moet zeker blijven van de overwinning. Wie in de strijd gaat twijfelen in de overwinning, is verloren.
Doch Jezus, Die de stem van de Geest zo klaar beluisterde, herkent ook de stem van de verzoeker. Hij wijst Petrus terug en ontmaskert de sluw-satanische opzet.
Dan gaat Jezus door met Zijn onderbroken onderwijs en Hij leert Zijn discipelen en ons de les, die nog steeds zo moeilijk en toch zo allernoodzakelijkst is, dat wij het leven moeten verliezen, ja, het moeten haten om het ware leven te vinden.
Het leven haten, is dit niet een overdreven uitdrukking? Bedoelt Jezus het wel zo erg?
Toen God ons schiep gaf Hij ons verstand, gevoel, wil, opdat wij dit alles vrijwillig in Zijn dienst zouden stellen. Alle begeerten en verlangens moesten zich richten op Zijn liefdedienst. Dit zou geen verlies, geen offer geweest zijn. Integendeel, daarin had de mens zich ten volle kunnen ontplooien en het schoonst kunnen ontwikkelen, zoals nog steeds in de liefde het rijkste leven wordt gevonden.
Doch vele engelen en ook de mens, hebben dit niet gewild. Zij wensten eigen eer, eigen grootheid. Worden als God was hun veel schoner doel. En daardoor is het leven van de mens van God losgeslagen.
En nu is dit leven onmachtig geworden om God en de naaste lief te hebben en te dienen.
Vanaf de eerste bewustwording haalt het naar zich toe, zoekt eigen voordeel, peinst en werkt om zich te ontwikkelen, om te genieten, om het eigen ik-leven te voeden op alle denkbare wijzen.
Daarom is dit leven waard gehaat te worden. Het is nergens toe te gebruiken, het is niet te verbeteren. Achter alle schijnbare vriendelijkheid loert het monster van de begeerte. Dit leven is verkocht onder de zonde.
In deze menselijke ellende is Christus ingekomen. Hij is geboren onder dezelfde wet, als waaronder de mens leeft: God lief te hebben boven alles en de naaste als zich zelven. En Hij heeft deze wet, die in Zijn ziel gebrand was, volbracht, Hij kon het, omdat Hij zonder zonde was geboren. Heel Zijn leven was één offer. Satan wil ook Hem doen verdwalen, doch Goddank. Hij heeft het doel nimmer losgelaten. Hoe zwaar de weg werd. Hij bleef dienen. Zich offeren, tot straks het laatste Hem ontnomen werd, tot Hij bespuwd en gehoond de absoluut Eenzame werd, van God en mensen verlaten.
En langs deze weg alleen heeft Hij het stralend opstandingsleven verworven. Langs deze weg alleen zou Hij straks kunnen zeggen: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Langs deze weg alleen zal Hij velen als vrienden tot in eeuwigheid om Zich heen hebben. Als het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, blijft het alleen, doch als het sterft brengt het veel vrucht voort (Joh. 12:24).
Nu wil Hij, dat ook wij deze les zullen leren. Het eigen, oude, naar binnen gerichte leven verliezen en ons God toewijden met alle kracht en wil.
Natuurlijk is een onwedergeborene hier gans niet toe in staat Hem ontbreekt ten enenmale het nieuwe leven, dat uit God is.
En wij, die Christus toebehoren? Wij kunnen in onszelf deze moeilijkste aller lessen niet leren. Slechts in de innige gemeenschap met Christus. Dan immers alleen leven wij het nieuwe leven, dat het leven van Christus is.
Dan wordt deze wet in ons vervuld.
Dan zullen wij alle levensvreugde van de ouden mens vuilnis achten, omdat wij proefden van het nieuwe, goddelijke leven.
Haten zullen we dat oude leven, meer dan enig ding, omdat het op hetzelfde ogenblik, dat ons geloof in Christus leven verslapt, dadelijk weer de kop opsteekt. Haten zullen we dit oude leven, omdat het geheel onder de zondewet gebonden ligt.
En nu is er geen tussenweg
Wie het oude leven liefheeft zal het leven verliezen. Het ontzinkt hem straks, als hij neerstort in het land van de buitenste duisternis.
Doch wie het nieuwe leven vond, wie het kruis van de zelfverloochening op zich neemt zal voelen, dat dit kruis hem draagt
Die zal met een betraande blik opzien tot de Meester, Die ten volle deze weg is gegaan en Die voor ons leed, voor onze vele tekortkomingen, ook voor onze terugval in eigenliefde.
Hij gelooft dat wie zijn zonde belijdt en terugkeert tot Christus, dit leven steeds krachtiger zal ontvangen.
Totdat straks de poorten opengaan en we met volmaakte liefde en vreugde Hem dag en nacht zullen dienen in Zijn tempel. Dat zal het rijke, volle leven zijn. Jezus zegt: Wie zijn leven verliest om Mijnentwil, die zal het vinden. Br.
Jubelende christenen een abnormaliteit?
In de tijd, dat de nieuwe telg van onze koninklijke familie nog verwacht werd, lazen wij in “De Rotterdammer” een merkwaardig artikeltje onder de titel: “Voorbarig Baarn jubelt”.
Het geval was namelijk, dat er tijdens een uitvoering van het dubbel-mannenkwartet “Spadumakwa” uit Spakenburg, een onverwachte hilariteit ontstond, doordat een dame midden onder het programma met luider stem te kennen gaf, dat ze buiten hoorde schieten, en daaruit de gevolgtrekking maakte, dat er een Oranjetelg geboren was.
We lezen verder: “In een oogwenk was het braaf-luisterende gehoor veranderd in een zaal vol juichende mensen, die elkaar met tranen in de ogen de handen drukten en op de schouder sloegen. “Leve de Prinses, leve het prinsje!” klonk het boven het rumoer uit”. Tot zover “de Rotterdammer”.
Toen het diep-ontroerde publiek uit volle borst het Wilhelmus gezongen had, bleek, dat buiten in plaats van een kanon een motorfiets de schuldige was …
Het is een bijzonder feit als er een prinsesje geboren wordt. Zoiets is de moeite waard om ontroerd over te zijn. Ik wil dan ook op de vreugde en de uitgelatenheid van Baarns publiek helemaal niets aanmerken.
Maar ik wil wel dit zeggen: Moest het ons, Christenen, eigenlijk niet tot nadenken brengen, dat bij zulk een gebeuren ineens alle normen wegvallen, en men zich aan niemand stoort bij het uiten van zijn blijdschap; terwijl wij, die een Verlosser, een Koning gekregen hebben, Die ons van de grootste vijand verlost heeft, wij, die in Christus zóveel gekregen hebben, dat geen mens dat ooit helemaal begrijpen kan, dat wij zo heel weinig durven, ja, kunnen jubelen en juichen.
Schamen wij ons om te jubelen? Of beseffen we eigenlijk niet, wat het is, een kind van God te zijn, nimmermeer te hoeven te sterven, een koningskind te zijn?
Baarn jubelde om een aards prinsesje, dat nog niet eens geboren was. Baarn durfde juichen …
Christenen, schaam U niet en laat U niet door uw eigen vormelijkheid weerhouden! Jezus is wérkelijk geboren. Hij is wérkelijk Uw verlosser! Prijst Hem dan, looft Hem, want Hij is waard geloofd en geprezen te worden!
P.v.W.
Een stem uit de Rimboe van Indochina
Een jaar geleden ongeveer, las ik in een Frans blaadje een vraag om christelijke lectuur, op te zenden naar J. Aumonier militaire, (veldprediker) van het vreemdelingenlegioen, toen in Straatsburg gelegerd. Aan die oproep heb ik gevolg kunnen geven. Na verloop van tijd kreeg ik antwoord van Ds. Claerhout, zo heette hij, die inmiddels met het legioen naar Indo-China of Vietnam verhuisd was. Naast z’n dankbetuiging vond ik in z’n brief een verzoek om ook Nederlandse lectuur op te zenden, aangezien hij Hollanders en Vlamingen bij z’n mannen had. Natuurlijk heb ik ook aan dat verzoek ruimschoots voldaan, en hem tevens gevraagd, of hij ons ook iets van zijn werkzaamheden als aalmoezenier vertellen kon. Dezer dagen ontving ik een broederlijke brief terug, en, geschreven van uit de rimboe, op heel kleine blaadjes blauw papier, verbonden met een speld, die op de reis hierheen verroest was, een paar van zijn geschreven toespraken. Eén van deze is zeker de moeite van de publicatie waard. Ik heb de Heer ootmoedig gedankt en ik weet zeker dat de lezers van dit blad God met mij zullen danken dat in een omgeving waarvan de meesten onzer niets dan kwaad weten – het Vreemdenlegioen – zulke heerlijke Bijbelse woorden gehoord zijn geworden en nog te horen zijn.
Hier volgt nu de vertaling van zijn toespraak, naar de letter gevolgd, zonder enige opsmuk, maar in al de oprechte eenvoud van het oorspronkelijke document. Zonder titel of motto, zou het kunnen heten:
De wederkomst van Christus.
Overal, bij alle volken vraagt men naar een Burger die in staat is, zijn volk voor te gaan op de weg van de Vrede en het Geluk.
Maar, helaas, van teleurstelling tot teleurstelling vervallen de mensen in anarchie en er is nimmer zoveel nood geweest als in onze tijd.
En toch is er het z.g. christendom; en zijn er de z.g. christenen die deze wereld er aan herinneren dat, negentien eeuwen geleden, een boodschap kwam van vrede en geluk: “Vrede op aarde in de mensen des welbehagens “De Zaligmaker is u geboren!”
En die Zaligmaker heeft geleefd en leeft nog: Hij heeft een voorbeeld dat men volgen kan en moet anders zullen alle aanvoerders, alle gidsen en alle leiders ons van mislukking tot mislukking naar de ondergang voeren.
Wij, zogenaamde christenen, wij hebben onze Aanvoerder, onze gids, slechts te laten heersen, even absoluut hierbeneden als Hij doet hierboven. In de eerste plaats in onze eigen levens, en vervolgens in de levens van allen die ons omringen.
Helaas, evenals alle andere mensen die een aanvoerder zoeken, verdienen wij van onze Leider deze klacht, dit verwijt: “Gij zijt dolende schapen, een kudde zonder herder.”
Toch zegt onze Aanvoerder tot ons: “Er zal een kudde zijn, één stal, één Herder”. Anders gezegd: er zal slechts één gezin zijn, met één hoofd. En dat is Jezus die, als de oudste der broeders, ons zal brengen in het herboren gezin, in het herstelde ouderlijk huis, onder het teken van de algehele liefde van de hervonden Vader.
Dat zal de boodschap zijn die we hebben te brengen in onze onzekere dagen, eerst aan onszelf door onze persoonlijke bekrachtiging, en dan aan onzen naaste wiens hoeders wij zijn, wat de Kaïns ook mogen zeggen.
De apostel Paulus herinnert ons bij gelegenheid van het Heilig Avondmaal, aan de schoonste belofte van Christus. Namelijk die van Zijn wederkomst hier op aarde, als Hij alle dingen weder oprichten zal volgens het bestek van God, onzen Schepper en onzen Vader.
In deze tijd verschijnen de tekenen, voorzegt door Christus, de Apostelen en de Profeten, door de Schriften, verkondigend de nadering van het wereldeinde en de vestiging van het Koninkrijk onder Christus, de Koning der koningen.
Christus is, op de dag van Zijn hemelvaart, heengegaan om deze nieuwe wereldorde voor te bereiden, en Hij wacht op het einde van de machten dezer eeuw om Zijn vrienden die nieuwe aarde binnen te leiden, waar Gerechtigheid en Vrede heersen zullen.
De H. Apostel Johannes zag in zijn visioen van de Openbaring (Openb. 21:02) het Nieuwe Jeruzalem, nederdalende uit de Hemel van God en Jezus zelf, vertroostend de harten van zijn discipelen (Openb. 14:13).
Wat aan de vooravond van Zijn kruisiging, de discipelen het meest duchtten, zal niet gebeuren: Jezus zal de Zijnen niet verlaten: Hij bereidt hun een plaats in het Huis Zijns Vaders en zal wederkomen om ze te halen.
Toch zou de scheiding smartelijk zijn, en, om haar te kunnen doorstaan, zullen ze kracht uit de Hemel nodig hebben. Daarom, terwijl ze opwaarts zagen naar de plaats waar Jezus uit hun ogen verdwenen was, verschijnen twee mannen in witte kleding hun, zeggende: “Gij, Galileesche mannen, waarom ziet u op naar de Hemel? Deze Jezus, die u naar de hemel hebt zien varen, zal terug komen op dezelfde manier als u hem hebt zien gaan (Hand. 01:11).”
Van stonden aan houdt de hoop op de terugkeer des Meesters de discipelen staande in hun moeilijk ambt, en stort hun moed en vermetelheid in. Toch was hun bestaan gedurende drie-en-een-half-jaar verbonden geweest aan dat van Jezus, en de gedachte alleen aan een mogelijke scheiding had hun harten met droefheid vervuld. Evenwel, na de Hemelvaart keerden zij, zoals Lukas verhaalt, naar Jeruzalem, met grote vreugde!
Dit wonder van verandering der droefheid in blijdschap, werd teweeg gebracht door de boodschap der engelen die het woord des Meesters bevestigden. Het vooruitzicht dat zij hun aangebeden Meester zouden weerzien, deed hunne harten van vreugde overvloeien, de vreugde waarvan Hij gezegd had dat ze “volmaakt wezen zou”.
Overgaande van hun hart in dat van alle heiligen der Apostolische Kerk, werd dat vooruitzicht de voornaamste steun van hun geloof. En wij zien ze in de christelijke gemeenschap, welke de eerste kerk was, “zich elke dag gezamenlijk verheugende”. Hun grote verwachting spoort ze aan tot liefde voor elkander, tot zendingsactiviteit, tot gemeenschappelijk gebed. Hun gemeenzame groet is “Maranatha”, d.i. “De Here komt’. (1 Kor. 16:22.)
Het is aan die immer wellende bron van fris, levend water dat alle gelovigen van alle eeuwen zich zullen laven. De ergste folteringen zullen niet in staat zijn ze af te wenden van dit essentiële geloofsartikel. En nu nog moest en moet de zekerheid van ’s Heren wederkomst, de harten van alle gelovigen met vreugde vervullen, en van hen maken enthousiaste getuigen van de komende wereld, waarin door Christus Gerechtigheid en Vrede heersen zullen.
Dat herstel aller dingen door de terug van de Koning der koningen is van verre gezien en begroet door de Aartsvaders en Profeten.
De nauwkeurige aanduidingen die zij hebben gegeven omtrent de eerste komst van Christus, en die in vervulling zijn gegaan, vormen een bewijs dat zij zeker waren ook aangaande de tweede komst, en dat anker van hun hoop hechtte in vaste grond. De Apostel Petrus (1 Petr. 01:10) zegt: “Van welke zaligheid onderzocht en ondervraagd hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade aan u geschied; onderzoekende, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde. Het lijden dat op Christus komen zou, en de Heerlijkheid daarna volgende”.
Het voornaamste doel van hun geloof en van hun prediking was geworden de Wederkomst van Christus. Henoch, Job, Abraham. Mozes. David, Jesaja, Daniël, al deze vaardige helden en hoeveel andere – aan wier geloof de Schriften hen een “getuigenis” gaven, hebben hunne blikken gevestigd gehad op het komende koninkrijk dat ingewijd zou worden door de tweede komst van de Koning der koningen.
De brief aan de Hebreeën zegt (Heb. 11:13):”Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben ze van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen waren op de aarde.”
Hun vaderland is in de hemelen, waar God hun bereidt een stad, waarvan Hijzelf de bouwmeester is, en Hij zal Zijn Zoon zenden om ze te vergaderen en hun er een plaats in te geven.
Het Nieuwe Testament telt meer dan driehonderd toespelingen op de terugkeer van de Christus. Dat zegt hoeveel gewicht Christus en Zijn Apostelen hebben gehecht aan deze gebeurtenis. Alle aspecten zijn er van beschreven in onderscheidene bewoordingen, waarvan sommige synoniem zijn: Wederkomst, Parousie of plechtige troonsbestijging, Epifanie of verschijning. Openbaring, Apocalypsis of onthulling.
De R.K. kardinaal Billot, sprekende over de geweldige plaats die in het N T. en in de christelijke economie wordt ingeruimd aan het vooruitzicht van Christus’ tweede komst, verklaart: “Van alle toespelingen op de wederkomst, zijn die van Jezus zelf de talrijkste.”
Zoals Paulus zegt, zou de tijd ons ontbreken als we ze alle wilden citeren, insgelijks voor die welke de Apostelen maken. Hunne woorden betreffen de tijden, de omstandigheden en het waartoe van deze wederkomst.
Maar zoveel is zeker: “De Heer komt!”
Dat is de waarheid die onze tijd beheerst en het hart der ware gelovigen sneller doet kloppen.
Zij hebben tot plicht, te wachten op de terugkeer huns Heren in waakzaamheid en geduld, in barmhartigheid en christelijke activiteit.
Inderdaad heeft men het Evangelie slechts even te openen, om onmiddellijk te constateren dat de Parousie werkelijk de Alpha en de omega is, het begin en het eind, het eerste en het laatste woord van Jezus’ prediking; dat ze er metterdaad de sleutel, de ontknoping, de verklaring, de bestaansreden, de sanctie van is, dat ze er, tenslotte, het opperste gebeuren van is, waaraan de rest ondergeschikt wordt, en zonder hetwelk het overige ineenstort en verdwijnt.”
Van al de toespelingen op die Wederkomst, zijn die welke Christus zelf maakt, de talrijkste.
Gelijk de schrijver van de Hebreeënbrief zegt, zou de tijd ons ontbreken, indien wij ze alle wilden opsommen: het zou een lange lijst vormen, zowel als die van de Tijden, de Omstandigheden als het Waarom van deze Wederkomst.
Maar dit is zeker: “De Heer komt!” Ziedaar de waarheid die onze tijd beheerst en de harten der ware gelovigen met blijdschap vervult. Dezen hebben tot plicht op hun Meester te wachten wakend en lijdzaam in de werkzaamheid van de christelijke liefde, in ernst en vroomheid, hebbende, gelijk de wijze maagden, olie in hun lampen, en gelijk de trouwe en voorzichtige dienaren, het voedsel uitdelende voor de welaangename tijd.
Dit wachten is niet een zelfzuchtig en beschouwend opzien-komen-spelen, maar een overvloedige, broederlijke en liefdevolle activiteit, een geestdriftig samenwerken aan de vestiging van Christus’ Koninkrijk. “Dewijl dan deze dingen alle vergaan, hoedanigen behoort gij te zijn in heilige wandel en godzaligheid!
Verwachtende en haastende tot de toekomst van de dag onzes Gods.” (2 Petr. 03:11-12).
Wanneer wij gemeenschap oefenen met Christus in het H. Avondmaal, dat dan onze harten zich sterken in het zien hierop. Dat die hoop onze broederlijke liefde zal vermeerderen, zonder welke er geen echt christelijk leven mogelijk is. Dat men elkander zal herkennen aan dit teken: “Ziet hoe lief zij elkander hebben.” Dat de liefde welke Jezus bezielde ook ons zal bezielen, en dat wij steeds, gelijk Hij, bereid zijn, ons leven te geven voor onze broeders. “Want er is, zoals Hij het gezegd heeft en het gerealiseerd heeft geen groter liefde.
En, met de H. Apostel die deze liefde zo wonderbaar bezongen heeft, zeggen wij: “En de God, des vredes zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel, en lichaam, worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Here Jezus Christus (1 Thess. 05:23)”
Dr. J. W. Marmelstein.
Dagelijks brood.
Zondag 23 Maart.
…en de hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heiligen Geest. (Rom. 05:05).
Dat gij de overvloeiende liefde van God tot u hebt leren verstaan, mijn broeder en zuster, is alleen mogelijk, doordat de Heilige Geest u deze liefde heeft doen kennen. De wereld ziet en kent ze niet. Als een milde regen is ze uitgegoten over ons dorstig hart. Deze liefde Gods leren wij bovenal zien in het offer van Zijn Zoon, doch ook in Zijn leiding in ons leven.
Wie door de Heiligen Geest deze liefde heeft leren kennen verheugt zich in grote verwondering en zegt het de Apostel Johannes na: Ziet welk een liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden.
Doch dan zullen wij ook ten volle in alle dingen op Hem vertrouwen. Nooit kan onze hoop beschaamd worden. Als Hij ons reeds Hef had toen wij nog zondaren waren, zal Hij ons dan thans, nu we met Hem verzoend zijn, in Christus niet alle dingen schenken? Lezen:(1 Joh. 04:07-21).
Maandag 24 Maart.
…zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen is gestorven. (Rom. 05:06).
Wie kan twijfelen aan de liefde Gods, als hij ziet hoe God zijn Eengeboren Zoon voor ons heeft overgegeven in de dood? Het duidelijk inzicht in deze grote liefdedaad van de Vader is meer dan alle gevoel of religieuze stemming.
Alle zegeningen, alle geestelijke weldaden vinden hun oorsprong in de stroom van het vergevend bloed, dat op Golgotha voor ons heeft gevloeid. Wie dit niet erkent begrijpt niets van Gods ontzaglijke liefde. Zijn godsdienst en vrome woorden zijn ijdel.
Christus gestorven voor U en mij, ziedaar mijn broeder en zuster het vaste en eeuwige bewijs van Gods wereldomvattende liefde. Lezen: (Joh. 03:12-21).
Dinsdag 25 Maart.
Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven, God echter bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. (Rom. 05:07a-08).
Als wij zeggen, dat Christus voor de gemeente is gestorven, dan moeten we wel bedenken, dat toen Hij dit deed allen die hiertoe zouden behoren nog een schare goddelozen waren, waar niets heiligs aan was te vinden. Zij waren niet alleen hulpeloos, zij waren boosaardig en weerspannig.
Voor iemand sterven: welk een ontzaglijk offer is dit. Zoiets zouden we misschien doen voor een edele zaak, voor een verheven persoon, voor iemand die onze verering en liefde waardig is… Doch voor een boosaardig, een vals en leugenachtig mens die slechts zich zelve zoekt geeft men zo’n offer niet. Waarom is hij ook zo verdorven! Er is geer eer of heerlijkheid aan zo’n daad te behalen.
Toch heeft Christus dit gedaan.
Laten we ons steeds opnieuw verblijden in deze verheven, onbaatzuchtige liefde van de Vader en de Zoon. Lezen: (Joh. 15:09-17).
Woensdag 26 Maart,
Veel meer zullen wij derhalve, thans door Zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn. (Rom. 05:09).
Toen Christus ons in de diepte der god verlatenheid moest zoeken, heeft Hij onze waarde zó hoog geacht, dat Hij voor ons afdaalde in deze nood en voor ons stierf. Hoeveel te meer zal Hij ons, nu wij gereinigd zijn, bewaren in de dag des oordeels.
Ons heil, mijn klagende broeder of zuster, is voor eeuwig zeker! Als de stervende Heiland rebellen heeft gered, hoeveel te meer zal de opgestane Heiland zijn vrienden behouden. Wij zijn nu verzoend, gerechtvaardigd door Zijn bloed. Het bloed, dat op Golgotha vloeide heeft ons volkomen gerechtvaardigd! Laat ons leven in de blijdschap omdat ons heil zeker is in Hem, die trouw was tot de dood.
Lezen: (Heb. 10:04-10).
Donderdag 27 Maart.
En dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God door onzen Here Jezus Christus, door Wien wij nu de verzoening ontvangen hebben. (Rom. 05:11).
Als we ons deze blijde zekerheid ten volle bewust zijn kunnen we zingen en blijde zijn. Eeuwigheidsvreugde is dan nu reeds in ons hart. God wil niet dat we steeds angstig zoeken naar zekerheid. Neen, het is Zijn eer dat wij roemen in Hem gelijk de psalmist, die de rivieren en bergen opriep om zich te verlustigen in Gods heil. Dit is geen roemen in eigen kracht of gerechtigheid, doch in de zekerheid van de ontvangen verzoening. God, de toornige Rechter over onze zonden werd in Christus onze liefhebbende Vader.
Laat daarom ook deze dag een loflied ter ere van de Heiland op onze lippen en in ons hart zijn. Lezen: (Ps. 095:01-11).
Vrijdag 28 Maart.
Daarom gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is óok de dood tot alle mensen doorgegaan. (Rom. 05:12).
Een diepere blik op Gods rechtvaardigheid, als Hij ons, zondaren, rechtvaardig verklaart, krijgen we, als we er op letten dat gelijk er samenhang is tussen Adam en het menselijk geslacht, er levensverband is tussen Christus en de zijnen.
Paulus, die terugblikte naar Abraham om ons te bewijzen dat de rechtvaardigheid uit het geloof is, ziet nu naar Adam en spreekt over het feit, dat we niet als individuen los van elkander werden geschapen, doch leven in een groot verband. Wij ondergaan het lot dat het hoofd van dit verband ondergaat, zoals burgers in oorlog leven als de koning oorlog verklaart.
Door de daad van Adam kwam de zonde ons allen in het bloed. Alle geslachten zijn de zonde en de dood onderworpen, omdat Adam zich vrijwillig hieraan onderwierp. Wij kunnen niet meer kiezen of we willen leven of sterven. We kunnen niet meer als Adam kiezen of we gehoorzaam willen zijn aan Gods gebod of niet. Door de eerste zonde is gans ons geslacht geïnfecteerd. Lezen: (Ps. 090:001-013).
Zaterdag 29 Maart.
Zo is de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben. (Rom. 05:12).
De Bijbel leert om niet, dat we alleen door de zonde van Adam verloren gaan. Onze natuur is zondig geworden, we zijn in zonde en ongerechtigheid geboren gelijk een kind uit zieke ouders de ziekte van de geboorte in zich draagt. Doch door onze eigen, bewuste daden openbaren wij, dat wij Adam volgen op zijn weg van ongehoorzaamheid. We zijn in dubbele betekenis onder de zonde: onze natuur werd bedorven en als gevolg daarvan zondigen ook wij. Als we gelijk Adam voor de keuze werden gesteld, zouden we allen weer Gods gebod overtreden.
Zo min als men God van onrecht kan beschuldigen als de dronkaard een idioot kind krijgt zo min is het Gods schuld dat uit een onreine geen reine geboren wordt.
En toch heeft God in Zijn grote genade deze zelfde wet van lotsverbondenheid met ons hoofd zó toegepast dat ze ons tot eeuwige zegen en volmaakte rechtvaardiging werd. Lezen: (Job 14:01-12).