Allen

En Ik zal ze allen tot Mij trekken (Joh. 12:32)

Het ogenblik, hier door de evangelist Johannes beschreven, is wel een der heerlijkste momenten van Jezus omwandeling op aarde. De uitroep der Farizeeërs dat de wereld Hem naging, is een betekenisvolle afschaduwing van een glorierijke toekomst. Jood en heiden zullen eenmaal vragen naar de wortel van Isaï. Die staan zal tot een banier der volkeren. Bij de toejuichingen van Israël tijdens de opgang nar de heilige stad voegt zich weldra de hulde der heidenen. Er zijn mannen in Jeruzalem gekomen. Grieken, die, evenals de wijzen uit het Oosten, gekomen zijn om te aanbidden. Wij hebben hier te denken aan mannen, die God vrezen” (zie Hand. 13:16 en Hand. 13:48), die zich aan­trokken voelden tot het monotheïsme (één godendom) in Israël, die de geboden aan Noach gegeven waarschijnlijk hielden, maar verder vreemd stonden tegenover de riten en gewoonten der Joden.

Deze mannen zijn, evenals later de kamerling van de Candacé, de koningin der Moren, gekomen om te aanbidden, maar zij mochten in de tempel niet verder komen dan de voorhof der heidenen. Voor hen was daar de “middelm­uur der afscheidsels” (Ef. 02:14), een ijzeren balie, met op bepaalde afstanden pilaren met Griekse en Latijnse schriften, zoals: Geen vreemdeling mag deze ruimte binnentreden en wie gevangen genomen wordt, zal het aan zichzelf te wijten hebben, dat dit de dood tengevolge heeft! Onder deze mensen nu is het gerucht van Jezus’ optreden doorgedrongen. De onnaspeurlijke werking van de Geest Gods drijft deze Grieken naar de ware tempel Gods, Jezus Christus. Zij wenden zich tot Filippus en vragen deze hen aanraking te willen brengen met Jezus. Zij wensen niet alleen de Meester te zien, want dit was uiteraard niet moeilijk (deze gebeurtenis speelt zich bij de intocht af op het tempelplein, waar Jezus toch altijd moest passeren om in de voorhof der Israëlieten te komen), maar ook om kennis met Hem te maken, zoals we b.v. in de Concordant Version lezen.

Zal nu de Here dit verzoek inwilligen? Zal de ware tempel Gods nu voor hen openstaan? Zal Hij de middelmuur des afscheidsels verbreken?

Neen, Jezus behoort op dit ogenblik nog aan het nationale Israël. Hij, Die onder de wet geworden is, is gehouden alleen te verlossen diegenen, die onder de wet zijn (Galaten 5). Jezus is gekomen voor de verloren schapen van het huis Israëls. Hij kan hen nu niet helpen, maar toch zal de tijd voor hen niet verre meer zijn. Luisteren we naar het woord van de Here: “En Ik, Wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal ze allen tot Mij trekken!” Allen, dat zijn de eersten en de laatsten, dat zijn de Joden en de heidenen. De tarwekorrel, die jarenlang op zolder ligt, goed bewaard en droog, zal nimmer een andere tarwekorrel voortbrengen. De Heiland is echter het graan, dat in de aarde gebracht wordt om te sterven en daarna vruch­ten te dragen. Zijn dood zal de opening zijn voor de heiden­wereld. Na Zijn opstanding zal Hij de opdracht geven: “Gaat dan heen en onderwijst alle volken.”

Hoe slecht hebben de discipelen deze uiterst belangrijke woorden verstaan. Wat zijn ze dikwijls bevooroordeeld ge­weest t.a.v. de heidenen en hebben zij deze stellige uit­spraken van Jezus veronachtzaamd. Theoretisch wisten zij wel, dat Jood en heiden één waren, maar praktisch was er dikwijls geen plaats voor de heidense schapen in de Joodse Christengemeenschap.

Het wordt wel eens voorgesteld of Paulus eigenlijk alleen de wetenschap bezat, dat de heidenen ook deelden in de beloften aan Israël. Niets is echter minder waar. God heeft deze waarheid geopenbaard aan zijn heiligen, de apostelen en profeten (Ef. 03:05).

Jezus zelf heeft dit heil verkondigd en Paulus heeft zeer zeker hier het monopolie niet van gehad.

Toen de apostelen met Jezus verkeerden hebben zij onder meer de volgende uitspraken gehoord; “Velen zullen komen van Oosten en Westen en zullen met Abraham en Isaak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen” (Matt. 08:11). “Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet ik ook toebrengen” (Joh. 10:16). “En zie, daar zijn laatsten (heidenen), die de eersten zullen zijn, en daar zijn eersten, die de laatsten zullen zijn (Luc. 13:30). “De ure komt, dat jullie noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden” (Joh. 04:21). En in de gelijkenissen leert Jezus, als hij getuigt van de loop der historie, dat de akker de wereld is.

De eerste discipel, die een duidelijk commentaar op het Oude Testament gaf, was Stefanus. Deze citeerde de pro­feet Jesaja en gaf van diens woorden de Nieuwtestamentische exegese: “Maar de Allerhoogste woont niet in een tempel met handen gemaakt, zoals de profeet zegt” (Hand. 07:48-49).

Jezus is gekomen voor alle mensen. Deze waarheid was zwaar te verstaan, daar zij tegen een eeuwenoude schrift­opvatting indruiste. Als Petrus de wonderlijke doop met de Heilige Geest ziet van het huisgezin van Cornelius, roept hij het uit: “Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is!” (Hand. 10:34). Dit klinkt echt Paulinisch, maar als dezelfde apostel zich moet verantwoorden tegenover de broeders uit de besnijdenis, die hem verweten, dat hij ingegaan was tot onbesnedenen. zegt hij zo verontschuldigend: “Wie was ik toch, die God kon weren?” (Hand. 11:17).

Aan de grote heidenapostel was het weggelegd deze waarheid, waarvoor Israël blind was, te openbaren. We zouden hem kunnen vergelijken met Luther, die de leer der rechtvaardigmaking door het geloof als een verborgen schat naar boven bracht. Daarom zegt Paulus: “de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, maar thans ge­openbaard” (Rom. 16:25).

Telkens weer botst deze apostel tegen het Judaïsme, dat nimmer aanvaarden wilde, dat de heidenen zonder besnij­denis mede-erfgenamen zijn der beloften en tot Abrahams zaad worden gerekend (Gal. 03:29).

Tegen deze valse apostelen, die hem nareizen om zijn werk teniet te doen, toornt Paulus in zijn brieven aan de Galaten en Corinthiërs. Daarom wordt hij ook vervolgd door zijn broeders naar het vlees, omdat hij de woorden van Jezus, dat God machtig is zelfs uit stenen Abraham kinderen te verwekken, consequent in de volkerenwereld uitwerkt. Hij beschuldigt Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonden liggen, maar dat zij ook allen om niet gerechtvaardigd worden. Hij lijdt smaadheid. omdat hij een God brengt, die een behouder is aller mensen (1 Tim. 04:10). In deze bedéling heeft Jezus’ figuur, die door bloed verbonden is aan Israël, geen betekenis meer. De opstanding is het over­weldigende. De opgestane Meester zal allen tot Zich trek­ken. Deze liefde van Christus dringt hem. De Heer is voor allen gestorven. Wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij iemand naar het vlees gekend heb­ben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees (2 Kor. 05:15-16).

Zijn thema is: God heeft de wereld in Christus lief­gehad. Er is niet alleen een verzoening van het Jodendom in de wetten der schaduwen, maar een verzoening in Chris­tus voor een gehele wereld (2 Kor. 05:19).

En weer is dit niet alleen een opdracht aan Paulus dit te verkondigen. Neen, het is slechts de uitgewerkte waar­heid van de woorden, die Jezus tot de Farizeeër Nicodemus sprak: “AI zo lief heeft God de wereld gehad!” Als ge­lovigen uit de heidenen, die dit zo vanzelfsprekend vinden, kunnen we ons ternauwernood de visie der Joden, ook die van de apostelen, voorstellen. Wanneer Paulus bij zijn ver­dediging tegenover de Joden vertelt, dat God hem tot de heidenen gezonden had, verheffen zij hun stem en roepen: “Weg met zo een, want het is niet behoorlijk dat hij leve” (Hand. 22:22).

Ook Johannes schrijft het neer: “Hij is niet alleen een verzoening voor onze zonden, maar ook voor die van de ge­hele wereld.”

Jezus is de Middelaar van het nieuwe verbond. Hij redt een iegelijk die gelooft, en wel zonder tempeldienst, zonder priesterheerschappij, zonder besnijdenis. In Zijn tempel zijn geen verbondskinderen naar het vlees, is er geen erfgoed der vaderen! Hij wil dat alle mensen, dat zijn Joden en heidenen, dat zijn kerkelijke en niet-kerkelijke, dat zijn armen en rijken, verstandigen en niet-verstandigen, zalig worden (1 Tim. 02:04). Want Hij heeft zich zelven gegeven tot een losprijs voor allen! (1 Tim. 02:06). Door Zijn lijden heeft Hij voor allen de dood gesmaakt (Heb. 02:09).

Jezus trekt allen tot Zich. Hij gaat door de wereld en door de kerk en Hij trekt allen, die zich trekken laten, allen, die bekommerd zijn vanwege hun zonden, allen, die afzien van menselijke redeneringen en menselijke voorwaar­den. En tot het hart, dat naar de wateren des levens dorst en het uitroept: Hoe moet ik het heil verwerven? zegt Hij: “Geloof in Mij en gij zult zalig worden!”

  1. E. v.d. B.

 

Nabij Christus en nog verloren

(Luc. 23:33-39.

Vooral in de twee met Jezus gekruisigde misdadigers blijkt de waarheid van Simeons woorden tot Maria (Luc. 02:34-35): “Deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken dat weersproken zal worden, opdat de gedachten uit veler harten geopenbaard worden.” Indien ergens is hier het kruis de spiegel van het menselijk hart.

De twee moordenaars, hoe gelijk!

Beiden moordenaars – beiden veroordeeld – beiden ge­kruisigd. Hun leven zou gewis afgelopen zijn zonder enig wezenlijk verschil. Maar nu! – Daar staat Jezus’ kruis in het midden van de beide anderen. – Zie nu, wat verschil! De één bespot Hem, de ander aanbidt Hem; – de één erkent in zijn mede gekruisigde de Koning der heerlijkheid en vraagt om een gunstige gedachtenis in Zijn rijk; – de ander ziet in Hem een valse Messias, die hij honend uitlacht. Voor de ene gekruisigde is het kruis van Chris­tus de rots, waarop hij als een drenkeling, geslingerd door de baren des doods, zijn voet zet en behouden wordt; – voor de andere is het de rots der ergernis, waarop zijn zelfgenoegzame onverschilligheid schipbreuk lijdt en hij voor eeuwig omkomt.

Nabij Christus en nog verloren!

Vreselijk schouwspel van de macht der duisternis! Een zondaar naar de gerichtsplaats gesleept en nog niet bewo­gen! O, vreselijke verharding! Een zondaar, door het oor­deel Gods aangegrepen en nog niet tot inkeer gebracht! Reeds aan het vloekhout genageld, reeds met de stuiptrek­kingen des doods in de leden en nog zonder berouw! Op de grens der eeuwigheid en nog lachend en spottend!

Zondaar, zie hier de macht der hel! U wacht op een ziekbed. Ach, dat zal het berouw in Uw hart niet werken. Zie, zie het op Golgotha!

Nog eens, o macht der hel! Een zondaar zie ik hier sterven aan de zijde van Jezus en nog verloren! Ach, u denkt mogelijk, als u een gelovige vader of moeder of vriend bij uw sterfbed hebt om voor u te bidden; of uw leraar om met te spreken: dan zult u wel behouden wor­den. Neen, zeg ik u. Leer het op Golgotha thans. Hier sterft een zondaar aan de zijde van Christus en gaat toch verloren. Neen, in bijzijn van uw vrome betrekkingen, onder het gebed van uw leraar, zal de hel u wegrukken als haar prooi, zo u niet in Christus geborgen zijt.

Nabij Christus en nog verloren! Neen, niet nabij Christus, maar in Christus moet gij zijn. Het is waar ook van ons, wat Christus eenmaal tot een Schriftgeleerde zeide: “u zijt niet ver van het Koninkrijk der hemelen”, ja, u zijt niet ver, maar daardoor nog niet binnen. Hoevelen waren nabij de ark en zijn toch verdronken? Ja, met eigen kracht klem­den zij zich van buiten vast aan de ark. Maar hun kracht bezweek spoedig. Alleen zij, die in de ark zijn, worden ge­dragen door die ark en zijn daardoor behouden,

O, schrijf dit woord thans in Uw hart: Nabij Christus en toch verloren.

Rust niet voor gij in Hem zijt. Zie (Rom 08:01).

 

Nabij de hel en nog behouden

(Luc. 23:40-43).

Slaan wij nu een blik op het andere kruis aan Christus” rechterzijde. Nabij de hel en nog behouden blinkt ons hier in het heerlijke licht des levens tegen. Wonder van Christus’ verlossende genade, schitterende parel aan Christus kroon zien wij hier. Temidden van het akelig zwijgen of liever temidden van het rumoer om het kruis van Christus het spot­ten, lasteren, vloeken, schreeuwen, onder al de stemmen die tegen Christus roepen, is er één die van Hem getuigt. En wie is het die dus stout nog de gekruisigde Heer durft belijden? Er is niemand onder Christus’ vrienden en belijders die de moed heeft voor Hem uit te komen. Waar is die vurige Petrus? Heeft hij dan geen woord? Ja, hij had een woord: maar een woord der verloochening Waar is Johannes; kan hij niet spreken? Neen, hij kan slechts wenen. Neen, allen staan verre.

En toch hoor ik op Golgotha één stem voor Christus getuigen. Wie is het? Vreemd klinkt het in het oor. De stem komt als van boven. O, het is gewis een engel. Neen, ook de hemel verbergt zijn gelaat. Wie dan? O, zie wel, het is de moordenaar daar aan Christus’ zijde. Ja, hij is de enige stem die nu op Golgotha van Christus getuigt. Hij luistert eerst – neen, er is geen stem voor Christus – zijn vrienden staan verre – hij kan niet langer zwijgen. Hoor zijn getuigenis! Hier horen wij de taal van: Oprecht berouw: “Vreest jij ook God niet, daar wij in hetzelfde oordeel zijn.” Hij erkent reeds onder het rechtvaardig oordeel Gods te zijn, – reeds in het oordeel.

Ootmoedige belijdenis: “Wij rechtvaardig”; “wij ont­vangen waardige straf.” – Gods oordeel over ons is recht­vaardig.

Gelovige overgave. Er is meer in zijn belijdenis dan wij oppervlakkig zouden menen: “Deze heeft niets onbe­hoorlijks gedaan.” Van geen gewone misdaad was Christus beschuldigd. Maar van Zich zelven Gods Zoon gemaakt te hebben; en toch “heeft Hij niets onbehoorlijks gedaan.” Hij heeft Zich zelven tot de Messias, de Zoon Gods gemaakt; maar ook hierin heeft Hij niets onbehoorlijks gedaan. Hij heeft de vermoeiden en belasten gezegd: “Ik zal U rust geven” – meer dan een mens kan doen; en ook hierin heeft Hij niets onbehoorlijks gedaan. “Opdat gij allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren”, hierin heeft Hij goddelijke eer geëist en ook hierin heeft Hij niets onbe­hoorlijks gedaan.

Hij zegt “Here” en daarmee eert Hij Jezus als zijn Heer.

 “Gedenk mijner” niet: “Geef mij plaats aan Uw rechter­hand”. Doch: wijd één enkele gedachte van U aan mij. Herinner U, dat er naast U aan het kruis een arme zondaar heeft gehangen, dat zal mij genoeg zijn.

 “Uw Koninkrijk; aan geen aards rijk valt meer te den­ken. “Uw Koninkrijk”. – Hij spreekt dus Christus aan als Koning. Vergelijk met deze schitterende daad des geloofs in de duisternis het geloof der apostelen en ’s mans vroeger slecht leven, en vraag dan: is ooit zulk een geloof gezien op aarde? De schitterendste parel van Christus’ kroon vindt hij in de donkerste nacht.

Nabij de hel en nog behouden.

Rotterdam  W. Dubbelda

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt (9) door Schreuder

Na hem kwam Ds. Barth, ook een man met grote gaven, maar heel anders van aard dan Machtolf. De man, die toen de “verlichting” het geestelijke leven verdonkerde in het begin van de 19e eeuw, met inzet van alles zich heeft ge­geven aan de vernieuwing en verfrissing van de evangelie­verkondiging. Hij is de stichter van de grote Christelijke uitgeverij in Calw, die school- en leesboeken uitgaf ter ver­vanging van de miserabele surrogaten van geestelijk voedsel, waarmede de hongerige het moesten doen. Hij schreef de “Twee maal 52 Bijbelse verhalen”, voor iedere week een uit het Oude en Nieuwe Testament dat in 65 talen is ver­taald.

Zo werd hij zendeling van Möttlingen uit, over een wijd veld, dat begon bij zijn catechisanten. In een kring zaten ze om hem heen, de meisjes brachten hun spinnenwiel mee. Met hen zong hij, las de bijbel, zocht Jezus. Toch is het werk van deze grote man vastgelopen, juist op de grootheid ervan.

Barth’s preken waren geladen en hevig als de slag van een zwaard; maar ze vermoeiden de regelmatige toehoorders, die werden immuun voor deze kracht en sliepen in. “Dik­wijls ontzinkt me de moed”, schrijft hij, “en komt de gedach­te in me op, dat ik op een andere plaats meer zou kunnen doen, en voor de dood gepreekte Möttlingers zou het beter zijn, als ze nog eens een tijd geestelijke honger zouden moe­ten lijden

Het geestelijk krachtige drinken ze als Russen hun brande­wijn: men merkt niets aan hen. Ze hebben genoeg van de week van het evangelie”. Het kwam tenslotte zo ver, dat men sliep onder de preek en de jongens er zaten te kaarten.

Barth wilde weg, te meer daar zijn werk buiten zijn ambt zoveel vruchten gaf en men hem in de wereld van de in- en uitwendige zending hoog nodig had. Hij ried de Möttlingers aan de Koning te verzoeken Blumhardt te beroepen.

Een geleerde ging heen, een strijder kwam in zijn plaats. “Wees trouwer dan ik, en wees gelukkiger dan ik, zei Barth bij het afscheid.

De gemeente, die een goede naam had allerwege om zijn rust en vrede, zou oorlogsterrein worden.

Een jonge dominee staat nu voor zijn eerste gemeente, samen met zijn vrouw. Twee maanden na zijn intrede is hij met Doris getrouwd. Het lijkt alles mooier dan het is: op Möttlingen ligt de zware last van dode vroomheid, machinale kerkelijkheid, verstands-christendom. Daarbij komt, dat een groep gemeenteleden hun verering voor Barth toonden in een stugge houding tegenover zijn opvolger.

Barth heeft het hem niet gemakkelijk gemaakt. Met de goede bedoeling Blumhardt de eerste tijd in zijn gemeente­werk terzijde te staan, bleef hij in feite dominee van Mött­lingen, bemoeide zich met allerlei en hield zo een band met de gemeente aan, die beter verbroken had kunnen worden.

Dankzij hun grote vriendschap is in deze tijd geen wrij­ving ontstaan; het wordt nergens gezegd, maar we begrij­pen dat Blumhardt, van nature een spontaan handelend man hier menigmaal in stilte heeft moeten buigen en op zij gaan.

Telkens kreeg men de gelegenheid tot vérgelijk en dan won Barth het. Twee grieven had men vooral tegen de beginneling: hij kon niet preken en hij maakte geen onder­scheid tussen vromen en afvalligen.

Toen hij student was heeft iemand hem met “echt origi­neel” getypeerd. In zijn preken was hij dat zeker. Hij was onder alle omstandigheden zo zeer dezelfde, dat de kansel hem niet tot andere stijl kon brengen na het gesprek thuis of buiten. Zijn preken was spreken, zoals hij altijd deed. Hij was eigenlijk bang voor de kansel, omdat hij wel wist, dat wat van die plaats af gespreken wordt, vaak beschouwd wordt als te zijn theologisch vakmanschap.

Een dominee is er nu eenmaal voor om die dingen ’s Zon­dags te zeggen. In “Predikt het evangelie” denkt Jezus niet in de eerste plaats aan dominee en kansel en Zondag, maar aan het woord in een gesprek, waar een vol hart getuigt van wat de Heer, die leeft, vermag. Op en onder de kansel was hij dezelfde: geheiligd in zijn woord. “Bij al mijn pre­ken wil ik alleen maar de tekst verklaren, aanschouwelijk maken.

Zo zullen mijn preken niet meer geven dan een re­productie van de tekst, van de geschiedenis en van de woor­den des Heren. Wat de tekst me in handen geeft, bespreek ik; wat hij me niet geeft blijft achterwege, dat wordt be­waard voor een andere tekst.

Als je mijn preken gemoedelijk noemt doe je groot on­recht. Donderen doen ze niet dat is zo. maar ze bevatten veel ernstigs en veel dat te denken geeft ook heel iets nieuws”.

Zo schrijft hij jaren later aan een jongeren vriend, die hem verwijt, dat hij te veel op de achtergrond blijft te weinig te velde trekt tegen allerlei misstanden. Anderen durven te zeggen wat de wereld moet horen – Blumhardt is te gemoe­delijk. Hoe weinig heeft deze jonge man begrepen van zijn onafgebroken, verbeten strijd tegen het taaie en lauwe onge­loof, tegen de grootsten vijand van een kinderlijk volgen van Jezus: het alles al lang weten, de doofheid des harten. Blumhardt is zijn roeping trouw gebleven niet de boetpre­diker van grote allure is hij geworden, niet de machtige re­denaar, die donderpreken doet daveren door de wereld; hij was bang, dat zijn mensen zouden gaan huiveren van ge­not en onbekeerd zouden blijven.

 

Dagelijks brood.

Zondag 30 Maart.

Maar zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is. Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hebben op gelijke wijze als Adam overtrad (Rom. 05:13b-14).

Voor de wetgeving werd de zonde de mens niet toege­rekend met de dood Immers er was niet, gelijk bij Adam, de overtreding van een bekend gebod. Toch zijn ze allen van Adam tot Mozes gestorven. Hoe kan dat?

Vers 14b geeft het antwoord. Wij worden gerekend in Adam te hebben gezondigd. Wij hebben deel aan zijn over­treding.

Is dit niet onredelijk? Neen, want deze wet van onze beslotenheid in een hoofd is, zoals we reeds zagen, een wet die steeds en overal in het menselijk leven haar toepassing vindt. Ze is een uitvloeisel van Gods genade. Zó alleen immers kan Hij ons de gerechtigheid van Christus toe­rekenen. Gelijk Adams’ zonde hen werd toegerekend, die niet op gelijke wijze wetsovertreders waren, zo wordt de gehoorzaamheid van Christus hen toegerekend, die door het geloof in Hem begrepen zijn. Lezen: (2 Kor. 05:16-21).

 

Maandag 31 Maart.

Adam… die een beeld is van de komende. (Rom. 05:14).

Hier vindt de vraag: “Hoe kan ik als rechtvaardige door God beschouwd worden? Ik een zondaar?” haar heerlijk antwoord. Zó als ik een gevallene, een verdoemde werd toen Adam mijn eerste hoofd viel, en zoals toen de dood ook over mij heerschappij kreeg, zó werd ik, toen Christus mijn tweede Hoofd werd, voor God een rechtvaardige en kreeg ik het recht op het zalig, eeuwig leven.

Wat Adam deed, deed ik, wat Christus volbracht, is door mij volbracht. Dit is de goddelijke wet der toereke­ning. (Rom. 08:03-04).

Doch zoals ik door mijn zonden toonde mijn eenswillendheid met Adam, zo moet zich in mijn rechtvaardige daden mijn eenheid met Christus openbaren.

Wij zijn óf onder het hoofd Adam, of onder het hoofd Christus.

Zalig hij die kan getuigen: Christus is mijn hoofd. Door Hem ben ik voor God een rechtvaardige.

Lezen: (Kol. 03:05-17).

 

Dinsdag 1 April.

Maar het is met de genadegave niet zó als met de val, want, indien door de val van dien éne zeer velen gestorven zijn, veel meer is de genade Gods en de gave bestaande in de genade van de énen mens Jezus Christus, voor zeer velen overvloedig geworden. (Rom. 05:15).

Paulus wijst er nu op, dat wat ons in Christus werd ge­schonken oneindig hoger ons opheft dan wij door Adam gevallen zijn.

Tegenover de val staat de gave der genade, die zeer overvloedig is over ons.

Tegenover de mens Adam, ons eerste hoofd, staat Chris­tus, de Zoon Gods. In Hem krijgen wij het heerlijkste en hoogste wat God ons schenken kan. Door deze genade worden we niet weer gelijk aan Adam, doch veel rijker. Adam kreeg het leven onder voorwaarde van gehoorzaam­heid, doch wie in Christus het eeuwige leven krijgt, krijgt het onvoorwaardelijk. Deze gemeenschap met Christus zal echter altijd in onze goede daden tot openbaring komen. Deze daden zijn de noodzakelijke vruchten des geloofs. Lezen: (Joh. 15:01-08).

 

Woensdag 2 April.

Want het oordeel leidde van één zonde tot verdoemenis, maar de genadegave van vele zonden tot rechtvaardiging. (Rom. 05:16).

Toen God Adam moest straffen had Hij met één zonde te doen, nu echter zijn de zonden ontelbaar. Een vuile stroom van misdaden gaat over de wereld. Hierin toont zich nu ook de genade sterker dan het oordeel: terwijl reeds één zonde de verdoemenis bracht, doet God door de genade in Christus deze ontelbare zonden in rechtvaardig­heid eindigen. Van allen, die in Christus geloven, zijn de zonden aan het kruis gedragen. Zij zijn voor eeuwig ge­rechtvaardigd.

Zullen we dan, in plaats van deze wet der toerekening hard te noemen, niet juist God prijzen om deze wet, die het Hem mogelijk maakt om ons te rechtvaardigen zonder zelf onrechtvaardig te worden? Lezen: (Ps. 103:001-014.

 

Vrijdag 4 April.

Derhalve, gelijk het door één zondige daad voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. (Rom. 05:18).

De daad van gerechtigheid, die Christus volbracht, had, evenals de zondige daad van Adam, betrekking op alle mensen. Ja, terwijl de daad van Adam niet geschiedt met het oog op het nageslacht, stierf Christus bewust voor de zonden van het gehele menselijk geslacht. Hij is een verzoe­ning voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld (1 Joh. 02:02).

Zoals wij echter door onze zonden onze eensgezindheid toonden met de zonde van Adam, zo moeten wij door onze geloofsdaad de zijde van Christus kiezen.

De verdoemenis strekt zich uit tot allen, hoewel niet allen verdoemd worden, zo strekt zich de gerechtigheid van Chris­tus uit tot allen, hoewel niet allen gerechtvaardigd worden.

De genade wordt ieder aangeboden, het aannemen is vrij, wie wil mag komen en het water des levens nemen om niet. Lezen: (Openb. 22:11-17).

 

Zaterdag 5 April.

Gelijk door de ongehoorzaamheid van dien enen zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van dien anderen zeer velen rechtvaardi­gen worden. (Rom. 05:19).

Zeer velen zullen gerechtvaardigd worden. Want hoewel zij over de wereld verspreid zijn en vaak zeer eenzaam zijn tussen de ongelovigen zullen zij toch straks een schare zijn, die niemand kan tellen.

Wie weigert Christus als zijn Hoofd te erkennen stelt zichzelf buiten deze stroom van goddelijke weldaden. Het evangelie is of een levensgeur ten leven, óf een doodslucht ten dode.

Met hoeveel vrijmoedigheid mogen wij, die Christus aan­vaardden tot God naderen. Zo doemwaardig wij in Adam waren, zo rechtvaardig zijn wij in Christus. God, die ons de weg tot bet Paradijs niet kon openstellen, kan ow nu deze niet weigeren. Hetzelfde recht dat ons veroordeelde, geeft ons nu het recht van toegang als kinderen.

Maakt deze dag vrijmoedig gebruik van Uw rechten, die in Christus u toekomen. Dan alleen zijn wij “het huis Gods” (Heb. 03:06). Lezen: (Ef. 03:08-12.

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).