Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken