Eén plant met Christus
“Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding.”
(Rom. 06:05).
De dood en opstanding van onze Here Jezus Christus worden met recht genoemd het fundament van ons Christelijk geloof. Zullen wij ooit genoeg daarover kunnen denken, spreken of lezen? De heerlijkheid van Pasen ligt in deze wonderbare heilsfeiten verborgen. Jezus gestorven, maar ook opgestaan. Het moet daarom ook maar niet een oppervlakkige kennis zijn van deze heerlijke waarheden, maar een dagelijkse ervaring. De Heilige Geest is in ons gegeven om deze waarheden niet alleen te bevestigen, maar tot een beleving te maken. Want één plant geworden te zijn in de gelijkmaking Zijns dood, wil en kan ook niet anders zeggen dan één plant geworden zijn met Hem in Zijn opstanding.
Goede Vrijdag en Pasen doen ons heel diep buigen voor onze Hemelse Vader en Hem danken voor Zijn onuitsprekelijke liefde ons geschonken in de gave van Zijn enige Zoon, onze Heiland en Verlosser Jezus Christus. We verheugen ons in de Pinksterervaring, danken God, dat de Heilige Geest ons niet alleen heeft wedergeboren, maar dat we ook een ervaring mogen genieten, die in volle overeenstemming is met wat de eerste Christenen ervaarden, namelijk de Doop in de Heilige Geestes. Maar we zouden ons nooit in Pinksteren kunnen verheugen, als we niet eerst Goede Vrijdag en Pasen hadden beleefd. Geen Pinksteren zonder Golgotha, kruis en dood en een ledig graf.
We lezen in Gods Woord: “want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was (Joh. 07:39). En als Jezus over Zijn aanstaand lijden spreekt dan spreekt Hij er niet over als over een noodlot, dat nu eenmaal moet gebeuren, maar als een verhoging. “En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken” (Joh. 14:12). “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden” (Joh. 03:14).
De verhoging van Jezus, daaraan ging vooraf Zijn dood, maar ook Zijn opstanding. En voor ons, als Zijn kinderen, is er geen andere weg, als deze weg te volgen, die de Heiland ons voorgegaan is. De Heilige Geest is in onze harten gezonden om deze heerlijke waarheden tot een echte beleving te maken. Wanneer wij niet toelaten, dat de Heilige Geest ons dit leert, dan zullen wij spoedig ervaren, dat ons geestelijk leven krachteloos wordt en dood. Met ontzag spreekt de apostel Paulus over de dood en opstanding van Christus, niet alleen als een geschiedkundig feit, maar als een werkelijke, dagelijkse beleving.
Dit was de ervaring van Paulus, toen hij tot bekering kwam, het werd een innerlijke kracht en beleving en niet alleen voor zichzelf, maar voor allen. Het komt telkens weer uit in zijn prediking en zijn brieven: “Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding: Zijn dood gelijkvormig wordende” (Filip. 03:10).
Dit was de ervaring ook van Paulus, toen hij tot bekering kwam, geen dode vorm, maar een innerlijke kracht en beleving en niet alleen voor zichzelf, maar voor allen. Het komt telkens weer uit in zijn prediking en zijn brieven: “Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding; Zijn dood gelijkvormig wordende” (Filip. 03:10).
Een diep geestelijk leven kan dan alleen bestaan, wanneer wij deze geestelijke waarheden hebben verstaan en begrepen en het ook mogen beleven. Men kan nog zo zuiver geloven in de dood en opstanding van Christus, zoals duizenden Christenen dat doen en het toch niet als een beleving ervaren, we staan er buiten en missen daardoor de kracht in ons leven. De letter doodt, maar de Geest maakt levend. Het is in de dood van Christus, dat we onze verlossing hebben gevonden, maar in de opstanding van Christus vinden wij de kracht, om dit leven der verlossing uit te leven. Hoe meer wij verstaan één plant met Christus te zijn in Zijn dood, hoe rijker ons leven zal worden in het één zijn met Hem in Zijn opstanding.
“Ik ben met Christus gekruisigd (dood); en ik leef (opstanding), doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij (Gal. 02:20). Praktisch Christendom is geen reformatie, neen, het is een Goddelijke creatie, een nieuwe schepping in Christus. Hoevelen mensen worden niet bewogen als zij een ogenblik over de dood van Jezus denken, maar het is geen kracht in hun leven, het doet hen de wereld niet afsterven, het doet hen ook niet triomferen over de zonde, ziekte en dood. Neen, daar is iets anders voor nodig. Eerst moet er een sterven komen, wil er sprake van een opstandingsleven zijn. Als wij met Christus sterven aan het kruis en der wereld afsterven, dan staan we ook op in nieuwigheid des levens. Christus leeft nu het opstandingsleven door en in ons: “opdat Christus door het geloof in uw harten gaat wonen.” Menselijk verstand en vernuft verstaan dit niet, maar het geloof ziet in Hem onze Heiland, al die mogelijkheid verborgen. Doch alleen als we één plant met Hem geworden zijn, is dat mogelijk. “Houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Here” (Rom. 06:11).
Calvarie is op natuurlijk gebied maar een heel kleine heuvel, maar geestelijk steekt het boven alles uit. Elk pad van ons geestelijk leven begint bij de heuvel Golgotha en wanneer wij dat maar in het oog houden, dan zullen we voort geleid worden van kracht tot kracht. Wees een gekruisigde in alles wat betrekking heeft op het vlees en de wereld en gij zult een opstandingskind zijn. Oppervlakkig beschouwd is er niet veel aantrekkelijks aan dit met Christus in de dood gaan, maar weet u, de dood heeft ook niets aantrekkelijks. Ge kunt een dode nog zo mooi maken, maar door dit alles komt er geen leven. Indien wij de diepe betekenis verstaan, die de Heilige Geest ons alleen kan leren, omtrent de dood en de opstanding van Christus, dan hebben wij tot op zekere hoogte het geheim verstaan van het Goddelijke leven van Christus toen Hij zei: “Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, dan blijft het alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort” (Joh. 12:24).
Hier vinden wij het geheim van zielen winnen, het geheim van een vruchtbaar leven, niet bekend als zodanig, maar toch niet minder de waarheid: sterven aan onszelf, cm vruchten voort te brengen, vruchten die de Vader zullen verheerlijken. Als wij zo Goede Vrijdag en Pasen hebben verstaan, dan kan ook Pinksteren tot een rijke zegen worden.
P.K.
Het Zionisme
Zie, Ik zal ze verzamelen uit al de landen, waarheen Ik ze zal verdreven hebben. (Jer. 32:37).
Het is dit jaar juist een halve eeuw geleden, dat’ in Basel het eerste Zionistische congres gehouden werd. Dit was het begin van een beweging, die de uitdrukking is van hetgeen in het hart van vele Joden leeft. Het ‘is het verlangen om in Palestina een eigen woonplaats te bezitten, die publiekrechtelijk gewaarborgd is.
Na een periode van bijna tweeduizendjarige vervolging, verdrukking, ontnemen van recht en versmading is het Joods nationaal bewustzijn tot ontwaken gekomen en wenst de Jood een stuk grond, dat hij zijn vaderland kan noemen, dat hem in de vreemde beschermt en dat een toevlucht zal zijn bij elke verdere vernedering, die hij in het Galoeth moet ondergaan.
Het ontstaan der Zionistische beweging is onlosmakelijk verbonden met de naam Theodor Herzl, een Hongaarse Jood. Als journalist woonde deze het beruchte Dreyfus proces bij. Dit toonde hem de noodzakelijkheid dat de Joden als volk recht hadden op een eigen levensgemeenschap zoals ieder ander volk. Naar aanleiding van deze idee schreef hij zijn boek “De Jodenstaat”, dat in 1896 verscheen. Hierin wist hij nog niet of Argentina dan wel Palestina het vaderland moest worden. Maar het duurde slechts een jaar of de Zionisten wezen reeds een aanbod van Engeland af, dat het Oeganda-gebied in Brits Oost-Afrika tot hun beschikking wilde stellen voor massale emigratie. Nadien is hierover nimmer meer bij de Joden gediscussieerd. De bodem van Palestina met haar duizendenjarige historie, met haar geestelijke geschiktheid, blijft voortaan de enige aanvaardbare oplossing.
Als dan ook voor enkele maanden in Nederland voorstellen gedaan worden om talrijke Joden naar Suriname te doen emigreren, wordt dit zonder meer door hen van de hand gewezen en vergelijkt men dit smalend met een soortgelijke maatregel van de N.S.B., die de Joden naar Papoea- land wilde doen verhuizen.
Al spoedig begon de eerste Alijah (het optrekken) naar Eretz Israël, dat toentertijd nog onder Turks bestuur stond. Men vormde op verschillende plaatsen kolonies, die de kern moesten vormen voor latere immigratie. Nog ligt de kracht van het Zionisme in de nederzettingen. Een kolonie moet een dorp worden, een dorp een stad met een Joodse bevolking en op Joodse grond gebouwd. Hoewel uiteraard de meeste Joden, zoals in elk beschaafd land, in de steden wonen, vormt de landaankoop het begin van de verjoodsing van het land. Dit is echter bijna altijd bemoeilijkt door de diverse regeringen. Door het wanbestuur der Turkse regering en’ de onbekwaamheid der toenmalige kolonisten, die immers al zoekend en tastend zich een levensbestaan moesten verzekeren, was dit alles voor 1914 zeer onbetekenend.
Het veranderde na de verovering van Palestina in de vorige wereldoorlog door Engeland. Het Baseler program, dat een tehuis voor Joden voorstond op de grondslag van kolonisatie door Joodse landbouwers en industriële arbeiders werd door de Engelse regering ondersteund.
2 Nov. 1917 ontving Lord Rothschild, een der voornaamste financiers van het Zionisme, een schrijven van Lord Balfour namens de Engelse regering. Hierin werd medegedeeld, dat de regering van Z.M. met een welwillend oog de oprichting van een nationale woonstede voor het Joodse volk in Palestina gadesloeg en zoveel mogelijk maatregelen zou treffen om de totstandkoming van dat doel te vergemakkelijken.
Op grondslag van deze verklaring werd Palestina na de vorige wereldoorlog onder Engels mandaat gesteld.
Sindsdien is er heel wat in deze welwillende houding veranderd en de Joden beschuldigen Engeland niet ten onrechte van woordbreuk.
In Februari van dit jaar verklaarde Bevin dat hij geen definitie kon geven van een Nationaal Tehuis en dat Lord Balfour dood was!
Het aantal Joden steeg in de jaren rond 1917 van 30.000 tot 80.000. Zij vormden toen ongeveer 10% der bevolking. Hiervan leefden slechts 12.000 personen in de kolonies en hielden zich hiervan maar 7500 met de landbouw bezig.
Deze kolonisten voerden een schier hopeloze strijd tegen de Arabische concurrentie. Het levenspeil der Arabieren is immers oneindig veel lager dan dat der Europese immigranten. In 1921 schreef Jacob Israël de Haan; “De Arabische bevolking is welvarend. Zij zijn het, en, niet de Joden die het koren verbouwen, die de groenten leveren. Op de markten van Jeruzalem ziet men geen Joodse, aanvoer. Evenmin te Jaffa, dat toch bij de Joodse kolonies ligt. Hij eindigt deze tirade: De meerdere welvaart en de mindere sterfte zullen de Arabische bevolking vaster maken in tal en macht.”
Hoe zijn de toestanden veranderd! De Joodse kolonie te Jaffa werd binnen vijfentwintig jaren tot een stad van ruim 200.000 inwoners. Op de grote zandvlakte langs de zee verrees Tel Aviv, de rijke handels- en industriestad. Jaffa bleef een onbetekenend Arabisch havenstadje, Tel Aviv (lenteheuvel, een woordspeling op Tel-Abib uit (Ez. 13:15) werd een moderne stad met prachtige bankgebouwen, fabrieken en moderne flatwoningen. Er staan moderne synagogen en een schouwburg is juist voltooid. Het is een stad waar de Zaterdag de algemene rustdag is, ook al heeft men natuurlijk de sabbatschenders, die juist deze dag gebruiken om op het strand te gaan baden of te voetballen op één der vele velden.
De bevolking van Palestina telt momenteel 1.200.000 inwoners, waaronder 700.000 Joden. Voorwaar een opmerkelijke groei, gezien de tegenwerking op alle gebied. Hiervan werken ruim 100.000 Joden in de landbouwbedrijven. De voornaamste kolonies vindt men in de Emek (dal) van Jizreël, in boven-Galilea, langs de kust van de Middellandse zee, de vlakte van Saron en de vlakte van Sefela.
In de laatste jaren is men ook begonnen om de Negev, het Zuiderland, te koloniseren en vruchtbaar te maken. Moest men in 1925 nog schrijven dat nog geen 10% van het land Joods eigendom was, thans is een zeer groot gedeelte van het land genationaliseerd, en wel zonder bemiddeling van de staat.
Van beslissende invloed is hierin het Joods Nationaal Fonds. De kostprijs van het J.N.F. land bedraagt alleen reeds ƒ 30.000.000, terwijl de marktwaarde het drievoudige bedraagt.
De pachtgelden leveren reeds een ƒ 800.000 per Jaar op. Deze stichting kocht ook de Scopusberg in Jeruzalem, waar de beroemde Hebreeuwse universiteit staat. Zelfs in vroeger volkomen Arabische gebieden is het J.N.F. doorgedrongen, doch de gevaren zijn groot. Dit te meer, omdat de politieke belangen van Engeland gebaseerd zijn op Joods grondgebied.
Het beste bewijs daarvoor is de Negev. (Gen. 24:62). Dit woestijngebied is door de vestiging van zeventien Joodse kolonies Joods bezit geworden. De landwetten, die grondaankoop verbieden, dreigen noodlottig te worden. Toch heeft men deze laatste jaren nog een gebied, zo groot als onze Noordoostpolder, er bij gekocht.
Dit kost veel geld, veel sigaretten en veel kopjes koffie, zegt ergens een Joodse leider van het J.N.F.
Zonder de hulp van de ontzaglijke giften, zonder de drie miljoen pond, die het buitenland verleden jaar opbracht zou men de noodzakelijke machines nimmer kunnen invoeren. Indien er bij een te grote immigratie (wat we hopen, dat plaats zal grijpen) zich werkeloosheidsproblemen zullen opdoen, dan zal ook het J.N.F. als de grootste werkgever op grote schaal bebossingsobjecten ter hand nemen. In de afgelopen jaren is dit uitgesteld vanwege het gebrek aan werkkrachten, hoewel het aantal bomen van drie tot vier miljoen steeg. (Op de bergen van Efraïm werd het door Nederland opgebrachte Westerweel-woud met bijna 9000 bomen geplant).
Zonder deze financiële steun zou de sombere voorspelling van Jacob Israël de Haan bewaarheid zijn geworden. Thans werkt men echter met de modernste middelen en verschaft men de kolonisten de kosten van het gereedmaken van het land. Hierdoor heeft Palestina een tweeërlei economie, die elkander op de duur niet verdragen. Er is een Joods kapitalistisch landbouwbedrijf en er zijn primitieve boerderijen der Arabieren. Inmiddels profiteert natuurlijk ook de Arabier van de wegen, het transport, zonder dat hij zich tot het niveau der moderne cultuur weet op te werken.
De Effendi, de grondbezitter weet geen andere wijze om zijn kapitaal te beleggen dan in de grond. Hij mist het initiatief tot het vestigen van industrieën en is er onbekwaam voor. Het gevolg is dat de Fellah, de Arabische proletariër blijft. De Joden daarentegen hebben reeds 8000 industrieën in Palestina en voortdurend worden deze uitgebreid. Door de betrekkelijke hogere levensstandaard der Palestijns Arabische bevolking t.o.v. de omringende landen, heeft men ook een immigratie van Arabieren naar Palestina, die door de Engelse regering niet belet wordt.
Van hart tot hart
Lieve vrienden,
Sinds mijn laatste brief hebben enkelen van u mij geschreven, waar ik mij hartelijk over verheug. Soms heb ik het gevoel, dat ik mijn correspondenten persoonlijk ken, dat er echte banden van vriendschap en liefde tussen ons zijn. En dat zijn er ook inderdaad. Zijn wij als kinderen van God niet leden van één huisgezin? En zijn degenen, die de Heiland nog niet gevonden hebben, ons niet lief om de wille van Hem, die Zijn leven heeft gegeven, om ze tot de Vader te brengen?
Ik beloofde de laatste keer, dat de brief van zuster M. te G. aan de beurt zou komen. Belofte maakt schuld, en dus begin ik met de beantwoording van haar brief. Onze zuster stelt mij twee vragen: Hoe kan men deze beide teksten met elkander in overeenstemming brengen: “Zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt die heeft het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige.”
“Indien iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn.”
“Ik behoor,” schrijft onze zuster, “die de Bijbel als Gods Woord in zijn geheel aanvaarden, maar wat moet ik nu van dat haten denken? We moeten toch onze naasten liefhebben, laat staan onze ouders, broers, zusters, kinderen. En hoe streng slecht zorgen voor ons gezin ons aangerekend wordt, zien we uit de eerste tekst.”
Ik voeg hier gaarne nog een derde tekst bij: “Al ware het, dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheid en al de wetenschap, en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en had de liefde niet, zo ware ik niets”. (1 Kor. 13:02).
Er is één gebod des Heren, dat het eerste en het grootste gebod is: de liefde.
Waarom zegt dan de Here Jezus, dat we moeten haten? Kenners van de oorspronkelijke taal van het N.T. zeggen ons, dat dit “haten” niet bedoeld is als: gevoelens van haat koesteren, maar als: “doen achterstaan bij”. Zodat onze tekst hierop neerkomt: “Als iemand niet alles hier op aarde minder liefheeft dan Mij, die kan Mijn discipel niet zijn.”
Stel U het geval voor van een kind, dat geen rekening houdt met de tegenstand van zijn ouders tegen zijn bekering. Hij heeft zijn vader en moeder innig lief, maar Jezus gaat hem boven alles. Om de Heiland te volgen, moet hij de liefde tot de zijnen gering achten. Maar datzelfde kind, juist omdat het een kind Gods geworden is, zal de eerste zijn om zijn ouders te eren en te eerbiedigen, in alles, wat niet des gewetens is. Hij zal hun zijn liefde tonen door zijn voorkomendheid, zijn bereidheid, ze te helpen, zijn gehoorzaamheid. Een kind, dat Jezus toebehoort, is een beter kind, dan een ander.
Jeanne d’Arc had een lijfspreuk, die het de moeite waard zou zijn tot de onze te maken: “Sire Dieu premier servi!” wat ik zou willen vertalen door: “God gaat in alle dingen voor!”
Het is mogelijk, dat wij, door God in alle dingen te laten voor gaan, degenen, die wij liefhebben, moeten bedroeven, of ergeren, of van ons vervreemden. Dat kan hartbrekend zijn. Maar het moet. Want wie iets of iemand boven de Heiland stelt, kan Jezus’ discipel niet zijn.
Misschien wordt deze brief gelezen, door iemand, die zich niet bekeren wil, omdat zijn moeder er tegen is, of omdat hij er klanten mee verliezen zal, of omdat hij er de liefde van zijn beste vriend mee zou verspelen. Goed, gij behoudt dus de liefde van Uw moeder, de gunst van Uw klanten, de genegenheid van Uw vriend. Maar dat alles zal, U op de grote dag van geen nut zijn. Alleen de liefde van Jezus kan U verlossen van het oordeel. Bedenk de dure prijs, die Hij betaald heeft voor Uwe zaligheid. En laat het ook voor U waar worden: “De Heiland gaat in alle dingen voor!”
Onze zuster uit G. stelt nog een tweede vraag: “Hoe kan men met blijdschap de Dag des Heren verwachten, als die voor zovelen een eeuwig oordeel medebrengt?” Hierover willen wij het hebben in een volgende brief, want ik zou gaarne hierop iets dieper ingaan.
Met hartelijke groeten en heilbede,
De Uwe in Christus blijden dienst,
Joh. H. Ekering.
Het eerste boek van het Oude Testament eindigt met de woorden:
en men leidde hem in een kist in Egypte”,
het laatste boek met de vloek: “opdat Ik ‘niet kome én de aarde met de ban sla”.
Het eerste boek van het Nieuwe Testament eindigt met de belofte: “Ziet Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld” en het laatste boek met de zegen: “De genade van onzen Here Jezus Christus zij met u allen”.
Dagelijks brood.
Zondag 20 April
Dit weten wij immers, dat onze oude mens eenmaal gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn. (Rom. 06:06).
De oude mens is ons leven onder het hoofd Adam, de nieuwe mens is ons leven verbergen in Christus bij God. Alleen wanneer we wedergeboren zijn kunnen we spreken van de oude mens. Het natuurlijke leven zoals het in alles onderworpen is aan de heerschappij der zoude, noemt Paulus hier “het lichaam der zonde”. Dit leven is met Christus gekruisigd, d.w.z. het heeft zijn macht over ons verloren. Welk een zegen ligt er in dat woordje “mede”. We zijn mede-gekruisigd, mede-gestorven, mede-begraven, mede-opgewekt, mede-opgestaan tot een nieuw leven. Er is een scherpe scheiding tussen wat voor en na deze opstanding in Christus plaats vond. Wij waren eerst slaven der zonde, we zijn thans slaven der gerechtigheid. De kracht der zonde, die de oude mens overheerste, is thans gebroken. Laat ons in deze vrijheid met blijdschap en… voorzichtigheid wandelen.
Lezen: (Ef. 04:17-24).
Maandag 21 April.
Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. (Rom. 06:07).
De zonde heeft een geweldig recht op ons. Wij moeten haar loon betalen. Dit loon is onze dood. Wie gestorven is, heeft de tol aan de zonde betaald.
Doch de zonde heeft op u, die Christus toebehoort, geen enkel recht meer. In Christus zijt gij immers gestorven en van een dode is niets meer te vorderen. Christus heeft voor u betaald en nu zijt gij vrij. Dit is een heerlijke, goddelijke vrijheid. Doch hoe dwaas is hij, die deze vrijheid gebruikt om zich opnieuw onder de heerschappij van de zondemacht te stellen. Dit is Christus opnieuw kruisigen. Laat ons iedere dag, ook vandaag, bewust de levensgemeenschap met Christus zoeken. Alleen dan zijn wij gestorven aan de zonde.
Lezen: (Gal. 05:16-26).
Dinsdag 22 April.
Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven. (Rom. 06:08).
Niet alleen zijn wij met Christus gestorven, wij zijn ook met Hem opgewekt tot een nieuw leven. Dit nieuwe leven is niet ons deel door de magische kracht van de doop of door een of andere mystieke ervaring, doch slechts door het geloof. In het geloof leggen wij vrijmoedig de hand op deze heerlijke woorden en God maakt het werkelijkheid aan ons.
Er staat niet, dat ge u moet beijveren om het nieuwe leven deelachtig te worden, neen, Paulus zegt. dat wanneer we met Christus gestorven zijn, dit nieuwe leven reeds ons deel is (Rom. 06:11). Dit te aanvaarden is een geweldige geloofsdaad. Doch vertrouwend, dat Gods kracht, waarmee Hij Christus uit de doden heeft opgewekt ook in ons werkt, durven we dit woord op ons toe te passen.
Lezen: (2 Kor. 04:07-15.
Woensdag 23 April.
… daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood heerst over Hem niet meer. (Rom. 06:09). De vastheid van ons geloof, dat God in ons het nieuwe leven is begonnen, is de belofte, die in Christus werkelijkheid werd: Hij is uit de doden opgewekt en sterft niet meer. Over Hem heeft de dood geen macht meer.
Donderdag 24 April.
Want wat Zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor God. (Rom. 06:10).
Christus is de zonde eens voor al gestorven. Die betekent natuurlijk niet, dat Hij ooit voor de zonde heeft geleefd en bij de dood ophield te zondigen. Geen zonde heeft ooit Zijn leven bezoedeld. Doch wel kwam Hij steeds weer met de zonde in aanraking en droeg de gevolgen ervan. Ja, aan het kruis kwam de zonde der ganse wereld als een stroom op Hem af. Al die zonde heeft Hij als in Zich opgenomen, zodat Hij geheel zonde is gemaakt voor ons. (2 Kor. 05:21b).
Nu echter heeft Hij niets meer met de zonde te maken. Dit ligt voorgoed achter Hem. Zijn stralend hemels lichaam is nu ver verheven boven ieders smet en verzoeking. Nu leeft Hij Gode: een hemels, ongestoord leven is Zijn eeuwig deel. Zo moeten ook wij nu reeds in Christus leven uit hemelse beginselen, volgens hemelse wetten en met slechts één doel: Gode te behagen. De kracht hiertoe ontvangen wij in gemeenschap met Christus. Iedere andere weg leidt tot diepe teleurstelling. Lezen: (Heb. 09:22-28).
Vrijdag 25 April.
Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. (Rom. 06:12).
Door het geloof met Christus verbonden, Rebben we het recht te geloven, dat we dood zijn voor de zonde. Niet de zonde is dood, doch ik ben in Christus gestorven. In dit zich vastgrijpen aan Gods onwankelbare belofte, ligt de kracht van onze nieuwe wandel. De zonde heeft geen recht meer op u. In dit geloof zult ge Christus’ kracht in u zien werken. Het is geen kwestie van ervaring of eigen krachtsinspanning, doch van het geloof dat wij voor God leven in Christus Jezus.
Wanneer dit geloof u ontbreekt, zijn al uw daden zondig. Want uit uzelf kunt ge geen goed doen. Al wat uit geloof niet is, is zonde.
Hier vooral zal in uw leven blijken of ge gelijk Abraham, hoewel dood in uzelf, tegen hoop op hoop uzelf vastklemt aan Gods belofte, gelovend dat Hij leven wekt en roept de dingen, die niet zijn, alsof ze waren.
Lezen: (2 Tim. 02:08-13).
Zaterdag 26 April.
Laat dan de zonde niet langer regeren in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerte zoudt gehoorzamen. (Rom. 06:12).
Het leven in het geloof, dat wij dood zijn voor de zonde, is een zeer smalle weg, waarbij iedere stap rechts of links grote schade aanbrengt. Aan de ene zijde dreigt het gevaar van klein geloof, dat we steeds op eigen kracht en werk zien en nooit de leven vernieuwende belofte Gods durven aanvaarden. Doch aan de andere zijde ligt het minstens even grote gevaar dat we menen, dat ons leven er nu niet meer zo op aankomt en dat het voldoende is te geloven, dat de zonde in ons gestorven is. Dan komt er een diep conflict tussen wat we belijden en de praktijk van het dagelijks leven. Dan wordt deze tekst misbruikt, opdat we in de zonde zouden kunnen blijven leven.
Slechts door van ogenblik tot ogenblik in het bewustzijn van eigen verdorvenheid zich vast te grijpen aan de belofte van de heilige tegenwoordigheid van Christus in ons, zullen we meer en meer naar Christus beeld veranderd worden.
Deze vernieuwing omvat ook ons lichaam. Dit lichaam moet een tempel zijn van de Heilige Geest. Immers ook dit lichaam heeft straks deel aan de opstanding en dient tegen die dag bewaart te worden, ’t lichaam is niet een neutraal terrein, het is ook bestemd voor de eeuwigheid.
Lezen: (Filip. 03:12-21)