Bij de plaat

Die in de zomer vergadert is een verstandige zoon, maar die in de oogst vast slaapt is een zoon, die beschaamd maakt. (Spr. 10:05).

Het was, als ik me niet vergis, Spurgeon, die eens zei: “God heeft geen luie kinderen”. Het zelfde beginsel, dat in het dagelijks leven geldt, geldt ook in het Koninkrijk Gods: wanneer we de juiste gelegenheid verzuimen, berokkenen we ons zelf en de zaak van onzen Meester grote schade. Alle grote mannen in Gods Koninkrijk hebben de waarde gezien van het aangrijpen van de gelegenheid, die het heden biedt. Van uitstel komt in Gods dienst gedwongen afstel, want de satan, vlees en wereld werken eendrachtig samen om zo’n gelegen ogenblik niet te doen wederkeren. Daarom zegt Paulus, de onvermoeide evangelist: “Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als” onwijze, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad” (Ef. 05:15-16).

De oogsttijd is de tijd, waarin hard moet worden ge­werkt. Geen boerenzoon kan dan thuisblijven en denken: het kan later ook nog wel. Het is een uitermate belangrijke zaak, dat dan al wat handen aan het lijf heeft, meewerkt.

Zo zijn ook wij, de zonen van de Grote Landman, verplicht al onze krachten eendrachtig in te spannen om de ‘oogst binnen te halen. Toen Jezus eens het rijpe koren op de velden zag staan, greep Hij dit beeld aan om de noodzaak van de evangelieprediking ons allen op het hart te binden. Hij zei: “De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinigen: bidt daarom de Heer des oogstes, dat Hij arbeiders uitzende in Zijn oogst.”

Nooit mag het zo zijn, dat gebrek aan arbeidskracht oor­zaak zou zijn, dat de oogst verloren dreigt te gaan. Ais we dit in onze dagen zouden zien, ga dan naar de Meester en dring erop aan, dat Hij meer arbeiders uitzende. Het is ook voor u nu de tijd om mee te werken in dit grote en belangrijke werk: zielen te oogsten voor de eeuwigheid. Wie jaren van zijn leven ijdel voorbij laat gaan is een onverstandige zoon, die beschaamd maakt. Wat een schande zou het zijn als uw leven voorbij is en ge met lege handen voor de troon van Christus zoudt verschijnen. Hij zal u vragen: Wat hebt gij met uw tijd gedaan, met uw kracht en energie, met de gelegenheden die Ik u gaf, gelegenheden die voorbereid waren, opdat gij er gebruik van zoudt maken (Ef. 02:10). Hoe zullen we beschaamd zijn als we met gebogen hoofd zouden moeten erkennen, dat we de oogst­tijd voorbij lieten gaan. Dat we met ijdele vermaken, met romannetjes, met liefhebberijen de tijd verknoeid hebben.

Laat ons uitgaan als de arbeider op onze plaat, die niet om de dreigende wolken het werk in de steek laat, doch juist deis te harder werkt, omdat hij weet, dat de tijd kort is.

Spoed u naar het oogstveld heen,

want de Meester roept u;

werk is er voor iedereen,

haast u, d’avond valt nu.

Spoedig ijlt de tijd voorbij:

d’ oogsttijd komt voor u en mij.

Voorwaarts, voorwaarts, in des ‘ “Heren naam.”

  1. v. d. B.

 

De belofte des Vaders. door J H. Schat

En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwach­ten de belofte des Vader, die jullie, zei Hij van Mij gehoord hebt;

Want Johannes doopte wel met wa­ter, maar jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. (Hand. 01:04-05).

Het is niet zonder schroom, dat ik over het bovenstaande iets ga schrijven.

Het gaat hier immers over zulk een geweldig onderwerp en voor Gods kinderen zulk een be­langrijke zegen, dat alle menselijke inzichten en voorstellingen uitgeschakeld moeten zijn.

Over de Doop met (in) de Heilige Geest be­staan zoveel meningen, leringen, voorstellingen, die elkaar tegenspreken, dat een kind van God, zich aan al deze uitleggingen vastklemmende, geen vaste bodem onder de voeten krijgt en verward geraakt. Indien wij over dit onderwerp Gods Woord ons laten voorlichten, zonder menselijke exegese, dan zal men zien, hoe eenvoudig deze zegen ons wordt aangeboden.

De Heilige Schrift is ook hierin zijn eigen exegeet, waaraan wij niets mogen toevoegen, noch voorwaarden, die uit ongeloof voortkomen, mogen stellen.

Indien wij in eenvoud des harten, deze heer­lijke belofte des Vaders, zoals de Bijbel, die ons aanbiedt, aanvaarden, komen wij in die rust en stilheid voor God, waarin de Heilige Geest ons kan bedauwen en bevruchten met Zijn leven en liefde, zoals de zon een geopende bloemkelk door­trekt met haar gezegende gloed.

In de periode tussen de opstanding van Jezus en het Pinksterfeest, verstonden en kenden de discipelen nog niet de grote taak, die de Heiland op hun schouders zou leggen, om mede te werken aan de komst van Gods Koninkrijk, door de in­woning en kracht van de Heilige Geest.

Zij waren nog in verwachting van een aardse heerlijkheid van hun Meester.

 “Here, zult Gij in deze tijd aan Israël het Ko­ninkrijk weder oprichten?” zo luidt hun vraag.

Het antwoord van de Heiland kennen wij: “Het komt U niet toe, te weten de tijden of ge­legenheden, die de Vader in Zijne eigene macht gesteld heeft.”

 “Maar gij zult ontvangen de kracht van de Heili­ge Geest, die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaria en tot aan het uiterste der aarde. (Hand. 01:08).

Slechts één zaak wordt door Jezus aan de disci­pelen voor ogen gehouden. Dit is het ene nodige en belangrijke voor hen, voor de toekomst, die hen wacht, n.l. de vervulling van de belette des Vaders, de Doop met de Heilige Geest, aangedaan te worden met Kracht uit de Hoge, en het grote doel van deze zegen: om Zijn getuigen te zijn. (Hand. 01:06-08).

Hoe wonderbaar, ongekend, boven hun ver­wachting is deze belofte op de pinksterdag in vervulling gegaan.

Welk een ommekeer bracht de inwoning van de Heilige Geest in hun gemoeds- en geloofsleven, in hun gezondheid, inzichten en verwachtingen. Zij werden door de Kracht uit de Hoge machtige getuigen van hun Heiland. Jezus Christus en van de kracht Zijner opstanding uit de dood.

Zie eens welk een verandering heeft plaats ge­grepen in de eerste Pinksterprediker.

Nadat de belofte des Vaders bij Petrus in ver­vulling was gegaan, staat de voorheen lichtbewogene, veranderlijke, aan menseneer lijdende disci­pel daar als een onversaagde en strijdbare held en getuige voor een grote, machtige menigte.

Door de Heilige Geest gedreven laat hij het hemelse licht vallen op de gekruisigde en ver­rezen Heiland der wereld.

De Kracht uit de Hoge doorstroomt hem en zijn prediking zodanig, dat ongeveer drieduizend zie­len aan Jezus’ voeten, of liever in Zijn liefdes- armen worden gevoerd. Deze allen, in water ge doopt, ontvingen daarna de gave des Heilige Geestes.

De vervulling van ’s Vaders belofte, de Kracht van Omhoog, het Koninkrijk Gods, openbaarden zich hierin, dat de Here dagelijks toe deed tot de gemeente der verlosten, dat vele tekenen en won­deren geschiedden door de handen der Gods­gezanten.

Deze brachten het woord des Heren in zulk een betoning en kracht van de Heilige Geest, dat de Here medewerkte en dit woord bevestigde door de daarop volgende tekenen (Mark. 16:20).

De kracht en de heerlijkheid van het Koninkrijk Gods manifesteerden zich door de heerschappij van de Heilige Geest in de aan Hem toegewijde zielen.

In de eeuwen, die ons van dit machtige hemelleven op aarde scheiden, hebben vele kinderen Gods iets mogen ervaren en aanschouwen van deze zelfde heerlijkheid door de inwoning en wer­king van de Heilige Geest.

De nood der Christenheid in deze zeer ernstige tijden is echter zo hoog gestegen, dat elk kind van God moest bidden -.

O, gezegende, levendmakende Adem des Gees­tes, kom nog eenmaal in volle kracht over de door u gestichte Kerk op aarde, eer de wereld verzinkt in de duisterste aller nachten!

In het Johannes-Evangelie lezen wij, dat de Here Jezus meermalen over de belofte des Vaders met de zijnen heeft gesproken.

De Heilige Geest wordt daar door hem ge­noemd de Trooster, de Geest der Waarheid, de Geest, die van de Vader uitgaat (Joh. 15:26; Joh. 16:07; Joh. 16:13-14; Joh. 16:23).

Het is deze Geest, Die wij zo zeer behoeven en aan Wie elk kind van God zich biddend mag toewijden.

Door de Heilige Geest gedreven haalt Petrus in zijn Pinksterprediking aan de profetie van Joel 2, aangaande de belofte des Vaders, alwaar God door Zijn dienstknecht spreekt:

“In het laatste der dagen zal Ik uitstorten van Mijn Geest op alle vlees en ook op Mijne dienst­knechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten en zij zullen pro­feteren” (Hand. 02:17-18).

 “Deze Jezus heeft God opgewekt: waarvan wij allen getuigen zijn.

Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de beloften van de Heilige Geest ont­vangen hebbende van de Vader, heeft dit uit­gestort, dat u nu ziet en hoort” (Hand. 02:32-33).

De belofte des Vaders, voorzegt in Joel 2, ver­meld in Handelingen 2, komt niet alleen toe aan de op de eerste Pinksterdag aanwezige schare en hun kinderen, maar aan allen, die daar verre zijn, zovelen als er de Here, onze God toe roepen zal (zie Hand. 02:39).

Zo velen als er dorstig zijn naar het spreken met God, zo velen heeft Hij geroepen tot de belofte des Vaders.

“Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke!”

Die in Mij gelooft, gelijker wijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn bin­nenste vloeien. En dit zeide Hij van dc Geest, Dewelke ontvangen zouden, die in Hem geloven’ (Joh. 07:37-39).

Een dorstige naar heil, is een gelovige en eer, gelovige in Jezus’ verzoenend lijden en sterven is een dorstige naar opstandingsleven uit Hem, want beiden komen tot Hem en drinken het levende water.

Lezer, bent u dan zulk een dorstige gelovige en zulk een gelovige dorstige?

Ziet, de belofte des Vaders komt u toe.

U moogt drinken, indrinken (U in het geloof laten vullen met) het water des levens, de Heilige Geest, als U zich geheel aan Uw Heiland hebt overgegeven en gelovig hebt aanvaard de reini­gende kracht van het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat reinigt van alle zonden. Als U dit leest en dit nog niet Uw toe­stand is, geliefde lezer, ga dan nu tot Hem en laat U door Zijn liefde overwinnen.

De Leidse vertaling geeft de aanhaling in Petrus’ prediking uit Joël 2 zo ooi weer, al­waar deze luidt . “Ook op mijn slaven en slavin­nen zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstor­ten”.

Het woord slaaf wekt in ons gevoelens van onbehagen, maar hier moeten wij zien de heerlijk­heid van Gods slaaf en slavin te zijn, want hierin ligt de gedachte, dat wij Hem geheel, met lichaam, ziel en geest, gaven en krachten toebehoren.

Een slaaf te zijn van de Eeuwige, Goddelijke Liefde, is een gekochte, een vrijgekochte van de macht der zonde, door Gods eigen harte bloed, het bloed van de Zoon Zijner Liefde.

Welk een wonderbare verlossing wordt ons hier aangeboden!

Terwijl U dit leest, geliefde lezer, dank Uw Hemelse Vader voor zulk een zaligheid.

Of weet gij niet, dat uw lichaam een tem­pel is van de Heilige Geest, Die in U is, die gij van God hebt en dat gij Uws zelfs niet zijt?

Want u bent duur gekocht, zo verheerlijkt dan God in Uw lichaam en in Uw geest, omdat u van God bent (1 Kor. 06:19-20).

Laat U deze koop toe, lezer? Zegt U ‘amen’ op dit Woord? Het is Uw redding en vrijmaking van alle macht des vijands.

Hoe heerlijk is het, gelijk een slaaf geheel en al toebehoort aan de meester, die hem kocht zich zo geheel het eigendom te weten van de Goddelijke Meester.

Maar hier houdt de heerlijkheid niet op. Aan deze Goddelijke slaven wordt de belofte van de Va­der vervuld.

Op zulk een overgave volgt de doop met de Heilige Geest.

Zulke overgegeven zielen ontvangen dan niet de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze, maar de Geest der aanneming tot kinderen, door welke zij roepen: Abba Vader!

Hier treedt de ziel op heilige bodem en ontvangt de kus van haar Hemelse Vader   

Daar, waar in de gemeente de Heilige Geest wordt gehoorzaamd en Heer is, dus regeert, daar worden de gaven en vruchten des Geestes open­baar (1 Kor. 12:01-11; Ef. 04:10-12; Gal. 05:22).

Naarmate men de Heilige Geest in het persoon­lijke dagelijkse leven gehoorzaamt, naar die mate zullen de gaven des Geestes in de gemeente tot hun recht komen en de Vader worden verheerlijkt door de vrucht (Joh. 15:08).

Het zou te ver voeren hierop momenteel verder in te gaan, slechts moeten wij op grond van de Schrift erkennen, dat de gemeente van Christus, ook heden ten dage, dringend behoefte heeft aan ’n machtige doop met de Heilige Geest, die zich niet alleen in de vrucht, maar ook in de gaven van de Geest kan openbaren (1 Kor. 14:01 e.v.). , Immers, moeten heden ten dage geen gebondenen worden vrijgemaakt?

Moet heden ten dage de gemeente niet worden gesticht?

Moeten heden ten dage de heiligen niet wor­den volmaakt en het lichaam van Christus wor­den opgebouwd?

Zij, die de toestanden kennen, waarin de Chris­telijke kerk zich op heden bevindt, zien slechts één oplossing de vervulling van de belofte des Vaders.

Geliefde lezer, wilt U vanaf dit ogenblik dan mede-bidden?

Gij, Doper met de Heil’ge Geest,

Geef ons opnieuw een Pinksterfeest,

Zend ons de kracht van boven!

Amen!

 

We moeten bidden omdat het gebed de enige weg is om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van het werk van God door Dr. John R. Rice

Zoals D. L. Moody terecht opmerkte, is het dwaas en goddeloos om te trachten Gods werk te verrichten zonder Gods kracht daartoe te be­zitten. Maar om die te verkrijgen bestaat er voor Christenen geen andere weg dan het gebed. (Luc. 11:13) bevat een duidelijke belofte:

“Indien dan u, hoewel u slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uwe kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die er Hem om bidden?”

Hier spreekt de Heer niet van inwoning van de Heilige Geest. De Heilige Geest komt bij de be­kering in het menselijk lichaam inwonen. Te allen tijde sedert Jezus Christus van de doden is opge­staan, op Zijn discipelen blies en zei: “Ontvangt de Heilige Geest” (Joh. 20:22), houdt de Heilige Geest inwoning in de lichamen der Chris­tenen. Iedere geredde heeft de Heilige Geest in zijn lichaam wonen als in een tempel (zie Rom. 08:09; 1 Kor. 06:19-20; 2 Kor. 06:16).

Maar in (Luc. 11:13) wil Jezus zeggen dat God de kracht van de Heilige Geest om zielen te redden aan hen wil geven die Hem er om vragen. In hetzelfde gedeelte geeft Hij een gelijkenis van een man die om middernacht naar een vriend gaat, zeggende: Vriend leen mij drie broden, want een vriend van mij is op zijn reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten”. Én Jezus zegt dat deze man, die er naar verlangt om brood te krijgen voor een vriend, het slechts heeft ver­kregen door zijn onbeschaamdheid.

En zo leert Jezus ons hier dat een Christen, die er naar verlangt om levensbrood te verwerven voor een ongeredde vriend, het kan krijgen, door God er om te vragen. En dan legt Jezus de strek­king van de gelijkenis uit door deze gezegende be­lofte: “Hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan “hen die er Hem voor bidden!” We kunnen brood voor zon­daren krijgen indien wij God er om bidden, maar dan ook op geen andere wijze! “Onbeschaamd­heid”, zei Jezus was het, waardoor een man brood van een vriend verkreeg, voor een andere honge­rige vriend (Luc. 11:18).

Het is altijd zo geweest dat opwekkingen zijn gekomen in antwoord op gebed. In (2 Kron. 07:14) beloofde God een gezegende opwekking: “indien mijn volk, over wie mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigt en bidt en Mijn aange­zicht zoekt en zich bekeert van zijn boze wegen…”

De profeet Habakuk bad: “Uw werk, O, Heer, behoud dat in het leven in het midden der jaren (Hab. 03:02). Hij wist dat opwekkingen komen in antwoord op gebed. Maar wat verstaan we onder een opwekking? Is het niet eenvoudig dit, dat God Zijn kracht uitstort op Zijn dienaren en Zijn volk en als gevolg daarvan de Heilige Geest Zijn werk doet door de heiligen te zegenen en de zondaren te overtuigen en te redden? Daarom is het geheim van preken, gelegen in het gebed. Het geheim van de kracht bij het persoonlijk winnen van zielen ligt in het gebed, evenals het geheim van opwekking in het gebed is gelegen.

Indien enig Christen verlangend is een persoon­lijke bepaalde gave, de kracht van de Heilige Geest te ontvangen, dan is dit de weg om die te verkrijgen: Laat hem Gods aangezicht zoeken in het gebed en onder de noodzakelijke belijdenis, zelf beoordeling en overgave des harten, wachten op God, totdat Gods Geest hem kan vullen en gebruiken.

Gaarne zou ik zien dat u kennis nam van de volgende voorbeelden uit de Bijbel, waarin gebe­den wordt ter verkrijging van de kracht van de Heilige Geest.

Vóór Pinksteren baden de discipelen: “En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden: Petrus en Johannes en Jacobus en Andreas, Philippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jacobus de zoon van Alfeüs, en Simeon de Zeloot en Judas de zoon van Jacobus. Ze bleven eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus en met zijn broeders’ (Hand. 01:13- 14). Als gevolg van deze tijd van gebed en smeking, viel met Pinksteren de Heilige Geest op de discipelen en 3000 zielen werden ge­red en gedoopt.

Na Pinksteren hadden de discipelen opnieuw behoefte om met de Heilige Geest vervuld te worden en daarom baden ze. (Hand. 04:31) luidt: “En terwijl ze baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid!”

” Vergelijk eens (Hand. 02:04 en Hand. 04:31) en u ziet dadelijk, dat deze negen woorden in beide verzen precies gelijk zijn: “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest.”

Ze baden vóór Pinksteren en de kracht van de Heilige Geest kwam over hen. zij baden na Pinksteren en de kracht van de Heilige Geest kwam over hen. Gebed was noodzakelijk, zowel vóór als na Pinksteren en bracht dezelfde resultaten.

Filippus preekte te Samaria en er waren inderdaad vele bekeerden. Maar de kracht van de Heilige Geest om getuigenis af te leggen en om zielen te winnen kwam niet over de be­keerden, dan nadat ze hadden gebeden.

(Hand. 08:14-16) zegt: “Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, doch zij waren alleen gedoopt in de naam van de Heere Jezus.”

Let op de onderscheiding die de Schrift maakt tussen de Heilige Geest die in een Christen is en de Heilige Geest die op een Christen is. In slaat op de inwoning van de heilige Geest, welke deze discipelen reeds hadden, zoals ieder Christen ge­had heeft sedert de dag, dat Jezus van de doden is opgestaan. Op slaat op de kracht van de Hei­lige Geest, die op een Christen komt en die nodig is voor de uitoefening van de dienst van God.

Merk op, dat deze mensen de heilige Geest ontvingen, d.w.z. Zijn kracht, benodigd voor de uitoefening van de dienst, na gebed.

Paulus, de apostel, werd vervuld met de Heilige Geest, drie dagen na zijn bekering en wel in antwoord op gebed. (Hand. 09:03-06) vertelt hoe Saul op de weg naar Damascus werd bekeerd. Hij noemde Jezus; “Heer ‘ en zeide: “Wat wilt Gij, dat ik doe?” Paulus begaf zich gedurende drie dagen in doorlopend gebed (vers 11), zonder eten of drinken (vers 9). Waar bad Paulus om? Het antwoord wordt in (Hand. 09:17) gegeven, waar we lezen: “En Ananias ging heen en kwam in het huis en hij legde hem de handen op en zeide: “Saul, broeder, de Here heeft mij gezon­den, Jezus, die U verschenen is op de weg, waar­langs gij gekomen zijt, opdat gij weer zoudt zien en met de Heilige Geest vervuld worden.’

Paulus werd vervuld met de Heilige Geest na drie dagen van vasten en bidden. Daarna begon hij onmiddellijk zijn predikambt in de kracht van de Heilige Geest.

4.Paulus en Barnabas werden in het bijzonder vervuld met de Heilige Geest voor hun zen­dingsreis in antwoord op gebed. In (Hand. 13:01-04) lezen we de geschiedenis van een groep mensen, die tezamen waren gekomen in vasten en gebed, totdat de Heilige Geest zei: “Zondert mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe ik hen geroepen heb.”

Dan wordt ons verteld: “Toen vastten en ba­den zij en legden hun de handen op en lieten hen gaan. Deze dan, door de Heilige Geest uitge­zonden, trokken naar Sileucië en voeren, vandaar naar Cyprus. En het is geen wonder, dat er vele zielen gered werden door de werking van de Heilige Geest, door middel van deze mensen, die met dien Geest vervuld waren geworden na vas­ten en bidden.

Het middel om de kracht van God te ontvan­gen voor Zijn dienst, bestaat voor de Christen in bidden.

  1. Paulus bad aanhoudend voor andere Chris­tenen, dat zij vervuld mochten worden met de Heilige Geest. In (Ef. 01:15-19) herinnert Pau­lus aan zijn gebed voor de heiligen van Efeze, “dat God U geve de geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen, … en hoe overweldigend groot Zijn kracht is”.

Dat is een gebed, opdat ze mogen vervuld wor­den met de Geest en met Zijn kracht. In (Ef. 03:14-19) wordt nog eens hetzelfde onderwerp van gebed genoemd: “Om die reden breng ik mijn knieën voor de Vader, opdat Hij u geve,  met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest, opdat gij vervuld wordt tot alle vol­heid Gods.”

Paulus bad voor deze Christenen, opdat zij ver­vuld zouden worden met de Heilige Geest. Zijn kracht komt in antwoord op gebed.

Gebed en smeking zonder ophouden, was het geheim van de kracht, die zich op Pinksteren openbaarde en eindigde met de redding van zo­vele zielen.

Bidden, hartbrekend, zonden belijdend, boetvaar­dig bidden, was het, dat het geheim was van de kracht die zich openbaarde, telkens als de heili­gen van God tijden van opwekking beleefden en telkens als personen vervuld werden met de Geest van God voor Zijn Heilige dienst.

We moeten dus bidden omdat het gebed Gods de aangewezen weg is voor ons, om de kracht van Zijn Heilige Geest te verkrijgen om Zijn werk te doen.

 

Negro Spirituals door G. Klumper

Toen de Spanjaarden in de 16e eeuw in Amerika kwa­men, vestigden zich vele Europese ondernemers daar, die grote plantages van suiker, tabak, koffie en andere tro­pische gewassen stichtten. Voor die uitgestrekte ondernemingen waren veel arbeiders nodig. Toen deze zich niet vrijwillig aanmeldden, dwongen de blanken de Indianen tot de arbeid. Van die tijd aan bevlekten de blanke “Christenen” zich met de schande van slavenjacht en handel. De Indianen bleken echter te zwak te zijn voor het zware plantagewerk. Een Rooms priester kreeg mede­lijden met de Indianen en gaf de raad de sterkere bewoners uit Afrika te nemen. Als gevolg van deze raadgeving werd er een mensonterende jacht gemaakt op de bewoners van midden Afrika. In deze afschuwelijke slavenhandel heeft Neder­land een belangrijk aandeel gehad. Doch deze handel werd niet slavenhandel genoemd, maar handel in ebbenhout (zwart hout) Voor die handel gebruikten de Nederlanders twee eilandjes: Fernando Po (tegenwoordig van Spanje) bij de Goudkust in Afrika en St. Eustatius, één van de West-Indische eilanden.

Mogen we nu even, voor we met de geschiedenis verder gaan, iets zeggen over het karakter van de bewoner van Afrika?

Er is geen ras ter wereld, dat zo muzikaal is als dat van hen. Muziek is zo’n deel van zijn wezen, dat hij zich als het ware uitdrukt in muziek. Urenlang kan hij wer­ken of zwaar roeiwerk verrichten, als er maar een trommel of tamtam geslagen wordt. Trommelmuziek in sterk ritme uitgevoerd maakt de Europeaan prikkelbaar, zenuwachtig en onevenwichtig. De bewoner van Afrika echter kent de natuur van ’t rit­me door en door en weet iedere schakering daarvan. Een ander kenmerk is de eigenaardige melodiek. De melodie van hem is een dalende melodie. Twee speciale toonlad­ders kunt u bij al zijn muziek steeds terug vinden. De eerste ladder is de zogenaamde oer toonladder (de zwarte noten op een piano of orgel) die de hoekstenen vormen in de melodieën van alle volkeren. Een mooi voorbeeld van zon melodie, opgebouwd uit deze vijf tonen, vindt u in het bekende “Wachet auf, rufet uns die Stimme” (oor­spronkelijke zetting). De tweede toonladder vindt u, wan­neer u achtereenvolgens van boven naar beneden de witte toetsen van een piano of orgel aanslaat, te beginnen bij de toon A naar de volgende toon A. Een derde opvallend kenmerk is, dat hij een buitengewone gave heeft voor harmoniek, d.i. het gelijktijdig zingen van tonen, die met elkaar een mooie harmonie vormen.

Als we nog opmerken, dat het volk van Cham kin­derlijk eenvoudig is en dat het spoedig in vervoering ge­raakt; dan hebben we het beeld van de Afrikaanse mens zo nauw­keurig mogelijk getekend. Hierbij zij nog de volgende opmer­king gemaakt. Wij, Europeanen, zijn zo geweldig bang voor extase. Extase is het verliezen van zichzelf en het over­geven van de controle over zichzelf in de handen van een ander. De tot slaaf gemaakte Afrikaan bezit dit verliezen van zichzelf veel meer dan wij, Hollanders. Daarom werken de demonische mach­ten in Afrika op een ontzettende manier. Maar daar staat tegenover, dat hij zich ook veel gemakkelijker “over­geeft aan God door de Here Jezus. Daarom gebeuren er wonderen in Afrika, die hier in Holland niet kunnen plaats vinden, omdat wij onszelf willen controleren en ons niet durven en willen verliezen in God door het Bloed van Jezus Christus.

We willen de draad der geschiedenis weer opnemen.

Omstreeks 1700 bereikte de slavenhandel zijn hoogtepunt. Hele Afrikaanse gezinnen werden uit elkaar gerukt. Zij zelf op afschuwelijke wijze mishandeld. Slavernij betekende voor hen: wanhoop en ellende. Maar God zoekt de zodanigen, die in nood zijn. Hoewel in het algemeen de blanken in Noord-Amerika alleen leefden om fortuin te maken, waren er die zich het lot van hun slaven aantrokken. Zij waren het, die het Evangelie van verlossing en vrijheid in en door de Here Jezus Christus verkondigden. Eerst waren het de Presbyters, Puriteinen en Quakers, later de Methodisten, die het Evangelie predikten. Deze boodschappen vonden in de arme dorstige harten een vruchtbare bodem. De geschie­denissen van Mozes, Elia, Daniël, Petrus in de gevangenis, werden de geliefde verhalen van de tot slaaf gedwongenen. In het bleke slavenleven was het enige middel waardoor de negers zich konden uitdrukken, hun muziek, hun zang.

Gebeurde het eens, dat een slaaf getroffen werd door een tekst of toespraak, dan begon hij te zingen; de anderen vielen dan spoedig bij. Het gebeurde dan ook, dat zij zo in hun zingen opgingen, dat zij alle ellende vergaten en zongen van Jezus. Ze geraakten daardoor in vervoering. Maar wie zal en kan er ook gewoon blijven als hij zich gaat realiseren, waarvan hij door God in Jezus de Christus is gered geworden?

Schrijft de Apostel Paulus niet zelf over de dingen Gods, die geen oog heeft gezien en in geen hart zijn opgeklommen. Mochten wij eens allen los komen van ons “fatsoen” en in eenvoudigheid des harten door het Bloed van de Here Jezus Christus alleen God prijzen voor de volle openbaring van God de Heilige Geest. Hoe onberoerd blijven wij bij de grootste heilsgeheimen, geopenbaard in Gods Heilig Woord. Willen wij onszelf gans en al verliezen’ in God?

Zo ontstonden de Negro Spirituals. Vele van die Spirituals werden mondeling in woord en melodie overgebracht, doch de harmonisatie en wijze van uitvoering veranderden voortdurend, want die muziek is improvisatiekunst en niet bedoeld opgeschreven te worden.

Mogen we tot slot een opmerking maken over de ver­houding tussen de moderne Jazzmuziek en de eenvoudige, geestelijke liederen der negers.

Zoals in onze dagen, zien wij, dat, toen men bevrijd was en de nood en ellende verdwenen, er velen waren, die in de nood God hadden gezocht, doch daarna door de vele aan­lokkelijkheden dezer wereld van God werden afgetrokken en vergaten waarvan zij verlost waren. Zij, die na de slavernij in vrijheid leefden, gingen instrumenten be­spelen; eerst het fanfareorkest, later verfijnder met piano en strijkinstrumenten. Oorspronkelijk waren de eerste uitin­gen van wat men nu met de naam Jazz betiteld, zuiver volksmuziek, beoefend door Christenen en niet Christenen. Maar door de invloed der blanken, die de zuivere volksmuziek in gedegenereerde vorm als een handelsartikel aan Europa verkochten, kwam er ook in vele onbekeerde voormalige slaven de duivelse hartstocht van winstbejag. Hierdoor werd de wereld overstroomd met uiterst minderwaardige muziek, die de naam had van Jazz. Toch bleven in de zuidelijke ­staten de zuivere Negro Spirituals leven en werden later door Christenen opgetekend, van een harmonisatie voor­zien en uitgegeven. Er waren ook Christenen, die om’ dat de eigenlijke Jazz-muziek uit de Negro Spirituals is ontstaan, naast de Negro Spirituals de zuivere Jazz muziek, volksmuziek, bespeelden. Om u een idee te geven van dit verschijnsel, mogen we vertellen, dat de grote Jazz- Duke Ellington, iedere dag zijn Bijbel leest en tot God bidt. We staan hier voor een raadsel, waarover wij ons onthouden een oordeel te vellen. God. Die de harten kent, zij de enige Rechter.

Mogen wij tot slot nog citeren de tekst van een beidende Negro Spiritual:

Were you there when they crucified my Lord?

Oh! Sometimes it causes me to tremble.

Were you there when they crucified my Lord?

Were you there when they nailed Him to the tree 7

Oh! Sometimes it causes rae tc tremble.

Were you there when they nailed Him to the tree?

Were you there when they pierced Htm in His side?

Oh! Sometimes it causes me to tremble,

Were you there when they pierced Him m His side?

Were you there when they laid Him in the tomb?

Oh! Sometimes it causes ine to tremble.

Were you there when they laid Him in the tomb?

 

Vertaling:

Waart gij daar toen zij kruisigden mijn Heer?

O ‘ Soms is ’t een oorzaak om te beven.

Waart gij daar toen zij Hem sloegen aan de boom?

Waart gij daar toen zij staken in Zijn zij?

Waart gij daar toen zij Hem legden in het graf?

 

In aansluiting met de lijst der gebeds- onderwerpen, die we in het vorig nummer gaven, plaatsen we de volgende toelichting op het punt: evangelisatiewerk in de bewaringskampen, speciaal in het kamp bij Nijmegen.

 

Oproep tot gebed

 “Ik vermaan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbidding en dankzeggingen, voor alle mensen. Want dat is goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker.” (1 Tim. 02:01-03).

Wij willen de voorbede van onze lezers vragen voor de bewoners van het Vreemdelingenkamp “Mariënbosch”, bij Nijmegen. Daar wachten ruim duizend mannen, vrouwen en kinderen op doorzending naar Duitsland, Oostenrijk enz. Onder en is een groep Hernhutters uit Suriname, die reeds in Mei 1940 in een kamp geïnterneerd werden en achter prikkeldraad opgeborgen, daar zij Duitsers waren.

Eindelijk, na zeven jaar kampleven, mochten zij naar het vaderland terugkeren, doch in Nederland aangekomen, wer­den zij opnieuw in een kamp ondergebracht, daar de Engelse bezetting hen niet toeliet in hun land.

Welk een teleurstelling! In het kamp “Mariënbosch” leven deze mensen, w.o. vier Zendelingen met hun gezinnen, onder de meest primitieve en moeilijke omstandigheden. De kinderen hebben over het algemeen nooit anders dan kamp­leven gekend, wat zeer schadelijk is voor hun morele en geestelijke ontwikkeling. Voor onderwijs is in het kamp geen gelegenheid meer, daar zij, die het konden geven, reeds eerder zijn vertrokken. Van de andere kampbewoners gaan er steeds transporten heen en komen weer nieuwe aan, doch de Hernhutters blijven achter. Deze langdurige gevangenschap, zonder bepaalde reden, terwijl hun papieren in orde zijn, werkt fnuikend op hun gezondheid; verschei­dene hunner gaan zienderogen achteruit. Wat moet dit worden? Wanneer zij niet spoedig doorgezonden kunnen worden, zullen zij hun familie nooit weerzien.

Hoeveel diepgaand leed verbergt dit kamp, dat maar wei­nigen weten.

Zij, die hier kunnen helpen en het niet doen, laden een grote schuld op zich. Ware het niet, dat Zr. Kruisinga, als geestelijke en sociale verzorgster, bijgestaan door Mej. Lange, Mevr. Looy. Dr. van Teutem en anderen, in samenwerking met de Ned. Herv. Kerk. alles deden wat zij konden om hun leed te verzachten, hun toestand zou onhoudbaar ge­weest zijn. Maar nu wordt het ook voor hen de hoogste tijd, dat er uitkomst kome!

Daarom roepen wij u op, de gevangenen te gedenken, alsof gij medegevangene waart. Wenden wij ons tot God, Die alleen helpen kan en voor Wien geen gesloten deuren of grenzen bestaan, opdat Hij de harten neige tot spoedige en afdoende hulp. Eens verlieten deze mensen het vader­land om hun Meester in de vreemde te dienen en de bood­schap van het Evangelie uit te dragen. Vragen wij de Heer, dat Hij het mogelijk make, dat zij spoedig naar hun vader­land terug mogen keren. Laat ons getrouw achter hen staan met ons gebed, tot eer van Zijnen Naam!

  1. H. Luitingh, Secretaresse Europa-Zending.

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).