Pinksteren nu

… en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord Gods met vrijmoedig­heid. (Hand. 04:31).

Wat wij nodig hebben, wij allen, is een machtige ver­vulling met Gods Geest. Dit alleen kan opnieuw de gemeente van Jezus Christus tot een levend en krachtig getuigenis brengen in de ontstellende nood van onze tijd.

De discipelen werden door de nood en hun gevoel van kleinheid opnieuw gebracht tot een vurig gemeenschappelijk gebed, enige tijd na hun vervulling op Pinksterdag.

We hebben genoeg geredeneerd en geconfereerd: het wordt tijd dat we weer eens gaan bidden.

Dit gebed kan geboren worden uit het sterke bewustzijn dat wij in de geweldige strijd tussen licht en duisternis niets betekenen zonder de alles overwinnende kracht van de Heilige Geest.

Wij moeten het zien dat het niet onze zaak is, doch de zaak van Jezus Christus, en dan zullen we met vrijmoedig­heid durven vragen om gaven en krachten die nodig zijn ter verheerlijking van Zijn Naam.

We vinden dit kostelijke gebed opgetekend in (Hand. 04:24-31) en het is goed dat we het samen doorlezen.

In de eerste plaats was er het sterke bewustzijn bij deze mannen en vrouwen dat ze, hoewel zelf onbetekenend, in directe dienst stonden van God, de Almachtige Heerser. Wij moeten ons bewust zijn, dat we niet voor één of andere richting of partij strijden, doch dat wij dienstknechten zijn van de levende God, de Schepper van hemel en aarde, tegen Wiens wil niets kan roeren of bewegen. Als een stroom van ongeloof de landen verdrinkt, als het wereldgebeuren onrust en verwarring brengt, als de kerken koud en lauw en de gelovigen hopeloos verdeeld zijn, wel dan is dit geen tegenvaller in de gang van Gods koninkrijk, neen dan is dit alles in de Schrift ons voorzegt en het mag ons niet klein of wankelmoedig maken, want al zijn tegen het heilig kind Jezus zowel Herodes als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël vergaderd, dan kunnen zij niets anders doen dan wat Gods hand en raad tevoren bepaald heeft dat geschieden zal.

Wie ongelovig op de afval der volkeren ziet, op de on­verschillige koudheid van vele gedoopte christenen zal moe­deloos het hoofd laten hangen en geeft het koninkrijk van Jezus Christus geen kans meer.

Doch als we zien op Hem die met ons is, dan kunnen we onverschrokken doorgaan, verzekerd dat Hij die met ons is, meerder is dan zij die tegen ons zijn.

Dit zal ons brengen tot gevoel van eigen onbeduidendheid en het sterke weten dat wij veel, veel goddelijke kracht nodig hebben. Dan zullen we bidden wat ook deze een­voudige mannen baden: dat wij met volle vrijmoedigheid het Woord mogen spreken en dat Zijn kracht weer open­baar worde.

Dit is het gebed om vervulling met de geest van vuur en kracht.

Niet om ons groot te maken, doch als de enige kracht die in deze bange strijd ons tot getrouwe dienstknechten kan maken.

Hoe zullen we zielen overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel anders dan door deze machtige werking van de Heilige Geest?

De discipelen smeken God: let op de dreiging der on­goddelijke machten en geef ons vrijmoedigheid en kracht.

Zij durven veel te vragen: of God Zijn hand wil uit­strekken tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus.

Zij kennen niet van die valse bescheidenheid die slechts aarzelend een zegen durft vragen.

Omdat zij weten dat zij niet voor eigen eer of voordeel doch voor Gods zaak strijden.

Zou het niet zijn, omdat we zo veelal in eigen wijngaard aan ’t werk zijn dat ons gebed zo krachteloos is?

’t Gaat niet om ons, niet om onze kerk of groep, we staan midden in de wereldomvattende strijd tussen God en de satan, tussen licht en duisternis, tussen evangelie en zondedienst.

’t Gaat om de verheerlijking van Gods Naam! Daarom zullen ook wij mogen vragen om kracht, om gaven, om alles wat dienstbaar is in deze strijd.

Genezingen, tekenen en wonderen zullen daar weer ge­schieden waar gelovigen zich bewust zijn van hun ernstige roeping.

De vijand zal steeds beschaamd moeten staan als het zo openbaar wordt, dat God in ons midden is.

Het gebed geboren uit verlangen om Zijn Naam te ver­heerlijken in deze van God afvallige wereld is Hem steeds aangenaam.

Zie, toen de discipelen dit gebed hadden gebeden werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen.

Het was niet een kalme, onbewogen Zondagsdienst: er was goddelijke beweging en kracht.

Er was opnieuw vervulling.

Niet als een doel op zichzelf doch uitvloeiend uit de over­stromende blijdschap en het ondervinden van Gods nabij­heid.

Er was beantwoording van hun gebed.

Zij vroegen om vrijmoedigheid, in (Hand. 04:31) lezen we: zij spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid.

Zij vroegen om genezingen, tekenen en wonderen en in ’t volgend hoofdstuk in (Hand. 05:12) lezen we: en door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk.

Niet allen kregen dit: de apostelen, zij die door God ge­roepen werden, doch zo groeide de gemeente en werd Gods Naam verheerlijkt.

Geve God dat ook in onze dagen weer iets van deze Pinksterkracht in alle kerken en kringen openbaar worde, opdat Christus’ Naam ook thans in 1947 door de wereld worde genoemd, opdat zielen worden getrokken en de ge­meente toebereid voor de ontmoeting met haar Heer.

  1. v. d Brink.

 

Een God die het gebed hoort

Het is onmogelijk tot God te komen of Hem te be­hagen zonder te geloven dat Hij een God is die het gebed hoort en beantwoordt.

Hoe na-ijverig God op de reputatie welke Hij heeft dat Hij het gebed hoort en beantwoordt! In (Heb. 11:06) wordt ons gezegd: “Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode welgevallig te zijn. Want die tot God komt moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.”

Hier wordt ons gezegd dat iedereen alvorens tot God te komen twee dingen moet geloven. Ten eerste moet hij ge­loven dat er een God is en dan moet hij geloven dat God een beloner is voor hen die Hem ernstig zoeken, d.w.z. dat God de gebeden hoort en verhoort. Niemand kan tot God komen, niemand kan gered worden, niemand kan God wel­gevallig zijn, zonder dat hij gelooft, dat God de gebeden beantwoordt. Hier zien we wat geloof is. “Zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn”. En dit geloof bestaat eenvoudig daarin, dat men gelooft, dat er een God is en dat Hij de gebeden hoort en verhoort. Geloof in elk bijzonder geval betekent vertrouwen hebben, dat er een God is die het gebed over dit bijzonder geval wil aanhoren. Er bestaat geen geloof, dat niet steunt op een vast vertrouwen in de gebed horende en verhorende natuur van God. Nie­mand kan God leren kennen, zonder dat hij deze gezegende eigenschap van Hem kent. Hij is een God, die de gebeden hoort!

Is het vreemd, dat de eigenschap van God, die ieder moet kennen alvorens tot Hem te komen, juist deze eigenschap is van het horen en verhoren van de gebeden? Indien iemand tot God komt behoeft hij niet noodzakelijkerwijze te denken aan God als de Schepper. Hij behoeft evenmin noodzakelijkerwijze te denken aan Gods verdere eigenschap­pen of hoedanigheden. Die zijn alle voldoende inbegrepen in deze éne eigenschap van het horen en verhoren van het gebed en indien iemand gelooft, dat God is “een beloner voor hen, die Hem ernstig zoeken”, dan weet hij genoeg omtrent God om tot Hem te komen, Hem te behagen en Zijn zegen te ontvangen. Met andere woorden is deze eigen­schap van horen en verhoren der gebeden de eigenschap die er het meeste toe bijdraagt God te leren kennen. Deze is de werkelijke kern van Gods natuur en openbaart dan ook Zijn macht, Zijn wijsheid, Zijn genade en Zijn heilig­heid. Daar is een God en Hij verhoort het gebed! Dit om­vat het hele geloof dat absoluut noodzakelijk is om God welgevallig te zijn en tot Hem te komen. Indien men slechts dat weet van onze oneindige, gezegende, genadevolle gebed horende en verhorende God, is al het andere daar­in gegeven en vanzelfsprekend. Zo wordt het duidelijk dat, indien wij Gods bereidwilligheid om gebeden te verhoren gaan begrenzen, we ons schuldig maken aan een vreselijke zonde van ongeloof. Zij, die zoveel nadruk leggen op de natuurwetten en te kennen geven dat God Zelf een dienaar der natuur is, gebonden aan de wetten die Hij Zelf vast­stelde, verkleinen het geloof en mishagen op die wijze God en kunnen Hem onmogelijk zó naderbij komen, als ze wel zouden moeten. Om te leren, zoals sommigen doen, dat God in vroegere tijden meer geneigd was tot antwoorden, meer bereid om als antwoord op het gebed wonderen en tekenen te doen ter verhoging van Zijn eer, betekent Gods waardig­heid verkleinen en niet geloven aan de ware natuur van Hem als gebed verhorende God.

Sommigen geloven, dat God vroeger meer bereid was om aan de Joden regen of andere materiële, lichamelijke dus aardse zegeningen, in antwoord op hun gebed te schenken, dan nu en ze spreken alsof God vroeger Zich Zelf grenzen zou hebben gesteld t.a.v. de zegeningen aan de Joden onder de wet en nu wederom zich grenzen stelt door alleen gees­telijke zegeningen te schenken aan de Christenen onder de genade. Maar dat zou betekenen, dat de Joden slechts een halve God en wij de andere helft zouden bezitten. Om God te gaan begrenzen in Zijn bereidheid om gebeden van hen, die Hem ernstig zoeken, te horen en te beantwoorden wil zeggen, niet geloven in de ware natuur van God. Te ge­loven, dat God in de tijden van de Apostelen meer bereid was wonderen te doen dan heden ten dage, beduidt eveneens grenzen stellen aan Gods wil. We doen beter die begrenzing bij de mens te zoeken en openlijk te bekennen: “dat we niet hebben omdat we niet bidden en dat we verkeerd bidden om het in onze hartstochten door te brengen” (Jak. 04:02-03). We doen beter eerlijk te bekennen, dat ons ongeloof ons onbekwaam maakt om de zegeningen te ontvangen, die de Apostelen en de N.T. Christenen zo vaak ontvingen. Maar nooit moeten we geloven of beweren, dat God Zijn plannen heeft veranderd of Zijn bereidheid gewijzigd om de gebeden te verhoren van hen, die Hem ernstig zoeken en vertrouwen in Hem stellen.

Er zijn in sommige kleine bijzondere dingen door God t.o.v. de mens wijzigingen ingetreden. Zo bestonden er bijv. eens dierenoffers als zinnebeeld en symbool van het geloof in de komende Heiland. Nu echter: “blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden” (Heb. 10:26). Eens was het de Joden verboden zekere soorten vlees te eten, daar die onrein voor hen waren. Nu heet het: “want alle schepsel Gods is goed en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde. Want het wordt geheiligd door het woord van God en door het gebed” (1 Tim. 04:04-05). Eens moesten de joodse jongens besneden worden, maar nu: “want in Christus Jezus vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn” (Gal. 05:06). Eens bestond de joodse Sabbat, de Zaterdag en andere godsdienstige voor­schriften, waaraan de Joden zich moesten houden als een voorafschaduwing van de komende Christus. Maar Chris­tus is reeds gekomen en deze geschreven wetten zijn afge­schaft en aan het kruis van Christus genageld, zodat tegen­woordig “geen Christen langer wordt geoordeeld in zake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat” (Kol. 02:16).

Ik zei, dat God sommige kleine en bijzondere dingen voor de mensen gewijzigd heeft. De Heilige Geest was eens bij, maar nu woont die in de Christus (Joh. 14:17). De verandering voltrok zich toen Jezus bij Zijn wederopstan­ding werd verheerlijkt (Joh. 07:37-39 en Joh. 20:22). Ik zei, dat er zulke veranderingen in de beschikkingen t.a.v. sommige dingen bestaan. Maar de grote fundamentele be­schikkingen, die een deel zijn van de werkelijke natuur van God zijn niet veranderd. God Zelf kan niet veranderen. Hij deed dat nooit en zal dat nooit doen. God redde altijd de mensen door het geloof in Christus en op geen andere wijze, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament (Hand. 10:43). God is altijd heilig geweest, altijd almachtig, altijd genadevol en zo is God ook altijd geweest de God die het gebed hoort en beantwoordt. Dit werd begrepen door de Psalmist toen hij uitriep onder de inspiratie van de Heili­ge Geest: “O, Gij Hoorder der gebeden tot U komt alle vlees” (Ps. 065:003).

Daarom is het dat “wie tot God komt moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”, zoals geschreven staat in (Heb. 11:06).

De onveranderlijke, eeuwige God is een God die altijd verlangend is geweest te horen en bereid en machtig te ver­horen de gebeden van hen die Hem ernstig zoeken en die vertrouwen in Hem stellen.

Dr. John R. Rice

 

Morgen kan het ook nog…

Er wordt een geschiedenis verteld van een man, die op een nacht droomde, dat hij gedragen werd naar een ver­gadering van boze geesten. Zij bespraken wat de beste wijze was om mensen te verderven. Eén stond op en zei: ‘Ik zal naar de aarde gaan en ze vertellen, dat de Bijbel een fabel is en niet Gods Woord.” Een ander zei: “Over­tuig hen, dat Christus slechts een gewoon mens was.” Weer een ander zei: “Laat mij gaan, ik zal ze vertellen, dat er geen God, geen Zaligmaker, geen hemel en geen hel is.” “Neen, dat zal niet gaan” zeiden ze, “we zullen nooit de mensen dit kunnen laten geloven.”

Eindelijk rees een oude duivel op, wijs als een slang, doch niet onschuldig als een duif en zei: “Laat mij gaan. Ik zal naar de wereld reizen en de mensen vertellen, dat er een God is en een Zaligmaker, en een hemel en ook een hel. Doch ik zal ze vertellen, dat het geen haast heeft, morgen kan het ook nog, morgen zal gelijk zijn aan van­daag.” En hij was de duivel, die zij zonden.

Deze geschiedenis is fantasie, doch zijn boodschap is werkelijkheid. Die duivel is ook heden tussen ons, doch de wijzen worden niet door zijn leugens bedrogen. “Wat zult gij met Jezus doen, die Christus genoemd wordt?”

Geplaatst tegenover die vraag is de man, die denkt, dat morgen zijn kans even groot is als vandaag, de meest be­drogen mens der wereld.

  1. H. Marion Jr.

 

Wij Moeders

…. Wanneer u voor Mijn aangezicht komt te verschijnen       

Heer, als wij voor Uw aangezicht verschijnen, zo dragen wij tot U, op open handen, al het blijde levensgeluk, dat U ons gaf: al de schone schatten aan onze zorgen toever­trouwd, al de rijkdommen waarover U ons als rentmeesters hebt aangesteld. Met lof en dank brengen wij ze voor Uw heilig aangezicht, de liefde, de blijdschap, de zorg waar­mee we zijn omringd. We zeggen het: “Heer, ’t was het Uwe, U hebt het ons gegeven en wij brengen het weer tot U!” Maar staande voor U, de Heilige, zien wij met be­schaamdheid dat dit alles veel van zijn glans verloren heeft sedert U het ons toevertrouwd hebt.

Door onze onvoorzichtige wandel is veel schittering ver­duisterd en menige lieve lach verstard. Heer, geef alles, waarover U ons gezet hebt, weer nieuwe glans. Heel de breuken, die wij maakten, verbind de wonden, die wij sloe­gen. Geef ons de blijdschap weer als in het begin.

Wij brengen voor U, met gebogen hoofden, onze zorgen, onze smarten, onze ziekten, onze teleurstellingen, die ieder­een kent en weet. Wij bidden: “Neemt U ze over, opdat wij als onbezorgde kinderen voor Uw vaderoog mogen leven, dat wij U mogen roemen en prijzen voor wat U hebt ge­daan.”

We maken nu de zorgvuldig gelegde windsels los, die oude, haast vergeten wonden verbergen. Wonden, lang ge­leden geslagen door een vriend of een vijand, wonden, ver­oorzaakt door de doorn, die Uzelf in ons lichaam gedreven hebt, maar altijd wonden, die we nimmer door U hebben laten helen en die in stille uren ons hart benauwen met een wrange pijn. Heer, reinigt U ons hart van dit oude zeer, giet olie in onze wonden opdat er genezing zij.

Knielend, met het aangezicht ter aarde, openen wij de zwarte schrijn van onze duistere zonden. Het is het kwaad, dat ons eigen is, en dat, al onze goede voornemens ten spijt, ons weer slag voor slag heeft overwonnen. Want wij zagen niet op U en zonken daarom in de golven. Er was zoveel dat wij meenden wel te mogen doen en zeggen, maar dat niet uit U was. De overleggingen uit de wereld maakten wij tot de onze, wij werden vermoeid en ons zenuwachtig jagen in het gezin bracht onrust en prikkelbaarheid. Toch wisten wij wel Uw woord: “Komt tot Mij, allen die ver­moeid en belast zijt en Ik zal U rust geven.” U alleen geeft rust om met vaste tred de weg te gaan, die U ons voor­gesteld hebt. Wij mogen niet zien op wat de wereld van ons eist, maar alleen luisteren naar wat U van ons vraagt: vruchten des Geestes voort te brengen in verdraagzaamheid, goedertierenheid en zachtmoedigheid.

Wanneer de lichamelijke toestand ons handicapt en hin­dert bij ons werk, wanneer de kousen die we gisteravond zo zorgvuldig stopten en de broek, die we zo moeizaam ver­stelden alweer stuk zijn, als het met de boodschappen die we bestelden alweer niet helemaal in orde was, en we wat minder hadden dan een ander; toen waren de prikkelende woorden en de verdachtmakingen, die opzet zochten waar dit niet was, niet uit U, Heer, wij belijden het met schaamte, en niet naar de liefde, o kostelijkste der gaven die U Uw mensenkinderen schenkt. Want de liefde, die uit U is, denkt geen kwaad, is niet verbitterd noch afgunstig.

Wilt U ons reinigen en de boosheid onzer handelingen van voor Uw ogen wegdoen. Leer ons af te laten van het kwade en het goede te zoeken. En richt dan, Heer, over ons met het oordeel van Uw barmhartigheid. Maak die schar­laken zonden van ons wit als de zuivere wol, waarin wij zo graag onze baby’s hullen, het felle karmozijnrode kwaad wit als de reine sneeuw, die zacht en donzig neer­dwarrelt uit Uw hemel. Leg dan opnieuw Uw gaven op onze handen, vertrouw dan opnieuw ons Uw schatten toe. Zo zullen wij, de schapen Uwer weide, in eeuwigheid Uw lof en eer verbreiden, en zingen van geslachte tot geslachten. Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinbare krachten.

  1. v. d. D.

 

Oecumenische flitsen

Uit “Weltwoche” knippen we het volgende citaat over het Duitse gezinsleven:

De vrouwen verwijten de mannen egoïsme en pedanterie, de mannen typeren de vrouwen als mate­rialistisch, onbetrouwbaar en erg gevoelig voor uni­formen en sigaretten. De hartstochtelijke zucht naar roken veroorzaakt de meeste echtscheidingen.

Volgens de Amerikaanse Sunday School Times is vastgesteld, dat 60% der kinderen van sigaretten- rokende moeders sterft beneden de twee jaar. Nicotinevergiftiging is de oorzaak van hun dood.

De vele rokende meisjes en vrouwen, ook in ons land, mogen wel eens ernstig bedenken welke ver­antwoordelijkheid zij hebben.

 

Volgens “Time” heeft het Amerikaanse volk nog nimmer tevoren zoveel geofferd voor godsdienstige en kerkelijke doeleinden. De North Western Natio­naal Life Insurance Co. heeft het totaal bedrag na­gegaan van de opbrengst aan contributies en legaten met religieuze bestemming over het jaar 1945 en maakte bekend, dat dit voor het eerst in de geschie­denis een biljoen dollars had overschreden. De totale som bedroeg $ 1.035.000.000

Mammon ligt evenwel nog mijlen voor: gedurende datzelfde jaar 1945 verteerde de V.S.

$ 7.800.000000 aan alcoholische dranken en verrookte voor $ 3.000.000.000 aan tabak         

Zou de verhouding bij ons anders zijn?

 

Velen weten niet hoe ontkerstend ons volk is. De Christen-Onderwijzer noemt de volgende cijfers.

Dertig leerlingen van de hoogste klasse van een open­bare school te Amsterdam werden getoetst op hun Bijbelkennis; achtentwintig van hun hadden nimmer iets gehoord van geboorte, lijden en sterven van Jezus Christus! Bij het M.U.L.O.-examen werd een 16-jarige knaap ondervraagd: van Hercules had hij gehoord, van Simson niet. Op de vraag: “Wie werd er in Bethlehem geboren?” bleef hij het antwoord schuldig.

In de Haag werden 400 leerlingen van het Ly­ceum aan een onderzoek onderworpen. Slechts 47 hadden iets gehoord van het Boek der Boeken; ruim 88% wist van de Bijbel niets. Van 28 meisjes tussen 18 en 21 jaar, wisten een tiental niets van het Oude en Nieuwe Testament; de goden van Egypte, Perzië, Griekenland en Rome kenden ze echter wel. Dat laatste hoorde immers bij de algemene ontwikkeling.

 

Gemeente-opbouw op Bali (2)

Ik wil nu nog met enkele voorbeelden illustreren, hoe langzamerhand de vormen van kerkelijk leven op Bali groeien en inhoud krijgen.

Daar zijn de Kerken. Ze worden door de gemeenten zelf gebouwd met zo weinig mogelijk steun van buiten, op eigen initiatief alleen met voorzichtige adviezen van de Hollandse en Javaanse zendelingen. In de grote gemeente Abianbasé is voor het eerst een kerk in Balische stijl gebouwd. Zelf moesten ze daarvoor de bomen in het bos gaan kappen en naar de grote weg slepen. Zelf het hout zagen, het gebouw optrekken, de versiering van houtsnijwerk aanbrengen, het verguldsel opleggen. Er waren ook plannen voor het aan­brengen langs de buitenmuur van beeldhouwwerk; daarvoor kozen ze: het voeden van Elia door de raven. Het is alles eigen werk en eigen plan, daarom gaat het heel langzaam en wordt het wel eens anders dan wij graag hadden gezien, maar dat doet er niet toe: het is hun eigen kerk en de hele gemeente leeft er in en helpt mee naar vermogen.

Daar zijn de collectes. Het is voor deze vrij arme gemeen­ten niet makkelijk om geld op te brengen en daarom wordt sterk de nadruk gelegd op het offeren in natura. Nu niet meer om de goden in een gunstige stemming te brengen of onheil te voorkomen, maar als een uiting van dankbaar­heid voor wat God hen goeds bewees en uit een groeiend besef van elkaar te moeten helpen. Vroeger onderhielden ze ook gezamenlijk hun tempels en brachten hun offers, maar het motief is anders geworden. Zo is het in sommige ge­meenten de gewoonte, dat ’s Zondagsmorgens in de dienst opgelezen wordt, wie in de afgelopen week een gave ge­bracht heeft als teken van dankbaarheid. Die gave bestaat soms uit een klein bedrag, een dubbeltje of een kwartje, soms uit wat rijst of vruchten. En het deed ons wel eens lichtelijk komisch aan, te horen, dat een weggelopen varken of een paar verdwenen kippen weer teruggevonden waren! Ook als een man een reis heeft gemaakt en gezond thuis­kwam, of een kind van ziekte genezen is, brengt men zo’n dankoffer. Niet van tevoren; het is dus wel heel duidelijk, dat Gods gunst niet “gekocht” wordt, maar dat alleen de dank aan God wordt omgezet in een gave aan de gemeente. Nog niet algemeen doorgevoerd, maar wel geprobeerd wer­den vormen als deze: de vrouw des huizes bestemt een be­paalde kip voor de kerk, de opbrengst van alle eieren daar­van zal aan de kerk gegeven worden. Of, zoals in Bongan gebeurde, men wijst een klapperboom op z’n erf aan, waar­van men de vruchten verkoopt voor de kerk. Op deze manier kan een weinig kapitaalkrachtige gemeenschap als deze is, toch veel doen om in eigen onderhoud te voorzien.

Daar is bijv. de bediening van het Avondmaal.

Is de voor een Balische Kerk geschikte vorm het gebrui­ken van brood van tarwe en wijn van druiven, beide onbe­kend op Bali, waarbij men staat of zit om een tafel? Of zal het niet veel meer tot hen spreken wanneer de herden­king van de laatste maaltijd, die Jezus met Zijn jongeren hield, een echt-Balische maaltijd wordt, waarbij men is ge­zeten in een kring op de grond en de berem, rijstwijn, ge­geven wordt in een Balische kruik en het brood gemaakt is van apem, rijstemeel?

Hoe moet de kastevraag opgelost worden? Ik noem die kwestie, die natuurlijk veel meer omvat, nu alleen maar in verband met het Avondmaal. Een lid van een hogere kaste mag namelijk niet drinken uit de beker, waar één van de lagere kaste al uit gedronken heeft. Het gebeurde bij een Avond­maal in de Noord, dat een Goesti wel het brood nam, maar toen hem de beker gereikt werd, die eerbiedig aannam, in de hoogte hief en zonder er uit te drinken, doorgaf aan zijn buren. Hij zou anders immers zijn kaste verliezen! Mochten er, om deze moeilijkheden te omzeilen- om het ook voor deze kastemensen niet moeilijker te maken dan voor de ande­ren – kleine bekertjes ingevoerd worden, of moet men trachten hen duidelijk te maken, dat bij het Avondmaal als men samen staat voor God en in de gemeenschap met Christus, alle kasteonderscheid wegvalt en men alleen nog maar de broeder is van de ander?

Hoe moeten de Christenen zingen? De liederen uit de schat van de kerk der eeuwen, maar die totaal andersoortig zijn dan hun eigen muziek? Of moeten we er op aandringen, dat ze op hun eigen wijze gaan zingen? Zelf waren ze in het begin geneigd de vreemde melodieën te verkiezen. Dit kwam, omdat ze dit kenden van de van de Maleise diensten, waar de Ambonnezen hun uit het Hollands vertaalde lie­deren gebruiken, omdat de Amerikanen begonnen zijn met een vrij groot aantal Sankey- en andere opwekkingsliede­ren in het Balisch te vertalen en de Javaanse goeroes hun Javaanse bundel gebruikten. Ook, omdat ze meenden, dat het eigene nu eenmaal in verband stond met de oude gods­dienst en te veel gedachten aan dat oude zou opwekken. Toch hebben we deze gedachte niet losgelaten en terwijl we trachtten klassieke, werkelijk goede liederen te vertalen en hen te leren, hebben we hen aangemoedigd, dat ze zelf liederen zouden maken en ze zijn er mee begonnen op de oude lagoe’s, Bijbelse verhalen, o a. het kerstverhaal te gaan zingen, al vinden ze nog altijd dat dit wel geschikt is voor thuis, of voor evangelisatiebijeenkomsten, maar niet voor de kerk.

Ik zou zo nog verder kunnen gaan: over de pogingen om het kerkelijk jaar voor hen te doen leven: om de feesten voor dit zo gaarne feestvierende volk tot echte feesten, hoogtepunten in hun leven te maken. Over de lijdensweek, njepi Kristen, het stil zijn om elke dag samen het lijden van Christus te overdenken, in tegenstelling tot het Hindoe njepi, het stil zijn, om de demonen in de waan te brengen, dat het eiland niet meer bewoond wordt.

Natuurlijk stonden we met al deze dingen vóór de oorlog nog aan het begin. We waren er nog maar zo weinig jaren en onze kennis van de Balische aard, cultuur en taal was uiteraard nog gebrekkig. Maar het was een’ prachtig en fascinerend werk, om samen met de leiders van de gemeen­ten te zoeken naar datgene, wat de Baliër aanspreekt en pakt, naar Balische vormen en uitdrukkingswijze, die de rijkdom van het Evangelie tot zijn recht doen’ komen; die duidelijk maken aan deze mensen wat het Christen-zijn betekent in het dagelijks leven; maar ook hoe zij het best naar eigen aard en aanleg God kunnen aanbidden en prijzen.

Een werkelijk inplanten van het Christendom in zijn vol­heid en absoluutheid en in zijn totaal-anders-zijn in het zo rijke en gecompliceerde Balische leven, is een taak waar wij, Westerlingen, alleen bij kunnen stimuleren en advi­seren, een taak waar veel liefde, veel geduld en begrijpen, veel voorzichtigheid ook voor nodig is, maar een taak waar­aan je je met de hele inzet van je persoon kunt geven.

Nu heb ik maar van allerlei verteld, alsof alles nog rustig doorgegaan is, alsof er geen oorlog en Japanse bezetting en Javaanse extremisten over dit land gekomen zijn en onrust en onveiligheid, plundering en brandschatting gebracht heb­ben. Ik- weet het toch wel en óók, dat misschien veel weer verloren gegaan is van wat we met zoveel liefde en vreugde met een zo dien besef ook van onze kleine kracht en on­toereikend inzicht mee hielpen opbouwen.

En toch heb ik er U van willen vertellen, want ik ben er van overtuigd, dat dit stukje kerk op Bali ook door de oorlogsjaren heen, is blijven bestaan, dat God daar zijn werk is blijven doen, ook toen Hij ons daar niet meer voor gebruikte. Enkele berichten bereikten ons in de loop van deze maanden, die spreken van veel moeilijkheden, grote armoede, het verbreken van contact tussen Noord en Zuid, maar ook hiervan, dat de gemeenten intact gebleven zijn en dat de voorgangers verder gearbeid hebben.

En ik bid God, dat Hij ons de genade wil geven, nog weer een tijd te mogen werken op dit wonderschone eiland, dat zo de liefde van ons hart heeft gewonnen en onze krachten te mogen wijden aan het helpen bouwen van Zijn Koninkrijk onder het Balische volk.

Lezers, lezeressen, bidt voor de jonge Kerk op Bali. Het gebed der gelovigen vermag veel!

Albert Zaaier

 

 

Schrijf deze brief over en zend hem aan iemand, die ziek is

Beste           

Je bent nu ziek. Hoe vreemd het misschien ook klinkt, deze tijd kan toch de meest vruchtbare tijd van je leven zijn. Vergeet niet, dat het ’t gemakkelijkst is om omhoog te kijken als je ligt. Het kan zijn, dat God. Die Liefde is, je zo geplaatst heeft om je te dwingen omhoog te zien naar Hem.

Als je Hem nog niet kent als je persoonlijke Zaligmaker, wel er is geen betere tijd om Christus’ lijden voor je zonden naar waarde te schatten als wan­neer je zelf pijn gevoelt, geen geschikter tijd om te leren verstaan dat Zijn lijden voor je vrijwillig was en enkel door Zijn heilige liefde Hem was op­gelegd. Dit lijden was oneindig veel smartelijker dan enige pijn, die jij in staat bent te dragen.

Als je je zelf reeds hebt leren kennen als een zondaar en weet dat Christus gekruist is voor jouw redding, dan ben je inderdaad in een toestand om een der kostelijkste lessen van het christelijk leven te leren: geheiligd te worden door lijden. Als je nu omhoog ziet naar God; prijs Hem, zij het ook met een bevende stem. Wees er nu zeker van, dat Hij aan je denkt in deze tijd van ellende.

Zeker geen kind van God zal zonder gebed door het uur van lichamelijk lijden gaan, – en toch is het mogelijk, dat je de zegen van dit uur zou missen als je hart niet geopend is voor de werking van Zijn Heilige Geest. Bid daarom niet in de eerste plaats om verlichting, doch om te mogen zien, wat Gods bedoeling is. Vraag geen verklaring van Hem, doch vertrouw op Zijn liefde.

Sommigen willen het “waarom” weten, enkel om het vragende hart tot rust te brengen, doch anderen opdat zij nederig “amen” zouden mogen zeggen op Zijn gezegende wil, door meer ten volle in te gaan in deze ervaring van lijden.

Schrijf God geen kleinmenselijke besturing toe, doch vertrouw, dat Hij voor wat je noodzakelijk moest verrichten een plaatsvervanger weet te vinden.

Vermoei je niet door te tobben over niets beduidende dingen, die nu buiten je bereik zijn. Het is veel meer nodig de reden te leren kennen, waarom God je in deze toestand bracht en met je hele hart geneigd te zijn om te doen wat Zijn wil is voor jou.

Indien je nog verloren bent en Christus niet kent, weet dat het geloof in het offer dat Hij bracht voor jouw zonden, de enige ware bron is van hoop.

Hij, die je deze boodschap zond, zal je gaarne verder in dit opzicht helpen.

Met vriendelijke groeten.

 

Europa, heidenland

Brieven uit Beatenberg

Het is de hoogste tijd, dat onze ogen open gaan voor de werkelijkheid. Paulus zou zeggen: “dat wij uit de slaap opwaken.”

Wij schrikken in ons lieve vaderland even als de stembus- uitslag bekend wordt en wij ontstellende feiten onder de ogen krijgen in cijfers uitgedrukt. We krabben ons even achter de oren en mompelen: “wat gaan we achteruit wat het godsdienstig leven betreft!” Maar na een paar uren zijn we het ook weer vergeten, omdat we er een “ver­klaring” voor gevonden hebben. De oorlog krijgt de schuld van alles, zoals hier in Beatenberg de “phoen” (bepaalde wind) “de schuld heeft van alle hoofdpijnen, slaperigheden, luiheid, zure stemmingen enz. En de Bijbel krijgt ook de schuld, want die heeft ons de achteruitgang voorspeld. En ons denken is weer bevredigd, zodat we de zaak kunnen vergeten. Dat er ook een andere reactie op even genoemde schrik zou kunnen zijn en behoorde te zijn, komt helaas niet in onze gedachten op, want we zijn er aan gewend ge­raakt om van “sensaties” te leven in plaats van “daden”. Radio, courant en film werken al vele jaren samen om ons tot sensatie-wezens te maken, die niet meer leven kunnen zonder een paar maal in een uur te schrikken, ons te ver­bazen of elkaar een sensatie te bezorgen. Is de sensatie-voorraad op, dan gaan we naar bed; morgen verder. In dit kader heb ik het opschrift boven dit schrijven gekozen. Ik vrees, dat ik anders uw aandacht helemaal niet eens trekken kan, laat staan, dat ik bij U iets zou kunnen op­wekken. En dit laatste hoop en bid ik toch wel?

Het is nu niet de stembusuitslag van Nederland of van Amsterdam, maar die van Europa, die ik U voor zou willen leggen. Weet U hoeveel christenen, d.w.z. gelovigen er in het huidige Europa overgebleven zijn? Het is nog geen 2 (zegge twee!) procent van de bevolking. Weet U, dat we onmiddellijk grenzen aan een gebied van mohammedanen, dat driehonderd miljoen (300.000.000) minstens telt. Weet U, dat verschillende landen van Europa vandaag de naam “heidenland” verdienen en dat ook inderdaad mohamme­daanse zendelingen in Europa verschenen zijn? Dit is een kleine sensatie voor u? U weet er weer iets pikants bij? Ach neen, ik geloof dat ik U beledig door dit te zeggen. U bent toch een kind van God, die diepe smart in Uw hart draagt, omdat, niettegenstaande het eeuwenlange gebed “Uw koninkrijk kome” dat koninkrijk de ondergang nabij schijnt? Ja, dat neem ik aan. Maar diepe smart was er ook op de Paasmorgen en die diepe smart was wel een teken van liefde, maar niet de juiste reactie op de heilsdaad van Christus. Zij was een symptoom van christelijke verblind­heid. Er viel heel wat anders te doen dan tranen te ver­gieten en balsem aan te dragen. Dat was goedig christelijk liefdesgedoe dat buiten Gods raad om ging. Het is vandaag ook niet Gods bedoeling, dat we jammeren en zuchten, maar wel dat we onze lendenen omgorden en onze kaarsen aan­steken. De Heiland wil ons straks als Hij terugkomt van het verre land om een koninkrijk te ontvangen, overvallen terwijl we in het zweet van ons aangezicht aan het sjouwen zijn voor Hem. Ik bedoel maar, om kort te gaan, dat we wat dichter bij huis zendelingen moeten uitzenden nu de verre streken voor ons gesloten geraakt zijn door de oorlog. We moeten nu: Europa-zending gaan drijven. En vooral kinder-evangelisatie! Maar daarover later een woord. Ik vraag eerst Uw aandacht voor het dichtst bijgelegen heidenland, dat U in een goeie halve dag bereiken kunt per trein en in twee, drie uur door de lucht. Het is Frankrijk. Of voelen we alleen voor gekleurde heide­nen en niet voor blanken? Moet er beslist een oceaan tussen liggen, eer wij ons geroepen voelen er met het Evangelie heen te gaan? Waarom verdringen de predikanten en evan­gelisten elkaar in ons vaderland, terwijl een paar uur ten Zuiden van onze grenzen een land ligt van 40 miljoen inwoners, waar niet meer dan 100.000 protestanten onder het Evangelie komen en dat katholiek heet, maar in werkelijk­heid slechts voor weinig uit overtuigde katholieken bestaat?

De geestelijke toestand waarin Frankrijk zich bevindt is in werkelijkheid deze: 1/3 van het land is communist, 1/3 socialist. 1/3 deel heet katholiek te zijn, men zou zeggen, ware het maar zo, maar volgens de katholieke statistieken wonen niet meer dan 3.000.000 Fransen de katholieke hoofdplechtigheden bij. Het land telt vele bisdommen, maar ver­scheidene van die Bisdommen bezitten niet meer dan één priester.

Wat het protestantisme in Frankrijk betreft, enerzijds is het wel verblijdend, dat niettegenstaande alle vervolgingen, er nog van Protestantisme in Frankrijk gesproken kan worden, maar het is dan toch een zeer zwak Protestantisme. Nominaal telt Frankrijk 800.000 Protestanten, maar slechts 1/8 deel van deze Protestanten is Godsdienstig te noemen. Er zijn 800 geestelijken, die tot verschillende groepen be­horen. De voornaamste groep is de Eglise Réformée, met 500 gemeenten. De belijdenis van deze kerk is niet bindend voor de geestelijkheid en ook niet uitgesproken orthodox. Verder zijn er Lutherse gemeenten, enkele vrije gemeenten en Evan­gelisch Gereformeerde Kerken. Helaas kan over de eenheid en samenwerking van deze verschillende groepen niet wor­den geroemd. Het Leger des Heils is in Frankrijk niet zon­der betekenis, maar doet daar meer sociale arbeid. Dit alles lijkt niet zo verontrustend, maar wij willen de toestand in één zin samenvatten: Ongeveer 34 à 35 miljoen Fransen hebben nooit van Christus gehoord. Kunnen wij dit lezen zonder ons diep te schamen, dat we zo dicht bij een heidenland wonen en er niets aan doen. Wat moeten wij dan doen? Wij moeten gebedskringen vormen, die voor dit land en andere heidenlanden in Europa met ernst gaan bidden en tegelijkertijd mannen en vrouwen uitzenden uit ons oververzadigde Nederland naar dit uitgehongerde gebied in ons werelddeel. Wij kunnen het niet verantwoorden, dat in het grootste deel van Frankrijk niemand het evangelie van Christus predikt, en in die kleine gebieden, waar het wel geschiedt, de predikers te ver van elkander afwonen om van enige samenwerking te kunnen spreken.

De katholieken gaan zeer achteruit. Waar bijv. 40 jaren geleden 14 priesters werkten, zijn er nu slechts 3. Maar ook de protestantse gebieden lijden onder dezelfde nood. Men kan niet zeggen, dat er geen honger is in Frankrijk naar het evangelie, maar er is een schreeuwend gebrek aan evangelieverkondigers, d.w.z. predikanten, evangelisten of col­porteurs (of jeugdleiders). De enige voorwaarde om in Frankrijk te kunnen werken is dat men de taal goed spreekt.

Wanneer U weet, dat alleen in Zuid-Frankrijk zich 30.000 wezen bevinden, dan behoef ik U niet te vertellen hoe drin­gend noodzakelijk het is, deze kinderen het evangelie te ver­kondigen en ze te bewaren voor de invloeden: van het com­munisme.

Het geestelijk leven in ons eigen land zal eindelijk gaan opleven wanneer we de zending in Europa op ons hart gaan dragen en er voor doen wat binnen ons bereik ligt. Dit is in de allereerste plaats met volle toewijding en ernst bidden. Onze priestertaak vervullen. God vergeve ons, dat we geestelijk zo achteruit zijn gegaan, dat we de belangstelling voor het Koninkrijk van Jezus Christus uit het oog ver­loren hebben en zelfingenomen alleen oog hebben voor ker­kelijke geschillen.

Ook al zijn we overtuigd, dat de beschaving naar de ondergang nijgt, de wereld de tijd van afval beleeft en Chris­tus’ komst aanstaande is, dan is dit geen reden tot werke­loosheid, en lijdelijk afwachten, integendeel: Waakt en bidt, want gij weet niet in welke ure Uw Heer komen zal.

Dit is nu eens niet als stichtelijk woord bedoeld, maar als prikkel tot aanvatten. Laat ons niet ontroerd zijn, maar iets doen.

(Matt. 28:19) “Gaat dan henen, onderwijs alle volken, dezelve dopende in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest”.

En welke belofte ontvangen wij dan?

En ziet, Ik ben met Ulieden al de dagen. Is daarom Nederland zo zonder leven? Is daarom Christus niet meer bij ons? En God wrocht mede? Zou dit misschien de weg Gods zijn om ons tot nieuw leven te voeren? God make U een Priester.

  1. W. F. Waardenburg en echtgen.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (12)

Menig keer heeft Blumhardt op het punt gestaan zich aan de strijd te onttrekken. Wat hij zag en hoorde was meer dan hij kon dragen. Bitter moeilijk was, dat hij vol­slagen eenzaam deze weg moest gaan. De houding van zijn vrienden was: bemoei je er maar niet mee, hier is nu een­maal niets aan te doen. Ze gaven Gottliebin op. Maar Blumhardt was herder en vocht; niet in de eerste plaats voor de arme, geplaagde Gottliebin, maar voor Jezus en de overwinning van Zijn rijk. Ook Barth liet hem in de steek, hij liet zich door buitenstaanders inlichten en heeft een ge­sprek met Blumhardt steeds vermeden. “Nu weet ik pas goed, wat we aan Hem hebben”, schrijft hij aan Barth. Hij gaat Ieren wat geloven is, spreekt van een zich in arbeiden in het geloof. Hoe lichtvaardig zijn we met dit grote woord omgegaan!

Gottliebins ziekte duurt voort de maanden door. Wel kende ze korte perioden van rust, maar dan greep de boze haar weer aan met ruw geweld of verfijnde angsten. Bij het lezen van Blumhardts uitvoerige beschrijving van Gott­liebins geschiedenis verbaast men er zich over tot welk een lijden een mens in staat is. Hij en zijn getuigen, want alleen ging hij nooit naar haar toe, vormden een gesloten ring van gebed om haar heen. “Ik ben er vast van overtuigd”, zegt hij later, “dat als ik me eenmaal had overgegeven aan het ongeloof, als zou het niet mogelijk zijn door het gebed alleen ook het onmogelijk schijnende te volbrengen, Gottliebin ver­loren zou zijn geweest”.

Eens riep ze luid, vele keren achtereen, de woorden: “O mens, denk aan de eeuwigheid, laat de tijd van genade niet voorbijgaan, want het gericht is niet ver meer af”. Wie van­daag door Möttlingen wandelt, ziet de woorden geschreven op een houten paneel, dat aangebracht is op het huis waar ze gewoond heeft.

Eindelijk, in de nacht van 27 op 28 December 1843, kwam de overwinning. Van tevoren wees daar niets op, integen­deel, het werd veel erger. Haar zuster Katharina en een van haar broers werden nu ook slachtoffer van de aanvallen van de boze. Blumhardt vertelt van Gods hulp in die dagen, waarin hij tot alle werk in staat was en zich niet vermoeid voelde ondanks een tijd van 40 uren waken, vech­ten en vasten – én 15 keer preken in die week. In die nacht, vlak na Kerstmis, is onder langdurig en onmenselijk luid schreeuwen de boze geest uitgevaren, terwijl Katharina on­der hevig schokken van haar lichaam uitriep: “Jezus is over­winnaar”. ’s Morgens om 8 uur werd ze rustig. Haar broer en Gottliebin waren van dit ogenblik af ook bevrijd.

Twee jaren heeft dit ontzettende lijden geduurd, een don­kere poort voor het gezin Dietus en voor Blumhardt. Hij heeft hier gekeken in diepten, die sinds Jezus’ leven op aarde misschien nooit aan iemand getoond zijn. Gottliebin kwam, als een nieuw mens in het leven terug; ze was krachtig en verjeugdigd, van haar mankheid genezen. Blumhardt nam haar als zijn dochter volkomen in zijn gezin op. Daar heeft ze hem en zijn vrouw grote diensten bewezen.

Er zijn mensen, die geroepen worden tot groot lijden voor anderen; Blumhardt is er een van. God heeft hem uitver­koren tot die dienst. Zo heeft hij het zelf herhaaldelijk ge­voeld en uitgesproken. Deze twee jaren bepalen zijn verdere prediking, zijn boodschap aan de wereld, aan ons. In zijn strijd is ons geopenbaard de gruwelijke realiteit van de duivel. “Dat het op straffe van hoogste smaad verboden is ook maar over het bestaan van Satan te spreken, is niet zijn geringste list” (Zündel). Een oud en wijs man zei eens tot een van mijn vrienden, een jong bekeerde dominee: “Nu ken je de Heiland, maar moet je ook de duivel nog leren kennen”.

Deze waarheid negeren zeer vele Christenen. Doch het feit van de grote invloed van de machten der duisternis is er; bezetenheid zoals we die beschreven vinden in de Bijbel is er, al vindt de wetenschap er andere namen en ver­klaringen voor. Maar in al die verlorenheid klinkt de roep, dat Jezus overwinnaar is. Dit heilsfeit is er óók!

Blumhardt is het, die dit woord als strijdkreet aanvaard en gepredikt heeft. De rijke vrucht van zijn diepdonkere jaren van de strijd was, dat het hem behalve overwinnings­leus werkelijkheid werd in alle dingen.

Nu kon God verder werken, de poort stond open in Mött­lingen.

 

Het Réveil.

“Dat is niet Möttlingen” had Blumhardt gezegd naar aanleiding van de genezing van Gottliebin, met dezelfde terughoudendheid, waarmede Jezus genezen zieken van zich liet gaan. Laat ook de Bijbel ons niet telkens zonder ant­woord staan op de weg van onze nieuwsgierigheid, die van boete doen, niets weet?

Wat, Möttlingen” dan wel is, is wat volgt op die Decem­ber 1843. Een zwaar dekkleed waaronder veel kwaad ver­borgen lag, werd met één ruk weggetrokken; een letterlijk en figuurlijk slapende gemeente werd wakker geschud. Niet door Blumhardt; tot zijn groeiende verbazing, vreugde en dankbaarheid, zag hij zich plotseling geplaatst voor een akker, wit om te oogsten. Het zaaien hadden Machtolf en Barth gedaan, trouwe werkers in Gods dienst. Van hen is gevraagd het geloof in hun arbeid, dat eens rijpen zou en vrucht dragen, wat zij uitgestrooid hadden.

Dat valt zwaar, we worden licht ongeduldig en zijn dan geneigd onrijp graan te gaan oogsten. “Predik de genade, maar predik die niet te vroeg”, zei me eens een Zwitserse boer, en een ander: “We komen nooit te laat, en bijna altijd te vroeg”. Blumhardts voorgangers hebben moeten geloven en geduldig zijn, en zich moeten richten naar Gods tempo, opdat hij de rijke oogst zou kunnen binnenhalen, met armen vol.

Op Goede Vrijdag van het vorige jaar waren de eerste druppels gevallen van de bui, die nu losbrak. Voor hij de kerkdienst begon, overviel hem opnieuw het grote verdriet, van voor een slapende gemeente te moeten preken op deze dag, dat Jezus voor allen leed en stierf. Hij smeekte om Gods hulp en preekte onvoorbereid over de tekst: “Vrouw, zie Uw zoon; zoon, zie Uw moeder”; en zo innerlijk be­wogen sprak hij over de liefde van Jezus tot alle mensen.

Dat die liefde leven wekte in de dode harten. Niemand diep en heeft meer geslapen sinds die morgen. Hier was meer gebeurd dan dat ds. Blumhardt boeiend had gepreekt.

De deur ging verder open en op de avond van Nieuwjaar 1844, dus kort nadat de roep “Jezus is Overwinnaar” luid door de nacht geklonken had. Er meldde zich aan de pasto­rie een man, die daar zelden gezien was. Populair bij de opgeschoten jongens in de gemeente om zijn grote mond en zijn grappen. Maar Blumhardt kwam er niet toe om met hem te spreken, omdat de kans groot was, dat hij belogen werd. Nu stond hij daar, schuchter en geslagen, en vroeg om de dominee. Verbaasd hem hier in deze toestand te zien, vroeg Blumhardt wat hij wilde. Bevend en bleek, totaal anders dan hij gewoonlijk was. vroeg hij nu: “Dominee, is het dan ook mogelijk, dat ik vergeving krijg en zalig kan worden?” Hij vertelt, dat hij al een week in grote nood zit en geholpen wil worden.

Dit had Blumhardt allerminst verwacht. Hij blijft, gezien de ervaringen met dezen man, gereserveerd en, op zijn hoede, maar bidt toch met hem en legt hem de hand op. Opgelucht gaat hij heen; de volgende dag staat hij weer voor de deur en bij een derde bezoek komt het er uit: “Dominee, nu wil ik schuld bekennen”. Zijn hele levens-ballast heeft hij toen in die studeerkamer neergelegd en achtergelaten, niet meer tegen te houden door schaamte of trots.

Vanuit het evangelie wilde Blumhardt toen troosten, maar dit bracht hem geen verlichting. Hij wilde van Blumhardt zelf de verkondiging van de vergeving van zijn zonden horen. Vol beschroomde vreugde, maar met het oog op Jezus’ eigen woorden, legde hij hem de hand op en sprak hem in naam van de Heiland vrij van schuld.

Toen was hij vrij, zijn gezicht was geheel veranderd, hij straalde van vreugde en dankbaarheid.

 “Ik heb een geopende deur gegeven, en niemand kan die sluiten”, spreekt God op dat ogenblik. Ook Blumhardt voelt nieuw leven in zich open gaan, kan – en wil – dat niet verklaren, maar werkt er mee voort in de dagen die volgen, omzichtig en eenvoudig van hart.

 “Zo, nu ga ik dat mijn kameraden ook vertellen; ze heb­ben naar mijn grappen geluisterd, nu moeten ze ook luiste­ren als ik hun vertel wat hen zalig maakt”. Hiermede aan­vaardde de nieuwe mens zijn evangelische opdracht en de volgende avond stond hij arm in arm met een van zijn vrien­den op de stoep, even geknauwd als hij kort tevoren. Na dezen een derde, en zo voort. Hetzelfde gesprek, dezelfde bevrijding.

Een week of drie later volgde de grote doorbraak, na een preek over (Ps. 077:011) “Maar de rechterhand des Heren kan alles veranderen”. Van 7 uur ’s morgens tot 11 uur ’s avonds moest Blumhardt mensen op zijn kamer ontvangen; zij, van wie hij het ’t minst verwacht had, zitten urenlang beneden hun beurt af te wachten, om hun schuld te mogen belijden en de vergeving aan te nemen. De eerste dag zijn het er 16, dat getal groeit snel.

(Wordt vervolgd)