Palestina – de Joden
Toen op een bijzondere zitting der Verenigde Naties de Palestijnse kwestie werd behandeld, trok het de aandacht, dat Gromyko de Russische vertegenwoordiger, in een rede sterk pleitte voor het verschaffen van een Nationaal Tehuis voor de Joden. Hij zei, dat Rusland de verdeling van het Heilige Land in een aparte Joodse en Arabische staat zou voorstaan.
Deze toespraak verwekte grote tevredenheid en dankbaarheid bij de Joden over de hele wereld.
Hier tegenover staat, dat Engeland steeds meer in het nauw gedreven wordt en hoe langer hoe meer tot de verfoeilijke en barbaarse methodes van het door haar zo veroordeeld Naziregime de toevlucht neemt. Daarmee wekt het de ergernis van velen en maakt zich onbemind. De geschiedenis van de “Exodus 1947 ‘ is hier wel het duidelijke voorbeeld van. Natuurlijk zal Rusland niet nalaten hierop steeds weer te wijzen.
We kunnen uit menselijk oogpunt redenerend de moeilijke positie van Engeland begrijpen, doch tegelijkertijd treft het ons hoe Engeland, dat het middel mocht zijn in Gods hand om Palestina vrij te maken voor de Joden, haar woord gebroken heeft en zodoende hen niet in het land heeft gebracht. De Balfour-declaratie was een belofte om Palestina tot een Nationaal Tehuis voor het Joodse volk te maken, doch uit verlangen de Arabieren tot vriend te houden heeft het tegelijkertijd aan dit volk beloften gedaan, die strijdig waren met de belangen der Joden. Uit dit dubbele spel is een hopeloze situatie ontstaan en we zien hoe Engeland ondanks democratische welwillendheid thans tot de meest hardvochtige middelen de toevlucht moet nemen. Het was met bijtend sarcasme, dat de Russische afgevaardigde eens zei geen respect te hebben voor de Bijbel en ook geen zendelingen te willen toelaten, want een natie die de Bijbel liefheeft brak haar woord aan de Joden in de Balfour-verklaring gegeven, waarom zouden we haar beloften aan andere naties vertrouwen?”
Hoe moeilijk de positie voor Engeland is, blijkt uit het feit, dat ze haar mandaat over Palestina aan de Verenigde Naties wil overdragen. Ze durft niet de hulp van Amerika in te roepen, daar ze dan Rusland er niet buiten kan houden.
Hiermee raken we aan het allerzwaarste probleem van onze dagen. Het is daarom van het grootste belang om wat er thans in Palestina gaat gebeuren te toetsen aan wat Gods Woord ons hierover leert.
Niet de vroegere As-mogendheden worden in Gods Woord aangeduid als landen, die in dit allergrootste drama een rol zouden spelen. De episode van het nationaalsocialisme is, hoe vreemd het ook moge klinken, slechts dienstbaar geweest om door ontzettende vervolging de Joden los te slaan uit hun eeuwenlange woonplaatsen en ze tot de zwervers te maken, die ze nu zijn. Het verlangen naar het land der vaderen is daardoor tot ondraaglijke spanning gestegen.
Toen Julius Streicher, de felle antisemiet, in Oktober van het vorig jaar op het punt stond opgehangen te worden, riep hij uit: “Poerimfeest 1946′. Deze laatste kreet van de beruchte Jodenhater riep de dag in herinnering waarop de Joden herdenken hoe Haman, de aartsvijand van Israël aan het Perzische hof, 2500 jaar geleden, werd opgehangen.
En inderdaad is er een treffende overeenkomst: Haman was eerste minister in Perzië, Streicher een van Hitlers eerste ministers in Duitsland. Beiden trachtten de Joden uit te roeien, beiden werden opgehangen. Met Haman werden zijn 10 zonen, dus totaal elf personen, opgehangen. Er werden precies elf hooggeplaatste Nazi’s terechtgesteld door de strop in Neurenberg, Goering meegerekend, die in zijn cel, juist voor het aangewezen tijdstip, zelfmoord pleegde.
Doch het is eveneens waar, dat er een zeer groot onderscheid is aan te wijzen tussen de bevrijding van de Joden in het oude Perzië en die in het moderne Duitsland. Want Haman had zijn doel niet bereikt. De Joden bleven ongedeerd en konden rustig in hun huizen blijven wonen. Thans echter is van het Joodse volk slechts een overblijfsel gered, duizenden zijn gedood door de wreedste methodes en losgeslagen van hun plaats zwerven er nog duizenden rond. Palestina is hun enige hoop geworden.
De terreur van het naziregime heeft nog een ander gevolg gehad: het heeft de volkeren er toe gebracht Rusland te steunen en machtig te maken. Men heeft de Beëlzebub van het nationaal- socialisme willen uitdrijven met behulp van de Beëlzebub van het communisme.
Rusland is uit deze oorlog met een geweldige kracht tevoorschijn gekomen. Geheel Oost- Europa is onder zijn invloed. Deze invloed openbaart zich op alle conferenties en vindt zijn reactie in de besluiten der democratische volkeren. Het evenwichtspunt van de wereld is bezig zich te verplaatsen en het verplaatst zich in de richting van Palestina. Het dubbele spel, dat Engeland en Amerika hebben gespeeld, om Jood en Arabier tot vriend of beter tot gewillige dienaar te maken, is uit. Joden zowel als Arabieren zijn ontwaakt en zij zullen steun zoeken bij een macht, die hen wil helpen. En dit is Rusland. Rusland heeft alle belang invloed in Palestina te hebben. Het wil de controle op het Midden-Oosten, het wil een weg naar de Middellandse Zee. Met veel moeite is het gelukt hem tegen te houden in Iran en Turkije en het tracht nu door Griekenland heen zijn doel te bereiken. Wanneer het met behulp van Engeland aan Griekenland gelukt zelfstandig te blijven, dan zal Rusland het proberen langs een andere weg.
Het zal met vleierij en beloften trachten de Joden aan zich te verbinden om zijn doel te bereiken. Rusland is het land waar, volgens Gods Woord, de uiteindelijke antichristelijke wereldmacht zal ontstaan. In Ezechiël 38 en 39 wordt dit voorzegt. Het begin van dit gedeelte luidt volgens de vertaling van Menge en in de Leidse vertaling: “Mensenkind, richt uw blik op Gog in het land van Magog, de vorst van Ros.” Dit woord Ros schijnt beslist op Rusland te wijzen, evenals het feit, dat deze landen vijanden uit het Noorden zijn. De antichrist zal, volgens (Dan. 11:32), trachten zich het Joodse volk tot vriend te maken.
We zijn er van overtuigd, dat het einde aller dingen zeer snel nadert. De laatste wereldworsteling, die in al haar afschuwelijkheid wordt voorbereid, zal nog meer dan de afgelopen oorlog het Joodse vólk aangaan. De slag bij Harmageddon is het eind van een volkerenstrijd, die in Palestina zich zal afspelen.
Laat ons waken en bidden! Want in deze tijd zal de Heiland Zijn gemeente tot Zich vergaderen. Wee hen, die dronken zijn en in leugen en ontuchtigheid wandelen. Zij zullen het straks met schrik bemerken, dat zij de tijd der genade voorbij lieten gaan.
J. E. v.d. B
Bij de plaat
“Die de bergen vastzet door Zijn kracht; omgord zijnde met macht.”
(Ps. 065:008).
David wordt niet moede te wijzen op Gods grootheid, die zich openbaart in de Schepping. Tegenover al het vergankelijke werk van de mens staat het onvergankelijke van Gods Schepping: de zee, die ondanks haar bruisen, haar gezette perken niet overschrijdt; de sterren, die getrouw hun loop volbrengen eeuw in, eeuw uit; de bergen, die de toppen ten hemel heffen en het symbool zijn van Gods trouw. Het ene mensenleven na het andere gaat voorbij, volkeren komen op en sterven weg, oorlogen en vrede, honger en overvloed wisselen elkander af, doch onveranderlijk staan de bergen Gods.
Over hun toppen razen de ijsstormen, doch onbewogen rijzen ze in smetteloze, reine pracht.
Zo onveranderlijk, zegt de Psalmist, is Gods trouw voor allen, dit Hem liefhebben. Onze verhoudingen en stemmingen zijn zo afhankelijk van de daden van anderen, van onze gevoelens en van de omstandigheden. We vergeten, wat we tien of twintig, of misschien slechts enkele jaren geleden, beloofden en het is of we het nooit hebben beloofd. Doch voor God is een woord, dat Hij eenmaal sprak, van eeuwige waarde. We zingen: “’t Verbond met Abraham zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind”, doch zo is Hij ook voor ons. Al Zijn beloften, die Hij ons af, behouden onveranderlijk hun kracht. Wij mogen daar een beroep op doen en we zullen nooit bedrogen uitkomen. Ieder gelovige mag de hand leggen op Gods beloften van vrede en blijdschap door de Heilige Geest, op troost en bijstand in uren van nood, op leiding en wijsheid in moeilijke omstandigheden. Deze woorden zijn nog van dezelfde kracht als twintig eeuwen geleden. Ze zijn onveranderlijk als de bergen.
Ja, de bergen zullen eenmaal wankelen als de aarde zal geschud worden en de elementen brandende zullen vergaan doch van Gods woord en beloften zal ook dan geen tittel ter aarde vallen. Nooit zullen we zijn buiten Zijn Vaderliefde, buiten Zijn zorg en voorzienigheid. Wat is het heerlijk zich een kind van dezen trouwen en onveranderlijke God te weten. En dit alles wordt ons gegeven om het offer op Golgotha gebracht. Prijs de Heer voor Zijn eindeloze liefde!
J. E. v. d. B.
Teruggang in de blijdschap. door Mr D. C. H. Verdam
“Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.” (Openb. 02:04).
Eén dezer dagen was ik op huisbezoek. Ik bezocht een zuster in de gemeente, die tot mij sprak over de hemelse gelukzaligheid, de innige blijdschap en de diepe vrede, die zij gesmaakt had op het ogenblik, toen zij, vele jaren geleden, tot bekering was gekomen.
Zij had toentertijd echt genoten! Een stroom van genade was over haar heen en door haar heengegaan. Zij had een visioen gehad, waarin het haar was, alsof de opgestane Verlosser in zichtbare gestalte voor haar stond, in hoorbare woorden tot haar sprak van Zijn alles vergevende liefde en Zijn doorboorde handen zegenend over haar uitbreidde.
Dag en nacht had zij gezeten met haar Bijbel op haar schoot, onderzoekende het Woord des levens, dat haar een wijsheid mededeelde, die de wereld dwaasheid noemt.
Haar huisgenoten hadden er niets van begrepen. Ze hadden haar gevraagd, wat dit alles toch te betekenen had. En toen zij getuigd had van wat er in haar omging, hadden ze hun schouders opgehaald. Maar voor haar was dit, alles volkomen werkelijkheid geweest, een licht, dat ook door de nacht niet werd verduisterd.
Toen was de teruggang gekomen. Het licht was minder sterk geworden dan voorheen, haar getuigenis minder krachtig, minder vast, haar blijdschap niet meer zo volkomen. En toen waren er weer allerlei ergernissen gekomen, die haar weer opnieuw hadden gehinderd, zoals vóór haar bekéring het geval was geweest.
En tenslotte was alleen nog maar de herinnering aan al dat heerlijks overgebleven als een schone droom, die nu uit gedroomd was en gevolgd was door een pijnlijk ontwaken, dat haar tot de rauwe en nuchtere werkelijkheid van het sombere alledaags-leven had teruggeroepen.
Haar Liefste was heengegaan. Zij had Hem gezocht, maar niet gevonden. Zij had Hem geroepen, maar Hij had niet geantwoord.
Toen mijn zuster zo sprak, werden in mijn hart herinneringen wakker. Ik dacht eraan, hoe ik ook eenmaal hetzelfde doorleefde, wat zij doorleefd had. Hoe ook in mijn eigen leven een tijd gekomen was, dat de Bruidegom was heengegaan.
Toen was ook ik, evenals zij, aan het zoeken gegaan. Ik had gevraagd aan iedereen, die ik op mijn weg tegenkwam, of zij Hem ook gezien hadden. Ik had de wachters aangesproken, die de wacht hielden op de muren, maar noch zij, noch de dochters van Jeruzalem konden mij vertellen, waar de Bruidegom gebleven was. Welk een diepe tragedie, welk een grote droefheid in het leven van een kind van God!
Weet u, wat die wachters op de muren, die dochters van Jeruzalem, mijn medechristenen, mij vertelden?
Zij zeiden, dat deze ervaring heel gewoon was. Dat het zo altijd ging met een mens, die na zijn eerste kennismaking met de Bruidegom de lentetijd achter zich had. Dat het een ervaring van alle ware gelovigen was, dat de tortelduif niet altijd door bleef zingen. Dat de kinderen Gods, wier kenmerk toch is, dat zij door de Geest geleid worden, langs wegen worden geleid, waar licht en schaduw elkaar afwisselen en dat dat licht na korter of langere tijd wel weer terug zou komen.
Toen ben ik gaan nadenken. Ik verdiepte mij in het Woord van God om te onderzoeken, of deze dingen alzo waren. En ik zocht vele, vele jaren lang.
En toen heb ik een wonderlijke ontdekking gedaan!
Ik ontdekte, dat eens de gemeente van Efeze hetzelfde had doorgemaakt als ik. En toen wilde ik weten of Hij, Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt, aan die gemeente hetzelfde gezegd had, wat de wachters en de dochters van Jeruzalem tot mij gezegd hadden.
Maar toen is mij dan ook gebleken, dat de Bruidegom heel iets anders zegt! Dat het Woord van God lang niet zo hard en lang niet zo streng is als de meesten van zijn uitleggers dit zeggen en dat het helemaal geen onafwendbare, van God opgelegde noodzakelijkheid is, dat een kind van God zijn zegen een tijdlang verliest.
Hoe teder en liefdevol begint de Heiland allereerst Zijn kind een hart onder de riem te steken! Hoe zoet klinken die bemoedigende woorden: “Ik weet uw werken en uw arbeid, en uw lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt verdragen, en dat gij beproefd hebt degenen, die voorgeven, dat zij Apostelen zijn, en zij zijn het niet, en hebt hen leugenaars bevonden; en gij hebt verdragen en hebt geduld, en gij hebt om Mijns Naams wil gearbeid en zijt niet moede geworden!”
Wat een troostrijk getuigenis geeft de Bruidegom Zelf hier over Zijn bruid! Hoe waardeert Hij, hoe prijst Hij de arbeid, die eenmaal om Zijns Naams wil werd gedaan! Hoe heerlijk bevestigt Hij, dat wat gedaan werd uit liefde tot Jezus, zijn waarde behoudt en zal blijven bestaan!
De eerste les, die Hij ons hier geeft, is het getuigenis van Zijn onveranderde liefde, van Zijn onwankelbare trouw ook dan, wanneer wij ontrouw zijn!
Maar waarom is Hij, bij Wie geen verandering is of schaduw van omkering, dan toch heengegaan?
En nu komt in onze hierboven genoemde tekst, het goddelijk antwoord: “Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten! Gedenk dan waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u en doe de eerste werken.”
Het is dus niet zo, dat Hij van ons weggegaan zou zijn. Hoe zou Hij dat kunnen! Maar wij waren van Hem weggegaan. De Bruidegom had niet de bruid verlaten, omdat dat in Zijn leiding met het leven van de bruid nu eenmaal zo paste, maar de bruid was van Hem weggegaan. Zij was onverschillig jegens Hem geworden, had zich daardoor Zijn liefde onwaardig betoond en toen had Hij het enige gedaan, wat Hem in zo’n geval te doen stond: Hij had Zijn hand van de deurknop teruggetrokken en was heengegaan.
En nu was er maar één ding nodig: niet dat Hij terugkwam, maar dat zij terugkwam: Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt en bekeer u, en doe de eerste werken! Want hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt!
En dan tenslotte wordt als derde les, die de Heiland geeft, aan deze terugkeer een schone belofte verbonden: Die overwint, Ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is.
Eten van de boom des levens!
Drinken met volle teugen uit de fonteinen des heils!
Dan, wanneer we weer opnieuw ons geheel aan Hem geven, zullen weer opnieuw stromen van levend water uit ons binnenste vloeien. Dan zal het weer opnieuw in ons worden tot een fontein van levend water, springende tot in het eeuwige leven. Geprezen zij Zijn Naam!
O, mijn ziel, wat buigt g’u neder!
Waartoe zijt g’in mij ontrust!
Voed het oud vertrouwen weder,
Zoek in ’s Hoogsten lof uw lust.
Want Gods goedheid zal uw druk
Eens verwiss’len in geluk.
Hoop op God, sla ’t oog naar boven!
Want ik zal Zijn Naam nog loven
Hallelujah! Leiden, 4 Juni 1947.
Bidden is niet loven, aanbidden, overpeinzen, verootmoedigen of belijden, maar vragen door Dr. John R. Rice.
Laat mij u nog eens weer op het hart drukken, dat bidden vragen is en niets anders.
Bidden is niet loven, hoewel loven een zegen is.
“Wie lof offert, eert Mij”, zegt de Heer. (Ps. 050:023).
Alles wat adem heeft, love de Here. zegt (Ps. 150:006).
David zei: ”Loof de Here, mijne ziel, en al wat in mij is, Zijne heilige naam” (Ps. 103:001). Loven is een zegen. Het is de plicht van ieder dankbaar hart. Maar wel moeten we bedenken, dat loven geen bidden is. En bidden geen loven. Bidden is vragen.
En bidden is ook niet aanbidden. Aanbidden is goed. We behoren Hem te aanbidden, dien de engelen aanbidden. Maar aanbidden is geen bidden en bidden geen aanbidden. Bidden is altijd vragen, niets dan vragen.
Bidden is ook niet overpeinzen of mediteren. Het is natuurlijk goed Gods Woord dag en nacht te overpeinzen (Ps. 001:002). Stille godsvrucht en overdenking van Gods Woord en van de zegeningen van de Heer zijn heerlijke dingen. Ieder Christen behoort geregeld tijd te besteden aan zulke overpeinzingen. Maar bedenk wel; dat zulks geen bidden is. De Bijbel noemt dat nergens bidden en we zondigen tegen God, misbruiken de Schrift en verdraaien de waarheid, indien we dergelijke dingen bidden noemen. Bidden is-dus niet overpeinzen. Bidden is vragen.
Ook zich vernederen is geen bidden, hoewel het zeker juist is, dat Christenen zich voor God verootmoedigen. (Jak. 04:10) zegt: “Vernedert u voor de Heer en Hij zal u verhogen” en (Luc. 18:14) zegt ons: “Eenieder, die zichzelf vernedert zal verhoogd worden.” Maar zich vernederen is geen bidden. De Bijbel onderscheidt die twee dingen uitdrukkelijk. In (2 Kron. 07:14 lezen we bijv.: “Zo Mijn volk, over dewelken Mijn naam genoemd wordt, zich verootmoedigen zal en bidden” Zo is dus zich vernederen één en bidden een andere zaak.
Verootmoediging is misschien voorbereiding tot het gebed en is altijd passend voor een Christen. Maar zelfvernedering en verootmoediging zijn geen bidden. Bidden is vragen.
Zelfs belijden is niet precies hetzelfde als bidden. Het is voor een Christen aangewezen om zijn zonden te belijden en vele malen beveelt de Bijbel zulks aan. Maar belijden is één ding en bidden een ander. In (Dan. 09:14 zegt Daniël ons: “Ik bad dan tot de Here, mijn God en deed belijdenis en zeide” Daniël deed dus beide, bidden en belijden. Indien ge .de moeite neemt die lange passage door te lezen, waarin ons verteld wordt over Daniëls gebed een belijdenis, zult ge zien, dat veel ervan belijdenis is, maar dat na die belijdenis, de uit een troosteloos hart voortkomende, vragen aan God volgen (Dan. 09:16-19) om Zijn toorn en grimmigheid van Jeruzalem af te keren, de zonden van Zijn volk te vergeven en de natie, de heilige stad Jeruzalem en de tempel te herstellen. Belijden is juist, maar strikt gesproken is belijden geen bidden. Werkelijk bidden is vragen en niets anders. In de Filippenzenbrief (Filip. 04:06) zegt de Heer: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uwe wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God.” Merk op, dat ook hier gebed één zaak is en dankzegging een andere. Lees, met deze sleutelgedachte als toets, de Bijbel door en u zult zien, dat de Schrift dikwijls spreekt van gebed èn smeking, van gebed èn belijdenis en van gebed èn dankzegging.
Zo is dus de kern van het gebed iets vragen van God. Al het andere is iets bijkomends, dat niet wezenlijk een deel van het gebed is. Vragen is bidden en bidden is vragen.
Indien God ons vraagt te bidden, vraagt Hij ons dus om iets van Hem te verlangen.
Van Hart tot Hart
Ik heb aangetoond, dat de ziekte van het lichaam niet kan beschouwd worden als de ziekte der ziel. Wij hebben geen recht van God op dezelfde gronden de genezing van ons lichaam en die van onze ziel te vragen.
Maar er is meer: ziekte is goed, nuttig, van God gewild. Zij is een werktuig in Zijn handen Zij dient tot Zijn eer. De gezondheid van ons lichaam is Zijn zaak Wij zijn in dat opzicht afhankelijk van Zijn wit, wij hebben geen enkel recht, wij hebben alleen maar het voorrecht Hem om gezondheid te mogen vragen. Laat ons ook hier weer Gods Woord raadplegen.
Waar komt de ziekte vandaan? Ze is geboren op de dag, dat Eva en Adam aten van de Boom der Kennis van goed en van kwaad God gaf als straf voor die ongehoorzaamheid: de dood. De dood met zijn droevig gevolg van bederf, kwalen, ziekten zonder tal.
De erfelijkheid heeft de zwakte van het lichaam nog vermeerderd. Ziekte is de consequentie van de val. Hoeveel kinderen werden er niet ziek geboren! Hoeveel lijden is niet de vrucht van de zonde van het voorgeslacht. Hoeveel onschuldigen betalen voor die zondigden! Zolang de dood er zal zijn, zal de ziekte heersen. De één en de ander zullen tegelijk verdwijnen.
Maar is die ziekte, die de vrucht is van de zonde, de erfelijkheid, altijd te vrezen? Wij houden vol, dat ze voor zeer velen een zegen is. De Heere doet uit het kwade het goede voortkomen. Noemen wij daar enige resultaten van:
Allereerst voor de onbekeerden. God had geen ziekte of dood gewild. Hij had de mens sterk en gezond geschapen. Zijn werk is bedorven. Toen heeft God in Zijn liefde gemaakt, dat de ziekte een rem werd, een voorbehoedmiddel tegen de zonde, die de ziel van de mens in eeuwig gevaar bracht. Een man vreest sommige daden te doen, omdat ze hem blootstellen aan verschrikkelijke ziekten. Een jonge man zeide ons eens, dat als men een afdoend middel vond voor de, ergste van die ziekten, ieder zijn wellust de vrije teugel zou laten. Dat zou binnen afzienbare tijd de verrotting van heel het mensdom betekenen. Als er iets is, dat een Vader nog kan tegenhouden op de helling ten verderve, dan is het de gedachte, dat door de onafwendbare wetten der erfelijkheid, zijn kinderen tot in het vierde geslacht zijn schuldige genoegens zullen moeten boeten.
Ziekte brengt tot nadenken. Zij is dikwijls de enige manier om een mens alleen te doen zijn met zichzelf en hem’ te doen danken aan het heil van zijn ziel. Zijn ogen gaan open voor het feit dat zijn leven niet altijd duren zal. Hij denkt aan het hiernamaals. Zijn geweten ontwaakt. O, wat is een ziekenhuis een pracht gelegenheid om het evangelie te zaaien ‘ Hoevelen van Gods kinderen danken hun eerste ernstige gedachten aan de tijd, die een ziekte beschikbaar maakte!
Prachtig voor onbekeerden, zegt gij, maar voor Christenen? Hebben die ziekte nodig?
Ja. ook voor kinderen van God draagt de ziekte heerlijke vruchten.
Een ervan is ootmoed. Als wij ziek zijn, gevoelen wij, dat wij niets zijn. niets kunnen. Als God Paulus een doorn in het vlees geeft, is het, om hem te behoeden voor hoogmoed.
Een andere is, dat wij leren, anderen te begrijpen. Hoe zouden wij kunnen inkomen in de gevoelens van lijdende mensen, als we nooit ziek geweest waren? Al zouden we nog zo graag willen, het zou niet gelukken. Men moet zelf te zwak geweest zijn, om enig geluid te kunnen verdragen, om te weten, dat men op zijn tenen de kamer moet binnenkomen en zachtjes spreken. Al zijn wc nog zo vol sympathie, de zieken geloven ons niet, als we het nooit aan den lijve hebben meegemaakt. Jezus heeft zelf willen lijden en is in alle dingen verzocht geweest, zoals wij. Niet, om dat Hij, die de volmaakte liefde is, ons anders niet zou hebben kunnen begrijpen, maar omdat wij nooit zouden geloofd hebben, dat Hij dat kon, als Hij niet zelf had geleden. Iedere ziekte, ieder lijden verruimt voor ons het veld, om te kunnen vertroosten. Laat ons Hem zegenen voor het lijden, dat ons beter bekwaam maakt om Hem te dienen.
Maar vooral leert ziek zijn ons God beter kennen. Hij heeft heel bijzondere gunsten voor de zieken Alle moeders weten, hoe ze doen met hun zieke kinderen. Ze weten niet. wat ze al niet doen zullen, om ze te verlichten en. als er beterschap intreedt, worden ze het nooit moede verhaaltjes te vertellen, wat voor ze te zingen! Met wat een genoegen maken zij hun lievelingskostjes klaar! Ik heb kinderen gekend, die het “fijn” vonden, om ziek te zijn! En ge denkt toch niet, dat God minder liefheeft dan een moeder? Welk een tedere woorden spreekt Hij tot Zijn ziek kind ‘ Wat is Hij de lijdende dicht nabij! Hoe “verwent” Hij ze in Zijn liefde!
Als men ziek is, leert men ook meer de waarde van het gebed kennen. Er is niets, dat onze aandacht afleidt. Wij leren, “de zegeningen te tellen, één voor één”. Wij begrijpen, wat een onuitsprekelijk voorrecht het is, de dood zonder schrik te kunnen tegengaan. Wij leren ons te werpen in de armen van onzen Hemelse Vader. Hudson Taylor zei in zijn laatste ziekte: “Ik kan niet meer lezen, ik kan niet meer bidden, ik kan nauwelijks denken, maar ik kan me toevertrouwen aan mijn Hemelse Vader.” Wat een gezegende ervaring is de ziekte voor een kind van God! Vreest haar niet, komt niet in opstand Aanvaardt de wil van Uw Vader.
De stichter van de zending in China, Hudson Taylor, beweerde, dat hij zijn grootste geestelijke zegeningen ontvangen had in tijden van ziekte. De vooruitgang van zijn zending, de uitbreiding ervan, zijn het resultaat van de één of andere ziekte, die hij kreeg. Een andere dienstknecht des Heren, Henry W. Frost uit de Verenigde Staten, had in tijden van lichamelijk lijden zulke heerlijke zegeningen ontvangen, dat hij schreef: “Gezondheid is het beste ding op één na – ziekte. Het zou een ramp geweest zijn, als ik niet door de school van het lijden was gegaan.” (Miraculous healing. H. Frost. Blz. 46).
Maar als ziekte dan zo kostelijk is, mogen we dan wel proberen, ze weg te nemen? Welke houding moeten wij daartegenover aannemen? Wat was Jezus’ standpunt?
Jezus wil niet, dat allen ziek blijven. Hij is met ontferming bewogen. Jezus geneest, die tot Hem komen, maar Hij geneest niet alle zieken. Hij ontfermt zich in Bethesda maar over één geraakte. Hij, die machtig was en zelfs op een afstand te genezen, wat Hij tot tweemaal toe doet, denkt er niet aan. om Palestina van al zijn kranken af te helpen.
Hij geneest gelovigen, maar ook mensen die ondankbaar, zoals de 9 melaatsén.
Hij geneest wie Hij wil zoals Hij wil, zoals Hij dat goed oordeelt.
Wij “Zien de apostelen op dezelfde manier te werk gaan. De schaduw van Petrus geneest niet alleen discipelen (Hand. 05:15). Paulus, die zoveel genezingen bewerkt, en zelfs een opstanding uit de doden, laat Trofimus ziek en geneest Timotheüs niet. Wij vinden altijd dezelfde wet. van de macht Gods over de ziekte, maar naar Zijn wit voor wie het Hem behaagt en op het ogenblik, dat Hij het beste oordeelt.
Wat is dan ons deel in deze dingen? Jezus genas in antwoord op het gebed. Onze eerste plicht is te bidden. Hij zal ons misschien de oorzaak van ons ziek zijn openbaren. Hij zal ons zeggen, wat we doen moeten en in hoeverre we misschien zelf verantwoordelijk zijn door onvoorzichtigheid, of door misbruik.
U rookt, U drinkt alcohol, U gebruikt overmatig veel thee of koffie. U eet dingen, die U niet verdragen kan. Lekker eten is een valstrik voor U. Of misschien is het precies het omgekeerde. U besteedt geen zorg aan Uw voedsel, U eet veel te snel. U verzorgt Uw lichaam niet. U kent geen hygiëne, neemt geen beweging, U gaat veel te laat naar bed, U overwerkt zich. God doet nooit wonderen. die wijzelf kunnen doen. We moeten met Gods hulp onze levenswijze veranderen. Christenen hebben niet het recht naar hun lusten om te springen met hun lichaam, dat God toebehoort.
Misschien zal God U een zonde openbaren, die minder in het oog springt. Hij heeft U in de afzondering gebracht, om U te laten zien, dat er iets is tussen Hem en Uw ziel. Als dan die hinderpaal wordt weggenomen, komt de genezing.
Het is ook mogelijk, dat God wenst, dat we onze intelligentie ons gezond verstand zullen gebruiken. Geneesmiddelen, uit de natuur gewonnen, komen van God. Sommige Christenen hebben er niets tegen, rijpe vijgen te eten, maar als ze, na uitgeperst te zijn, in de handel worden gebracht onder de naam: “Ficolax, dan is het een geneesmiddel, waaraan zij in geen geval willen raken. Zij oordelen hun broeders, die een aspirientje nemen tegen migraine, terwijl zij zelf gebruik maken van een veel duurder geneesmiddel: een dag rust. Laat ons verstandig zijn. Laat aan de dokter vragen, wat het beste geneesmiddel voor ons is. Laat ons aan God vragen, de keuze van die dokter te leiden en hem de goede diagnose te doen vinden. Vergeten wij niet de lijfspreuk van de groten geneesheer Ambrois Paré, die zeide: “Ik verzorg, maar God geneest.
Mogelijk ook, misschien na een nutteloos gebruik van geneesmiddelen of na een aanwijzing van God, volgen wij de raad van de apostel Jacobus (Jak. 05:14) “Is iemand krank onder u? dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente; en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in de naam des Heren.” Deze zalving met olie wordt vaak door genezing gevolgd, maar is verre van onfeilbaar. Er was jaren geleden in onze gemeente een kind, dat heel ziek was, en waarbij de ouders de ouderlingen riepen. Zij werd met olie gezalfd, er werd voor haar gebeden, maar God verhoorde niet. Het lieve kind stierf. De bekende Lord Radstock daarentegen, had ook een stervend kind. Daar hij in zijn buitenhuis vertoefde, riep hij de dichtst bij wonende leden van zijn gemeente bijeen, waaronder zijn koetsier en zijn tuinman, om zijn kind met olie te zalven. Plotseling genezen, ging het kind overeind zitten en vroeg om eten.
Er zijn gevallen, waarin het onmogelijk is een dokter te krijgen, of de ouderlingen te laten komen om zich te doen zalven met olie. Het gebed zonder meer is voldoende voor de Heer om ons de genezing te schenken. M. Frost, een medewerker van Hudson Taylor, vertelt, dat hij eens een reeks samenkomsten in de Staten moest houden. God zegende hem grotelijks in dat werk gedurende tien dagen. Maar toen was op eens zijn stem totaal weg en hij kon niet voortgaan. Op de knieën in zijn kamer bad de evangelist vurig, dat God hem zijn stem zou teruggeven, zodat hij de laatste vijf dagen zou kunnen spreken. Niettegenstaande zijn gebed kon hij de slaap niet vatten, want zijn keel deed vreselijk pijn en hij haalde moeilijk adem. Eindelijk dommelde hij in en werd enige uren later wakker met een normale keel en een heldere stem. Hij kon de reeks samenkomsten zonder moeite ten einde brengen.
Een ander keer ging hij in 1901, naar China met Hudson Taylor en werd ernstig ziek. Hij liet zich door de ouderlingen met olie zalven zonder enig resultaat. Tayler werd ook ziek, het weer was drukkend en heet. Beiden moesten in een bootje naar een koelere streek van China vervoerd worden. Met Frost ging het beter, maar met Taylor werd het hoe langer hoe erger. Onmogelijk een dokter te krijgen. De vrouw van Taylor vroeg Frost, om met haar te bidden, wat hij deed. De Here gaf hem de innerlijke overtuiging, dat Taylor’s leven behouden zou blijven. Hij ging naar hem toe in zijn hut en hij was zo bleek, dat hij bijna al dood leek. Maar na enige minuten werd de ademhaling sterker, er kwam kleur op de wangen, hij was genezen en kon, na aankomst in de bergen, wandelen, alsof hij nooit ziek geweest was. Het was als een opstanding uit de doden.
De gevallen van genezing in antwoord op het gebed zijn niet te tellen.
Om te bewijzen, dat genezing alleen van God afhangt, dat Hij Here en Meester is over onze gezondheid, dat wij niets te eisen hebben, maar alles van Hem moeten verwachten, gebeurt het, dat God aan Zijn kinderen weigert, wat hij hun bij een vorige gelegenheid wel geschonken had. Frost vertelt twee andere voorvallen uit zijn leven en dat van Hudson Taylor.
Hetzelfde geloof werd geoefend, voor dezelfde nood en God verhoorde niet op dezelfde wijze. Hij was in de stad, waar hij voor vele jaren genezen was. Hij leidde een serie samenkomsten. Weer werd hij onderbroken door een angina, die hem het spreken onmogelijk maakte. Met nog meer vertrouwen dan de eerste maal bad hij God om genezing. God verhoorde hem niet, hij moest zijn arbeid afbreken en ging naar huis om daar de geneesmiddelen te nemen, die zijn dokter hem voorschreef.
Kort nadat God Hudson Taylor zo wonderbaar genezen had, ging deze naar Engeland over Canada. In Toronto werd hij ernstig ziek, elke dag erger. Men riep de oude dokter van het Zendingshuis, een kind van God, die zonder gevolg alles deed wat hij kon. Vurige gebeden klommen op tot de troon der genade, maar niets hielp. Tenslotte herinnerde Hudson Taylor zich een geneesmiddel, dat hem vroeger wel geholpen had. Men kocht ‘het voor hem, hij nam het in en dit werd het begin van een volkomen genezing.
Ik zou andere gevallen kunnen aanhalen, de voorbeelden zijn voor het grijpen, U kent er allen bij ervaring.
God geneest door dokters. Hij geneest door oplegging der handen, door zalving met olie. Hi] geneest in antwoord op persoonlijk en gemeenschappelijk gebed. Hij geneest door rust, verandering van lucht, stilte. Hij geneest soms zelfs zonder dat wij er werkelijk om gevraagd hebben, omdat Hij ons een taak wil geven, die kracht en gezondheid vraagt.
Het gebeurt ook, dat God in het geheel niet geneest. Dokters, gebeden, zalving, geneesmiddelen, alles blijft tevergeefs. De ure is daar, Gods kind sterft. God is souverein in Zijn doen.
Wat moeten wij denken van wondergenezingen? Er bestaat een gave der gezondmaking, die de Heilige Geest geeft aan sommige mannen en vrouwen. Hij wordt gegeven ten algemenen nutte, evenals de andere gaven des Geestes (1 Kor. 12:09). Paulus heeft op een bepaald tijdstip die gave gehad. De apostelen hadden die gave in een dergelijke mate, dat hun schaduw zieken genas. Ook in onze dagen hebben verschillende broeders en zusters, die genezingen verkrijgen, die gave van God ontvangen. Maar dit is een terrein, waarop dat namaak veelvuldig voorkomt, waar de macht van Satan zich vrij uitleeft.
De duivel kan nooit een echte bekering bewerken, maar hij heeft ontegenzeggelijk de macht om lichamen te genezen.
Daarom is het gevaarlijk om uit het feit, dat er genezingen zijn af te leiden, dat deze of gene Godsdienst de waarheid belijdt, die aan die genezingen een grote geestelijke waarde te hechten, want in alle godsdiensten en door alle eeuwen hebben genezers zieken beter gemaakt. In de levensbeschrijving van Maarschalk Lyautey van Mautois, vertelt de schrijver, dat de maarschalk in Marocio ziek lag en er geen hoop meer was. Daar hij bemind was onder de inboorlingen, werden er in alle Moske’s gebeden opgezonden. Óp zekeren dag kwamen Marabouts Mevrouw Lyautey bezoeken, met vaandels en waskaarsen, en vroegen verlof om bij het bed van de zieke het plechtige gebed uit te spreken, dat alleen gebruikt werd, wanneer de Islam in gevaar was. Mevrouw Lyautey stemde toe, en de Marabouts trokken zich terug, nadat ze hun ritus voltooid hadden en ze de vrouw van de zieke verzekerd hadden, dat deze genezen zou. En dat gebeurde inderdaad.
Er gebeuren wonderen in Lourdes, in Brits-Indië, in China. Er gebeuren er door bemiddeling van Christian Science. Dokters en psychiaters hebben er ook soms, niet door een speciale gave der gezondmaking, of door een duivelse invloed, -maar door bij hun zieken zekere zenuwcentra te prikkelen. Wij kunnen hier niet nader op ingaan, het raakt niet rechtstreeks ons onderwerp. Wat wij willen aantonen is, dat de gezondheid van een kind van God alleen afhangt van de goeden wil zijns Vaders.
Oecumenische flitsen.
De moderne mens tracht een voorzichtig verbond met de dood te sluiten. Hoever dit in Amerika gaat blijkt uit ’t volgend uitknipsel uit “De Linie”:
De dood mag de Amerikanen geen vrees meer inboezemen, daarom is het mooiste en vriendelijkste huis in iedere stad en in ieder dorp het funeral-home en de elegantste auto’s die door de straten glijden zijn de lijkwagens. Alleen wij, Europeanen, verwonderen ons erover, dat de doden geschminkt opgebaard en begraven worden. Lippen en wangen der vrouwen worden met lippenrood en rouge beschilderd en de mannen krijgen, met behulp van Florida-tan een mooie gebruinde teint en een bloem in het knoopsgat.
Om klanten te werven maakt men als volgt reclame: “When live and have troubles and be un- happy when you can rest peacefully for 150 dollars.’ Waarom zou je blijven leven in zorgen en je ongelukkig voelen als men voor 150 dollars in vrede kan rusten.
Hoe diep treurig het met de kennis van de Bijbel onder ons volk gesteld is, blijkt wel uit wat de heer N. G. J. v. Schouwenburg in het blad “In de Waagschaal’ vertelt:
“Bij voorlezing van 1 Korinthe 13, zonder dit evenwel te noemen en op de vraag, wat dit zou zijn, werd min of meer unaniem vastgesteld: een lied van een moderne dichter. Op de vraag: wat is Golgotha en waar lag het, hoorde ik een land in Afrika, een vrouw uit de mythologie en nog enkele dezer dingen.
Eén der aanwezigen vroeg in alle ernst of er gesproken kon worden van de Zoon van God of God dan getrouwd was geweest. Ik dacht toen hier heb je nu gedemonstreerd het feit, dat er een geslacht opgegroeid is zonder de christelijke school, zonder de catechisatie en zonder de kerk.
Een geslacht, dat ook zelfs van de Bijbel als cultureel verschijnsel niets meer weet.”
Dr. John R. Mott geeft ons belangwekkende getallen in verband met de leeftijd waarop mensen tot Christus bekeerd werden. Zij zijn verkregen uit ondervraging van een representatieve groep van christenen. Hij zegt:
“Van 1000 christenen zeiden 548, dat zij een volgeling van Christus werden voor hun 20ste jaar: 337 werden christenen tussen hun 20ste en 30ste jaar, 76 tussen hun 30ste en 40ste. 15 tussen hun 40ste en 50ste, 3 tussen hun 50st een 60ste en slechts één boven zijn 60ste jaar.”
In weinige landen vindt men zulk een actieve Evangelieverkondiging als in Australië. In alle staten en hoofdsteden bestaan bloeiende organisaties met moderne werkwijze, om de massa voor de boodschap van Jezus Christus te winnen. Sydney, de grootste stad van Australië, heeft een bijzonder verbreide open- luchtarbeid; 7 grote wagens met luidsprekers staan in dienst van het Evangelie, de fabrieken, het strand, de openbare pleinen worden dag en nacht met het geluid des Evangelies vervuld. Ook het Kinderwerk (C.G.G.M.) bloeit. Melbourne. Brisbane, Adelaide en Perth zijn centra van grote Zendingsarbeid. Het Melbourner Bijbelinstituut onderneemt met zijn studenten vérstrekkende Evangelisatie pogingen. Een groot werk wordt ook gedaan onder de Wildenstammen en de Kleurlingen, om oude, slechte zeden te overwinnen en de invloed van het Evangelie werkzaam te maken.
Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. Schreuder. (20)
Blumhardt als zielzorger.
Zielzorg wordt bepaald door aard en aanleg van de zielzorger. Men mag hier nooit denken aan een methode of een techniek: zielzorg is het priesterlijk omgaan van de ene mens met de anderen. Blumhardts ziel zorgerlijke werk is een illustratie van zijn wezen; op dit terrein is de mens en zijn werk volkomen een.
Wie naar Möttlingen ging en Blumhardt niet kende, stelde hem zich altijd anders voor dan hij was, zoals blijkt uit brieven en herinneringen. Hij viel mee bij eerste kennismaking en deze vrolijke opluchting ging al gauw over in hoogachting en liefde, als bleek, dat de werkelijkheid rijker was dan de faam schoon was geweest. De beroemde Blumhardt was een vrolijk en vrij man, origineel in alle dingen (dit gedacht als het tegengestelde van conventioneel), en zonder voetstuk. Mensen, die hem gekend hebben zijn één in hun oordeel over hem. Hoe meer wij, die na hem leven, van hem lezen: preken, brieven, antwoorden op vragen, des te meer voelen we de beschrijving van zijn tijdgenoten als echt.
Wat allereerst trof was zijn nuchtere vrolijkheid, die men zo vaak mist bij “vrome” mensen. Zündel verklaart die nuchterheid, door er op te wijzen, dat hij onverbiddelijk ernst maakte met de waarheid, die hij geleerd heeft in de jaren van de opwekking. Verder doordat hij altijd in de houding van bedelaar tegenover God stond: wie als priester leeft voelt zich arm en afhankelijk en denkt niets van zichzelf. Men zou hieraan toe kunnen voegen, dat ook het zich Steeds bewust zijn van Gods tegenwoordigheid aan zijn blijheid een toon gaf van rust en beheerstheid.
Uitbundigheid of rumoer laten zich in zijn vrolijkheid niet denken, dit is immers altijd een zichzelf uitleven, en dat vermeed hij zorgvuldig. Blijdschap om ontvangen zegen ontmoette men het eerst in hem.
Er was nog iets, dat sterk aantrok: zijn geloof in Gods genade. “We zijn allen verlost” zei hij: ieder mens zag hij in dat licht. Hij leert ons weg te zien van eigen prestaties en te geloven in de genade, die niet ophoudt te werken.
Door zoveel van die genade te verwachten, kon hij mild zijn in zijn oordeel over mensen, die alles anders deden en dachten dan hij. Tegenstanders noemden hem dan “vrijzinnig”: daar bedoelden ze mee, dat hij Gods gebod compromitteerde. Ze vonden, dat hij niet genoeg consideratie had met de alledaagse dingen, die (schijnbaar) niets met God te maken hebben. In verband daarmee heeft Blumhardt eens gezegd: “De mens moet zich tweemaal bekeren; eerst van de (zondige-) natuurlijke (d.w.z. vleselijke) mens tot de geestelijke mens en dan weer van de geestelijke tot de natuurlijke”. Daarmee bedoelde hij, dat ieder zich na zijn bekering met alle toewijding moet geven aan zijn natuurlijke plichten; hij moet er zich voor hoeden weg te lopen van de plaats waar God hem gesteld heeft, omdat hij daar niet geestelijk zou kunnen leven.
Toen eens een jonge man, na een verblijf in Möttlingen, zuchtte over de taak, die hem thuis wachtte; zijn vader en moeder waren n.l. niet “echt bekeerd”, baste Blumhardt hem toe: “Zo denkt en spreekt men niet over zijn vader en moeder. Je gaat naar huis en hebt ze lief, dat is alles wat je te doen hebt”.
Hij was ook te natuurlijk om verontwaardigd te zijn over de streken van zijn gemeenteleden in hun vlegeljaren. Eens had een jongen de eieren uit zijn kippenhok gestolen en er een psalmboek voor in de plaats gelegd. Toen een dienstmeisje hem dit met opgestreken zeilen kwam vertellen, was dit zijn antwoord: “De dwaas, die in het hart van de jongen zit, zit ook in het jouwe; in jouw woede schuilt hetzelfde behagen in zulke streken. We moeten de dwaasheid van dien jongen in ons hart overwinnen. Doe het psalmboek weer in het kippenhok, we nemen verder geen notitie van deze zaak.” Het slot was, dat de jongen zijn streken afleerde; het kostte Blumhardt een psalmboek en dat vond hij goedkoop.
Er kwam eens als gast in zijn huis een overgeestelijke dame, die zo in hoger sferen leefde, dat ze eten een vulgaire bezigheid vond. Het gevolg was, dat ze verzwakte en ziek werd, zodat ze haar werk niet goed meer kon doen. Met vriendelijke woorden wilde Blumhardt haar aan het verstand brengen, dat heiligheid iets anders was, maar ze wilde niet luisteren, ‘haar besluit stond vast. Toen begon het hem te vervelen; hij kwam aan haar bed staan en beval haar kort en goed (Zündel spreekt van vriendelijk toedonderen!): “Het eerste gebod in de Bijbel is: eet! (Gen. 02:16), doe dat dus!” Dat hielp; korte tijd daarna was ze beter èn een blij Christin. Blumhardt kon, als hij haar later in zijn nabijheid zag, zo terloops tegen deze of gene met vrolijke spot zeggen: “En die daar. Heeft willen sterven!” Zijn reactie werkt in zulke gevallen als een heilzame koude douche. Heilzaam, want hij werd door liefde gedreven en niet door ergernis.