Bij de plaat
Let op de leliën des velds, hoe zij groeien, zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als één van deze.
Lezen (Matt. 06:25-34).
Jezus leert ons in deze woorden een les, die in ons ganse leven haar toepassing vindt. Het is een van die uitspraken, die we altijd trachten af te zwakken door onze redenering, teneinde aan haar klem te ontkomen.
De Meester zegt ons, dat het kenmerkend verschil tussen de niet wedergeboren mens en de gelovige is, dat de eerste het natuurlijke leven primair stelt en dan gaarne de troost, de blijdschap en verzekerdheid van het geestelijke er bij ontvangt. De gelovige echter leeft voor het Koninkrijk Gods en ontvangt de natuurlijke dingen als toegift.
Deze les wordt echter slechts geleerd in het dagelijks gehoorzaam en gelovig luisteren naar de woorden van de Heer.
Jezus vermaant ons om niet als de wereld en ons verstand zegt eerst te zorgen voor voedsel, levensonderhoud, en kleding, doch dit alles volkomen over te geven aan Hem, die zich Onze Vader noemt.
Hij neemt als voorbeeld hoe God zorgt voor de vogels en de leliën op het veld en zegt dan: gaat u hen niet verre te boven? Wees niet bezorgd voor uw leven, wees niet bezorgd voor eten en drinken, wees niet bezorgd voor uw kleding.
De absoluutheid van dit woord wekt weerspraak en we mompelen: “Ja, maar zo gemakkelijk gaat het tegenwoordig niet meer” of: “’t Valt je heus niet meer in je schoot.”
En dan gaan we onze gang en leven precies als de wereld: onze daden, gedachten en woorden hebben slechts één doel: het goed te hebben en overvloed te hebben van de dingen van deze aarde.
In een poëtisch ogenblik zeggen we misschien wel eens: Wat is het toch heerlijk een vogeltje te zijn, zo vrij en zo onbezorgd te leven; doch als iemand ons zou zeggen: ja precies zó móet en kunt u leven, zo vrij, zo onbezorgd, dan zouden we hem hartelijk uitlachen en onze schouders optrekken.
Doch dit is nu weer een van de dwaasheden van het evangelie, dat Jezus in volle ernst zegt: leef zoals de vogel en de lelie. De vogel vraagt niet naar de toekomstmogelijkheden. Hij zingt en is blij en … God zorgt voor hem. En de lelie vraagt niet wanneer de winter begint, of er regen komt of zonneschijn, zij groeit en bloeit en Christus zegt: is Salomo zo bekleed geweest? Is het geen vreugde de blanke reine schoonheid te zien van de bloeiende lelie op onze plaat?
En nu is dit bij de vogel en de lelie onbewust, doch wij moeten leren bewust lot en leven in de hand van de Vader te leggen.
Is dit voorrecht voor ieder? Is het een goedkope zorgeloosheid waarvoor je eigenlijk het best maar een dwaas zoudt kunnen zijn?
Neen, Christus noemt ook de voorwaarde om zo te kunnen leven. Hij zegt: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods.
Doen we dit?
Wie het Koninkrijk Gods niet eerst zoekt, zoekt het in het geheel niet. Hij blijft altijd zoeken naar aards bezit.
Bedoelt Christus dan dat we, nadat we het Koninkrijk der hemelen hebben gezocht, nog eens de aardse dingen moeten gaan verzorgen?
Neen, maar Hij wil dat we zullen beginnen met de hemelse dingen te zoeken, met al onze kracht. En wie hiermee begint zal steeds rijker voedsel en voller leven en onverwoestbare schatten vinden, zodat Hij vergeet naar aardse te zoeken.
En deze worden hem dan toegeworpen.
Zoek eerst het Koninkrijk der hemelen – waag het, dit voor alle andere dingen te stellen.
“U zult ondervinden: God zal u niet beschaamd doen uitkomen.
Hij vergeet de vogelen des hemels niet.
Hij zal u nog veel minder vergeten, gij kleingelovige.
J. E. v. d. B.
Aan onze lezers
Bij het begin van de elfde jaargang willen wij in de eerste plaats onze grote dankbaarheid jegens God uitspreken, omdat Hij het is, die het ons mogelijk heeft gemaakt tot op vandaag ons blad te laten verschijnen. Tien jaar is op zichzelf niet zo’n grote periode, doch de tien jaar, die achter ons liggen, hebben toch wel zeer bijzondere moeilijkheden meegebracht. God heeft ons op wonderlijke wijze steeds uitgeholpen. Hem zij daarvoor onze innige dank.
We willen bij het begin van de elfde jaargang opnieuw onze krachten, onze tijd en ons geld geheel in ’s Heren dienst stellen en bidden, dat ons blad een middel moge zijn om hen, die Christus liefhebben, te versterken in hun geloofsleven en tevens hen, die Hem nog niet als hun Heiland kennen, tot Hem te leiden.
Het is ons steeds duidelijker geworden, dat we ons blad niet in dienst van een bepaalde kring of groep moeten stellen, doch onafhankelijk de waarheid moeten brengen zoals zij ons in de Schrift in volle heerlijkheid is geopenbaard. Dit wil dus zeggen, dat wij naast de rechtvaardigmaking door het geloof ook de geweldige rijkdom van de vervulling des Geestes en de heiligmaking door het geloof belijden.
Er zijn in ons land tientallen bladen, die het orgaan zijn van eer, bepaalde kerk of kring. Dit is goed en nodig. Jammer is het, dat zij zo vaak meer polemisch (stellig, ruzieachtig) dan opbouwend zijn. Er wordt in onze christelijke pers zo ontzettend veel gestreden, helaas ook menigmaal in felle en grievende bewoordingen. Wij verlangen allen, die Christus van harte liefhebben, hun diepe eenheid bewust te doen worden door te wijzen op dat, wat ons bindt. We zien verlangend uit naar ’s Heren komst en bidden, dat de Heilige Geest de gemeente in deze laatste tijden vervulle met vuur en kracht, opdat ze haar profetische roeping in de wereld weer kan vervullen. Dan zal onze over gegevenheid en ‘ónze liefde tot de broeders toenemen. Wij willen oproepen tot deze heiligmaking en liefde, zonder welke niemand de Here zien zal (1 Joh. 04:16-17).
Gelovigen uit onderscheiden kerken en kragen willen met ons werken aan dit heerlijk doel. Ons werd medewerking toegezegd van de volgende broeders en zusters. P. Bardelmeier, Mej. Corrie ten Boom, W. Dubbeldam, Mej. Joh. H. Ekering, Dr H. J. Flipse, L. de Graaf, J. ten Have. Ds. C. J. Hoekendijk, Mr. R. Houwink, D. Lugthart, Dr J. W. Mar- melstein, Zendeling A. de Neef, J. Schreuder, Ph. Trostia- Netsky, Mr. D. C. H. Verdam, Ds A. W. F. Waardenburg, J. van Wier Dzn., Sydney Wilson, D. v. d. Woude, Peter van Woerden e.a.
Zij allen verlangen, ieder naar de gave en wijsheid die hem gegeven is, door hun artikelen de gemeente op te bouwen en zondaren te brengen tot Jezus.
Wij vragen U: help ons, opdat wij dit werk met blijdschap mogen doen. Bid regelmatig voor ons blad, werf abonnees en steun ons met uw geld. Ook uw geld behoort aan Hem, Die u kocht met Zijn bloed.
Zoals u ziet, komt ons blad in een betere uitvoering. Ons devies is in dit opzicht: het beste is slechts goed genoeg voor het Beste. De omslagtekening is vervaardigd door de heer J. Pander en heeft als hoofdmotief het kruis, dat nog steeds als enige plaats der verzoening is opgericht in de verwarde wereld onzer dagen. Deze betere uitvoering zal ongetwijfeld de losse verkoop vergemakkelijken.
De broeders D. Koppelle en C. J. Lovink zullen ons in Indië en België vertegenwoordigen. We zijn zeer dankbaar, dat God ons deze mannen op onze weg bracht. God zegene hun werk.
Vanaf heden zal de administratie weer in Gorkum zijn. Mevr. H. van Os-Zijl zal deze voor ons waarnemen. We danken de heer Alewijn voor de accurate wijze waarop hij dit omvangrijk werk heeft waargenomen. Door drukke werkzaamheden en studie is het hem onmogelijk dit verder te blijven doen.
Dit zijn dus de veranderingen, die we konden mededelen. We deden naar onze overtuiging wat we konden. Het woord en de daad is nu aan u. U moet tonen, dit u mee wil werken om met alle kracht het evangelie van Jezus Christus te verbreiden, totdat Hij komt.
Ieder, die mee wil werken in de verspreiding van ons blad, wende zich tot de administratie. Ook uw giften kunt u hieraan zenden.
Met hartelijke groeten en heilbede, Uw medearbeiders in de dienst des Heren: H. van de Brink, P. Klaver en J. E. van de Brink
Bij de intrede van de elfde jaargang is het mij een groot voorrecht, om hier enkele woorden te schrijven. Ik wil dan allereerst God danken voor Zijn goedheid, dat Hij de mogelijkheid wil openstellen om ons mooie blad voor het eerst in België te laten verschijnen. Ik noem dit een voorrecht, daar wij het als een gebedsverhoring moeten aanvaarden van hen, die zo lang naar deze gelegenheid gevraagd hebben. Hij heeft ons de uitkomst gegeven en Hem zij de dank en de lof, dat Hij mij de opdracht heeft gegeven het blad hier in België te vertegenwoordigen. Laten wij dan samen met goede moed ons werk hier aanvangen en ik hoop, dat ik hier van onze abonnees de volle medewerking mag blijven genieten, opdat door ons blad de naam van Christus gebracht moge worden aan hen, die Hem nog niet kennen.
Moge verder door dit blad het geloof verstevigd worden bij hen, die Hem aanvaard hebben als hun Herder en Zaligmaker in hun leven. Laat ons dan samen dit nieuwe jaar ingaan met een biddend hart en Hem vragen of Hij ons blad ook hier in België wil steunen en zegenen.
Uw broeder: C. J. Lovink
Antwerpen, Juni 1947.
De nood der gemeente
“Het zal geschieden, als Moab verschijnt en zich aftobt op de hoogte, en zijn heiligdom binnentreedt om te bidden, dan vermag het niets.” (Jes. 16:12)
Er spreekt uit deze woorden een diepe tragiek, een nood, die zelfs het hart van de profeet met medelijden vervult. De nood van Moab is niet alleen een stoffelijke ellende, neen, het is bovenal dit, dat er een wanhopig zoeken is naar geestelijke verlossing, naar een antwoord van Godswege en dat ze dit niet ontvangt. “Daarom ween ik…”, zegt Jesaja in vers 9 en in vers 11: “Daarom rommelt mijn ingewand over Moab”. (Jes. 16:09; Jes. 16:09)
Is het niet bitter, als het hart zoekt naar een bevrijdend woord, als men zich aftobt in het heiligdom en alles te vergeefs is?
Is er niet iets van deze nood in de kerk, die zich naar Jezus Christus noemt. Een schier wanhopig zoeken naar een oplossing zonder deze te vinden. Men is zich bewust van een groot geestelijk tekort. Men ziet het ontstellend gebrek aan zonde- bewustzijn, de grote lauwheid en onverschilligheid bij duizenden en duizenden kerkgangers, de onverschillige houding tegenover de wereldnood en de nood van hen, die vlak in onze nabijheid voor eeuwig verloren gaan.
Zij, die leiding geven, zijn zich bewust van dit tekort. De dagen van zoete zelfvoldaanheid zijn voorbij. Er wordt gesproken en geschreven over vernieuwing, réveille, vernieuwde overgave, doch het lijkt of het een ploegen op rotsen is. De lauwheid en doodsheid blijft. De grote massa der kerkgangers is tevreden als ze Zondags een goede preek hoort en zelfs de ernstigste oproep tot bekering beluistert men met welgevallen, terwille van de schone stijl en pakkende woordkeus. Terwijl men spreekt over vernieuwing, gaat het gewone kerkleven verder, zwarthandelaren zitten in de ouderlingenbank, men lastert en roddelt over de voorgangers, men werkt van ’s morgens tot ’s avonds om een luxe leven te kunnen leiden, men borrelt op verjaardagen en rookt zijn sigaren, de éne kerkgroep daagt de ander voor de wereldlijke rechter en men zou stom verwonderd zijn als een hoorder door zondebewustzijn zou verbroken worden en God om genade zou aanroepen onder het gepredikte woord.
Eén ding hebben we nodig, slechts één ding kan de gemeente redden: verbreking en schuldbelijdenis. Niet alleen om de schuld der kerk in het algemeen, doch om persoonlijke schuld: de wereldgelijkvormigheid in kleding en vermaak, de alles beheersende liefde tot het geld, het verlangen om steeds meer te verdienen, de zucht om een gemakkelijk leven te leiden. Schuldbelijdenis, omdat we geen vreemdelingen meer op aarde zijn, opdat we de Christusverwachting verloren en zo heerlijk genieten van wat de wereld biedt.
En nu is er een tragisch zoeken van vernieuwing buiten de weg der verbreking om. Misschien in het steeds scherper omlijnen der dogma’s, in het uitgieten over elkander van de felste beschuldigingen. Misschien in een groots pogen de brede massa te overkoepelen en sterke invloed te krijgen op cultureel of politiek terrein.
Doch een werkelijke vernieuwing van de gemeente wordt niet gevonden door theologische spitsvondigheid of door invoering van een nieuwe liturgie of nieuwe gezangen. Ook niet door een gesprek met hen, die de waarheden der Schrift disputabel stellen, neen, er is slechts één weg: Gods Geest moet onder ons zondebewustzijn en verbreking werken. Verbreking van het eigen zondig ik, dat is het éne nodige. We moeten weer leren het woord van Jezus: “Wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf”.
Daarom moet dagelijks ons gebed zijn om een machtige vervulling met Gods Geest. Gebed, gebed, gebed, in de binnenkamer, in onze gezinnen, in onze samenkomsten. Alleen dit kan de gemeente leiden tot een werkelijke opwekking. Als we werkelijk de grote nood van de kerk van Jezus Christus gevoelen, waarom kunnen we dan niet komen tot gezamenlijke bidstonden, waarin we ons verootmoedigen om onze zonden en de zonden van ons volk? Het is oneindig veel beter als gemeente onze nood in het gebed te brengen voor Gods aangezicht, dan er over te spreken en te schrijven.
Deze machtige werking des Geestes, die de zondaar ontdekt aan zijn diepe verdorvenheid, is het, wat we ook missen in onze z.g. opwekkingssamenkomsten. Wij verlangen om hen, die Christus niet meer kennen, te brengen onder het evangelie. En dit verlangen drijft ons naar groots- opgezette meetings met kostbare reclame. Een aantrekkelijk programma moet de nieuwsgierigen trekken, wonderlijke titels van onderwerpen treffen ons in de advertentiekolommen onzer dagbladen. Achter dit alles staat een heilig verlangen, zondaren tot Christus te brengen en het is waar: God gebruikt in moderne tijden moderne middelen. En er worden ook zielen, God zij dank, gered
En toch we voelen het: nog ontbreekt die machtige, harten-verbrekende werking des Geestes, waardoor in de tijden van de grote opwekkingen de mensen zich voor Gods aangezicht neerwierpen en deed roepen om genade. Het is menigmaal als of we God een vriendelijkheid bewijzen door onze hand op te steken. Wat we allen missen is het heilig Pinkstervuur, waardoor het woord Gods werkt als een hamer, dat de hardste harten verbrijzelt. Zie naar de Pinksterdag, zie naar de opwekking van Edwards, toen de mensen zich aan de pilaren der kerk vastklemden in hun angst voor Gods oordeel. Altijd waar Gods Geest werkt is de kreet van het hart: Wat moeten wij doen om zalig te worden!
Ons ontbreekt het grote teken, dat God zijn apostelen gaf, dat Hij ook ons beloofde; dat Blumhard en Vader Stanger hadden teruggevonden, en waardoor wij geen reclame nodig zouden hebben: het genezen van zieken, het uitwerpen van demonen.
O laten we niet nalaten God te vragen dat Hij een machtig werk doe in onze dagen. Zijn hand is toch niet verkort? Het gaat niet om een of andere kerk, of min of meer juist gevonden waarheid, het gaat niet om belijdenis van een doop des Geestes, die men reeds lang niet meer bezit, het gaat om een nieuwe vervulling met de Geest Gods door alle kerken en allen, zonder uitzondering moeten aangedaan worden met Kracht van Omhoog. Laten we toch niet denken, dat we iets bezitten, omdat we het belijden. Alleen die kracht des Geestes kan de wereld weer overtuigen van zonde en oordeel en de lauwen en onverschilligen in onze kerkbanken opschrikken uit hun wereldgelijkvormigheid.
Wij hebben profeten nodig, niet die een zoet woord weten te spreken tot vroom-toeluisterende medebroeders en zusters, doch die de zondaren het oordeel Gods durven en mogen verkondigen, profeten onder wiens woord de ongelovige overtuigd wordt, zodat hij neervallende zijn zonde belijdt. (Zie 1 Kor. 13:24-25).
Dit kan alleen God weer aan de gemeente geven. Wij zijn traag en praatziek geworden. God kan een vuur in ons midden zenden dat het offer aansteekt.
Laat ons als Elia, God hier om smeken. Laat ons met vasten en bidden Hem vragen om ons de bruidssieraden weer te geven, voor Hij tot ons wederkomt.
J. E. van den Brink
Het gebed van een Chinees meisje verhoord
Zelfs een kind is in staat de Hand, die alles beweegt, in beweging te brengen.
Door Mevrouw Howard Tayler wordt een geschiedenis verhaald van een klein Chinees meisje, wier grootvader gewoon was haar te slaan, indien ze in de naam van Jezus bad.
Het was in een tijd van rampspoed en gevaar, als gevolg van het optreden van bandieten en benden wanordelijke soldaten en de grootvader had niet weinig te lijden gehad van een troep, die eens hun huis en erf had bezet. Groot was daarom zijn angst toen hij op een keer, wandelend op de stadsmuur, dezelfde rovers in uniform ontdekte, die blijkbaar teruggekeerd waren.
Tevergeefs naar hulp uitziende, dacht hij opeens aan het kleine meisje. Ja, natuurlijk, was zij niet gewoon te bidden? Nadat hij snel naar huis was gegaan, vond hij haar, schudde hij haar ruw, om haar van de ernst van de toestand te doordringen en riep: “Als je ooit in je leven hebt gebeden, bidt dan nu. De soldaten zijn terug gekomen, ik heb ze vanaf de stadsmuur gezien, ze zullen wel spoedig hier zijn! Je beweert, dat God gebeden kan verhoren. Ga daar in die kamer en bidt! Bidt, dat ze niet hier in ons huis zullen komen.”
De daad bij het woord voegend, duwde hij het kind in de lege kamer en sloot de deur. Toen ze alleen was, knielde het kleine meisje, dat acht jaar oud was, neer. Haar moeder, in de aangrenzende kamer, hoorde haar haar hart voor de Heer uitstorten. “Hemelse Vader”, bad ze, “ik ben zo gelukkig en zo dankbaar, dat mijn grootvader mij heeft gezegd te bidden! Vroeger sloeg of trapte hij mij en was altijd zo kwaad als ik bad! Maar nu heeft hij mij zelfs bevolen te bidden. Hemelse Vader, hier is Uw kans. Hoor mijn grootvader als ’t U belieft, dat Gij in staat zijt gebeden te verhoren. Laat ze als ’t U belieft niet in ons huis binnen komen.” En haar gebed was in naam van de Heer Jezus.
De soldaten kwamen de stad binnen en marcheerden juist in de richting van hun straat. De deur van grootvaders huis stond open, want hij wist wel, dat het toch geen nut had om die te sluiten. De officier vóór aan de troep richtte zich in het zadel op en wendde het hoofd van zijn paard om binnen te rijden. Het kleine meisje was daarbinnen bezig te bidden: “Laat ze het huis niet binnen komen, Hemelse Vader, nu is het Uw kans! Toon mijn grootvader als ’t U belieft, dat U gebeden kunt verhoren.”
Werd dit kleine gebed gehoord en verhoord?
Oh, ja! Iets gebeurde er, misschien wel iets, wat men het minste zou vermoeden. Geheel onverklaarbaar wilde het paard niet naar binnen, het deinsde terug en trapte; het week dan aan deze, dan weer aan de andere kant uit en niets kon het dier bewegen naar binnen te gaan.
De officier sloeg het en drukte zijn sporen in de flanken van zijn paard, maar alles tevergeefs, totdat hij ten laatste bevangen werd door een bijgelovige angst, die in China nooit ver te vinden is. Hij keerde zich tot zijn mannen en zei: “Wel, deze binnenplaats is vol demonen! Wij kunnen die niet zien, maar het paard wel. Niemand van jullie gaat daarbinnen!” Hij wendde zijn paard weder en bracht zijn soldaten naar een ander gedeelte van de stad.
Wat het paard zag of vreesde, weten we niet, maar wel weten we, wat de ezel van Bileam lange tijd geleden zag, toen hij van de weg uitweek. En ook weten we, dat het voor de Heer, als toen, heden nog even eenvoudig is om Zijn engel met een getrokken zwaard te zenden.
Wij weten eveneens, dat de grootvader de volgende dag naar het Zendingshuis is gegaan en dat, toen hij de Zendeling ontmoette, er tranen in de ogen van deze trotse oude Mohammedaan stonden.
“Te denken”, zei hij, “dat al die tijd die kleine kleindochter van mij het bij het rechte eind heeft gehad en ik ongelijk had! Onderricht mij toch over dien God, Die op deze wijze de gebeden verhoort. Leer mij bidden.”
(Uit: “A Call to Prayer”).
Voor de christen is het gebed de door God aangegeven weg om iets te verkrijgen door Dr. John R. Rice
De gewone ongelovige wereld verwacht dat men in het bezit van iets kan komen door te werken, door beramen en ontwerpen van plannen of ook door toeval. Maar een kind van God heeft geleerd dat men iets kan verkrijgen door er om te vragen en dat de reden dat men iets niet heeft, eenvoudig zijn oorzaak vindt in het feit dat men er niet om gevraagd heeft.
(Jak. 04:02) zegt: “Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en na-ijverig en gij kunt er niets mee verkrijgen, gij vecht en gij strijdt; toch hebt gij niets, omdat gij niet bidt”.
“Gij hebt niets, omdat gij niet bidt”. Vechten, strijden, worstelen en plannen beramen dat zijn niet Gods wegen voor een Christen om iets te verkrijgen. Wij verkrijgen iets door er om te bidden. En de reden dat we niet hebben, is niet omdat we niet werken, noch omdat we geen plannen beramen en uitvoeren. Neen, het is alleen omdat we niet bidden.
Bidden is de door God aangegeven weg voor een Christen om iets te verkrijgen.
Ge zult misschien zeggen dat voor een boer de manier om te oogsten bestaat in de grond te bewerken, zaad te zaaien en onkruid te wieden; m.a. w. dat om te kunnen oogsten vlijtig en met overleg gewerkt dient te worden. Maar ik heb boeren gezien die hard en verstandig gewerkt hadden en dan kwam er geen regen en geen oogst! Of de storm sloeg de tarwe neer, voordat het kon worden geoogst of wel wormen en insecten vernielden alles. Zo kan men zich dus niet verlaten op menselijke wijsheid en arbeid. Neen, een Christen kan niet vertrouwen op zijn eigen inspanning, noch op zijn plannen maken, maar wel op zijn vragen aan God. Gods woord aan de landbouwer zegt: “Gij hebt niet omdat gij niet vraagt.” Vragen of m.a.w. bidden, is voor een landbouwer Gods weg om te slagen.
Een werkloze denkt wellicht dat de beste manier om een betrekking te krijgen is, rond te gaan bij alle agenten voor werkverschaffing, zich bijzonder voor zijn betrekking te oefenen of zich Aanbevelingen te verschaffen bij invloedrijke personen uit de handel. Maar ik heb mensen ontmoet die dag in dag uit die vermoeiende rondgangen deden om te solliciteren en steeds weer dezelfde woorden moesten horen: “We hebben alle mensen die we nodig hebben”, of: “te oud” of: “We nemen alleen mensen met bijzondere bekwaamheid, die u niet hebt”, dan wel: “We zullen u op de lijst zetten”.
Ik beweer dat menselijke inspanning om een betrekking te krijgen dikwijls op niets uitloopt. Maar, God zij dank, een Christen heeft nog andere hulpmiddelen: hij kan bidden en van God een betrekking krijgen!
Laat ons aan het Schriftgedeelte een woord toevoegen zonder zijn betekenis ook maar enigszins te wijzigen en dan zou God zeggen: “Gij hebt geen betrekking omdat gij er niet om bidt”. Bidden is de manier om een betrekking te krijgen.
In 1940 toen ik op verzoek te Jackson in Michigan preekte, voelde ik mij plotseling gedrongen om een jonge man, die op de tweede rij zat, toe te spreken. Terwijl ik hem met mijn vinger openlijk aanwees, zei ik: Hebt u een betrekking?” Hij antwoordde ontkennend. “Als God u er een gaf zoudt u Hem dan werkelijk met geheel uw hart dienen?” vroeg ik. Hij zei: “Ja, dat zou ik doen! En ik heb werkelijk een betrekking nodig”, waarop ik antwoordde: “Ga dan vanavond tot God en vraag Hem om een betrekking en ik wil hiervoor met u bidden.” Zeg tot God: “Heer, indien er iets in mijn leven is dat U mishaagt en Gij mij dat wilt tonen, zal ik het bekennen en het nalaten. Indien er iets verkeerds is met mijn vragen om een betrekking, toon mij dat dan en ik zal mijn verzoek veranderen en mij voegen naar de leiding van de Heilige Geest. En indien U mij niet duidelijk aantoont wat verkeerd is of mij er niet toe brengt mijn verzoek anders in te kleden, verwacht ik direct, in antwoord op dit gebed, een betrekking”.
De volgende avond was hij weer in “de kerk en midden in de dienst voelde ik mij ook weer gedrongen tot hem te spreken. “Hebt u die betrekking nog gekregen?” vroeg ik. “Nog niet” zei hij, maar zijn vrouw nam het woord en zei: “Jawel, je hebt toch de gehele dag gewerkt vandaag!” “Maar” zei hij daarop, “dit is niet waarom ik heb gevraagd en het is geen vaste betrekking”. Toen drong ik bij hem aan: “Ga vanavond alleen naar een afgezonderde plaats en blijf daar totdat God je in deze zaak zekerheid geeft en ik zal met je bidden”.
Aan ’t einde van de dienst keerde ik terug naar huis in Wheaton.
De volgende week kreeg ik een wonderbare brief van deze jonge man, die mij schreef, dat hij precies de betrekking had gekregen waarom hij had gevraagd en juist in de zaak en in de afdeling en zelfs onder de chef die hij in zijn gebed aan God genoemd had. Uit een overvol gemoed schreef hij: “Ik zou iedereen wel willen vertellen dat de juiste manier om te krijgen wat men wenst, is God er om te vragen!”
De Heiland leerde ons te bidden: “Geef ons heden ons dagelijks brood” (Matt. 06:11). De manier om ons dagelijks brood te ontvangen is God er om te vragen. Dit beduidt echter niet dat God wenst dat een Christen een landloper wordt. In wezen, zal een juiste manier van bidden een christen gewillig maken om te werken of iets te doen, waartoe God hem leidt. Maar het beduidt wel zeker, dat wij niet op ons eigen werk vertrouwen mogen, maar dat we in de eerste plaats er vertrouwen in moeten hebben dat God ons een goede uitkomst geeft in antwoord op ons gebed.
We moeten er aan denken dat God middelen kan gebruiken. God kan medicijnen en doctoren gebruiken om zieken te genezen. Lucas was “de geliefde geneesheer (Kol. 04:14), Timotheüs werd aangeraden: “gebruik een weinig wijn voor uw maag” (1 Tim. 05:23). Koning Hizkia werd genezen toen Jesaja beval een klomp vijgen op het gezwel, waaraan hij stervende was, te leggen (Jes. 38:21). God kan middelen gebruiken en Hij kan onze gebeden verhoren, door het te baat nemen van menselijke hulpmiddelen. Hij kan een kantoor voor werkverschaffing gebruiken om ons een betrekking te verschaffen als gevolg van ons ijverig solliciteren en zoeken. Hij kan onze moeizame arbeid op de boerderij gebruiken voor een goede oogst. Het is zeker dat als God zorg draagt, dat Hij dan goede uitkomsten kan geven aan onze armzalige pogingen. Maar denk ook hieraan dat niet altijd menselijke middelen gebruikt. Soms “verkiest” God, door uiterst onverwachte middelen en zonder menselijke tussenkomst, Zijn wil te volbrengen, in antwoord op ons gebed. God kan zieken genezen zonder geneesmiddelen en soms schept Hij er behagen in zulks te doen in antwoord op een gebed. God kan ons betrekkingen verschaffen, waarnaar we niet hebben gesolliciteerd. God kan geld zenden, dat we niet door werken hebben verdiend.
Hoe ben ik, Gode zij dank, door gezegende ondervindingen, daar vast van verzekerd! Maar of God nu al welbekende middelen gebruikt of geheel onverwachte en voor mensen absoluut onbegrijpelijke, het voornaamste is dat het steeds God is, die ons geeft wat we nodig hebben. En de weg voor ons, om te krijgen, hetgeen we nodig hebben, is steeds om er om te vragen. Bidden is Gods bepaalde weg voor een Christen om te krijgen wat hij nodig heeft en wenst. Iedere andere weg zou kunnen falen.
“U begeert doch hebt niet; u zijt moorddadig en na-ijverig en u kunt er niets mee verkrijgen; u vecht en strijdt; toch hebt u niets omdat u niet bidt.”
Stel eens dat twee mensen een gesprek voeren, de ene een verloren mens en de ander een gered mens, een kind van God. De onbekeerde zegt: “We beleven zeer harde tijden. Ik kan geen betrekking krijgen. Ik heb mijn voeten stuk gelopen en heb op alle mogelijke advertenties geschreven. Ik kan er mij niet meer doorheen slaan”. En stel eens dat de christen zou antwoorden: ja, dit zijn zeker harde tijden. Ook ik heb rondgelopen tot mijn voeten pijn deden. Ik heb op al de advertenties in de couranten geschreven en kan toch geen betrekking vinden. Je hebt gelijk. Een arm mens geeft men tegenwoordig geen kans meer”. God verhoede dit! Heeft een christen niet méér bronnen dan een verloren man? Wat heb je er aan christen te zijn, als er niemand is om je gebeden te verhoren, niemand om in je noden te voorzien, niemand om je te geven wat je wenst? Er is in zulk een christendom geen vreugde, geen getuigenis, geen overwinning. Gode zij dank, kan een christen in vertrouwen bidden en zeggen: “Vader, U weet dat ik een betrekking nodig heb. Alle dingen op aarde zijn in Uw hand. Daarom vraag ik U om mij, Uw kind, een betrekking te geven, opdat ik voor mijn familie kan zorgen, opdat ik aan anderen kan geven en opdat anderen zo weten zullen, dat God voor Zijn kinderen zorg draagt”. En voor miljoenen heeft God zulke gebeden verhoord. De christen kan zingen:
“Mijn Vader is rijk aan huizen en landen “Hij houdt de rijkdom der wereld in Zijn handen “Met robijnen en diamanten, met goud en met geld,
“Zijn Zijn koffers gevuld – Rijkdommen ongeteld”.
God die het vallen van iedere mus bemerkt, die de leliën des velds met meer pracht bekleedt dan Salomon gekleed was, die de haren op de hoofden van Zijn geliefde kinderen, voor wie Christus stierf, telt, deze hemelse Vader heeft bepaald dat Zijn kinderen door het gebed ontvangen de dingen waarom zij vragen.
“Gij hebt niet omdat gij niet bidt.” Bidden is de door God aangegeven weg voor de Christen om te ontvangen. D.
Bede
Vuur Gods, stormwind des Heren
val in een wereld, die U niet vreest,
schroei met Uw gloed het onreine begeren
van de verdwaasden, die ’t leven ontberen
en dansend ter helle gaan als naar een feest.
Godd’lijk Verlosser, Eeuwige Koning
kom met Uw gesel van onrust en smart
kom in de weeld’rige, stijlvolle woning
daar waar de leugen als druipende honing
vloeit uit ’t beschaafde, zelfzuchtige hart.
Brand Heilige Geest, vuurgloed des Heren
Ook onder hen, die reeds staan in Uw licht,
wil door Uw kracht, de verblinden bekeren
die met hun woorden en lied’ren U eren
doch wier verlangen naar de aarde zich richt.
Troost o mijn God hen, die biddend verlangen
het leven vervuld met Uw louterend vuur,
leg in hun monden Uw blijde gezangen
laat hen Uw kracht en Uw liefde ontvangen
en zend hen dan uit in dit nachtelijk uur.
J. E. v. d. B.
Van hart tot hart
Lieve vrienden,
Mevrouw L. de Vr. te A. verblijdde mij met een uitvoerig schrijven, werkelijk “van hart tot hart”. Ik heb gelegenheid gehad over de inhoud daarvan te corresponderen, maar aan het einde van haar brief stelt zij een vraag, die, daarvan ben ik overtuigd, leeft in de harten van velen en die ik daarom hier in ons blad wil beantwoorden.
“IJvert naar de beste gaven! Hoe krijg ik die gaven en waar vindt men ze nog! Zijn er nog mensen, die de gave van de gezondmaking hebben door de Heilige Geest? Ik zag er nooit een. Ik peins hierover, omdat ik wel bij chronische zieken en tuberculosepatiënten kom en hen zo graag zou helpen in Jezus naam. Kan ik er iets aan doen zelf, om die gave te krijgen? Wat bedoelt Paulus anders met ijveren? IJveren naar de liefde doe ik al. Maar de andere gaven?”
Er zijn heel wat mensen, die denken, dat de gaven, opgesomd in 1 Korinthe 12, een extraatje geweest zijn voor de eerste Christengemeente, maar dat ze er nu niet meer zijn. Zo is hun mening aangaande genezingen op gebed, of door handoplegging, dat God vroeger zeker wel wonderen zal hebben gedaan, maar dat Hij ze nu niet meer doet. Ze verzuimen te vermelden, wanneer God daar dan wel mee kan zijn opgehouden!
Alle gaven, die de Heilige Geest eertijds uitdeelde, gaat Hij voort ook nu nog te schenken. Laat ons evenwel uit dat twaalfde hoofdstuk zien, dat Hij ze geeft zoals Hij wil. Ons wordt duidelijk gezegd, dat niet ieder alle gaven des Geestes krijgt. De Here maakt uit in Zijn liefde en wijsheid, welke de gave is, die de beste voor ons is en het nuttigst voor de komst van Zijn Koninkrijk. Er zijn er onder die gaven, die, volgens de mensen, veel gewichtiger zijn dan andere. Wie de gave der gezondmaking heeft, doet van zich spreken, de gave van het geloof valt veel minder op. Doch dit is geen maatstaf bij God. Het is zonder meer duidelijk, dat voor mij de “beste gaven” die zijn, die God voor mij heeft gekozen. Niet die, welke ik zo heel graag bezitten wou en om wier bezit ik misschien anderen benijd. Naar de gaven, die de Geest mij gegeven heeft (en niet naar andere!) moet ik ijveren of “streven”, zoals de vertaling van het Bijbelgenootschap luidt. Dat wil zeggen, dat ik een ernstig begeren moet hebben, dat die gave in mij tot volkomen ontplooiing kome. Dat niets in mijn leven die gave beletten moge, het maximum nut te hebben. “Want aan ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen” (1 Kor. 12:07).
Er zijn ongetwijfeld heden ten dage mensen, die die begeerde gave der gezondmaking hebben. Misschien, leeft onze zuster in een geestelijk milieu, waarin daaraan niet wordt geloofd en waarin deze gave dus ook niet openbaar wordt. Maar persoonlijk ken ik vele gevallen van genezing door de zalving met olie (Jak. 05:14), of door een andere wijze van handoplegging. Ikzelf ben enige malen op die wijze door de Here genezen. Als er onder onze lezers zijn, die daarvan ook ondervinding hebben, willen die het mij dan eens schrijven?
Zulke wonderen gebeuren alleen, als de dienstknecht of dienstmaagd, die de Here gebruikt, volkomen overgeleverd is en er niets staat tussen hem en zijn Zender. En ook, als hij, zowel als de zieke, volkomen eens willend is met God, ook voor het geval, dat de Here beter zou oordelen, de ziekte niet weg te nemen.
Als de Here U dus niet de gave der gezondmaking heeft gegeven, lieve zuster de Vr., dan moge U dat niet ontmoedigen. Laat God maar in u werken met de gave, die Hij u wel schonk. Als het die der liefde is, waarnaar u zozeer haakt, dan is u gezegend onder velen. Brenge de Here die gave in u tot volkomen ontplooiing, ook wanneer dat voor u veel lijden meebrengt. Want de gave der liefde is ook altijd de gave der smart. Hoe meer liefde, hoe meer leed, maar ook: hoe meer innerlijke blijdschap, hoe meer gelijkenis met Hem, die ons zo uitnemend heeft liefgehad. Ik wacht met belangstelling de mening van onze lezers af. Als u in dit opzicht ervaring hebt, of wat te zeggen hebt, wacht dan niet en schrijf terstond. Zulke brieven kunnen een grote hulp zijn voor andere broers en zusters.
Zegene de Here u allen. Met hartelijke groeten.
De uwe in Christus blijde dienst: Joh. H. Ekering.
Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (16)
Tenslotte nog enkele opmerkingen over Blumhardt’s houding tegenover doctoren en medicijnen.
Omdat hij aan beiden niet meer dan een bemiddelende rol toeschrijft, hebben vele mensen gemeend, dat hij beide verwierp. Dat is niet het geval, immers de bijbel erkent de dokter en het geneesmiddel. Natuurlijk is de arts aan het ziekbed nodig, hij die het menselijk lichaam kent en weet wat het nodig heeft. Het raadplegen van de dokter is dan ook volstrekt geen bewijs van ongeloof. Hij is de goede doctoren hoe langer hoe meer gaan waarderen, en zij beantwoordden die achting met hun vertrouwen.
Zijn verzet richt zich alleen tegen die vorm van ongeloof, die van de dokter in de letterlijke zin van het woord een geneesmeester maakt. de arts verwijt hij het weren van zielszorg uit de medische praktijk. Hij vraagt van hem, dat hij zich met de patiënt zal buigen onder de almachtige hand van God en niet te, ver zal grijpen en doen alsof hij een genezing zou willen en kunnen forceren. Van de patiënt: dat hij zijn verwachting niet zal stellen op menselijk kunnen of op de natuur. Jezus” weldaden worden tot nul gereduceerd als we zeggen, dat een “normale” weg naar genezing via dokter en medische wetenschap tenslotte even goed, eventueel alleen wat langer, is. Hij wil geloof in Hem, als dat er niet is kan Hij doen. (Matt. 13:58).
Ook in het gebruik van medicijnen ziet Blumhardt op zichzelf geen bewijs van ongeloof. Vaak heeft de onmiddellijke hulp van God plaats door een uiterlijk middel; de bijbel geeft daar veel voorbeelden van. Er gebeurden wonderen door de staf van Mozes; om een bittere bron zoet water te doen voortbrengen gebruikte Hij een stuk hout; een pot met vergiftige kruiden verloor zijn kwade werking door een handvol meel, dat Elisa er in strooide; water uit de Jordaan reinigde Naäman, en modder gaf een blinde het gezicht.
Ja, ook de aanraking van Jezus aan blinden en lammen was niet meer dan een uiterlijk middel. Het is goed te begrijpen, dat God voor ons, aardse mensen, ook aardse dingen gebruikt als dragers van Goddelijke kracht.
Maar heel iets anders is het, als de mens geheel vanzelfsprekend of in vertwijfeling alle mogelijke middelen aanwendt, zonder er een ogenblik een gebedszaak van te maken. Ongeloof heeft een groot deel van de medische praktijk in het leven geroepen. “Maar het helpt dan toch maar”. Helpen? We worden door iets heel anders geholpen; “Ik kan niet ophouden te smeken om krachten uit de hemel voor Gods gemeente en dat te beschouwen als hetgeen ónze tijd het meest nodig heeft. Niet uit behoefte aan wonderen of om een evangelie, dat in diskrediet is geraakt weer, ‘ingang te doen vinden. Nergens meer zie ik uitkomst voor ons afgedwaald en ontaard geslacht dan alleen hierin: dat men bij God zoekt wat beloofd is.
We hebben een Heer Jezus Christus, die alleen maar van ons vraagt: “Bidt, en u zal gegeven worden.”
Daarom brengt Blumhardt ook in geval van ziekte dit woord tot hen, die tot hem kwamen: verwacht het van uw Heiland alleen!
In het leven van Blumhardt is de genezing van Gottliebin Dittus niet een climax geweest, doch een inleiding tot grotere dingen. De “strijd” (hij zelf spreekt nooit van de “genezing”) werd het voorspel van een grote omkeer in het zedelijk en godsdienstig leven in de gemeente. Ze was innerlijk diep geraakt geworden door wat er gebeurd was. Men had de zekerheid gekregen, dat God aan het werk was op een zeer bijzondere manier. Tot ver buiten Möttlingen ervoer men deze verdieping van het geloofsleven en de werking van de goddelijke gaven aan Blumhardt. Veel is hij tegengewerkt, vooral door medici en de Kerkelijke autoriteiten. Door zijn tact en strikte gehoorzaamheid’ is veel van die tegenstand verdwenen.
Ook de algehele openheid waarmee hij optrad, ontnam de toeschouwers iedere gelegenheid tot boze kritiek. Maar wat hem staande heeft gehouden is geweest de rots, waarop zijn huis gebouwd was: het evangelie met zijn beloften.
(Wordt vervolgd)
Beste Jongens en Meisjes
Jullie vinden in het volgende nummer van Kracht van Omhoog” acht bladzijden, die voor jullie bestemd zijn.
Eenmaal in de twee maanden hopen we een gedeelte van de Bijbel te vertellen voor de jeugd boven de veertien jaar. Jongeren zullen het wel eens wat moeilijk vinden, doch dan moeten ze, wat ze niet begrijpen, maar aan vader of moeder vragen. Ook de ouderen zullen misschien nog wel eens iets vinden in deze vertellingen, wat ze nog niet wisten.
Bewaar deze bladen goed in een opbergmap. Tezamen vormen ze een mooie kinderbijbel, die je later kunt laten inbinden.
Met hartelijke groeten.
De redactie