De kracht der Gemeente
“Want het koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.’ (1 Kor. 04:30.)
We mogen ons de vraag wel eens stellen: wat is de kracht van de gemeente? Wat het niet is, lezen we duidelijk in ons tekstwoord. Maar als het dan niet gelegen is in woorden, waarin bestaat het dan wel? Dit is een vraag, die een duidelijk antwoord vraagt en waar zullen we beter dat antwoord vinden dan in het Woord Gods? De kracht van de gemeente is niet in uiterlijke dingen. Dingen die in de wereld vaak zo’n grote rol spelen, zijn van geen waarde in het koninkrijk Gods. Het is ook niet in die dingen waarvoor een groot aantal mensen leven, zowel goddelozen als zij, die zich kinderen Gods noemen. Wat spelen eten en drinken niet een grote rol in het leven, ja, we zouden soms denken als we het leven der mensen aanschouwen, dat er niets belangrijkers is dan dit. Toch zegt Paulus: “Want het koninkrijk Gods is niet in spijs en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap, door de Heiligen Geest” (Rom. 14:17).
Het is ook niet gelegen in enkel woorden, waarin dé kracht Gods ontbreekt. Als Paulus spreekt over zijn arbeid te midden van de gemeente te Korinthe, dan zegt hij: “En mijne rede en prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht” (1 Kor. 02:04).
De Boze wil ons graag een surrogaat geven, als wij ons maar verre houden van de ware kracht der gemeente. En toch, niets kan deze vervangen. Het is al een goed ding, als wij ons bewust zijn geworden van onze onmacht en wanneer God in ons dat diepe verlangen geschonken heeft om de krachtbron te vinden, dan zal dat zoeken en vragen zeker beloond worden. Ik wil u dus vier dingen aantonen, waarin de kracht der gemeente ligt. Ik wil daarmede niet zeggen, dat er niet meer zijn, maar toch, deze vier dingen zijn van groot belang. We zouden kunnen vragen: wat greep plaats op het Pinksterfeest? En dan krijgen wij het antwoord,
- Een voortdurend visioen van Jezus.
Toen Jezus sprak over Zijn aanstaand vertrek, en droefenis de harten der discipelen beving, sprak de Heiland een woord van heerlijke en geweldige betekenis. “De wereld zal Mij niet meer zien; maar jullie zullen Mij zien” (Joh. 14:19), Dus dat wilde zeggen, dat als Jezus van hen weggenomen zou worden, zij Hem toch zouden zien. Hoe? Niet meer in vleselijke gedaante, want het zou zo worden, dat zij niemand meer naar het vlees zouden kennen, ook Christus niet, maar door de inwoning van Christus in hun harten. Daarom zegt Paulus ook: “Maar wij zien Jezus, met heerlijkheid en eer gekroond” (Heb. 02:09). Dit is nu de grote rijkdom van hen, die deze kracht hebben gevonden en dat moet ook de kracht der gemeente zijn. Waar deze kracht ontbreekt en we niet voortdurend Jezus zien, daar worden wij een speelbal van gemoed, gevoelen en omgeving. Dit is de kracht onder zorg en droefheid en strijd: altijd te kunnen zeggen: “Wij zien Jezus”.
De discipelen hadden van zulk een leven nog niets begrepen vóór Pinksteren, maar na Pinksteren verstonden zij het en ervoeren het, “En gij hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien en uw hart zal zich verblijden en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.”
Hebben wij Jezus gezien? Ik bedoel niet zo zeer in visioenen of gezichten, waarin soms de gezegende Heiland zich openbaart, maar ik bedoel in het gewone dagelijkse leven en putten wij de kracht eruit, dat wij “de heerlijkheid Gods zien in het aangezicht van Jezus Christus.” Dit zal de kracht zijn onder verdrukking en geeft ons de moed om door te gaan. Was het ook niet zo met Stefanus, de eerste martelaar? Onder het regenen van stenen kon hij zeggen: “ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen staande ter rechterhand Gods.”
2.De kracht van de inwonende Christus.
Er zijn zoveel kinderen Gods, die enkel maar rekening houden met de Christus, Die voor hun zonden gestorven is aan het kruis, maar niet leven in de werkelijkheid van het woord van Christus: “Ik in hen” (Joh. 17:23).
Dat was alleen mogelijk na Pinksteren. Tot en met Pinksteren was het de lichamelijke Christus, Die de vreugde en blijdschap van de discipelen uitmaakte. Zij konden u vertellen, wie zijn vader en moeder waren en waar Hij woonde en wat Hij deed, maar na Pinksteren was het niet dit, maar de dagelijkse ervaring van de altijd inwonende Christus. Het was daarom ook enkel maar mogelijk na Pinksteren, dat in deze realiteit Christus zich kon openbaren. Op Pinksteren werd de inwoning van Christus in de harten van de Zijnen een heerlijke werkelijkheid. Paulus roemt in zulk een ervaring en deelt ze mede aan de gelovigen: “Aan wie God heeft willen bekend maken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder de Heidenen, welke is Christus onder u, de hoop der heerlijkheid (Kol. 1:27).
O, waarom leven wij niet meer in deze ervaring! Is dit niet de reden van zoveel mislukkingen in het geestelijk leven? We rekenen niet meer met deze kracht, het is geen dagelijkse ervaring in ons leven. “Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 2:20). Christus begon te leven in zijn discipelen op de dag van Pinksteren. Mag ik u de vraag stellen: “Leeft Christus in u?” Dan hebt gij ook de krachtbron gevonden van de gemeente van Christus.
3.De kracht van de naam van Christus.
Wie zal kunnen peilen de diepte van kracht, die in de naam van Jezus verborgen is. O, de schatkamer van de naam van Jezus. “Tot nu toe hebt gij niet gebeden in Mijn naam: Bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervult zij” (Joh. 16:24).
Dit was iets geheel nieuw, dat kwam enkel pas na Pinksteren. Nooit tevoren had de Geest de heerlijkheid en de kracht van Jezus’ naam geopenbaard, tot op de dag, dat de Heilige Geest werd uitgegoten. En wanneer het de Boze gelukken kan om Gods kinderen te weerhouden om de schatkamer van deze naam te doorzoeken, dan heeft hij hen ook afgehouden van de krachtbron, die deze naam in zich heeft. De naam van Jezus beduid Zijn wezen, Zijn kracht. Wie zal kunnen zeggen, dat hij dit geheel in bezit genomen heeft? Is het niet juist zo, dat we moeten uitroepen: “Heer, ik weet er nog niets van, neem Gij ons bij de hand en leidt ons in, in dit beloofde Kanaän.”
O, als er ooit een tijd is geweest, waarin wij nodig hebben het geheim te verstaan om te bidden in de naam van Jezus, dan is het nu. De vijand komt gelijk een vloed en het is alleen als wij de kracht en de waarde van de naam van Jezus kennen, dat wij de banier van deze Goddelijke naam kunnen opheffen en overwinnen. Misschien zegt gij: “Ik weet niet hoe ik moet bidden.” Wilt gij dan biddend lezen en overdenken, hetgeen Paulus schrijft in Rom. 8:26 en 27? Daar wordt u gegeven wat ge nodig hebt om te bidden in Zijn naam. Ik zou nog veel meer kunnen zeggen omtrent dit belangrijk gedeelte, doch de tijd ontbreekt. We hebben deze bron haast nog niet aangeboord. Geve de H. Geest ons Zijn verlichting, zodat we zullen leren bidden in Jezus’ naam.
- De kracht van het roemen in het kruis van Christus.
Waarom is de kerk van Jezus Christus zo onder een nevel, een wolk? Is het niet, dat zij de kracht van het kruis van Christus verloren heeft? Het is geworden een roemen in wat de Kerk gedaan en volbracht heeft, het roemen in haar voortgang, haar werk, maar niet een roemen in de kracht van het kruis!
Neen, zo verstond Paulus het niet, bij hem was het: “niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde” (1 Kor. 01:17). Er was niets wat Paulus zo vreesde als het prediken van het Kruis van Christus zonder de kracht ervan. De leer omtrent het kruis is zwakheid, maar de ervaring ervan is kracht. De gemeente moet teruggebracht worden tot het roemen in het gesmade kruis van Christus. Ze mag niet bevreesd zijn, om te verkondigen door woord en daad, “dat enkele onze roem is in dat kruis. “Want hoewel Hij gekruisigd is door zwakheid, zo leeft Hij nochtans door de kracht Gods. Want ook wij zijn zwak in Hem, maar zullen met Hem leven door de kracht Gods in u” (2 Kor. 13:04).
Zijn wij gewillig het kruis te dragen, wat ons opgelegd wordt door de wereld en een vormelijk Christendom? Het is ook een groot verschil hoe wij het kruis dragen. Is het lijdelijk, omdat we toch niet anders kunnen? Zo deed Paulus het niet. Hij kon roemen in het kruis.
Tot slot een voorbeeld uit het Oude Testament en wel van de groten man Gods, Mozes. We lezen in (Heb. 11:26) “Achtende de versmaadheid van Christus, meerder rijkdom te zijn, dan de schatten van Egypte, want hij zag op de vergelding, de beloning.” Dat is, geliefden, wat nodig hebben. Niet het zeggen: nu ja, het kan niet anders en het zal dan wel zo moeten, maar het gewillig opnemen wanneer de weg ons over Golgotha leidt en we daarbij een kruis moeten dragen. Laat ons niet bevreesd zijn voor het kruis, maar om genade bidden om het te dragen en zodoende ook de kracht te leren van het kruis. Willen we thans meer dan ooit vragen deze kracht van het koninkrijk Gods?
Mogen wij genade vinden om deze viervoudige kracht te vinden en te gebruiken, zodat wij niet meer krachteloos zullen zijn, maar, “Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de’ sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid en blijdschap; dankende de Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht” (Kol. 01:11-12).
- K.
Niet ik maar Gij
Mijn hand rust in Gods Vaderhand omhoog,
toch reikt mijn arm niet tot de hemelboog,
Hij is het, Die mij grijpt en sterk doet staan,
en toch… ik houd Hem vast, laat Hem niet gaan.
Ik doe gehoorzaam wat Zijn stem mij zei,
en toch, niet ik volbreng de wet in mij:
in ’t willen en het doen werkt slechts Zijn macht,
toch werk ik mee, ik, zonder wil of kracht!
Ik houd in liefde Zijn gena-verbond,
doch Hij is ’t Die me aan Zijn liefde bond.
Hij roept tot trouw, toch is ’t slechts Zijn gena,
dat ik gewillig op Zijn kruisweg ga.
(Naar het Engels) H. v. d. Brink
Zo was het vroeger, wat doen wij nu?
Graaf Zinzendorf werd in Mei 1700 geboren uit godvruchtige ouders. Zijn vader stierf toen zijn zoon pas zes weken oud was, maar nog vóór zijn dood hield hij de baby in de armen en droeg hem voor de dienst van de Heer op. Zinzendoff betuigt: “In mijn kindertijd al, had ik mijn Heiland lief. Met mijn vierde jaar begon ik al God ernstig te zoeken en besloot een waar dienaar van Jezus Christus te worden.”
Met zijn twaalfde jaar ging Zinzendorf naar de school van de vrome Franke te Halle en op deze school hoorde hij herhaaldelijk zendelingen uit verschillende delen der aarde hun belevenissen vertellen, waardoor het hart van de jongen bewogen werd door de vreselijke nood, die er in de heidenwereld heerst.
Van Halle ging hij naar Wittenberg, waar hij bidstonden hield voor de andere studenten en vaak hele nachten doorbracht in gebed en Bijbelstudie. In deze tijd bezocht hij de schilderijenverzameling te Düsseldorf en werd daar bijzonder getroffen door een schilderij van Christus aan het kruis. Onder dit schilderij stonden de woorden: “Dit alles deed Ik voor U, Wat deed u voor Mij?”
Het gezicht van de gekruisigde heeft hem nooit meer verlaten. De liefde van Christus werd de dwingende kracht in zijn leven. “Ik heb,” riep hij uit, “slechts één hartstocht en dat is Hij en Hij alleen.”
In de eerste tijden van de 18e eeuw hadden de protestantse gelovigen in Moravië veel van de vervolgingen door de katholieken te lijden en graaf Zinzendorf bood hen daarom een schuilplaats aan op zijn groot landgoed in Berthelsdorf in Saxen. Deze Christelijke vluchtelingen noemden dit landgoed: “Herrnhut – de wacht van de Heer”. Ze gebruikten het woord in zijn dubbele betekenis: de wacht van de Heer over henzelf, en de wacht van de Heer, door henzelf te houden, door gebed en wachten op Zijn leiding.
Toen het bekend werd dat Herrnhut een asiel was geworden voor de vervolgden, stroomden er allerlei godsdienstige vluchtelingen heen. Al gauw heerste er een geest van onenigheid en het gevaar bestond dat het een plaats zou worden van sektegeest en fanatisme. Vele Moravische broeders voelden zeer sterk de zonde en de smart van deze verdeeldheid en baden dat door Gods genade de gelovigen doch weer van één zin en van één gedachte zouden mogen lijn, Onder vele tranen en gebeden kwam de graaf samen met hen, die dwaalden.
De 12e Mei 1727 las Zinzendorf aan de verzamelde vluchtelingen, die hij bijeen had geroepen, voor, wat bekend werd als de “Statuten”, een eenvoudige verordening, voornamelijk gegrond op de woorden van Christus in de Bergrede. Al de vluchtelingen gaven daarna elkander de hand en verbonden zich de “Statuten” te gehoorzamen. Op deze dag maakte de graaf een verbond met de Heer en de broeders beloofden één voor één dat ze trouwe volgers van de Heiland zouden zijn en trachten “arm van geest” te zijn.
De vervulling door de Geest.
Nadat de statuten aangenomen waren en allen zich hadden verbonden tot een leven van gehoorzaamheid en liefde, werden misverstanden, vooroordelen en geheime afscheidingen beleden en kwamen ook niet meer voor. De kracht van het gebed openbaarde zich zo machtig, dat zij die slechts uiterlijke bijval hadden geschonken, overtuigd werden en óf innerlijk veranderden óf wel genoodzaakt waren te vertrekken. Gedurende de maand Juli werd veel gezamenlijk gebeden. de 5e Augustus bracht Zinzendorf en ongeveer een dozijn anderen de gehele nacht in gebed door. Een geschiedschrijver verhaalt: “Op Zondag de 10e Augustus, ongeveer ’s middags, voelde Ds. Rothe, die de meeting in Herrnhut leidde, zichzelf overweldigd door en wonderbare en onweerstaanbare kracht van de Heer en zonk voor God in het stof neer en met hem boog de gehele vergaderde menigte in een gevoel van verrukking op de knieën. In deze geestesgesteldheid bleven ze tot middernacht bijeen onder gebed, gezang, wenen en smekingen.”
De 13e Augustus, terwijl de gelovigen verzameld waren tijdens een bijzondere, avondmaal dienst, was een dag van machtige werking van de Heilige Geest. Iemand schreef daarover als volgt: “We zagen Gods hand en Zijn wonderen en we bevonden ons allen onder de wolk van onze vaderen gedoopt met hun geest. De Heilige Geest kwam op ons neer en gedurende die dagen hadden grote tekenen en wonderen in ons midden plaats. Sedert die tijd is er haast geen dag voorbij gegaan, dat we niet Zijn almachtig werken onder ons konden waarnemen. Een grote honger naar Gods woord nam ons in bezit, zodat we iedere dag drie diensten houden moesten en wel te 5.00 uur, 7.30 uur en 9.00 u. nam. Iedereen wenste, boven alle andere dingen, dat de Heilige Geest zich ten volle zou openbaren. Eigenliefde, eigen wil, zowel als ongehoorzaamheid verdwenen en een overstelpende stroom van genade joeg ons allen voort naar de oceaan van heilige liefde.” Er ontstond ook een liefelijke beweging onder de kinderen. Iemand schrijft daarover: “De grote opwekking onder de kinderen kan ik nergens anders aan toeschrijven dan aan die wonderbare uitstorting van de Heilige Geest, gedurende de avondmaalsviering. De Geest kwam met kracht over oud en jong en overal hoorde men ze, soms ’s nachts in het veld, de Heiland smekende Hun zonden te vergeven en hen tot Zijn kinderen te maken.”
Na deze uitstorting dachten sommigen dat het goed zou zijn om vastgestelde uren aan het gebed te wijden. Vierentwintig broeders en een gelijk aantal zusters kwamen overeen om van middernacht tot middernacht voortdurend in gebed te blijven, waartoe ze de 24 uren door het lot onder elkander verdeelden. Spoedig voegden zich meer bij dit aantal, totdat het aanwies tot 77, en zelfs wakker geworden kinderen vatten onder elkander een dergelijk plan op. Ieder nam nauwgezet het voor hem bepaalde uur in acht.
Bisschop Hasse schreef: “Is er in de gehele kerkgeschiedenis ooit zulk een verbazingwekkende bidstond geweest als deze, die in 1727 begonnen en gedurende honderd jaren voortging? Het is iets absoluut unieks. Het stond bekend als de “Uur na uur voorspraak” en had de bedoeling, door afwisseling van broeders en zusters een aanhoudend gebed tot God te richten ter voorspraak van al het werk en de behoeften van Zijn kerk. En dergelijk gebed leidt steeds tot een of andere daad. In dit geval wekte het een brandend verlangen op om de zaligmaking door Christus bekend te maken onder de heidenen. Het was het begin van de moderne buitenlandse zending. Van uit deze kleine dorpsgemeenschap zwermden gedurende vijfentwintig jaren meer dan honderd zendelingen uit.
Hun innigst verlangen wordt uitgedrukt in de slagzin: “Om de beloning te Veroveren voor het lijden van het geslachte Lam”,
Verreikende resultaten.
Gedrongen door de liefde Gods, begaven zendelingen zich van uit Herrnhut naar de einden van de wereld. Sommigen van hen gingen naar West-Indië en offerden zichzelf zover op, dat ze zich als slaven verkochten teneinde in staat te zijn met meer succes tot de slaven te kunnen prediken.
In de herfst van 1737 waren John en Charles Wesley, als anglicaanse zendelingen, op weg naar de staat Noord- Carolina en werden toen bijzonder getroffen door het leven van enige Moravische zendelingen, aan boord van het schip, waar zij reisden. De harten van de beide Wesley’s werden diep geroerd, toen een van die zendingen tot hen sprak over de wedergeboorte en het reddend geloof. John Wesley kwam tot het besef van het feit dat hijzelf nooit was wedergeboren. Een aantekening in zijn dagboek zegt: “Ik ging naar Amerika om de Indianen te bekeren, maar, oh, wie zal mij bekeren!” Door middel van de ambtsbediening van Peter Boehler van de Moravische kerk, werden aan beide Wesley’s de ogen geopend, om te zien wat werkelijk reddend geloof in Jezus Christus is.
In zijn dagboek beschrijft John Wesley het liefde feest dat hij en zijn broeder Charles, tezamen met George Whitefield en vier andere episcopaalse geestelijken, vierden met een zestigtal Moravische heiligen te Londen: “Ongeveer om 3 uur in de morgen, nadat we doorlopend in gebed waren geweest, kwam de kracht Gods machtig over ons, tengevolge waarvan velen het uitriepen van ongemene blijdschap en vele anderen ter aarde vielen.”
Het begin der 18e eeuw was zowel in Frankrijk als in Engeland een tijd van groot onheil. Als gevolg daarvan beleefde Frankrijk de revolutie, maar Engeland maakte een tijd van heerlijke opwekking mee onder de prediking van de Wesley’s en Whitefield; en deze opwekking breidde zich uit van Engeland naar Amerika en rond de gehele aarde. Gedurende deze opwekkingstijd was er een geheime bron van kracht aanwezig – de tranen en de aanroepingen die dag en nacht, gedurende meer dan een eeuw, in dat uur van gebed in Herrnhut werden opgezonden.
Door het bidden van deze getrouwe voorsprekende heiligen zijn honderden arbeiders voor het grote oogstveld opgeroepen geworden. William Carey en vele andere grote zendelingen werden door de invloed van deze gebeden gedrongen om het evangelie tot in de uiterste einden van de wereld te prediken.
Laat ons ook zo bidden.
Hetgeen in dat kleine dorp van Herrnhut met zijn 300 inwoners in de 18e eeuw gebeurd is, kan over de gehele wereld, in vele gemeenten in deze 20ste eeuw gebeuren. Deze vrome Moravische heiligen dienden hun generatie. Schieten we niet schromelijk te kort in het dienen van ons tegenwoordige geslacht indien het ons ontbreekt aan hun gebedsgeest, hun kijk op de wereld-evangelisatie en hun vurige liefde voor onze Heiland?
Laat ons de Heer vragen om ons weer opnieuw te vullen met Zijn gezegende Geest, zodat wij, evenals deze vroegere Moraviërs, zullen kunnen bidden en werken met dezelfde opofferende geest die zij bezaten, voor de evangelisatie van de wereld in ónze generatie.
We moeten bidden omdat het gebed een einde maakt aan onze benauwdheden en de genezing is voor al onze onrust en angstige zorgen. Door dr. John Rice.
Indien, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, het gebed de weg is tot het verkrijgen van al wat we wensen, tot de volkomen blijdschap, dan is het gebed ook de weg om los te komen van datgene wat we niet wensen, om uit de benauwdheid te komen en vrij te worden van onrust en zorgen.
In (Filip. 04:06-07) lezen we: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God; en de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.”
Christenen behoren niet altijd vol zorgen te zijn of angst te hebben voor alles en nog wat. En “het geneesmiddel is: “Laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekénd worden bij God.” Een christen moet doorlopend om alles bidden en dan worden dag aan dag zijn zorgen en lasten weggenomen en zijn hart zal steeds in een toestand van volkomen vrede zijn! Want God belooft aan hen die alles tot Hem met smeking en dankzegging in het gebed brengen, dat “de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, hun harten en gedachten zal behoeden in Christus Jezus.”
Onrust is zonde. Het is juist het tegendeel van vertrouwen. En toch hoeveel Christenen maken zich schuldig aan deze zonde! Ze verliezen hun vreugde, ze leven in onzekerheid, hun levens worden gekweld door lasten, die ze nooit zouden behoeven te dragen en door angsten, die ze nooit zouden behoeven te ondervinden. En het geheim om een einde te maken aan deze onrust en zorgen, bestaat in het iedere dag aan God opdragen van deze dingen en het doorgaan met gebed, smekingen en dankzegging.
(1 Petr. 05:07) drukt ditzelfde bevel op een andere wijze uit: “Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u” en (Ps. 055:023) zegt: “Werp uw bekommernis op de Here en Hij zal voor u zorgen.”
Ieder Christen zou moeten opvallen door zijn kalme en rustige gemoedsgesteldheid en zijn hart vol vrede, die de wereldling nooit kan verkrijgen en die de wereld zelf nooit kan geven. Dit is een van de tekenen van een werkelijk echte en gelukkige Christen, wiens zorgen alle op de Heer werden gelegd. Ieder Christen moest in staat zijn in Jezus te roemen, zoals David deed in (Ps. 034:007): “Deze ellendige hier riep en de Heer hoorde en verloste hem uit al zijn benauwdheden!”
Bent u verlost van al uw benauwdheden? Wordt u doorlopend, dag aan dag, verlost, telkens als u verlossing van benauwdheid, onrust en zorg behoeft?
U kunt ze verkrijgen, deze verlossing, deze vrede, deze rust, dit vrij zijn van zorgen. En de weg hiertoe is te bidden, te bidden voor alles, doorlopend te bidden, totdat u de vrede ontvangt, die God heeft beloofd, en eindig dan, vrij van angstige zorgen, iedere dag met dankzegging!
Dr. Walter Lewis Wilson, de geliefde dokter prediker, zei dat hij jaren geleden een spreuk boven zijn lessenaar had hangen waarop te lezen was:
“Waarom bidt u niet als u nog zorgen hebt?” Dat drukt de geestesgesteldheid uit van de gemiddelde Christen. Hij maakt zich zorgen in plaats van te bidden. Het gebed is de weg om een eind aan de zorgen te maken. Bidden is de weg tot voortdurende vrede, onder alle omstandigheden en overal. Begrijp mij niet verkeerd. Ik meen niet dat een Christen nooit zorgen zal hebben. Maar te midden van de benauwdheid kan hij altijd de heerlijkste vrede hebben. Ik meen niet dat een Christen nooit ziek zal zijn. Maar in zijn ziekte kan hij zich bewust zijn van het altijd tegenwoordig zijn van de Heilige Geest. Ik meen niet dat een Christen nooit voor problemen zal komen te staan. Maar ik bedoel dat hij deze problemen dagelijks voor God kan brengen en ze laten oplossen en dat hij zonder enige ergernis of onrust zal kunnen zijn. Een Christen kan zijn lasten tot de Heer brengen en ze daar iedere dag achterlaten en volmaakte vrede hebben. En de enige weg, waarop hij dit kan doen, is door het gebed, geregeld gebed met smeking en dankzegging voor ieder probleem. Zijt gij belast? Bidt u er dan uit!
Welk een vriend is onze Jezus,
Die in onze plaats wil staan!
Welk een voorrecht, dat ik door Hem,
Altijd vrij tot God mag gaan.
Dikwijls derven wij veel vrede,
Dikwijls drukt ons zonde neer,
Juist omdat wij ’t al niet brengen
In ’t gebed tot onzen Heer.
Een Christen kan zó’n gewoonte maken van bidden omtrent iedere nood, iedere last, iedere ergernis, iedere zorg, ieder probleem, dat hij het ‘bevel’ van de Heiland gehoorzamen kan: “Weest niet bezorgd over uw leven, wat u zult eten of drinken, noch over uw lichaam waarmede u het zult kleden” (Matt. 06:25) en verder; “Maakt u dan niet bezorgd zeggende: “Wat zullen wij eten of wat- zullen wij drinken of waarmede zullen wij ons kleden (Matt. 06:31). De heidenen zoeken deze dingen, maken zich zorgen, maar de Christen heeft een geliefde hemelse Vader tof Wien hij met al zijn lasten kan gaan. Hij zoekt het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, wetende dat hem al deze andere dingen zullen geschonken worden, zoals beloofd wordt in (Matt. 06:33).
En zo kan men door dagelijks te bidden omtrent de problemen welke zich voordoen, leren zich niet bezorgd te maken tegen de dag van morgen (Matt. 06:34) maar integendeel volkomen vrede te hebben.
Bidden is de weg naar het einde van de benauwdheden, de weg om onrust en zorgen van zich af te zetten. Laat ons daarom bidden!
John R. Rice, D.D.
Oecumenische flitsen
Een nieuwe Chinese Bijbel.
Naar de Missionary Digest vermeldt, werken Chinese geleerden aan een nieuwe vertaling van de Bijbel. Generalissimo Chiang Kai-shek voelde reeds geruime tijd dat de Chinese vertaling onvoldoende was, omdat zij door zendelingen was geschreven, die de taal niet door en door kenden en die laag ontwikkelde Chinezen hadden geraadpleegd.
De Generalissimo en diens vrouw leiden het werk persoonlijk: de geleerden brengen hun iedere week de manuscripten, die zij dan met elkander bespreken en tevens wordt dan het program opgemaakt voor de vertaling van de daarop volgende week.
Het kerkgebouw van een der doopsgezinde gemeenten wordt driemaal in de week verhuurd aan… spiritisten, die er hun seances houden. In het “Doopsgezind Weekblad” schrijft Ds. S. H. N. Gorter:
“Verschillende leden der gemeente zijn het met deze gang van zaken niet eens. Zij hebben zich tot de kerkeraad gewend. Op diens raad zijn toen seances bijgewoond, waarbij bleek, dat de preekstoel gebruikt werd en zich aanstotelijke tonelen afspeelden. Er zijn nu leden, die niet meer rustig des Zondags in de kerk hun overdenking kunnen houden en dus niet meer komen. Ook komt dit alles niet ten goede aan de naam, die de doopsgezinde gemeente in deze plaats heeft.”
Nadat Ds. Gorter heeft gezegd dat dit allereerst een zaak van de kerkeraad is en gewezen heeft op de doopsgezinde verdraagzaamheid die de grenzen ruim trekt, vervolgt hij:
“De vraag is nu maar, waar hier de, grenzen liggen, wie men moet toelaten en wie weigeren. Met welke maatstaf moet men meten… Óver het spiritisme is het laatste woord nog niet gesproken. Er zijn overtuigde christenen, die het aanhangen. Ook zijn er veel zoekende zielen, die hierin een waarachtige bevrediging vinden en voor wie het opgaan naar zulk een samenkomst een kerkgang is. Maar hier schuilt niet zelden geestdrijverij en humbug onder…”
Christus verweet de Joden, dat zij de Tempel maakten tot een huis van koophandel. Zou Hij tegen deze christenen niet moeten zeggen: “Gij maakt Uw vergaderplaats tot een woonplaats van demonen”?
Contact per brief
Van br. Th. G. de G. ontving ik een brief waarin hij schrijft:
Door Gods genade geloof ik een kind van God te zijn, omdat ik de ene hand leg op Gods Woord en de andere op het Gods Lam. Maar nu hoor ik zo vaak stemmen in mij spreken, ook stemmen waar de onzin dik bovenop ligt. Ik ben een slaaf van het tabaksgebruik en ik weet uit Gods Woord dat alle slavernij zonde is. Ik wil het laten, maar kan het niet, omdat ik er aan gebonden ben. Ik bid dagelijks om vrijmaking daarvan. Er staat; bidt en ge zult ontvangen. Maar ik bid en ontvang niet.
Antwoord: Geliefde broeder, U moet beginnen met U opnieuw aan de Heiland te geven, onvoorwaardelijk. Al wat beleden moet worden, belijd dat God en indien nodig, aan de mensen. Ook als U zich bezig hebt gehouden met waarzeggerij, spiritisme of enig andere zonde op dit gebied. Smeek Christus volkomen bezit van U te nemen. U moogt, indien U dit in oprechtheid vraagt, geloven dat Hij dit zeker doet. Wees niet zo, dat U het zelf tracht te doen, doch laat Christus toe dat Hij U heiligt van Uw zonden. Indien U zich niet verzet, zal Hij alle boze macht en slavernij zeker breken en U vrijmaken. U bidt dagelijks zegt gij. Doch dan ligt de schuld bij U, dat u niet ontvangt. De Heilige Geest wil u duidelijk maken welke band u nog steeds niet hebt doorgesneden. Zoek gelovige vrienden, ga daar waar Gods kinderen samenkomen en waar lofzangen en geestelijke liederen het hart verblijden, zoek al wat rein is en goed en lieflijk. Lees geen onreine romans, doch lees opbouwende lectuur, levensbeschrijvingen van gelovigen en vooral: Gods Woord.
Indien U geen werk hebt, zoek werk en doe het met al uw kracht. God zegene u gaarne wil ik over enige tijd nog eens een brief van u ontvangen.
Hier volgt een eenvoudige getuigenis van een broeder, dat ik met blijdschap doorgeef:
“Ik ben weer 14 dagen ziek geweest, door pijn in mijn hoofd. Zondagmiddag ging ik niet naar bed – door Gods goedheid. Want zodoende heb ik in “Kracht van Omhoog” mogen lezen: bid God in nood, Hij zal het u geven. Toen ik dit las, greep mij dat zo aan, dat ik, terwijl ik het las, mijn ogen op mocht slaan en de Heer vroeg of Hij mij ook weer een goed hoofd wilde schenken. Dat was Zondagmiddag en ’s avonds was ik beter. Ziet toch eens hoe God alles hoort en gadeslaat. Ik zend u hierbij ƒ 5.- voor het blad. Dit is van God uitgegaan: Hij moet de eer hebben, doch het is ook de hand Gods ten zegen op “Kracht van Omhoog. Het is nu 4 uur in de morgen en ik denk; wat komen wij toch een hoop te kort in onze dankbaarheid.
Ook in de volgende brief trof mij het persoonlijk beleven zo, dat ik het gaarne in zijn geheel plaats:
“Ik las met grote belangstelling het Leven en werken van J. Ch. Blumhardt. Het geheim van de kracht tot overwinning, zonden belijden, haten en laten, wordt daarin in zo duidelijk beschreven. We moeten ernst maken met de verlossing! Het is de vijand geluk juist deze weg tot heiligmaking van de haan te vegen door allerlei vroomheden. Hij vindt het heel niet erg, dat ik veel bid, veel bijbel lees, veel naar de kerk ga en veel over mijn zonden treur, als maar niet het gebod van Christus opvolg, die mij terugstuurt en zegt; maak in orde wat je je naaste tekort hebt gedaan. Neem terug de leugen, vraag om vergeving voor je snauw, voor je driftbui, voor je ongeduld. Bedenk dat geen enkele onvriendelijkheid, geen leugentje om bestwil, welke dan ook, door de enge poort kan. En de Heilige Geest staat klaar om je te helpen, als jij bereid bent te gehoorzamen. Weersta de vijand, dan neemt hij de vlucht. Hij moet niet langer van je “smullen”. Gij voedt hem “dik en vet” en zelf ben je “mager”.
Armoedig, heel erg armoedig, ben ik mij zelf gaan zien. En wie wil arm blijven als er zo’n grote rijkdom voor het grijpen ligt?
Eindelijk na veel nederlagen ben ik voorzichtig gaan wandelen: dicht nabij Christus. Contact met Hem en door Hem met de Vader. Christus eindelijk overwinnaar ook in mijn leven. Ik mocht komen zoals ik was: Zijn bloed heeft mij gereinigd.
Ik moest leren luisteren. Tot hiertoe was het: God luister Gij. Dit en dat bid ik, behoed die mij lief en dierbaar zijn en, en, o ja, dit wil ik ook nog graag. Amen, en weg was ik. Mijn leven bleef leeg. Tot dat ik het eens omdraaide en vroeg: wat wilt Gij Heer? Toen kwam het antwoord – en ja het smaakte mij heel niet -bid voor je vijanden, maak recht wat krom is, vraag vergeving aan je vader dat je altijd zo n eigenwijs kind bent geweest.
Bereid? ik neen! Dat was te moeilijk en vader? Dat was de beste vader van heel de wereld, die had mij al lang vergeven, dus dat was niet nodig vond ik. Maar God liet mij zien, dat als ik niet bereid was aan Zijn wil te gehoorzamen – nu eindelijk – ik zelf de hemel dicht sloot en alleen verder moest sloven.
De weg tot heiligmaking op of ……
Na lange tegenstand viel de vesting waarin de vijand mij gevangen hield. Christus had overwonnen.
Door mijn werk kom ik met veel mensen in contact. Fijn is het, dan te kunnen en mogen getuigen.
Volgende maal hoop ik enkele gedeelten uit brieven door te geven van en over hen, die in bewaringskampen hun Heiland hebben gevonden.
Met hartelijke groeten en heilbede,
Uw broeder in Christus
- van den Brink.
Het leven en werk van Johann C. Blumhardt door J. Schreuder. (17)
Een Zondag in Möttlingen.
Zündel en ook andere tijdgenoten nemen ons mee naar Möttlingen op Zondag. We willen proberen een indruk te krijgen van zo’n feestelijke dag.
De avond van tevoren is de viering van de rustdag al ingezet met een bijbelbespreking, waarin Blumhardt in gesprekvorm, geheel onofficieel, zijn Möttlingers inleidde in de Bijbel. Ze werden druk bezocht, vooral door mannen en jongens.
De volgende morgen was er kerkdienst. De vrij kleine kerk kon lang niet alle kerkgangers bevatten. Van alle kanten waren ze naar Möttlingen getrokken, velen waren de vorige avond al op pad gegaan, om op tijd te zijn voor de dienst op zondagmorgen. De kerk vult zich, tot in alle hoeken staan de mensen opeen gedrongen; de deuren staan wijd open en op het kerkhof probeert een grote menigte iets van de preek op te vangen. Nog moeten er “velen om plaatsgebrek, buitengesloten worden.
Toen verzon Blumhardt er dit op: zijn gemeenteleden deden afstand van hun plaats in de kerk op Zondagmorgen en ’s middags zou hij dan opnieuw preken, waarbij zij eerst toegang zouden hebben.
Na de preek was kinderkerk en daarna dus de derde dienst voor de gastvrije Möttlingers allereerst. Op zulke dagen, als hij overluid moest spreken om zijn hoorders buiten in de dienst te betrekken, heeft hij zijn stem geforceerd; hij heeft er een scherp, hard geluid van overgehouden, dat men, als hij in kleinere ruimten sprak, als onaangenaam ondervond.
Meestal was er een schoon verband tussen die diensten van Zaterdagavond tot Zondagmiddag. Vaak werd begonnen met het stellen van een vraag, volgde een bespreking en was het slot een antwoord. Zijn spreektrant was ingesteld op de armen van geest; ieder woord drong door, omdat hij dacht en voelde als zijn hoorders, d.w.z., eenvoudig en direct. Door zijn praktijk als leraar en schrijver was hij geoefend in het bondig formuleren en ontwikkelen van zijn gedachten. Er stond geen dominee voor hen, van hen gescheiden door opvoeding en wetenschappelijke ontwikkeling, maar één van de hunnen, zonder dat echter de verhouding gemeenzaam werd of aan natuurlijke eerbied verloor. Van hem uit was er de bereidheid tot overgave, van de gemeente uit de erkenning van het ambt en van de drager ervan.
(Wordt vervolgd)