Farao, een type van de duivel. Exodus. 8

De manier waarop Farao trachtte om het volk van Israël onder zijn macht te houden is zeer leerzaam. Farao deed daarin precies wat Satan nu doet, om de zielen gevangen te houden onder zijn wil. (Ef. 02:02).

Letten wij op de volgende vier dingen dienaangaande:

1.Gaat hénen en offert uwen God in dit land. (Ex. 08:25).

Dit wil m.a.w. zeggen: “Als u dan toch godsdienstig zijn wilt, toe dan maar, laat u maar dopen, doe maar belijdenis. Ga dan maar naar de kerk, geef dan maar voor de zending, maar pas toch op dat u uw verbinding met de wereld en de zonde niet verbreekt.

De duivel ziet het wel zeer gaarne dat de mensen godsdienstig worden, als hij maar heerschappij over hen kan blijven voeren.

Gods gedachte is echter geheel anders: “Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal de ene haten en de andere liefhebben, of hij zal de ene aanhangen en de anderen verachten. U kunt niet God dienen en de mammon, (Matt. 06:24).

Zij die godsdienstig willen zijn en met de wereld heu­len, vinden een ontzettende waarschuwing in het volgen­de: “Overspelers en overspeelsters, weet u niet dat de vriendschap met de wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend van de wereld wil zijn, die wordt een vijand God gesteld. (Jak. 04:04).

Men lette ook op het vermanende woord van Johannes: “Hebt de wereld niet lief, noch dat wat in de wereld is; als iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.” (1 Joh. 02:15).

  1. Gaat heen, maar …. niet te ver. (Ex. 08:28). D.w.z. als er dan een afzondering moet plaats hebben, blijft dan toch zo dicht mogelijk bij de grens van mijn koninkrijk. Ik zal u laten gaan, maar ik wil jullie niet uit het oog verliezen, ik wil toch mijn invloed op jullie blijven laten gelden.

Helaas, dat zovelen deze voorwaarde hebben aangeno­men in het Christendom van heden, men tracht het Christenleven te leven onder de schaduw, en met het oog op het Egypte van deze wereld. “Gedenk aan de vrouw van Lot. (Luc. 17:32) zij was lichamelijk buiten Sodom, maar haar hart was er nog in.

Wij krijgen nooit een blik op Kanaän, zolang ons oog nog niet helemaal is onttrokken van Egypte.

Grensbewoners zijn dikwijls smokkelaars. Geestelijke grensbewoners altijd.

  1. Gaat henen, jullie, mannen. (Ex. 10:11).

Ook dit was een geweldige list van Farao. Immers hij wist “het wel, dat indien de mannen alleen zouden gaan, zonder hun vrouwen en kinderen, dat hoever zij ook zouden trekken, dat zij dan toch spoedig zouden terug­keren. Zij zouden dan wel weg gaan, maar niet weg­blijven.

Gods gedachte is dat het gehele gezin van gelovigen zal komen onder de gezegende invloed van het evangelie.

Wanneer het hoofd van het gezin tot bekering komt, is hij geroepen om voor zijn gezin in de eerste plaats tot zegen te zijn. Ik las eens van een man die Zondags 20 kilometer liep om een naar zijn gedachte zuivere pre­dikant te horen. Zijn kinderen echter groeiden wild op. Wanneer men hem vroeg: “Waarom verwaarloost u uw kinderen zo schromelijk?” dan was het antwoord: “Als de Here mijn kinderen uitverkoren heeft, dan zal Hij ook wel zorgen dat zij er komen.” Dat is een godsdienst waar de duivel om lacht.

Rachab dacht er anders over. (Zie Joz. 02:13) Men leze dit hoofdstuk met alle aandacht.

Na een prachtvolle preek beluisterd te hebben, zei een van de hoorders aan de dochter van die predikant, vol verrukking: “Wat moet het toch heerlijk voor u zijn, zulk een vader te hebben!” En het antwoord van de dochter was: Mijnheer, u moest Vader thuis maar eens zien. Dan zoudt gij heel iets anders zeggen.”

Wat wij thuis zijn, dat zijn wij voor God.

  1. Gaat henen, zonder uw bezittingen. (Ex. 10:24).

Allen mogen nu gaan, maar de schapen en runderen zullen achter blijven! Dit was nog de geweldigste list van Farao. Hij wilde hen daardoor verhinderen hun slacht­offers en brandoffers de Here te brengen. Farao ont­popt zich hier als een modernist die niets van het bloed der verzoening weten wil.

Weest godsdienstig, doe belijdenis van uw zonden, verkrijg allerlei godsdienstige gevoelens, probeer de we­reld beter te maken, maar dat bloed van de verzoening daar weten wij geen weg mee.

Dit laatste, een godsdienstig leven zonder als grond­slag het bloed van Christus, is in onze dagen het ideaal van duizenden en tienduizenden. De z.g. bloedtheologie is een grote ergernis voor het moderne denken. Men weet het beter dan God.

Wat zegt God daarvan? “Wee hem, want zij zijn de weg van Kaïn ingegaan.” (Judas 01:11).

Ook hij wilde niets van het bloed der verzoening we­ten. (Genesis 4). En wat was het gevolg? Het offer het­welk Abel vervulde met vrede, vervulde hem met wrevel, (Gen. 04:05). En …. hij die naar zijn godsdienstig gevoel en overtuiging geen bloedoffer brengen kan, vergaat het bloed van zijnen broeder (Gen. 04:03).

 “Het bloed van Jezus Christus Zijnen Zoon (en niets anders), reinigt ons van alle zonde.” (1 Joh. 01:07).

Nog iets over het achterlaten der bezittingen. Evenals het Farao’s list was, om de bezittingen van de Israëlieten achter te houden in Egypte, zo is het ook Satans list om er Christenen toe te brengen, hun bezittingen onder te bren­gen in allerlei ondernemingen der wereld ter wille van hoge dividenden, en die er nooit over denken hun bezit­tingen te wijden aan de dienst des Heren. Wat zou er toch veel meer gedaan kunnen worden in het werk des Heren wanneer de Christenen gewilliger waren om van hun bezittingen werkelijk offers te brengen.

Velen die door tijdsomstandigheden hun bezittingen hebben verloren, zullen wel eens moeten denken, hoeveel beter zij hun geld hadden kunnen besteden.

Ook in dat opzicht heeft deze tijd ons veel te leren. Zijn er ook onder de lezers van dit artikel die alsnog veel bezitten aan aardse goederen? Hoe heerlijk zou het zijn, als gij deze bezittingen zoudt toewijden aan Hem die recht heeft op heel ons leven. Wanneer het de taal van uw hart zou worden, want het uwe lippen hebt gij het wellicht vaak gezongen:

 “Neem mijn zilver en mijn goud,

Dat ik daarvan niets weerhoud:

Dat mijn kennis t’ allen tijd

word’ aan Uwen dienst gewijd.”

(Bundel Joh. de Heer No. 463).

Laat het woord van Mozes uw motto zijn:

 “Daar zal geen klauw achterblijven.” (Ex. 10:26). Rotterdam. W. Dubbeldam

 

Een God die het gebed hoort

Uit het feit dat God de gebeden hoort en verhoort zijn alle andere eigenschappen van Hem verklaarbaar.

Indien iemand begrijpt dat God de gebeden hoort en beantwoordt kan hij min of meer al de eigenschappen van Hem, ja Zijn gehele natuur, onderscheiden.

1e. Een God die het gebed verhoort is een levend God. Hij is geen afgod van hout, steen of papier. De Baal-priesters op de berg Karmel riepen tot hun God: “O, Baal, antwoord ons!” “Maar er was geen stem en geen antwoorder.” (1 Kon. 18:26). Een afgod heeft ogen, maar ziet niet, oren maar hoort niet, heeft een mond, maar spreekt niet. Een God die gebeden hoort is een levend God!

2e. Een gebeden horende en verhorende God is een alwetend God. Hoort God het roepen van de miljoenen van Zijn volk in alle landen, in alle talen, terzelfder tijd? Kent Hij zelfs het hart van de smekende? Ziet Hij het geloof, kent Hij de oprechtheid, of de geveinsdheid in de harten van de biddenden? Dan is Hij een onbe­perkt God die alle dingen kent!

3e. Indien God in staat is het gebed te beantwoor­den, heeft Hij ook alle macht in hemel en op aarde. In­dien God een gebed om regen verhoort, moet Hij het weer kunnen regelen. Indien Hij een gebed om een goede oogst verhoort, moet Hij de zon, de insecten, de vochtig­heid en zelfs de levenskiem in het zaad beheersen. Ant­woordt God op een gebed om gezondheid? Dan moet Hij het ook in Zijn hand hebben te beschikken over ieder bloedlichaampje, iedere zenuw, ieder stofwisselingspro­ces in het menselijk lichaam! Antwoordt God op een ge­bed om opwekking of om de bekering van een zondaar? Dan moet God ook zelfs invloed hebben op de zielen, de gewetens en verlangens der mensen! Indien God antwoorde op het gebed van Jozua dat de zon zou stilstaan t.o.v. de aarde, gedurende een dag (Joz. 10:12) dan heeft God controle over het gehele oneindige universum. Hij beantwoordt de gebeden. Hij heeft on­eindige en grenzeloze macht.

4e. Indien God gebeden verhoort en zulk een onein­dige wijsheid, zulk een almacht bezit, dan moet Hij Zelf de Schepper zijn. Er zou niemand anders even machtig kunnen zijn, niemand zou Zijn rechten kunnen betwisten, niemand ook Zijn wil weerstaan of Zijn werk begrenzen. Dan is de God die de gebeden verhoort, juist krachtens deze omstandigheid, de Schepper, van hemel en aarde.

5e. Dan is dus de God die gebeden verhoort een wonderdoend God. Te geloven dat God een beloner is van hen die Hem ernstig zoeken, betekent dat iemand vertrouwen heeft in alles wat God ooit is toegeschreven. Indien er eer God is die de gebeden hoort en verhoort, in de zin zoals de Bijbel dat aangeeft, dan is Zijn werk noodzakelijkerwijze wonderbaar, bovennatuurlijk, niet gewoon maar buitengewoon, niet menselijk maar goddelijk, niet begrensd maar oneindig. Indien iemand vraagt: “Doet God heden ten dage nog wonderen?” dan is het antwoord: “indien Hij een God is Die hen beloont, die Hem ernstig zoeken en indien Hij nog immer de God is die gebeden hoort en verhoort, dan moet Zijn gewone en natuurlijke wijze van werken niet anders zijn dan het verhoren der gebeden door wonderen.” Iedere geredde ziel is ’t gevolg van een bovennatuurlijke daad, niet van een natuurlijke. Elke keer als God ingrijpt en de natuur regelt of een plan verandert door het te laten regenen als het anders niet zou hebben geregend, en dat doet omdat iemand er om heeft gebeden, is dat een wonder. Telkens als het iemand goed gaat in antwoord op zijn gebed, als ‘het hem anders niet goed zou zijn gegaan, is dat een wonder, een goddelijke tussenkomst in natuur­lijke dingen. Wijlen Dr. Blanchard, president van het “Wheaton College” zei in een van zijn boeken: “Indien er een God is, moet Hij handelen als een God.” Een God doet wonderen. Een God die zou ophouden wonderen te doen, zou ophouden God te zijn, in de zin van de Bijbel d.w.z. een persoonlijk God, die persoonlijk het geloofsgebed hoort en verhoort.

6e. Indien God gebeden verhoort dan is Hij een God van oneindige liefde en genade! God weet dat niemand van ons verdient dat zijn gebeden worden verhoord. Wij arme zondaren verdienen slechts veroordeling, verzaking en doodstraf; Maar God heeft de zondaars lief Zijn ge­nade is onbegrensd! “Waar evenwel de zonde toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden” (Rom. 05:20). Indien er een God is die ‘hen beloont die Hem ernstig zoeken, d.i. Die het roepen, het geloof en de nood van menselijke wezens hoort en er op antwoordt, dan is het ook mogelijk en begrijpelijk dat Hij Zijn eigen Zoon heeft gegeven als zoenoffer voor de zonde en het zo gemaakt heeft dat Hij rechtvaardig de zonden ver­geeft, zondaren redt en hen buiten de hel houdt, ja, naar Zijn eigen evenbeeld omvormt en voor altijd bij zich in de hemel houdt! O, indien iemand werkelijk gelooft dat Hij een gebeden horende en verhorende God is, bezit hij het geheim om tot het hart van God door te dringen en hij kan, ofschoon in slechts geringe mate al de genade, macht en majesteit van de oneindige God zien en schetsen. Een God die gebeden hoort en verhoort is een waar God. Iedere God die dat niet doet heeft niet de macht en de genade om te scheppen of de wereld te helpen of verloren zondaren lief te hebben, te zoeken en te redden.

Gedachtig aan deze dingen kunnen we begrijpen hoe graag God gekend wordt bij de naam: “O, Gij die het gebed verhoort!” en hoe niemand Hem kan behagen, niemand tot Hem kan komen, zonder te geloven dat Hij een God is die de gebeden van hen die Hem ernstig zoeken, hoort en verhoort.

Dr. John R. Rice

 

“Ik zou graag”, zei de dame, “een mooi boek voor een zieke willen hebben”.

“Graag mevrouw”, antwoordde de bediende. “Misschien een godsdienstig boek?”

 “Och neen”, antwoordde de koopster, de dokter vertelde hem juist vanmorgen, dat het beter met hem ging”.

(Wall Street Journal)

 

Een bezetene in een kooi. – Een waar verhaal – door Lester Sumrall

 “God doet nog- steeds wonderen!” zei een bekende dokter uit Portorico, toen Segundino Velasques volkomen genezen het stadsziekenhuis te Santurce verliet.

Sr. Segundino Velasques is een mager persoon met vroegtijdig grijs haar. Zijn gelaat verraadt zijn Spaanse afkomst. Hij gesticuleert onder het spreken en vertelt zeer aanschouwelijk van zijn “hel op aarde”, voordat Jezus Christus hem wonderbaarlijk uit de macht der de­monen verloste. Soms aarzelt hij alsof hij onwillig is deze geschiedenis mede te delen. Het vertaal van Se­gundino behoort tot een der aangrijpendste, die ik ooit vernam. Duidelijk komt hier de afgrijselijke duivel verering van het spiritisme, de voornaamste godsdienst op de eilanden in de Caribische zee, uit.

Segundino was drie jaar toen zijn moeder stierf. Het is interessant te horen hoe hij deze leeftijd berekende. Veertig jaren terug werd een groot gedeelte van Porto­rico door een verschrikkelijke tornado geteisterd. Deze orkaan dróeg; de naam “San Siriaco Tormenta” omdat zij juist op de verjaardag van deze bekende heilige plaats greep. “Met de San Siriaco was ik ongeveer zes jaren oud” zei hij, “want mijn moeder stierf drie jaar tevoren; daarom moet ik nu zesenveertig jaren oud zijn!” Vele bejaarde inwoners van Portorico berekenen nog op deze wijze de tijd.

Jeugd en Spiritisme.

Na de dood van zijn moeder leefden Segundino en zijn vader samen met een oom en tante. Zijn vader en deze oom brachten hem in aanraking met het spiritisme. Daar zij op het platteland woonden en geen andere af­leidingen bezaten, waren zij dag en nacht er mee bezig. Zij kochten werken over de beoefening van het spiritisme, die daar zo overvloedig te verkrijgen zijn, dat ik er mee op de hoeken van de straten zag colporteren) en bestu­deerden ze, zoals men dat in andere gezinnen de Bijbel doet. In naam waren zij Rooms Katholiek, maar nooit zag men hen in de kerk. Het spiritisme bood meer op­winding en geheimzinnigheid en daarom ging het gehele gezin er in op. Zo omwikkelde Segundino zich in een spiritistische omgeving en had geen besef van het red­dend bloed van Jezus Christus. Hij zal zo ongeveer acht­tien jaren oud geweest zijn, toen het spiritisme zijn ganse ziel, geest en lichaam in beslag nam. Lange tijd was hij slechts toeschouwer geweest, maar toen ging hij de inwerking van de demonen in zich ervaren. Op zijn drie en twintigste jaar verhuisde het gezin naar Santurce, de voornaamste woonwijk van de hoofdplaats San Juan. Segundino woonde daar machtige séances bij. Hij ver­nam stemmen, zag en hoorde geesten kloppen. Hij werd geheel door deze etherische wereld in beslag genomen. Segundino diende ze en tenslotte gingen deze duistere machten hem overheersen. Werken kon hij niet meer, daar het hem onmogelijk werd zich op materiële zaken te concentreren. Telkens, op regelmatig terugkerende tijden, deed hij dingen die hij fysisch niet onder con­trole had: hij sprong dan op, wierp met stoelen of ander huisraad. In een vertrouwelijk ogenblik vertelde hij aan enkele gezinsleden, dat hij altijd in een neerslachtige stemming was, wanneer hij de geesten niet bij zich voelde. Dit was even bedwelmend als het gebruik van alcoholische dranken. Maar tenslotte werd Segundino boosaardig wanneer deze geesten op gezette tijden zich in hem manifesteerden. Hij vernielde het huisraad, wierp met voorwerpen naar de gezinsleden en kwetste er verschillende. De familieleden en buren werden bang voor hem, omdat hij tijdens deze aanvallen bovennatuur­lijke grachten ontwikkelde. Als de geesten in hem kwa­men smeet hij met alles wat onder zijn bereik was, hij scheurde zich de kleren van het lijf en liep luid gillend de straat op. Bij zulke gelegenheden had men verschil­lende mannen nodig om Segundino te vangen en vast te houden.

Een bezetene in een kooi.

De spiritisten waren onmachtig deze bezetene te hel­pen en ook de doctoren waren niet in staat deze demoni­sche uitingen te verhinderen. Segundino werd een moder­ne demomac van Gadara. Op het laatst stemde het stedelijk ziekenhuis er in toe hem op te nemen in de afdeling’ voor ziel zieken. Maar hier werd het steeds erger met Segundino. Hij stond niet toe dat de oppas­sers hem naderden. Hij beet en krabde de verpleegsters zowel als de doctoren. Zij waren verplicht hem eenzaam op te sluiten. Zijn gevangenis was een kooi met ijzeren staven boven de deur en in het kleine venster. De be­zetene vernielde ogenblikkelijk alles in de cel, kleedde zich naakt uit, scheurde zijn kleren in flarden en brulde als een leeuw, hij liet zich op de vloer vallen of stootte zich met hevigheid tegen de muur. Zijn voedsel werd door het raampje binnengezet. De bezetene haalde het naar zich toe en wierp het dan tegen de muur of kroop er doorheen op de vloer.

Als de oppassers de cel binnenkwamen om haar te reinigen, vloog hij wild op hen af. De kooi stonk van onreinheid. Wanneer zijn familieleden ‘hem bezochten, vloekte hij ze zo hard als hij kon uit en stond hen niet toe in zijn cel te komen. De doctoren voorspelden een vroegtijdige dood.

Een straal van licht.

Toen Segundino in het ziekenhuis vertoefde werd zijn broer Juan Christen en keerde het spiritisme de rug toe. Deze verzocht de voorbede voor Segundino in de gemeen­te van Santurce. Mevrouw Jacinta Quiros, die geregeld met een groepje personen traktaten in het ziekenhuis verspreidde, bezocht ook de afdeling voor ziel zieken en sprak met enkele dokters. Zij deelde hen mede dat de broeders en zusters voor de krankzinnige zouden bidden in hun samenkomsten, daar God alleen nog kon redden.

Dezelfde week, dat men in de kerk voor de bezetene begon te bidden, begon deze ook te beteren, Velasques wordt rustiger. Hij hield op met vechten. Hij vroeg om voedsel en at het ook op. Hij verzocht zijn cel te reinigen. Hij vroeg ook om kleren en hield ze aan. Nadat hij zich zo een paar dagen goed gedragen had, mocht hij uit de cel en werd bij enkele andere patiënten op de afdeling gebracht. Hij werd normaal en vriendelijk tegen de doctoren en tegen de verpleegsters. De Christenen uit de gemeente kwamen hem regelmatig opzoeken om hem on­derricht uit de Bijbel te geven en om met hem te bidden. Segundino vertelde hen, dat hij meende door middel van het spiritisme God te dienen, maar dat hij bemerkt had, dat hij demonen aangebeden had. Hij beloofde een chris­telijk leven te zuilen gaan leiden, wanneer hij ontslagen zou worden.

Drie maanden, nadat de gemeente voor Segundino was gaan bidden, kocht diens broer een stel kleren voor hem om ze thuis te dragen! Toen hij het ziekenhuis verliet, waren al de doctoren van de afdeling aanwezig om Segundino hun beste wensen aan te bieden in diens nieuwe leven. Toen hij rustig wegwandelde, zei een van de doctoren: “God doet nog steeds wonderen’.”

Het eerst werd door hem de kerk bezocht waar hij veel onbekende vrienden had, Hier getuigde hij, dat Gods kracht hem verlost had van de demonische machten, door de gebeden der gelovigen. Spoedig daarna werd hij gedoopt en ontving hij de Heiligen Geest. Het leven werd nieuw. Hij was geheel normaal en buitengewoon gelukkig.

Herstelde de Here alleen zijn verstand? Neen, God verbeterde het zelfs.

De heer Velasques leert nu gehele hoofdstukken van de Bijbel uit het hoofd en houdt er van ze aan te halen. Terwijl ik deze aantekeningen op zit te schreven, citeert hij het vijfde hoofdstuk van Mattheus, Het beste kent hij Mattheus en het boek Daniël, vele der Psalmen, maar ook andere delen van de Bijbel.

Segundino heeft altijd een grote Studie-Bijbel bij zich als hij naar de samenkomst gaat. Vol liefde houdt hij deze al lezende vast want het is het Boek der Ver­lossing. Iedere week gaat Segundino naar het ziekenhuis, waar hij eens als krankzinnige vertoefde, om nu van Christus’ macht te getuigen. Hij heeft reeds enige zielen voor de Here gewonnen,

Liefde en Huwelijk.

De waarheid is vaak spannender dan de verbeelding. Een der bezoeksters, die Segundino in het ziekenhuis had opgezocht en hem tijdens zijn ziekte meermalen had ver­pleegd, werd het voorwerp van zijn liefde. Hij maakte haar het hof, vroeg haar en spoedig waren zij getrouwd. Vandaag aan de dag vormen zij een gelukkig gezin. Se­gundino verdient goed in zijn kleine eigen zaak. Toen ik mijn aantekeningen opborg, vroeg ik hem nog, hoe lang hij nu reeds van de ketenen van Satan bevrijd was. Zijn antwoord was: “Zeven glorierijke jaren!” Een be­zetene werd door het gedurig gebed van een aantal ge­lovigen uit de macht van de duivel bevrijd! Welk een genade en kracht heeft toch het oude evangeliewoord!

Port of Spain, Trinidad

 

Het Zionisme gelijk al de volkeren (1 Sam. 08:05).

Wanneer we verder gaan om over het Zionisme te schrijven, moet ons eerst het volgende van het hart:

Onder vele kinderen Gods en in het bijzondér onder hen, die zich tot de bestudering der eschatologie voelen getrokken, neemt de wederkeer van Israël naar het land der vaderen een belangrijke plaats in. En terecht! Wan­neer in de Godsgeschiedenis de tijd der volkeren afgebroken wordt, zal de onveranderlijke, onberouwelijke God van het verbond Zijn beloften jegens dit volk vervullen en zal het de hem toegedachte centrale plaats in het we­reldbestuur ontvangen. Het overblijfsel uit Israël zal wederkeren en zich wenden tot de Gekruisigde, voor Wien het nu reeds tweeduizend jaar met afkeer ver­vuld is.

Als men echter het tegenwoordige Zionisme als de ver­vulling der zegenrijke Godsspraken zou willen zien, loopt men gevaar de Jood van 1947 te idealiseren. In de ge­dachten wordt er een figuur geschapen naar Dacostiaans model, een Jood, die hijgt en hunkert naar de op­bouw van stad en tempel, vol verlangen om een eeuwige traditie voort te zetten op een gewijde bodem. Palestina wordt in de verbeelding een land met verborgen bodem­schatten; aan de Dode Zee ziet men reeds de boortorens verrijzen voor de aardolie, die voldoende opleveren om de ganse mensheid jarenlang van dit vloeibare goud te voorzien. Deze voorstelling van zaken mist echter tot nu tos alle grond en is met de werkelijkheid in flagrante strijd. De religieuze Joden vormen een minderheid en het Messianisme verliest juist door deze beweging haar Bijbelse grondslag. Haar orthodoxie spitst zich toe op de wet als doel-in-zichzelf, zij waakt angstvallig over letter en vorm van Thora en Talmoed, maar de wondere, rijke inhoud van de boeken van Mozes betekent voor haar vaak niets meer dan een schone en diepe legende. Wel wordt men bekoord door de kracht van de gewijde Hebreeuwse taal, die het hart diep beroert, maar het “Woord Gods is niet meer het vaste fundament voor de levensbeschouwing. Het is nog als in de dagen van Ezechiël: de profetenwoorden zijn als een lied der minne, als een die een mooie stem heeft en die goed kan spelen; – men luistert er wel naar, maar men onderwerpt zich niet aan haar autoriteit. (Ez. 33:31).

Men zoekt troostrijke woorden en heilsvoorzeggingen, maar men staat vreemd tegenover de oproep tot bekering. Men ziet terecht de zware schuld der Christelijke volken, maar de erkentenis van schuld, omdat men de enigen en waarachtige God verlaten heeft en derhalve onder Zijn Verbondswraak leeft, wordt in de leidende Joodse bladen gemist. De geschiedenis van het Godsrijk op deze aarde wordt gedenatureerd tot een vaderlandse historie; haar absolute en gezaghebbende betekenis wordt aange­rand door de maatstaven van verstand en rede. Daarom hebben orthodox Jodendom en orthodox Christendom bijna geen raakvlakken om elkaar te ontmoeten. De aanbidding van de Eeuwige is evenals bij het afvallige Christendom overgegaan in een verering van rabbijnse wetenschap.

De grote meerderheid der Zionisten is echter libera­listisch of socialistisch georiënteerd en in het geheel niet geïnteresseerd bij een profetisch herstel van land en volk. De geweldige groei der beweging vindt haar oor­zaak dan ook in de intense stoffelijke nood van het Jo­dendom der laatste jaren. Zij telde bij de aanvang slecht 114.000 leden, wier aantal in de jaren voor de oorlog opliep, mede onder de druk van het nationaalsocialistische regiem tot 1.410.000. In 1946 stemden 2.000.000 shekel- betalers, zodat men het aantal Zionisten gevoeglijk op een vijf of zes miljoen kan schatten. De shekel is het symbolisch bedrag dat een Zionist boven zijn contributie moet storten om stemgerechtigd te zijn. (vgl. Ex. 30:13). Deze toename is te opmerkelijker, omdat in de oor­logsjaren het aantal Joden op de wereld met 1/3 ver­minderde.

De Zionistische bond vertegenwoordigt dan ook de geestelijke inslag van het ganse Jodendom. Zij omvat alle schakeringen en in haar beweging ziet men de kapi­talist en de sociaal revolutionair, de gelovige Jood en de geestelijke nihilist samengaan, om het grote doel te ver­wezenlijken: Een publiek-rechterlijk gewaarborgde woon­plaats voor het Joodse volk in Palestina. (Baseler Pro­gram)

  1. E. v. d. B.

 

Een woord aan jonge gelovigen door Dr. Gertrud Wasserzug-Triader

Denk er aan…

dat het Woord van God belangrijker is dan het woord van mensen. Zoek daarom alle aangegeven teksten op, streep ze aan en leer er vele van uit je hoofd.

  1. De Verlossing.

Waarin bestaat de Verlossing?

De Verlossing is het werk van Jezus Christus, de Zoon Gods. Hij heeft de zonde van de wereld op Zich geno­men, en aan het Kruis de straf ervoor gedragen.

In “Zijn vergoten bloed ligt Zijn leven, dat Hij voor ons heeft overgegeven, opdat het zou dienen tot dekking van de zonde.

Wie in het geloof deze daad van Jezus Christus aan het Kruis aanneemt als iets wat voor hem persoonlijk gebeurd is, heeft in datzelfde ogenblik de vergeving der zonde, vrede met God en het nieuwe, eeuwige leven.

(Jes. 53:04-05; Lev. 17:11; 1 Petr. 01:18-19; 1 Joh. 01:07).

Hoe kan ik gered worden?

Geloof aan het oordeel van de Bijbel, dat je een zon­dig mens bent, die nooit in gemeenschap met de heili­gen God zou kunnen leven, maar eeuwig van God ge­scheiden – verloren – is! Belijd je zonden aan de Here Jezus Christus – als je tegenover mensen verkeerd ge­daan hebt, neem het dan op je om ook aan hen je zonden te belijden. Neem dan hel aanbod aan van Jezus Chris­tus, je Heiland, die voor jou als Borg is opgetreden en met Zijn bloed je zonden betaald heeft en dank Hem ervoor, dat Hij je zonden weggenomen hééft en je alles vergeven heeft!    

(Joh. 03:16; Ef. 01:07; Ps. 103:012; Jes. 44:22; Jes. 01:18.

Jezus Christus heeft niet alleen je zonde op Zich ge­nomen en Zich tot Borg voor jou gesteld – Hij wil daarbij jou alles geven, wat Hem behoort: Zijn eeuwig leven, Zijn gerechtigheid voor God – ja, Hij komt zelfs om door Zijn Heilige Geest in je te wonen.

(Rom. 06:23; Ef. 02:04-10; Joh. 01:12; Openb. 03:20).

Dat is het nieuwe Verbond in Zijn bloed – een ver­bond tussen Jezus Christus en jou:

Jij hebt aan Jezus alles gegeven, wat jou behoorde: je zonde en schuld – dat is de bekering.

Jezus Christus heeft aan jou alles gegeven, wat Hem behoort: Zijn gerechtigheid en Zijn leven – dat is we­dergeboorte; daarom behoren Jezus Christus en jij nu voortaan bij elkaar voor tijd en eeuwigheid: Jezus Christus en ik – dat is het levensgeheim van de gelovi­ge – de vreugde, de kracht, de overwinning van Zijn leven.

  1. Het Geloof.

Hoe weet je, dat je verlost bent?

Wij hebben een zeker fundament voor ons geloof: het Woord Gods, dat niet liegt en niet wankelt.

Ik weet, dat mij de zonden vergeven zijn, omdat het geschreven staat, b.v. (Jes. 01:18). Ik weet, dat ik een kind van God ben, omdat het geschreven staat, b.v. (Joh. 01:12). Ik leg de hand op het Woord van God en weet, God zegt het op dit ogenblik tegen mij!

(Mark. 16:16; Ef. 02:08; Rom. 01:16).

God verlangt niets – werkelijk absoluut niets van jou – dan dat je het ernstig neemt met Zijn Woord en het gelooft, zoals Hij het je aanbiedt. Wie gelooft, heeft!

  1. De Heilszekerheid.

Kan men van zijn heil zeker zijn?

Ja, dat kan men – want ons heil wordt ons in het Woord van God verzekerd; ‘het is zelfs een noodzake­lijkheid – want wie niet gelooft, maakt God tot een leugenaar. (1 Joh. 05:10).

De Bijbel is ons gegeven, opdat we weten, wat ons door God geschonken is!

(1 Joh. 05:13; 1 Joh. 03:14; 1 Tim. 01:15).

De liefde van God en de verlossing door Jezus Chris­tus is geheel onafhankelijk van onze zondige toestand (heeft in ’t geheel niets te maken met onze zondige toestand), van onze zwakheid, van de verzoekingen en aanvechtingen des duivels. Wie in Jezus gelooft, heeft het eeuwige leven – niet voor enige uren of dagen of jaren, maar onvergankelijk voor tijd en eeuwigheid.

(Joh. 03:36; 1 Joh. 05:12).

De Overwinning.

Zal ik kunnen volhouden?

Nee, dat zul je niet kunnen maar Jezus Christus kan het! Het nieuwe verbond met Jezus Christus geeft je de mogelijkheid tot een nieuwe wandel (een nieuw leven). Je bent niet meer alleen – Jezus Christus is in je – en Hij vermag alles!

Laat Jezus Heer zijn over je en geef Hem de heer­schappij in je hart en leven en gehoorzaam Hem met blijdschap blijmoedig. Jezus Christus kan – wat jij niet kunt! Zie daarom alleen op Hem. Wend je blik met beslistheid af van jezelf en wat je zelf kunt. Weg van de andere mensen en van de duivel. Richt je oog op Hem.

(Heb. 12:01-03; Rom. 08:01; 2 Tim. 02:13).

Waarom zie ik nog zoveel zonden bij mezelf en bij andere gelovigen?

Jezus Christus heeft je volkomen van de schuld der zonde bevrijd; Hij heeft ook de macht van de zonde volkomen gebroken – maar Hij heeft je nog niet van de tegenwoordigheid aanwezigheid der zonde in je bevrijd. De zonde is er nog, en je kunt elk ogenblik weer zondigen. Maar je behoeft niet meer te zondigen, je moet de zonde niet meer gehoorzamer.       

  1. De Nieuwe Wandel.

Mag een gelovige zich nog bezighouden met wereldse genoegens?

Het nieuwe verbond met Jezus Christus brengt ver­plichtingen mede! Wanneer Jezus Christus in ons woont, is ons lichaam een Tempel van de Heiligen Geest. Be­hoort een Tempel in de bioscoop of in een theater thuis?

Wanneer Jezus Christus in ons leven de eerste gewor­den is, kunnen we geen vrienden meer hebben die Hem niet liefhebben en Hem afwijzen.

Wanneer Jezus Christus ons zoekt om gemeenschap met Hem te hebben en om ons als Zijn dienstknechten te gebruiken kunnen we onze tijd niet meer verkwisten. Wie in Jezus Christus volle bevrediging vindt – kan de wereld niet meer waarderen.

 

 “Wat zal ik doen voor Christus?” vroeg een jonge man aan de zendeling Gelwyn.

“Ga waar hij niet is, en neem Hem met je mee”, was het antwoord van de zendeling.

(1 Kor. 06:17-20; Joh. 17:14-16; 1 Joh. 02:15-17; Joh. 10:11; Jak. 04:04).

Een woord aan jonge gelovigen door Dr. Gertrad Wasserzug-Treader.

Tot onze spijt is door misverstand een ge­deelte uit het eind van het eerste artikel weg­gevallen. We geven daarom dit gedeelte op­nieuw met het vervolg.

Waarom zie ik nog zoveel zonden hij mezelf en bij andere gelovigen?

Jezus Christus heeft je volkomen van de schuld der zonde bevrijd; Hij heeft ook de macht van de zonde volkomen gebroken – maar Hij heeft je nog niet van de tegenwoordigheid (aanwezigheid) van de zonde in je bevrijd. De zonde is er nog, en je kunt elk ogenblik weer zondigen. Maar je behoeft niet meer te zondigen, je moet de zonde niet meer ge­hoorzamen, want niet enkel de zonde, maar Jezus Christus woont in je en Hij heeft de macht, de zonde in je te overwinnen.

(Rom. 07:18; Rom. 08:02; Rom. 06:06. Rom. 14:22).

Wordt het in het leven van een gelovige nooit beter?

Dat zou heel erg wezen! Wie Jezus Christus als Heiland heeft aangenomen, heeft de Heilige Geest. Wie Jezus Christus als volkomen heerser in fijn leven aanvaardt, in die heerst de Heilige Geest, die is vol van de Heilige Geest!

Zodra echter de Heilige de mogelijkheid heeft, in een mens te werken, vormt Hij diens karakter, zijn denken, voelen en willen om naar de aard van Jezus.

Dat gaat gestadig – al naar gelang we de Heilige Geest toelaten te reinigen, weg té doen en te schenken. Wanneer we iets niet willen op­geven, moet de Heilige Geest op houden te wer­ken – dan ontstaat er een stilstand, een achteruitgang in ons leven. Maar willen we van harte met de Hei­lige Geest meewerken, dan is er vooruitgang in ons leven.

(2 Kor. 03:02-03; 2 Kor. 03:17-18; Filip. 02:05; Kol. 01:22, Kol.01:28-29; Joh. 15:02-04; Gal. 05:22-25).

Wat moet ik doen, wanneer ik als gelovige gezondigd heb?

Door de zonde is de gemeenschap met de Heer verstoord – maar daardoor is je verlossing nog niet twijfelachtig geworden! Je moet de zonde meteen (dadelijk) aan de Heer – en wan­neer dat nodig is ook aan de mensen – belijden. Dan wast de Heer je direct in Zijn Bloed en je hebt weer de volle gemeenschap met Hem. Wan­neer je gevallen bent, sta dan dadelijk weer op! Denk eraan: alle ontmoediging is van de duivel, God ontmoedigt nooit!

(1 Joh. 01:09; 1 Tim. 01:12; Judas 01:24-25).

De nieuwe wandel.

Mag een gelovige zich nog bezighouden met wereldse genoegens? Het nieuwe verbond met Jezus Christus brengt verplichtingen mede! Wanneer Jezus Christus in ons woont, is ons lichaam een Tempel van de Heilige Geest. Behoort een Tempel in de bios­coop of in een theater thuis?

Wanneer Jezus Christus in ons leven de eerste geworden is, kunnen we geen vrienden meer heb­ben die Hem niet liefhebben en Hem afwijzen.

Wanneer Jezus Christus ons zoekt om gemeen­schap met Hem te hebben en om ons als Zijn dienstknechten te gebruiken kunnen we onze tijd niet meer verkwisten. Wie in Jezus Christus volle bevrediging vindt – kan de wereld niet meer waarderen.

(1 Kor. 06:17-20; Joh. 17:14-16; 1 Joh. 02:15-17; Joh. 10:11; Jak. 04:04).

 

Het getuigen.

Hoe kan ik de Heer dienen?

Als je Jezus Christus als je Heiland hebt aan­genomen, belijd Hem dan dadelijk. Een weifelen en uitstellen maakt het getuigenis steeds zwaarder en ontneemt je de vreugde in de verlossing. Belijd Hem in je eigen familie, je medearbeiders en je ondergeschikten. Belijd Jezus Christus in je open­baar leven. Verontschuldig je niet met je verlegen­heid of ‘met moeilijke omstandigheden. Iedereen kan en moet Jezus Christus belijden.

(Rom. 01:16; Matt. 10:32-33; Luc. 08:39.

(Wordt vervolgd).

 

Opwekking

Willen wij de prijs betalen?

Voordracht van Dr. Evans, America.

Waar ik ook kom in de wereld, overal vind ik in de harten van Gods kinderen hetzelfde verlangen naar Op­wekking. Nu ik naar Europa gekomen ben, en de noor­delijke landen doorreisd heb, heb ik gezien, welk een grote nood er overal is. Ja, wij allen zijn het erover eens, dat een opwekking nodig is, maar juist’ in deze dagen zien we, dat de dorheid en doodsheid steeds meer de overhand neemt,

Enige weken geleden sprak ik met de Griekse consul in Boston, en hij zei tegen me: De wereld is in grote nood, maar het allerergste is, dat de wereld God vergeten heeft.

Ja, vele grote staatsmannen zijn het erover eens, dat gebrek aan opwekking de grote nood van vandaag is.

“Het is tijd voor de Here, om te handelen, ze hebben Uw wet verbroken. (Ps. 119:126).

Als God niet een opwekking geeft, weet ik niet wat er van de wereld moet worden. Maar als wij mensen aan het eind zijn, kan God iets doen.

Ik werd bekeerd tijdens de grote en bekende opwek­king in Wales. Ik wil U van deze opwekkingen iets ver­tellen.

De inwoners van Wales hebben een sterk godsdiensti­ge aanleg. Elke Zondag moesten wij 3 of 4 maal naar de kerk, maar we wisten niets van een werkelijk geestelijk leven. Er waren toen geen bioscopen of dancings in Wales, en we gingen naar de kerk, alleen maar om dat onze ouders het zo wilden. We zongen liederen, zonder te weten waarover we eigenlijk zongen. Het gehele land was geestelijk dood.

Maar hier en daar in het land waren enkele mensen, die wisten wat voorbede is. Ergens in een school waren enkele leerlingen, die een werkelijke honger hadden naar een werk van God. Een van hen was Evan Roberts. Hij begon zijn medeleerlingen bij elkaar te halen om te bid­den voor een opwekking. Op een dag kwam de Heilige Geest over hen allen. Ze gingen naar hun kérk, en de opwekking kwam ook daar. En toen begon de Opwek­king. Het vuur des Geestes verspreidde zich vlugger dan mensen konden gaan. Het was als regen op een dor land.

In die dagen was het in het geheel niets bijzonders wanneer op straat een groepje mensen met elkaar een bidstond stonden te houden. En wanneer men dan op het station kwam, gebeurde het vaak, dat daar een groepje mensen met elkaar verenigd waren in gebed. En in de trein kon men ook een bidstond vinden. Overal werd gebeden, overal klonken blijde lofliederen. Tot zelfs diep onder de grond, waar de mijnwerkers werkten klonken de liederen, en werden de gebeden gehoord.

Ik was altijd het zwarte schaap van de familie. Ik wil­de vluchten voor zoveel “vroomheid” en ging in de mijnen werken. Maar in de mijnen was de opwekking ook!

’s Morgens voor de arbeid gingen de gelovige mijn­werkers met elkander in gebed. Maar de anderen, die de kleine wagentjes met paarden besturen moesten, zorg­den, dat ze om deze tijd zoveel lawaai maakten met hun paarden en wagens, dat ze daarmee de bidstonden on­mogelijk maakten. Toch gingen ze door met hun bid­stond, en baden voor de rustverstoorders. Toen kwamen ze binnen één voor één, huilend en hun zonden belij­dend. God redde velen van de rustverstoorders voor de eeuwigheid. Maar nu wilde het geval, dat toen deze paardenmenners weer bij hun paarden kwamen, de paar­den niet meer naar hen wilden luisteren. De paarden waren gewend geschreeuw en gevloek te horen. Maar de nieuwbekeerde arbeiders konden niet meer schreeuwen en vloeken, en zo wilden de paarden hun werk niet meer doen.

Toen werd er gebeden voor de paarden, dat toch ook die iets van de opwekking mochten vernemen, en God hoorde ook dat gebed, zodat de paarden begonnen te gehoorzamen, zonder vloeken.

Overal verrezen kleine kapellen en kerkjes, en dag en nacht werd daar samenkomst gehouden voor de mijn­werkers.

De enige plaats, die altijd leeg was, was de preekstoel. Dan hoorde men hier iemand uit de Bijbel, dan begon daar iemand te bidden. Overtuiging van zonde kwam in vele harten, er werd schuld beleden, maar ook gedankt en geprezen, er werd geweend, maar ook ge­zongen. Zangboekjes of orgels hadden we niet. Iedereen kende de liederen uit het hoofd.

Ik herinner me nog goed, dat er drie jongens in een café aan het drinken waren. Opeens kon één van hen niet meer verder drinken. Hij zette zijn glas neer en zei: Ik houd op. Maar de anderen bleven aanhouden, en vulden zijn glas opnieuw bij. Doch als hij het op wilde nemen kon hij ‘het niet bij zijn mond brengen. Het was alsof een onzichtbare hand hem tegenhield. Hij stond op en ging naar de dichtstbijzijnde kerk. Daar vond hij zijn Vader, die bezig was, voor hem te bidden, dat God hem wilde bekeren. Hij kon niet anders, dan zijn leven aan Christus geven, Zijn Vaders gebeden, waren tussen zijn mond en het glas in geweest.

Ergens in een klein dorpje in Wales werd een groep schoolkinderen bekeerd. Elke dag in hun vrije tijd trof­fen ze elkander achter een hooiberg, die bij een café stond, om daar te bidden. Toen de caféhouder dat bemerkte werd hij woedend, en vatte het plan op, om ze met een stok te lijf te gaan. Hij sloop naar’ de hooiberg met zijn stok in de hand, maar voor hij de hoek om was overtuigde de Heilige Geest hem van zijn zonden, en hij schreeuwde om redding.

Het gehele land Wales was bewogen door de kracht van God. De mensen maakten hun zaken in orde, overal werden bekentenissen gedaan totdat er vrede was.

In die tijd zei Penn Lewis: Als een opwekking niet tot resultaat heeft: jonge mensen, die in de zending gaan, zal’ die opwekking een fiasco worden.

20 jaar later bezocht ik de zendingsvelden. In Japan, China, Indie, Indo-China, Arabië, Palestina, Zuid-Amerika, waar ik” ook kwam, overal vond ik vruchten van de opwekking in Wales.

Dat hebben wij vandaag nodig. Europa, Amerika, Zwitserland, Holland. Wij allen! God wacht erop dat Hij het ons geven kan. Maar wij moeten de prijs willen be­talen. En dat is, dat wij in de rechte verhouding met God komen.

Als we de radio aanzetten om een bepaald station te horen, moeten we niet naar andere dingen luisteren, maar ons concentreren op dat ene station. God wacht erop ons Zijn zegen te geven. Laten we Hem voortdu­rend en volhardend zoeken. Laten wc ons hart openen voor Hem. Dan geeft Hij alles, wat Hij voor ons heeft.

 

De afbraak van het Protestantisme

De invloed van de Roomse kerk neemt in ons land hand over hand toe.

Helaas zijn er vele Protestanten die ter wille van een gedroomd “onderling goed begrip” het karakter der Roomse kerk verbloemen en in de richting van samen­gaan sturen. Zo sprak Prof. Dr. W. Banning op het con­gres te Utrecht belegd door de Nederlandse Volksbeweging over het antipapisme dat volgens hem berustte op de mening dat ons volkskarakter Protestants is en behoort te blijven met daaraan verbonden de teleurstelling over het verlies van eigen machten en afgunst ten opzichte van de toenemende invloed van de R.K. kerk.

Spreker zag dit antipapisme als een kwaad nationaal, Europees en christelijk standpunt.

Prof. dr. A. G. van Melsen, hoogleraar aan de R.K. Universiteit te Nijmegen poneerde dat de oorzaak van het antipapisme samenhangt met het wezen der Katho­lieke kerk. De niet-Katholiek krijgt immers altijd het beeld van een massa-instituut, waarvoor men zich moet beveiligen. Daar komt bij dat de niet-Katholiek als regel zeer slecht op de hoogte is van het Katholicisme.

Wij geloven dat dit niet de ware reden is van onze anti-roomse houding. Onze vaderen hebben fel gestreden voor gewetensvrijheid juist omdat zij de leer en de praktijk der Roomse kerk al te goed kenden.

Het is treurig op te merken hoe de beginselloosheid van velen, die zich Protestant noemen hen verleidt het ware karakter der R. kerk niet te willen zien.

Men behoeft daarvoor heus niet terug te gaan in de geschiedenis. Als men een blik doet op die landen waar de R. kerk de macht in handen heeft, ziet men dat ze niets maar dan ook niets veranderd is.

Zo lezen we in “de Hervormde Kerk”;

 “Wie protestant wil zijn in Spanje moet er op re­kenen, dat hij slechts met moeite in zijn onderhoud zal kunnen voorzien, dat hij uitgestoten wordt door familie en vrienden, dat hij op school en in het leger in conflict komt, zo hij weigert de katholieke diensten bij te wonen, dat de universitaire weg voor hem af­gesneden is en dat hij misschien lange tijd zal moe­ten procederen voor men hem verlof geeft een bur­gerlijk huwelijk te sluiten, als hij de toestemming daarvoor al krijgt, kortom, dat hij de positie heeft van een rechteloze, een vijand van zijn volk, op één lijn gesteld met communisten en atheïsten …

Zodra Franco aan het bewind kwam in 1939 werd de protestantse eredienst verboden. De bijbels van het Bijbelgenootschap werden in beslag genomen en verbrand, de niet-katholieke scholen gesloten, het burgerlijk huwelijk verboden. Eerst in 1945 kwam hierin verandering onder pressie van het buitenland. In “De rechten van de Spaanse burger” werd toen de volgende bepaling opgenomen: “De rooms-katholieke eredienst en belijdenis is die van de Spaanse staat en geniet officiële bescherming. Niemand zal worden lastig gevallen om zijn geloof, noch om de privé uitoefening van zijn eredienst. Er worden in het openbaar echter geen andere ceremoniën en ma­nifestaties toegestaan dan die van de rooms-katho­lieke kerk”.

Het bleef echter verboden bijbels te drukken of te verspreiden, de diensten openlijk aan te kondigen,

Godsdienst onderwijs te geven, predikanten op te lei­den en neutrale of protestants-christelijke scholen op te richten. Op de katholieke scholen moeten ook de protestantse kinderen de godsdienstlessen bijwonen en er wordt een sterke pressie op de kinderen zelf en de ouders uitgeoefend om ze tot de eerste communie te bewegen. Is het bekend dat een kind protestant is, dan wordt hij daarom gewoonlijk door klasgenoten en onderwijzers lastig gevallen. In de militaire dienst zijn allen verplicht niet alleen de katholieke diensten bij te wonen, doch ook op de voorgeschreven momen­ten te knielen. Weigering wordt met opsluiting ge­straft. Geen enkele overheidsbetrekking staat voor een protestant open en ook particuliere ondernemin­gen schrikken er voor terug niet-katholieken in dienst te nemen. Als een processie voorbijgaat moet er wor­den geknield. In dit verband geef ik verslag van een processie, waarin het heilig Sacrament werd meege­dragen.

Toen enkele personen, die van de processie deel uit­maakten, zagen dat onze broeder bleef staan, schreeuwden zij hem toe, dat hij knielen moest. Toen hij dat weigerde, werden hem beledigende opmerkin­gen toegeroepen en enkelen liepen op hem toe en sloegen hem neer. Nadat hij gearresteerd en onder­vraagd was, werd hij weer op vrije voeten gesteld, maar niet alleen verloor hij daarna zijn betrekking bij de schouwburg, doch hij ontving ook enige dagen later een proces-verbaal, waarin hem werd medege­deeld, dat hij wegens verstoring van de openbare orde werd veroordeeld tot een boete van vijfduizend peseta’s – ongeveer ƒ 1250.-, die binnen veertien dagen moesten worden betaald.”

Niet alleen in Spanje komt dit karakter van de Room­se kerk tot uiting. Ook in Peru werden in de grondwet maatregelen genomen om de Roomse godsdienst “te be­schermen”. Het uitoefenen van een andere godsdienst moet beperkt blijven tot de respectievelijke kerkgebou­wen, alle samenkomsten of propaganda daarbuiten is verboden en wordt als een misdrijf gestraft.

We zouden hieronder kunnen schrijven de woorden waarmee onlangs Radio Vaticaan een verslag over de vervolging der Roomse kerk in Albanië eindigde, … en dat geschiedt in een eeuw waarin zich twee oorlogen hebben afgespeeld om menselijke vrijheid.”

Br.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (13)

De eersteling houdt niet op onder zijn vrienden van zijn bevrijding te getuigen; in zijn huis zijn nu samen­komsten van jong bekeerden. Vaak, als Blumhardt vraagt hoe ze er toe kwamen bij hem te komen, krijgt hij ten antwoord: “We zien een vreugde bij anderen, die we zelf ook willen bezitten”.

Zo gaat het voort, natuurlijk blijven de uitwassen in deze dagen van hoogspanning niet uit. Hij ziet die scherp, en stuurt menigmaal iemand weg zonder over vergeving te spreken. Als hij hoort van schoolkinderen, die in hun vrije tijd bidstonden houden, zegt hij, dat ze een draai om hun oren verdienen, of nog meer de vol­wassenen, die dit mooi vinden, in plaats van zulke exces­sen tegen te gaan. Waakzaam en nuchter wil hij zijn, en daartoe stelt hij zich onder de strenge tucht van de Heiligen Geest.

 “Ondertussen moet je er vast van overtuigd zijn, dat er geen spoor van exaltatie bij me is. Maar dat is waar, dat de heerlijkheid van het evangelie me nog nooit zo geopenbaard is als tegenwoordig … Ik verwacht nog een uitstorting van de Heiligen Geest. Die moet komen, als het met de christenheid anders zal worden. Ik merk dat het zo armzalig niet mag voortgaan. De eerste, gaven en krachten, ach, die moeten terugkomen; En ik geloof, dat de Heiland er alleen maar op wacht, dat wij er om bidden.” (Uit een brief aan Barth).

Na langen tijd kwamen de buitenstaanders. In Möttlingen was, net als in Iptïngen, een groep, die van de kerk was losgeraakt en nu ook afkerig was van al Blumhardts werk. Een van hun voorgangers raakte in de tuin van de pastorie eens aan de praat met iemand van het personeel; hij had een berg van bezwaren tegen “dat Roomse gedoe” van de dominee. Hij kreeg ten ant­woord: “Zijn jouw zonden je vergeven?” “Ja.” “Nu, gun dat een ander dan ook.”

Enkele dagen later zat ook hij in Blumhardts kamer ­en keerde naar huis terug, niet meer vroom, maar ver­zoend met God.

Een ander vooraanstaand lid van deze groep, terecht door iedereen geacht, sprak Blumhardt aan: “Dominee, ik dacht zo, nu iedereen naar U toegaat…” “Heb je ook iets op je hart?” “Nee, dat niet.” “Och ja, ik dacht ook al, die goede brave A” en hiermede drukte hij hem har­telijk de hand. De volgende morgen vroeg was A. er weer om de dominee te spreken. Hij had een ellendige nacht gehad door dat “goede, brave A.”; opeens had hij een blik gekregen in zijn hart, nu kwam hij als de boos­wicht A.

 “Ik dacht wel, dat die terug zou komen,” schreef Blumhardt aan Barth, “want ik heb voortdurend voor hem moeten bidden.”

Na de Möttlingers kwamen ook mensen uit de omlig­gende plaatsen. Hier herhaalde zich de moeilijkheid uit Iptingen: hoe moet zijn houding zijn tegenover de ge­meenteleden van zijn collega’s? Kwamen ze tot hem in zijn pastorie, dan stuurde hij hen terug naar hun eigen dominee, maar met medelijden in het hart, want hij wist wel, dat ze in hun eigen gemeente lang niet altijd opge­vangen werden. Hij wees er in het kerkblad en in ge­sprekken met collega’s altijd met klem óp, hoe zij hun gemeenteleden konden helpen door hun te spreken van zondenschuld die beleden kan worden, als de mensen daar toe kwamen, hun belijdenis te willen aanhoren.

Uit een brief aan Barth: “Waarom zijn ze zo hard? Ze zouden toch in de preek kunnen aanroeren, dat ieder komen kan, die in nood zit? Het moet anders worden, want ik zie duidelijk, dat wat tot nu gebeurd is niets is in vergelijk tot wat het zijn moet. De mensen merken, dat ik alleen sta, dat mijn vrienden me in deze gewichtige dingen niet volgen. Ik wil niemand iets ver­wijten, maar ’t is me een behoefte mijn hart voor jou uit te storten.”

De velden waren wit om te oogsten, maar waar bleven de arbeiders?

Vanwaar die afwijzende houding van zijn ambtgeno­ten? Kritisch bezien en afwachten is bij zulke gebeurte­nissen wijs en noodzakelijk, dat begreep Blumhardt ook wel. Wellicht was die dominee in Möttlingen iemand die op buitenkerkelijke paden terecht was gekomen en nu, gedekt door het ambt, experimenteerde of “de enige ware” godsdienst wilde stichten. Er was in Würtemberg al zo veel gebeunhaasd op geestelijk gebied, dat scherp toezien geboden was. Maar juist dit deden ze niet. Want dan zouden ze ontdekt hebben, welk een kos­telijke schat er in Möttlingen aan het licht was gebracht door Gods Geest. De verschijnselen, die men bij z.g. “opwekking” waarneemt, ontbraken hier geheel. Geen romantiek van een geënthousiasmeerde menigte, geen luid boete doen in ’t openbaar of een schijnbaar vroom zich verlustigen in eigen slechtheid, geen dominee-verering of andere dweepzieke uiting. Wat in Möttlingen voorviel was ernstig, nuchter en vaak bijna zakelijk. Achter alles stond God, niet Blumhardt. Dit kwam over de gemeente, die het niet gezocht had. Nooit heeft hij aangedrongen om bekennen van schuld, daar heeft de ene zondaar tegenover de andere het recht niet toe.

Schuldbekentenis werd gewekt door evangelieprediking vanuit eigen schuldbesef; omdat hij zelf zich steeds weer verdeemoedigde voor God, kon hij naast de schul­dige mens gaan staan, en met hem tot Jezus gaan. Nooit heeft hij vanaf het voetstuk “verder op de weg zijn” de hand gereikt aan een gevallene, maar als mede­schuldige is hij naast hem gaan staan. Eenvoud en rust was er in dit alles. Nergens leest men van een hevig bidden om doorbraak of heiligmaking, dat vaak een bedenkelijke atmosfeer schept in godsdiensti­ge milieus. Vechten met zijn hele wezen kon hij, als Jacob aan de beek, en deed hij ook telkens als de nood hem uitdaagde.

Maar een situatie forceren door preek of gebed was hem geheel vreemd. “Wat ik deed was niet iets, dat ik gezocht of gedwongen of bewerkt heb, maar iets dat helemaal vanzelf kwam, ja, zonder dat ik er om ge­vraagd ‘had uit onverdiende barmhartigheid me ten deel was gevallen.” En omdat hij ervoer, dat dit alles geheel los van hem, buiten hem om gebeurde, had hij de zekerheid, dat dit nieuwe leven niet beperkt zou blijven binnen de kleine gemeente van Möttlingen, maar bestemd was voor de hele christenheid, neer wijder: voor iedereen, want luidde niet iedere noodkreet hetzelfde, en was niet de bevrijdende kracht van het evangeliewoord, dat hij als werktuig in Gods hand mocht spreken, voor allen dezelfde?

Dit hebben zijn collega’s niet willen horen; wat in Möttlingen gebeurde was het gevolg van een bepaalde aanpak van ds. Blumhardt, die bedenkelijk de Roomse kant opging hier en daar. Biechten? Het is voldoende als ik in mijn binnenkamer voor God mijn schuld uit­spreek, daar heeft een ander niets mee te maken.

 “Men zegt dan iets wat men al lang weet aan Hem, die het ook al lang weet. Er zit veel zegen in zo voor God zijn schuld te noemen en er boete voor te doen. Maar de geheime misdaden? Wijst de algemene mense­lijke ervaring, zoals dat aan een sterfbed, of bij kinde­ren vaak duidelijk wordt, niet uit, dat zulke dingen er uit moeten, aan het licht moeten worden gebracht? Als ik God iets bekend in tegenwoordigheid van een mens, die het nog niet weet, is dat niet de manier waarop het geheime uit de duisternis naar het licht komt? Dat heeft niets te maken met de gedwongen biecht in de Roomse biechtstoel, en ook niet met die z.g. vrome kringen, waar men zijn zonden aan een dozijn andere zondaars vertel­len moet.

Maar dat betekent voor een mens, die zichzelf niet meer kan helpen, de deur te openen van het hart van zijn broeder, die weet te zwijgen. Voor geestelijke hoog­moed is hier geen plaats: wie zichzelf zo prijs geeft en daardoor vrede ontvangt, weet wel dat hij geen vrome is. Hoe goed zou het zijn, als voor het bewustzijn van onze mensen de studeerkamer van de dominee, op edeler, vrijer manier dan de biechtstoel, bekend was als de plek, waar men alles mag zeggen en voor alles een vriendelijk en zwijgend gehoor vindt. Maar laten we het maar be­kennen: van puur intellectualisme en “vrijheid” zijn er velen, miljonairs en proletariërs, omgekomen en verstrooid als schapen die geen herder ‘hebben.”

Zo is de biecht niet alleen een daad van hem, die zijn schuld uitspreekt, maar ook een gevolg van de geeste­lijke houding van de zielzorger. Hij moet het schuld- belijden mogelijk maken. Dan is een zich uitspreken een genadegeschenk waardoor de benarde mens in de vrij­heid komt te staan. Blumhardt heeft dit niet als systeem uitgedacht, maar het werd hem dagelijks als een God­delijke waarheid voor zijn ogen geopenbaard. Door zich uit te spreken, verbreekt de mens een band, waarmee hij geboeid is, geeft hij zijn ik prijs, dat hem dwingt te gaan op wegen van zelfhandhaving, die wegleiden van God. Boete doen is breken met het zich neerleggen bij het onveranderlijke; het Is, wanneer het gebeurt in tegen­woordigheid van een ander, het tevoorschijn komen van achter het masker, waarachter we allen leven. Die ander kan niet de eerste de boste zijn, hij moet ons zijn voor­gegaan op de weg naar genade en schuldvergeving, en ons die weg kunnen wijzen.

 “Ken Uw opdracht toch” roept Blumhardt zijn colle­ga’s toe, maar hij bleef eenzaam. “Te niet nuchter, te piëtistisch, te persoonlijk, te …” vond men hem, en me­nige geestelijke zwerver moest verder trekken – vraag niet tot welk punt vaak.

En is de kwijtschelding van schuld niet erg niet protestants? Hiervan zegt Blumhardt: “de absolutie geeft ieder zich­zelf met meer of minder vertrouwen op succes”. In de bijbel las hij, dat Jezus de zonden vergeeft aan ieder, die Hem oprecht zijn schuld beleed, en dat Hij dit als opdracht gaf te doen aan zijn apostelen.

Zouden nu de later levende geslachten deze genade moeten missen? Dat kan uit de bijbel niet afgeleid wor­den. Blumhardt geloofde, dat de Heer meer onmiddel­lijk aanwezig wil zijn in de kracht der genade, dan de christenheid van heden meent, en dat de kerk de taak heeft te bidden om groter volheid dan ze nu bezit. Bij alle zegen, die hij ondervond in zijn gemeente had bij niet het gevoel van rijkdom, maar van armoede; daar­door heeft de opwekking hem niet hoogmoedig gemaakt en is hij in eigen oog nooit een bijzonder predikant ge­worden. Want altijd bleef het verlangen in hem naar meer, naar een wijder kring van door God begenadigden.

Het geloof zonder de werken is dood. “Het moet uit zijn met die bekeringen, die voor het hart in het leven geen vruchten dragen”. Dat de Heilige Geest brandde, en niet een strovuur van menselijk enthousiasme was, kwam aan de dag in het dagelijks leven in de gemeente.

Hier werd een familietwist bijgelegd, daar gaf een dief het gestolene terug of werd een leugen prijsgegeven. Niet in een ogenblik van goeden wille, maar moeizaam kwam’ dit tot stand onder spot van de onwillige.

Een heel dorp ontwaakte. De verhoudingen werden ge­heiligd, dat is: men ging Jezus Christus betrekken in alle uitingen van het dagelijkse leven. Men gaf Hem de volmacht om de breuken te herstellen, die de zonde te weeg had gebracht tussen mens en God, tussen mens en mens.

Grote dingen waren er niet van Blumhardt en zijn gemeente gevraagd. De grote dingen deed God, zodra Hij er de kans toe kreeg. Alle dingen werden nieuw; het was als in de dagen, dat Jezus op aarde verkeerde: het Bijbelse leven werd op dat plekje Würtemberg het nor­male.

Dat was Möttlingen.

(Wordt vervolgd)

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).