Levend geloof 1995.03 nr. 368

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Heeft u er wel eens over nagedacht waarom Jezus, tijdens zijn eerste grote rede vanaf de berg, op een gegeven moment tot de uitspraak komt: “Zoekt eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid…” (Matt. 06:33)?

Temidden van de talrijke leefregels en adviezen die Jezus geeft om het geloof praktisch te beleven, is dit ongetwijfeld de kern waar het allemaal om draait. Weliswaar wordt deze uitspraak gedaan in het kader van het niet bezorgd zijn voor het dagelijks levensonderhoud, maar het is een duidelijke zaak dat Jezus er altijd weer op uit was de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods te openbaren. Primair was zijn grote doelstelling anderen binnen dat Koninkrijk te brengen. Jezus maakte duidelijk dat het Koninkrijk Gods centraal en nummer één behoort te staan in ons denken, spreken en handelen. “Zoek éérst…” Dat behoort voorop te staan en geeft veiligheid, vrede en blijdschap. Dat brengt je in harmonie met de Schepper… en met je medemens. Want dat heeft altijd een positieve uitwerking naar de ander toe. Dan kunnen we werkelijk invulling geven aan ons getuige zijn in deze wereld.

Het is dit Koninkrijk wat wij ook in Levend Geloof steeds centraal willen stellen in de artikelen die wij publiceren. De tegenstander zit uiteraard niet stil om dat te beletten. Hij probeert de aandacht af te leiden van datgene waar het werkelijk om gaat. Wie geestelijk groeit (en gegroeid is) zal echter weten te onderscheiden waar het op aankomt en waakzaam zijn. Er is in onze dagen zoveel verleiding om af te wijken van het gezonde evangelie, zoals Jezus dat bracht en de apostelen. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in het zoeken naar speciale ervaringen.

Waarachtige kinderen Gods laten zich echter niet van de hoofdweg (het Koninkrijk Gods) afbrengen door zijwegen in te slaan. Zijwegen die net echt lijken, maar in werkelijkheid het predicaat ‘surrogaat’ verdienen. Met een variant op het slot van de zeven brieven aan de gemeenten (Openb. 2 en 3) wil ik daarom iedere lezer en lezeres oproepen de geestelijke oren goed open te hebben, om te kunnen verstaan wat de Geest werkelijk te zeggen heeft. Eén van de doel­stellingen van ons blad is daarbij behulpzaam te zijn, zodat we meer en meer gaan ontdekken en beleven dat het Koninkrijk Gods, zoals Paulus onder woorden brengt in (Rom. 14:17), niet bestaat in eten en drinken (dus niet in uiterlijke dingen), maar in rechtvaardig­heid, vrede en blijdschap door de heilige Geest.

 

De beslissingen van de verloren zoon door Gert Jan Doornink

 

De gelijkenis van de verloren zoon is ongetwijfeld één van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. Duidelijk komt in dit verhaal de grote liefde van God voor de mens -de kroon van zijn schepping- tot uiting.

We willen dan ook in dit artikel niet zozeer stilstaan bij de ge­schiedenis zelf, maar wel bij de woorden die de ‘verloren zoon’ op een gegeven moment sprak: “Ik zal opstaan en naar mijn Vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u” (Luc. 15:18). En wat hij zei bracht hij ook in praktijk. Want vers 20 (Luc. 15:20) zegt: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”.

Deze jonge man nam enkele belangrijke beslissingen, die een totale ommekeer in zijn leven brachten.

Het nemen van beslissingen

Het nemen van beslissingen is iets waar ieder mens mee te maken heeft. Ons leven wordt bepaald door een aaneenschakeling van beslissingen. Bij de meeste staan we niet eens meer bij stil. Als een flits gaat het door ons heen: dit of dat moeten we doen of niet doen. Bij belangrijke beslissingen den­ken we er uiteraard eerst over na. En dit nadenken duidt er al op dat iedere beslissing die we ne­men zijn oorsprong vindt in onze gedachtewereld.

Nu wordt ook al duidelijk hoe belangrijk bijvoorbeeld de uit­spraak van Paulus in (Rom. 12:02) is, als hij zegt: “Wordt hervormd (omgevormd) door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, wel­gevallige en volkomene”. ?

Paulus schrijft dit aan gelovigen, mensen die dus al vernieuwd waren in hun denken, want wie in Christus is, is een nieuwe schep­ping. Maar die vernieuwing van denken behoort door te gaan, anders is er ook geen verdere geestelijke groei.

Hij attendeert hier tevens op de positieve uitwerking ten aanzien van het inzien wat nu werkelijk de wil van God is: ‘het goede, wel­gevallige en volkomene’. Vele kinderen Gods die altijd weer geneigd zijn alle ellende en narigheid in de schoenen van God te schuiven, zouden eens los moeten komen uit dit vastgeroeste denken, om tot de conclusie te komen dat God een goede God is en de duivel de veroorzaker is van alles wat negatief is. Jezus zelf bracht het in (Joh. 10:10) op zeer duidelijke wijze naar voren met de opmerking: “De dief komt niet om te stelen en te slachten en te verdelgen; (maar) Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed”.

De openbaring van het nieuwe leven

Als het nieuwe leven van Christus in ons is betekent dit dat we leven tot eer van Hem. We gaan ons openbaren als zonen Gods, als beelddragers van Christus. Maar dat gebeurt niet automatisch, ook al zegt het spreekwoord: ‘Waar het hart vol van is, loopt de mond van over’. De tegenstander pro­beert ons ‘monddood’ te maken. We zullen er daarom zelf aan moeten werken dat hem dat niet lukt. Het functioneren in en van­uit Gods Koninkrijk is geen automatisme. Geen voorgeprogrammeerd computersysteem wat in werking treedt als wij op een knop drukken.

Wij zijn geroepen om vrucht te dragen voor Gods Koninkrijk. Paulus geeft Timótheüs daarom het advies: “Oefen u in de godsvrucht” (1 Tim. 04:07).

Hij schrijft dit in het verband met ‘het onderlegd zijn in de woorden des geloofs en der goede leer’ (1 Tim. 04:06). Hij schrijft ook waarom die ‘godsvrucht’ zo belangrijk is; zij is namelijk “nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst” (1 Tim. 04:08).

Van dit vruchtbaar zijn komt weinig of niets terecht als wij verkeerde beslissingen nemen. Dan verknoeien we tijd en energie en blijven geestelijk niet in goede conditie (Het Boek). Daarom is het nemen van de juiste en goede beslissingen een levensvoor­waarde voor ieder kind van God.

Enkele noodzakelijke beslissingen

Ik wil een drietal beslissingen noemen die voor elk kind van God beslist noodzakelijk zijn om die te nemen, om goed te functioneren en om uiteindelijk het einddoel (de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon) te bereiken.

1.De beslissing om de geeste­lijke weg te bewandelen Hoewel het volgen van Jezus uiteraard altijd een geestelijke aangelegenheid is, is het behept zijn met natuurlijke gedachten en visies één van de grootste belem­meringen, waardoor vele kinderen Gods niet verder zich gaan ont­wikkelen tot beelddragers van Christus.

Hoeveel kinderen Gods bezitten niet een zogenaamde ‘natuurlijke eindtijdvisie’. Zij weten haarfijn te vertellen, hoe de verschillende eindtijdgebeurtenissen zich zullen afspelen, maar als er gesproken wordt over bijvoorbeeld ‘de strijd in de hemelse gewesten’ en dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten’, geven zij: ‘niet thuis’.

En dan te bedenken dat we alleen vanuit onze plaats in de hemelse gewesten geestelijk kunnen strij­den en overwinnen (Ef. 02:06; Efeze 6, geestelijke wapenrusting).

De beslissing om gedoopt te worden en vervuld te zijn met Gods Geest

Ik ontmoet nog heel vaak christe­nen die niet weten gedoopt te zijn in de heilige Geest. Soms is het een ervaring van het verleden geweest, waar ze verder niet meer weten om te gaan. Bijvoorbeeld het spreken en tongen en het pro­feteren is voor hen een vreemde aangelegenheid. Uiteraard staat bij het vervuld zijn met de Geest, het openbaar worden van de vrucht voorop (Gal. 05:22). Maar ook de gaven behoren te functioneren. Denk alleen maar aan de gave van onderscheiding der geesten die we in deze tijd zo, broodnodig hebben.

De beslissing om te blijven staan achter elke positieve beslissing die men neemt. Het is niet voldoende als men zegt: ‘Ik zie dat ik dit of dat moet doen’ en men laat het dan verder na te doen. Het spreekwoord zegt met voor niets dat de weg naar de hel geplaveid is met goede voornemens.

Jezus zei: “Niet een ieder, die tot Mij zegt Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is” (Matt. 07:21)

Stel dat de verloren zoon alleen maar gezegd had: ‘Ik zal opstaan en tot de vader gaan’ en hij zou het niet gedaan hebben, dan zou er ook niets gebeurd zijn.

Je kunt tot een bepaald punt komen en dan toch niet, wat ik zou willen noemen, ‘doorstoten’. Zoals bijvoorbeeld de rijke jongeman, in Mattéüs 19, die met de vraag bij Jezus kwam wat hij moest doen om het eeuwige leven te verwerven. Als hij tot Jezus zegt dat hij alle geboden punctueel onderhouden heeft, zegt deze tot hem: ‘Nu moet je nog één ding doen: je vele be­zittingen verkopen en het aan de armen geven; dan zul je een schat hebben in de hemelen’.

Ik vind het altijd weer tragisch als ik dan in vers 22 lees: “Toen de jongeling dit hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen”.

Je zou kunnen zeggen: Hij had wel, zoals de verloren zoon, de beslissing genomen op te gaan staan, maar bij het tweede (naar de Vader gaan), dat wil zeggen de bereidheid om in gemeenschap met de Vader te gaan leven, nam hij de verkeerde beslissing. Hij keerde zich van de Vader af.

Dan zien we ook het grote verschil: Bij de verloren zoon wordt een feestmaal aangericht. Van de rijke jongeman horen we alleen maar dat hij bedroefd wegging en verder niets meer.

Verkeerde beslissingen

Vandaag zijn er heel wat christe­nen die zich in feite van God afkeren doordat zij verkeerde beslissingen nemen. De ‘eenvou­dige en loutere toewijding aan Christus’ heeft plaats gemaakt voor allerlei surrogaat… Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in een verlangen naar allerlei ervaringen die in de emotionele of gevoels­sfeer liggen.

Natuurlijk hoeven we onze gevoelens niet uit te schakelen, ze horen bij onze persoonlijkheid. Maar ze zijn wel ondergeschikt aan ons geloof. Daar gaat het in de eerste plaats om! (Heb. 11:06; zie ook ons artikel in Levend Geloof van vorige maand).

De sleutel om te functioneren naar Gods wil

Het nemen van de goede en juiste beslissingen, en deze uitvoeren, is de sleutel om als kind van God te kunnen functioneren naar de wil van God. Daarbij behoren we ons telkens weer te realiseren dat God altijd het goede met de mens voor ogen heeft. God is een goede God (en de duivel is een slechte duivel). Een beslissing die goed is heeft altijd het goede (voor onszelf of de medemens) op het oog. Zo’n beslissing is als het ware een ‘be­vruchting’ van Gods Geest met onze geest.

Een beslissing die verkeerd is, (die onszelf of onze medemens negatief zou kunnen beïnvloeden of beschadigen) is altijd geïnspi­reerd door de vorst der duisternis. Onze geest is dan ‘bevrucht’ door een verkeerde geest.

Maar hoe moet het nu met de verkeerde beslissingen die we nemen? Want laten we eerlijk zijn, daar hebben we allemaal ook nog wel eens mee te maken. Toch hoeven we daarvoor niet bang te zijn. De Heer weet of wij oprecht willen leven en Hem willen die­nen. Hij is een kenner van ons hart. Uit de fouten die we soms nog maken kunnen we leren.

De verloren zoon is wel het grote voorbeeld van iemand die er to­taal niets van terecht bracht. Hij kwam in de grootste ellende terecht. Maar hij kwam toch uit­eindelijk goed terecht, door de belangrijke beslissing die hij nam: “Ik zal opstaan en tot de Vader gaan…”

Met andere woorden: Ik wil ge­hoorzaam worden en in gemeen­schap met de Vader gaan leven.

Dat is het geheim, de sleutel, voor elk kind van God, in welke situ­atie hij of zij zich ook mag bevin­den of op welke etappe van de geloofsweg ook.

Waar bevindt u zich op dit mo­ment? Leeft u op Zijn niveau?

Of bent u, om het zo maar eens te formuleren, ‘naar beneden geval­len?’ Moet u met iets breken, wat u nog afremt? Moet u een be­paalde gebondenheid afleggen of u er van laten bevrijden?

Maar misschien is dat allemaal wel in orde en bevindt u zich toch in een soort ‘geestelijk niemands land’? Want de duivel heeft uiteraard meer pijlen zijn boog dan iemand zoals dat bij de verloren zoon het geval was ­totaal vast te laten lopen. Hij kan ons bijvoorbeeld ook ‘gedeelte­lijk’ uitschakelen. Het resultaat is uiteraard hetzelfde: we dragen geen vrucht meer voor Gods Koninkrijk.

De opdracht om waakzaam te zijn

In dit opzicht zou ik nog een voorbeeld willen noemen wat we nog al eens tegenkomen bij kinderen Gods. Ik zou daarvoor het woord ‘slepen’ willen gebruiken, het niet meer waakzaam zijn. Niet voor niets worden wij opgeroepen waakzaam te zijn!

Wie niet waakzaam is, is geneigd verkeerde beslissingen te nemen; wie niet waakzaam is verricht verkeerde handelingen. Hij laat zich niet meer leiden door Gods Geest.

In de Bijbel komen we talrijke teksten tegen die oproepen tot waakzaamheid. Wij willen er enkele citeren :

“Ziet toe, blijf waakzaam” (Jezus in Mark. 13:33).

Paulus schrijft in (1 Kor. 16:13): “Blijf waakzaam, staat in het geloof!”. En in (Kol. 04:08: “Volhardt in het gebed, wees daarbij waakzaam…”

“Wordt nuchter en waakzaam” (Petrus in 1 Petr. 05:08). En in Efeziërs 5, waarin Paulus oproept niet deel te nemen aan de ‘onvruchtbare werken der duis­ternis’, komt hij op een gegeven moment tot de uitspraak: “Ont­waak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14).

Opstaan en naar de Vader gaan!

“Ik zal opstaan en tot de vader gaan”, sprak de verloren zoon. En hij voegde de daad bij het woord. Als wij deze beslissing in ons leven ook telkens weer ne­men, zullen we ervaren dat wij daardoor in de wil van God staan, want God heeft daar een welge­vallen in!

En we zullen ontdekken dat wie ‘in de wil van God staat’ ook meer en meer gaat beleven wie God is: een goede God, die het beste voor heeft voor Zijn kinderen.

Laten we het diep tot ons laten doordringen dat de wil van God, voor u en mij en voor heel de schepping, is: ‘het goede, welge­vallige en volkomene’. Zo is Hijzelf en zo wil Hij dat ook wij zullen zijn.

De duivel kan dan wel het te­genovergestelde beweren, maar hij is een leugenaar. De eerste grote ontmaskering van hem vond reeds plaats op Golgotha. En nu gaan wij (de waarachtige gemeente), in de voetsporen van Jezus, hem verder ontmaskeren en overwinnen!

Evenals de zoon in de gelijkenis, die weer volkomen in gemeen­schap met zijn vader werd geaccepteerd en ging leven, gaan ook wij dat doen als zonen van Hem in deze tijd.

De werkelijke openbaring van de zonen Gods is geen theorie die toch niet gerealiseerd gaat wor­den. Maar gaat zich voor de volle 100% voltrekken. Zo heeft God het bedoeld. Zo hadden de eerste christenen het begrepen en gaan ook wij het begrijpen.

De vernieuwing van ons denken gaat door en vanuit deze vernieu­wing verandert ons leven iedere dag, van heerlijkheid tot heerlijk­heid. En van heerlijkheid tot volle heerlijkheid!

 

‘Kom op een hoger niveau!’ Door Gert jan Doornink

 

De meeste van onze lezers en lezeressen weten dat ik als eindredacteur van Levend Geloof al vele jaren spreekbeurten vervul in diverse gemeenten en geloofsgemeenschappen. Uiteraard maak ik altijd de gehele samenkomst mee, inclusief de zang en aanbiddingsdienst. Tijdens de aanbiddingsdienst worden vaak profetieën uitgesproken, waar ik soms in de preek op in kan haken. Veelal is datgene wat door Gods Geest geïnspireerd wordt om door te neven vooral ge­richt op de plaatselijke gemeente. Maar soms wordt ik getroffen door een woord waarvan ik denk: dit zou iedereen moeten horen. Dat was ook onlangs het geval, toen een zuster in de volle evangelie gemeente te Maas­sluis onderstaand beeld met uitleg doorgaf. Wij kregen toestemming het in Levend Geloof te publiceren – redactie).

Waterplateaus

“De Heer laat mij een beeld zien: Het is een waterval, maar het is niet een gewone waterval, het is eigenlijk een hele brede rivier die naar beneden stroomt, trapsge­wijs. Het stroomt naar beneden en dan komt er een soort ‘water- plateau’ en dan gaat het weer naar beneden en weer een pla­teau en zo meer, helemaal tot be­neden toe.

Halverwege die waterval is een dorp. En op die hoogte is een heel groot plateau en daar gaan de meeste bootjes. Er zijn ook van die bootjes die naar beneden gaan en die afgrond is heel diep. En hoe dieper die bootjes gaan hoe donkerder het wordt.

En er is ook een weg omhoog en daar is licht en daar is blijdschap. Maar natuurlijk is het moeilijk om naar boven te komen met die boot­jes, want dan moet je tegen de stroom in en dat kan ook eigenlijk niet. Maar toch zie ik bootjes gaan die zomaar omhoog gaan en het hogere niveau bereiken. Daar is meer uitzicht, meer licht. Dan zie ik de mensen in dat bootje ge­nieten en maken een ronde op dat plateau, dat kan zomaar, en die kijken rond en dan gaan ze ook weer verder, de volgende hoogte op.

Er zijn ook bootjes die blijven ste­ken, die blijven daar en je ziet er een soort verveling: Ze gaan wel rond maar er is niets nieuws meer er verandert niets meer. En op het niveau van het dorp zijn de meeste boten, die varen ge­woon maar wat rond en daar is ook weinig licht en dat is eigenlijk het niveau van de wereld.

De weg omhoog

En het woord van de Heer is: Mijn kinderen, die waterval dat wil laten zien de weg die u gaat in Mijn Koninkrijk. Degene die in Mij geloven die zijn als het ware in het water. En dan is er een moge­lijkheid om omhoog te komen, maar dat gaat tegen de stroom in, tegen het gewone normale in. Alleen wanneer u mijn Geest hebt zult u die ‘hoogtes’ op kunnen ko­men, als u zich vasthecht aan Mij. Degenen die Mijn Geest niet heb­ben die zijn in gevaar: die blijven of op het niveau van de wereld, die zien alles aards of die zakken af naar beneden.

Maar Mijn kinderen dat is niet Mijn wil met uw leven. Ik wil dat u omhoog gaat, Ik wil dat u zich vasthecht aan Mijn Geest en dan zult u die hoogte bereiken. Maar uw wil moet daar wel achter­staan, want wanneer u genoegen neemt met dat niveau waar u nu bent zult u niet vanzelf omhoog komen. Maar Mijn verlangen is dat u wel omhoog zult komen. Ik wil, Mijn kinderen, dat u zich steeds meer uitstrekt en opnieuw uitstrekt naar meer van Mij. U mag de tijd nemen om te ontdek­ken en de mogelijkheden zien van die hoogte. Maar dan wil Ik niet dat u blijft staan, maar dat u verder gaat. Dat u verder omhoog trekt en geen genoegen neemt met dat niveau dat u nu bereikt heeft. Want Ik heb veel meer te geven en uit te delen.

En hoe hoger u komt, hoe meer u in Mijn licht bent, hoe meer u uit­zicht krijgt en overzicht krijgt, hoe meer u één wordt met Mijn den­ken en hoe meer u afstand neemt van het denken van de wereld.

Zo wordt de scheiding steeds zichtbaarder. Ook de mensen in de wereld worden dan verlokt om verder te komen. Mijn kinde­ren, blijf daarom niet op het ni­veau waar u nu bent, maar strekt u steeds meer uit naar het meerde­re. Want er is zoveel meer dat ik wil geven, zegt de Heer”.

Commentaar van de redactie: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt”.

 

De hemelen -9- door Cees Maliepaard De nieuwe mens

“Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus, dat gij wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten. Dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” (Ef. 04:20-24).

Wij zijn anders dan de heidenen, heel anders zelfs! Waar dat uit blijkt? Wel, wij hebben Christus leren kennen. En dat heeft zijn consequenties. We hebben Jezus nooit naar het vlees gekend, net zo min als de Efeziërs hem ooit met hun natuurlijke ogen hebben gezien. Want evenals zij, hebben ook wij de Christus door onder­wijzing leren kennen.

Een gespleten mensbeeld?

Paulus doet een oproep om de oude mens af te leggen en de nieuwe aan te doen. Betekent dit, dat ieder van ons twee identiteiten heeft, een dubbele persoonlijkheid met wellicht een dubbele moraal: een oude en een nieuwe mens, waar je beurtelings mee te maken kunt krijgen? Sommigen denken dat. Dat komt doordat de levens­praktijk van meerdere kinderen Gods een dubbele bodem heeft. Dat is hun opzet niet, maar ze kunnen niet anders. Ze willen (net als Paulus vóór zijn ommekeer) wel degelijk het goede, maar ze doen regelmatig het kwade.

In Romeinen 7 beschrijft Paulus

het leven van de natuurlijke mens onder de wet. In dat verband noteert hij: “Niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik (Rom. 07:19).

De mens onder de wet komt daardoor tot de uitroep: “Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Voor de natuurlijke christen is dat een retorische vraag. Met andere woorden: daar kom je nooit los van. Maar Paulus is een geestelijk mens. Voor hem is het een reële zaak met een dui­delijk antwoord erop: “Gode zij dank door Jezus Christus onze Heer!”

Door Jezus als Heer van je leven te erkennen en zijn discipel te wor­den, ben je een ander mens ge­worden. Een nieuw mens derhal­ve. Een mens die het goede be­denkt en dat ook uitvoert. Daar heeft Paulus het over in Romeinen 8. De veroordeling door de wet is in Jezus Christus teniet gedaan. Want de nieuwtestamentische wet van de Geest des levens, de wet van de vrijheid, heeft ons in Christus Jezus vrijgemaakt van de schaduwwet van zonde en dood.

De oude mens afleggen

Wat wordt er nu eigenlijk bedoeld met het afleggen van de oude mens? Roept Paulus ons op een breuk met onze persoonlijkheid te forceren? Het wordt zo wel eens uitgelegd. Dan bedoelt men daar­mee: je moet jezelf, dat wil zeggen de eigen identiteit wegdoen; je ‘ik’ moet er aan! We zongen dat vroeger zelfs wel: ‘Het eigen ik doden, zijn wil alleen…’ Maar het kan immers nooit Gods bedoeling zijn, onze persoonlijkheid geweld aan te doen, laat staan ons aan te sporen tot geestelijke zelfmoord. De oude mens is (blijkens onze tekst) voor de bekeerde christen, wie hij was tijdens zijn vroegere, onbekeerde levenswandel.

Maar wat hebben we nog te ma­ken met een mensbeeld dat in het verleden het onze was? Je moet gewoon niet wandelen zoals de heidenen (de onbekeerden) dat doen, staat er in (Ef. 04:17). En dat is ook zo! Ieder die Jezus Christus toebehoort, heeft afgerekend met het verleden. Dat verleden leeft voor hem of haar niet meer, het is voltooid verleden tijd geworden.

Dat is het overigens nu net: wat niet meer leeft, is dood. En dat dienen we dan ook niet meer mee te slepen in ons denken. Als je wat dood is, niet aflegt om het te begraven, blijf je er alsmaar mee rondlopen. En echt waar, dat worden behoorlijk kwalijk rie­kende zaken die je wandel en groei in de hemelen belemmeren.

Dat staat er trouwens ook bij. Paulus heeft het hier over de oude mens die ten verderve gaat, zoals dat het geval is met alles wat dood is en dus tot ontbinding over gaat.

Wat nog leeft laat zich niet afleggen, dat zal zich daartegen verzetten en dat komt weer over­eind.

Maar als we écht onze wandel in de hemel hebben, zijn we wat onze vroegere levenswandel betreft met Christus mee gekruisigd. Onze oude mens is dan dus niet meer in leven, die kan gewoon de kop niet meer opsteken.

Laat je alsjeblieft niets door de duivel wijsmaken. Hij probeert je voortdurend te intimideren, zodat je echt zou gaan denken dat je oude mens nog in het land van de levenden verkeert. En omdat je anderzijds wel degelijk een wandel met Christus in de hemelen hebt, schept dat een eindeloze conflictsituatie, een vruchteloze strijd met en tegen jezelf.

De nieuwe mens aandoen

De nieuwe mens is naar de wil van God geschapen: één en al gerech­tigheid en heiligheid. Je zult nooit een mens naar Gods beeld worden door te proberen telkens wat heili­ger te worden of allengs meer gerechtigheid in je leven in te bouwen. Zo werkt het nu eenmaal niet. Door wedergeboorte zijn we mensen naar Gods welbehagen geworden, mensen die de heilig­heid en de gerechtigheid van de Vader in hun leven openbaren. Als Paulus de Efeziërs aanmoedigt de nieuwe mens aan te doen, spoort hij ze niet tot iets nieuws aan, tot een stap die voor hen een sprong in het onbekende wezen zou – allerminst! Hij heeft het tegen mensen die het beeld van Christus reeds in hun leven meedragen, tegen mensen die derhalve gewend zijn in nieuwheid des le­vens te wandelen; mensen die net als wij bezig zijn dus.

Paulus voert terecht niet aan dat de nieuwe mens in hen geboren moet worden, want wat er al is kan niet nóg eens tot leven geroepen worden. Paulus beklemtoont dat zij de nieuwe mens (die er al is) moeten aandoen, dat wil zeggen dat die nieuwe mens in hen dui­delijk zichtbaar zal mogen wor­den. Er is ons nieuw leven gege­ven, nu zullen we ook als nieuwe mensen bezig mogen zijn vanuit een hemels denken.

Als iemand de nieuwe mens aan­doet, wordt hij zich bewust van zijn nieuwe identiteit in Christus. Die identiteit is maatgevend ge­worden, want die vormt de maat­staf voor heel het denken, spreken en handelen. Onder leiding van de inwonende Geest van God, hebben we onze plaatsen in de hemel ingenomen. Daar wonen we.

Geloof maar met mij, dat er niets onheiligs (niemand die nog niet door Jezus’ bloed gereinigd en van de oude, aangetaste identiteit is vrijgemaakt) in de hemel van Gods heerlijkheid kan binnenko­men.

Daarentegen zal voor ieder bij wie dat wel gebeurd is, de vrije toe­gang tot al Gods heerlijkheden een heugelijk, eeuwigdurend feit zijn.

De openbaring van de nieuwe mens

De nieuwe mens openbaart zich in waarachtige gerechtigheid en hei­ligheid. Dat gaat echter altijd met (geestelijke) strijd gepaard, want de duivel mitrailleert de nieuwe mens met alle ongerechtige on­heiligheid die in hem is. Hij pro­beert daarmee het reine denken van de mens-in-Christus met zijn onreine gedachten te larderen.

Daarom laat Paulus ons zien: “Alle (in de machten der duis­ternis gepersonifieerde) bitter­heid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaar­digheid” (vs. 31).

We mogen leren strijden tegen al dergelijk satanisch gespuis, om te overwinnen in de Geest van Chris­tus door jegens elkaar vriendelijk, barmhartig en elkaar vergevend te zijn… zoals God ons in Christus vergeving geschonken heeft (vs. 32).

Herkent u uzelf hierin? De Vader kent ons ontegenzeggelijk, want Hij weet wie Hij in Christus Jezus van zijn Geest geven heeft. U en ik mogen in zijn hemel verkeren als zijn geestelijke zonen. Jezus heeft ons de weg naar de hemel geopend, opdat wij samen met hem en onder zijn eeuwig ko­ningschap nieuwe mensen mogen zijn.

 

Luisteren naar God door Peter Annotee

“Wie oren heeft, die hore!” (Matt. 11:15).

Er was eens een koning met een probleem. Hij ging de stad door op zoek naar een oplossing. Hij vond een schoolmeester in zijn klaslokaal en zei: “Luister, ik heb een probleem…”. En de school­meester antwoordde meteen: “Hoogheid, bouw scholen en u kunt gevangenissen sluiten!” De koning ging verder en vond zijn generaal in het arsenaal. De koning zei: “Luister, ik heb een probleem…” En de generaal antwoordde meteen: “Hoogheid, als u vrede wilt, bereid U dan voor op de oorlog!”

De koning ging verder en vond zijn kardinaal in diens kathedraal. Hij zei: “Luister, ik heb een pro­bleem…” En de kardinaal ant­woordde meteen: “Hoogheid, lees uw bijbel, bid elke dag als u groeien wilt”.

De koning hield op met zoeken en ging terug naar zijn paleis. Onderweg kwam hij een meisje tegen, ze keek hem aan en vroeg: “Waarom kijkt u zo boos?” Ik heb een probleem smaalde de koning en liep door. Toen vroeg het meisje: “Wat is een pro­bleem?” De koning bleef staan en draaide zich langzaam om. Hij glimlachte en zei: “Jij bent de eerste vandaag, die naar me luistert”.

God spreekt tot ons en wij kun­nen Hem allemaal verstaan. Hij spreekt tot ons door Zijn woord, door mensen en rechtstreeks tot onszelf. Daarom is iedereen overal en altijd bereikbaar voor God. Niemand blijft dan ook verborgen voor de stem van God. Dat iedereen aangesproken wordt wil niet zeggen dat iedereen zich aangesproken voelt. Sommige mensen zijn zich niet bewust van het spreken van God en anderen wijzen het bewust af. Er zijn ook mensen die Zijn woorden van harte aannemen; voor anderen.

Wie zich wel aangesproken voelt, en weet, begint met vragen. Dat betekent vragen om vergeving en aanvaarding. Dan vraag je dus of God jou als cadeau wil accepteren. En voor zover ik mijzelf aan God gegeven heb, kan ik luisteren naar hem.

Ik hoor Hem dan als ik mijn bijbel lees, als mijn broeders en zusters met mij praten en als hij, via mijn gedachten, iets tegen mij zegt. Dat gebeurt bij mij meestal in mijn stille tijd. Maar het kan natuurlijk op elk moment van de dag gebeuren. Of het gebeurt ‘s nachts in een droom.

Voor mij is het directe spreken van God tot mijn hart iets wat ik absoluut niet wil missen. Niet alleen ervaar ik er de aanwezig­heid van God in mijn leven door, maar ook geven die woorden leiding aan mijn leven van alle­dag. Ze vertellen me niet altijd precies wat ik moet doen, maar ze geven me vertrouwen, en wijzen me op dingen waar ik zelf niet aan gedacht zou hebben.

Toch kan niemand zonder de bijbel, en omgang met andere christenen, een leven met God opbouwen. De bijbel geeft de grenzen aan waarbinnen het spreken van God valt. God zegt geen dingen die in strijd zijn met Zijn woord. Onze broeders en zusters in de gemeente hebben we nodig om ons op onze tekortko­mingen te wijzen. Zij kunnen de boodschap van God overbrengen waar wij onze geestelijke oren niet voor gespitst hebben.

Wie naar God luistert, zal dingen te horen krijgen die pijnlijk zijn. Dan horen we vaak iets wat we in eerste instantie niet voor waar willen aannemen. Ons leven hangt af van deze bereidheid om juist dan te luisteren. Onze gevaarlijk­ste vijanden zijn de machten in ons leven die we zelf niet (willen) zien.

Als we zo willen luisteren komen Gods woorden door het laatste filter heen dat elk woord van God moet passeren. Dat filter, ons bewustzijn, is alles wat we in ons opgenomen hebben en wat ons gevormd heeft, die vorming heeft ons een bepaalde kijk op ons be­staan, ‘een denkraam’, opgele­verd.

Als we geen denkraam hadden zouden we niets zien en niets zijn. Ons geestelijk bestaan is een gave van God die we nodig hebben om met en voor Hem te kunnen le­ven. Maar het is tegelijkertijd iets wat het ons steeds moeilijker kan maken om te begrijpen wat God tot ons zegt.

‘Geestelijke vorming’ klinkt heel vroom omdat veel mensen daarbij alleen denken aan kinderdiensten, jeugdsamenkomsten, Bijbelstudies en andere godsdienstige zaken.

Maar alles wat in de loop van ons leven ons bewustzijn binnenkomt vormt of vervormd ons in ons denken en voelen.

Hoe we God horen hangt niet alleen af van de leer die onze gemeente er op nahoudt, maar ook van ons beroep, onze opvoe­ding en zelfs van onze hobby’s. Deze en andere aspecten van ons leven bepalen samen hoe ons ‘denkraam’ eruit komt te zien. En ons denkraam vormt groten­deels onze relatie met God.

Het filter bepaalt bijvoorbeeld welke gelijkenissen uit de bijbel ons het meest aanspreken. Een landbouwer zal aan de gelijkenis van de wijnstok de voorkeur ge­ven, en een bouwvakker aan die van de hoeksteen. Ook zal een atleet eerder denken aan Paulus’ vergelijking van het geestelijke leven met een wedloop (1 Kor. 9), dan een ruiter die zich weer meer kan voorstallen bij het beeld van Jezus als de ruiter op het witte paard (Openbaring 6).

Belangrijker is dat het filter bepaalt hoe wij met de woorden van God omgaan. Vooral omdat we meestal zelf Gods woorden naar onze situatie moeten verta­len. Een blinde die niet gelooft dat God in deze tijd wonderen doet zal als God tot hem zegt: “Ik zal je ogen openen”, hooguit geloven dat God hem meer gees­telijk inzicht zal geven. Dat God het misschien letterlijk bedoelde zal niet meer in hem opkomen, want die boodschap komt niet door zijn geestelijk filter heen. Erger nog is dat christenen, vooral als ze allang geestelijk op weg zijn, geneigd zijn te gaan geloven dat ze het antwoord op alle vragen al klaar hebben liggen. Jezus is het antwoord. Jawel, maar wat was nu eigenlijk de vraag? Binnen het Volle Evangelie kun je standaard- antwoorden verwachten zoals: “God is goed”, “Dat is een on­reine geest”, of “Dat is hyste­rie”.

Ik twijfel er niet aan dat God goed is. En dat er onreine geesten en demonen van hysterie bestaan is waar. Maar daarmee zijn niet alle vragen beantwoord en niet alle woorden van God begrepen. Eerder worden we met onze standaardantwoorden doof voor de woorden van God die buiten onze denkkaders vallen.

Soms zal het nodig zijn dat we God opnieuw naar de betekenis van Zijn spreken gaan vragen. En wel op het laagste niveau, woord voor woord. Dat zal niet alleen nieuwe inzichten opleveren, maar ons ook de ogen openen voor andere manieren van denken dan we sinds lang gewend waren.

Wat is een probleem? Er is een man die de woorden “Neem je kruis op en volg Mij”, als volgt uitlegde en toepaste in zijn leven: Hij nam het grote houten kruis dat in zijn kerk hing, legde het op zijn schouder, bouwde er een wieltje onder en liep zo de wereld rond. Tot vandaag de dag vragen vele van zijn broeders en zusters in de Heer zich af hoe hij zich zo heeft kunnen laten misleiden. Zoiets ongeestelijks kan toch niet waar zijn?

Maar zo is het werkelijk gebeurd. Arthur Blessit heeft met een hou­ten kruis op zijn schouder het evangelie gebracht aan meer mensen dan alle “geestelijkere” voorgangers bij elkaar. Was zijn boodschap simpel, oppervlakkig en natuurlijk? Vast wel. Maar via hem zijn vele predikers van het Koninkrijk der hemelen aan toe­hoorders gekomen die zij verder kunnen brengen op de weg naar God.

Mensen beluisteren God vaak op totaal verschillende en soms te­genstrijdige wijzen. En iedereen doet met Zijn woord wat hem goed lijkt. Maar Hij gebruikt vele toepassingen voor de bouw van Zijn ene Koninkrijk. Een pro­bleem is iets dat opgelost kan worden.

 

Postbus 101

Zuster J. Zijlstra. te Nieuwehorne (Fr.) is een enthousiast lezeres van Levend Geloof. Zij heeft twee abonnementen en geeft zo nu en dan adressen op voor een proef- of geschenkabonnement. Ook zet zij haar ‘geloofsgedachten’ regel­matig op papier. Uit één van haar brieven nemen we het volgende over: “Het blad is voor mij een hele steun en het versterkt mijn geloof en spoort ook aan om steeds meer mij te verdiepen en te verlustigen in Gods woord. Ik ben blij in de Heer, dat Hij op aarde gekomen is en naar ons omgezien heeft. En dat Jezus, door lijden heen gehoorzaamheid geleerd heeft tot het einde, tot de dood des kruises, voor alle mensen die willen geloven. Hij is de Gever van alle goeds.

ja, het is een groot geheimenis en toch wil je het iedereen wel ver­tellen. Maar daar is veel wijsheid voor nodig, daarom is Zijn woord en Geest zo belangrijk voor ons, want daaraan kunnen we alleen maar toetsen of het waarheid is.

Velen verstaan of geloven de Bijbel letterlijk, maar ik ben blij dat God het anders bedoelt, dat Hij een geestelijk plan met de mens heeft. Nu versta ik het woord van God, maar ik ben er nog niet.

Ik wil graag een instrument zijn in Zijn hand, en al ben je niet in tel bij andere mensen of familie: God heeft ons lief met een eeuwige liefde. Petrus zei het al: ‘Tot wie zullen we ons anders wenden, want U hebt woorden van eeuwig leven’. Dat mag ik ervaren en ook de vrede die alle verstand te bo­ven gaat. Dan wordt je niet moe in de geestelijke strijd, want ik ben wel moe geweest van het denken: Hoe is dit of hoe is dat? Maar ik heb geleerd door Hem te volgen, geen zorgen te hebben voor de dag van morgen en het van Hem te blijven verwachten”.

Broeder P. v. Heijden te Waddinxveen, wiens ‘geloofs­belevenis’ wij publiceerden in het decembernummer, gaf enkele nieuwe abonnees op en schreef: “Wij kunnen u mededelen dat er zeer enthousiast gereageerd wordt op uw blad, vooral het onderwerp: ‘De edele olijf, een geloofsboom’, door Wim te Dorsthorst. Er zijn vele broeders en zusters, die steeds verlangd hebben naar deze uitleg van het Israël in de geestelijke wereld, het Israël Gods. Daarom zijn ze blij met deze rechte boodschap en hun geestelijk leven hierdoor weer verkwikt is geworden. Wij zijn tot de ontdekking gekomen dat er in Nederland en daarbuiten een dringende behoefte bestaat aan helderheid over dit onderwerp”.

Broeder R. Hoekstra te Den Helder reageerde op het januari­nummer door onder andere te schrijven: “Ik vond het een heerlijk nummer, alle artikelen vond ik prachtig. Alleen geloof ik, dat het geheimenis van Christus (blz. 27), anders bedoeld is. Reeds aan Abraham is verkondigd, dat in hem alle volken gezegend zouden worden (Gen. 12:36; Gal. 03:8). Psalm 87 staat er vol van en Jesaja 56 vers 6 en 7: ‘Mijn huis zal een bedehuis zijn van alle volken. Volgens mij is het geheimenis: Christus in u, terwijl de heidenen mede erfgenamen zijn. Ook Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27) spreekt van dit geheimenis onder de heidenen: Christus in u, de hoop der heerlijkheid”.

De familie J. M. van Arendonk te Matton Carignan (Frankrijk) schrijft: “Wij willen u heel erg danken voor het blad, dat wij mochten ontvangen van u. We zijn daar zeer gelukkig mee en gebruiken het bij ons werk als evangelist. Het is hier zwaar werk, maar God heeft al heel veel men­sen op onze weg gestuurd en zo mogen wij ze tot de Heer brengen. Veel dank en Gods rijke zegen ook voor uw werk in Nederland”.

 

Moeras door Truus van Kaam

Prachtig stukje natuur, lijkt goed wandelgebied. Als je de weg niet kent en je loopt verder, dan kom je tot de ontdekking dat dit onbetrouwbaar en gevaarlijk terrein is. In het moeras zak je gemakkelijk weg, je komt bijna niet voor- of achteruit en al spoedig weet je dat dit niet de doorgaande weg is. Wat nu? Zou er een betere weg zijn? Als je de weg ten leven wilt, is er iemand die je wil leiden, niet alleen bij je bekering, maar je héle levensweg. Onze Heer heeft Zijn leven voor ons ingezet zodat wij elke dag kunnen leven met Hem. Hij is betrouwbaar en Zijn woorden mogen we laten doorwerken in ons hart. Als de Heer je voeten losmaakt en in de duisternis steeds weer Zijn licht laat zien, dan komt er blijdschap in je hart. En je kunt weer verder.

God, hoe groot zijt Gij en wat is Uw genade rijk.   

 

Zicht op Israël -12- door Wim te Dorsthorst

De ‘land-beloften’ en de ’terugkeer-profetieën’

Wij hopen dat we tot op heden bij niemand de indruk gewekt hebben dat we één of andere me­ning over het volk Israël willen opdringen. Velen die over dit on­derwerp in onzekerheid verke­ren ontbreekt het veelal aan een heldere Bijbelse visie hierover. En dat is wat wij voorstaan, dat een ieder het geschrevene kan toetsen aan het Woord van God, de Bijbel, en van daaruit voor zijn eigen geweten beslist hoe hiermee verder te gaan.

Wij kunnen ons best voorstellen dat velen zeggen: “tot zover heb ik het kunnen volgen maar hoe zit het dan met het volk Israël in het Midden-Oosten? Is dat dan niet de vervulling van vele Bijbelse profetieën? Is dat dan niet het werk van de Heer? Je kunt toch moeilijk alle Schriftplaatsen, waar gesproken wordt over ‘land-beloften’ en het ‘terugke­ren’, vergeestelijken en toepas­baar verklaren op de gemeente!”

Geestelijk verstaan

Dat is een veel gemaakt verwijt aan hen die spreken van een geestelijk Israël, dat ze alles wil­len ‘vergeestelijken’.

Het gaat echter niet om alles te vergeestelijken maar om Gods Woord en Gods werkwijze geeste­lijk te kunnen verstaan. Daar gaat het nu juist om bij het hele Israël probleem!

De discipelen die op weg zijn naar Emmaüs begrijpen niets van wat met hun Heer gebeurd is in Jeru­zalem, terwijl Jezus hen, vanuit de Schriften, over deze dingen ge­sproken heeft voor het geschie­de (Luc. 24:13-35).

In vers 32 staat dan: “Dat Hij hen de Schriften opende”.

En als Hij aan de overige discipe­len verschijnt dan lezen we: “Toen opende Hij hun verstand, zodat ze de schriften begrepen” (Luc. 24:45).

Dat is in het leven van een chris­ten het allerbelangrijkste dat hij met een geopend en verlicht ver­stand de Schrift verstaat. Dat wil zeggen dat men niet alleen maar leest wat er staat, maar in het gelezene ook de geestelijke dimensie verstaat.

En alles wat het waarachtige ver­staan van de Schrift bedekt en versluierd verdwijnt pas in Chris­tus zegt Paulus (2 Kor. 03:14-15). Dat wil zeggen dat iemand zich bekeerd dient te heb­ben, volwassen gedoopt dient te zijn door onderdompeling en de heilige Geest ontvangen dient te hebben (zie ook Hand. 02:38).

Dat is de absolute grondvoorwaar­de om in het Koninkrijk van God te kunnen zien en binnen te gaan (Joh. 3:3-8). Alleen dan is het mogelijk Gods spreken en Gods bedoelingen geestelijk te verstaan.

Bedenken wat boven is

Eenmaal op die geestelijke weg zal men consequent de weg moe­ten gaan om in alles de leiding van de heilige Geest te zoeken. “Hij is het, zegt Jezus, de Geest der waarheid, die u de weg zal wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u ver­kondigen” (Joh. 16:13-14).

Sommige moeilijk te verstane Schriftgedeelten worden pas dui­delijk wanneer men gaandeweg weer een groter deel van Gods plan in de geestelijke dimensie kan overzien en de beeldtaal be­ter leert begrijpen.

Aan de gemeente van Kolosse schrijft Paulus, als daar in de ge­meente weer allerlei Joodse ge­bruiken willen binnen sluipen: “De werkelijkheid is van Christus” En ook: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechter­hand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die van de aarde zijn” (Kol. 02:16-3:2).

Dat de werkelijkheid van Chris­tus is zal iedere christen wel bea­men, maar dat dit ook heel bij­zonder voor Israël geldt, schijnt moeilijk te begrijpen te zijn.

Juist waar het Israël betreft is de , verleiding kennelijk groot de waarschuwing van Paulus te ver­geten en juist wél te zoeken en te bedenken wat op aarde is.

De grote verwarring

Het verwarrende is dat het natuur­lijke nageslacht van Abraham en zij die naar het vlees besneden zijn, dat is dus het Israël naar het vlees (1 Kor. 10:18; Rom. 04:01), zichzelf het volk van God zijn blijven noemen en op grond daarvan rechten op aarde zijn blij­ven opeisen.

Nog verwarrender is het voor heel veel christenen dat hun eigen leiders ook zo spreken. Dat in christelijke boeken en tijd­schriften steeds weer geschreven wordt over het geweldige werk dat God in het Midden-Oosten met ‘Zijn volk’ aan het doen is. En juist christenen wordt geleerd dat ze een bijzondere zegen ont­vangen als ze bidden voor het Joodse volk en Jeruzalem (dit naar Ps. 122:006). Alles wat in het Midden Oosten gebeurt tracht men bijbels te verklaren.

Zo schreef iemand: “Met name in Israël zien wij Bijbelse ontwik­kelingen. Het gaat daar nu om land en erkenning, enz. Dit is ge­heel bijbels. Het gaat om de te­rugkeer. Dat is het uitspruiten van de vijgenboom. De strijd van vandaag gaat om het land. De bij­bel leert Jat het nageslacht van Abraham het land zal beërven”.

Een politieke zaak

Dat het in het Midden Oosten gaat om land en om erkenning is waar, maar dat dit geheel bijbels is, dat is pertinent niet waar! De vestiging in het Midden-Oosten van het Joodse volk is geen Bij­belse zaak maar een politieke zaak.

Direct na de oorlog, waarin mil­joenen Joden op verschrikkelij­ke wijze als beesten af geslacht zijn, was het politieke klimaat gunstig dat zij weer een eigen land zouden bezitten. Het is dan ook bij de gratie van de Verenigde Naties dat dit in 1948 tot stand is gekomen. Met name de Verenigde Staten van Amerika hebben dit kleine landje ge­steund en tot de tanden bewa­pend met het modernste wapen­tuig. Dit zou absoluut niet nodig zijn, ja zelfs ondenkbaar zijn, als dit alles Gods werk zou zijn. Ge­loofszaken en beloften Gods zijn niet met wapengeweld af te dwingen. Geloof en politiek wor­den zo op ongeoorloofde man­ier met elkaar vermengd.

En de laatste jaren zien we hoe ook weer de Verenigde Staten trachten, door middel van diplo­matie, tot erkenning en vredesver­dragen te komen met de omring­ende vijandelijke landen in het Midden-Oosten. Dat nu premier Rabin en Yasser Arafat samen de Nobelprijs voor de vrede in ont­vangst hebben genomen, geeft toch wel aan dat we dit onmoge­lijk een vervulling van Bijbelse profetieën kunnen noemen.

De land-belofte

Om te gaan begrijpen hoe het zit met de “land-beloften” en ”terugkeer-profetieën” zullen we op moeten stijgen en de dingen van boven moeten bezien en be­denken.

Een bekende uitspraak van de kerkvader Augustinus luidt: “het Nieuwe Testament was reeds ver­borgen in het Oude en het Ou­de is slechts te verstaan in het licht van het Nieuwe”. Dit geldt ook heel bijzonder voor deze za­ken. En het Nieuwe is de werke­lijkheid in Christus, van waar uit we tot nu toe alle zaken be­schouwd hebben.

Bij de Verbondssluiting met Abraham lezen we voor het eerst van het Land. In (Gen. 12:10-03) lezen we daarvan: “De Here nu zeide tot Abraham: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot ma­ken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zege­nen, en wie u vervloekt, zal Ik ver­vloeken, en met u zullen alle ge­slachten des aardbodems geze­gend worden”.

Trek uit Babel

Abraham krijgt de opdracht van God: Trek weg uit je land en breek met je hele afkomst en met je familie. En wat Abraham verlaten moet is: “Ur der Chaldeeën” (Gen. 15:07). Dat is Babel, het land van de vreemde gó­den en de verwarring (Joz. 24:02; Gen. 11:01-09). “Ur” was de stad van de Babylonische maangodin “Nannar” of ook wel “Sin” ge­naamd, wat betekent: “De lichten­de”. Daar, in Babel, kon God niet spreken met Abraham en Zijn raadsbesluiten aangaande Zijn Zoon vol voeren.

Geestelijke zegeningen in Christus

Maar in wat we lazen over het Verbond staat niet het land cen­traal maar de belofte van de zegen voor alle geslachten van de aard­bodem. En deze belofte zou vervuld worden in het zaad, Jezus Christus (Gal. 03:16-19).

Het ging in werkelijkheid hele­maal niet om aardse stoffelijke za­ken maar om geestelijke zege­ningen in de hemelen in Chris­tus (Ef. 01:03). Het land was meer een plaats zoals het para­dijs, een land vloeiende van melk en honing, wat een beeld is van geestelijk voedsel (Hoogl. 04:11; Jes. 07:15). Het land was een afbeelding van de geestelij­ke werkelijkheid, waar God temid­den van het volk wilde wonen om hen te heiligen en toe te berei­den op de komst van Christus, Die wat het vlees betreft, uit hen zou voortkomen (Rom. 01:03; Rom. 09:05) en waar zij naar zouden moeten luisteren (Deut. 18:18-19; Hand. 03:22-23).

Hij, de Christus, de Zoon van de levende God, was in de lendenen van dit volk en wel in het ge­slacht van Juda, waar David uit voort zou komen. Jacobs zegen over Juda spreekt er van dat uit hem de Messias, de Koning der volkeren, zal voortkomen (zie Gen. 49:08-10). En daarom zegt God tot de Farao: “Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël” (Ex. 04:22 Statenvert.).

Het is Gods land

Het land is dus niet primair in heel Gods handelen met het volk. Bovendien is het heel speci­aal Gods land, waarin Hij in scha­duwbeelden, met een volk wat ook Zijn bijzondere eigendom is, Zijn machtig heilsplan wil open­baren en voorbereiden. Mozes krijgt de opdracht te zeggen tot het volk “Nu dan indien gij aan­dachtig naar Mij luistert en Mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigen­dom zijn, want de ganse aarde behoort Mij”. De ganse aarde behoort aan God toe, maar speciaal dit land, tus­sen de Nijl en de Eufraat, zal Hij dit volk als erfenis geven. Het zal echter nooit als eigendom be­schouwd kunnen worden, want het is en blijft van God.

In de laatste hoofdstukken van het boek Jozua zien we dat het land onder het volk verdeeld wordt en iedere stam een gedeelte als “erfdeel” ontvangt om er op te wonen. Ze krijgen het van God, maar het behoort hun toch niet toe en ze mogen het ook niet ver­kopen.

Een vreemdeling en bijwoner

God zei tot Abraham: “Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten, en westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos ge­ven” (Gen. 13:15).

Als dan Abraham zijn vrouw Sara begraven wil blijkt dat hij niets in dat land bezit en een spe­lonk koopt als grafstede (Gen. 23:07-09).

Is God dan een bedrieger? Neen, en Abraham begrijpt dat het hele­maal niet gaat om een land op aarde. Hij zegt tot de inwoners van het land: “Een vreemdeling en bijwoner ben ik bij u” (Gen. 23:04). En dat gold niet alleen Abraham, maar David zegt: Voor­waar, wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor uw aangezicht, ge­lijk al onze vaderen; als een scha­duw zijn onze dagen op aarde, zonder hoop (2 Kron. 29:15).

Door het geloof

Door wat in het Nieuwe Testament staat geschreven is ook dit alles te begrijpen. In de Hebreeën brief staat geschreven: “Door het geloof” is Abraham, toen hij geroepen werd, in ge­hoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ont­vangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.

“Door het geloof” heeft hij ver­toefd in het land, waar hij in ten­ten woonde met Izak en Jakob die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte; want hij verwachtte de stad met fundamen­ten, waarvan God de ontwer­per en bouwmeester is.

“In dat geloof’ zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwo­ners waren op aarde. Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoe­ken. En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gele­genheid gehad hebben terug te keren; maar nu verlangden zij naar een beter, dat is een he­mels vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid” (Heb. 11:08-16).

Burgers van een rijk in de hemelen

Was het land Kanaän dan niet een gewoon land op aarde? Ja ze­ker, maar het was slechts een af­schaduwing van de geestelijke werkelijkheid die er van eeuwig­heid was bij God. Al de “gelovi­gen” uit het Oude verbond, het overblijfsel, het ware Israël, woonde in het beloofde land Kanaän zo­als God beloofd had, maar ze wis­ten: dit is niet de werkelijkheid. Zij hadden hun geloof en hun hoop op Christus gevestigd, waarin de beloften vervuld zou­den worden. In Hem zouden zij het ware hemelse erfdeel ont­vangen (Ef. 01:11-12). in Hem zouden ze, door de heilige Geest, burgers zijn van een rijk in de hemelen (Filip. 03:20). Zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde, want God had hun een hemels vaderland beloofd en hun een hemelse stad bereid. In dat geloof zijn deze allen gestorven zonder de belofte te hebben slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet.

Dit is het volk waarvoor God Zich niet schaamt hun God te heten.

 

Een heilrijke gedachte (gedicht) door Piet Snaphaan

“Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees”
(2 Kor. 5:16a).

Welk een heilrijke gedachte
niemand meer kennen naar het vlees,
maar hen te zien in Jezus Christus
die toch voor iedereen verrees.

 

Niet meer te zien wat is voor ogen
als nieuwe schepping bezig zijn,
je door Gods Geest te laten leiden
met Zijn gedachten op één lijn.

 

Een heerlijk doel om te bereiken
je in te zetten voor Gods plan,
te streven naar het Allerhoogste
wat je alleen door Jezus kan.

Piet Snaphaan

 

Volledig herstel door Bert Smallenbroek

“Mijn hart zij onverdeeld in uw inzettingen, opdat ik niet be­schaamd worde” (Ps. 119:080).

In de Statenvertaling staat boven deze psalm: “De heerlijkheid van het goddelijke woord”. Dat blijkt als je deze psalm leest. Dan kom je onder de indruk van de bemoedi­ging die de dichter ervaart. Hij getuigt van de uitwerking die de woorden van God in zijn leven hebben: van de rust, van de bevrijding, van de kracht, van het leven, van de ruimte, van de overwinning. Kortom: van het volledige herstel van zijn mens-zijn.

Een onverdeeld hart

De dichter weet hoe dit herstel werd bereikt. Hij weet dat de heerlijkheid van Gods woord en van Gods inzettingen, zijn herstel alleen kunnen bewerken als zijn hart vol is van God. Hij weet dat zijn hart onverdeeld moet zijn. God wil een hart dat geheel rein is, dat Hem 100% is toegewijd. Een on­verdeeld hart werkt vrede uit, be­moedigt, maakt je voegzaam en bescheiden. Door Jezus Christus kan en wil God je een hart geven dat enkel goed is, enkel positief.

Er is ook een andere kant. De negatieve kant wordt bewerkt door een verdeeld hart. De dichter weet dat. Hij weet ook uit wiens koker dit bittere hart komt. Het is het zaad van die andere geest, de geest van Satan.

Wat werkt het zaad van Satan uit? De vruchten van zijn zaad zijn bitter; zij komen voort uit duisternis en maken onbeschaamd. Wij wor­den er door verlamd. Onze werkelijke identiteit blijft bedekt. Satans geest verlamt ons denken, zijn macht verwerpt ons, zijn denken maakt ons weerspannig en doet ons hysterisch reageren. Satan bewerkt onze neergang, hij bewerkt een hart dat enkel negatief is, enkel slecht.

Gods plan

God heeft dit alles voorzien en Hij voert zijn plan uit. Hij wil dat zijn mens volledig herstelt. Hij heft de verdeeldheid van uw en mijn hart op. Zijn Zoon, Jezus Christus, baande voor ons de weg, ontsloot daarmee de weg die naar uw en mijn herstel leidt. Jezus Christus maakt het mogelijk nieuw leven te scheppen in hen die hun hart aan zijn Vader geven. God biedt ons door Jezus Christus nieuw leven aan, dat onvernietigbaar zich in u en mij voortplant.

God reinigt door de kracht van zijn vleesgeworden Woord, onze hart­en. Hij neemt elke bedekking weg, Hij maakt ons tot een kiemend zaad, dat dwars door de bedekking heen de weg naar het licht zoekt en vindt.

God weet dat wij dat niet zelf kunnen. Daarom biedt Hij ons aller­eerst volledige onschuld aan: geloof in het offer van zijn Zoon, Jezus Christus. Vervolgens geeft Hij u en mij tot verzadiging toe zijn Geest (Joël 02:26). Op deze wijze ontvangen u en ik onvernietigbaar nieuw leven.

Deze weg wil ik actief met mijn Heer gaan. Zijn inzettingen worden, nee zijn mijn inzettingen. Dat is mijn dagelijkse belijdenis. Vanuit deze positie in het hemelse Rijk van God, ga ik aan het ‘reikhalzend verlan­gen’ van de schepping invulling geven (Rom. 08:19).

 

Genade door Duurt Sikkens (gedicht)

Ik telde eens de dagen van mijn leven,
maar één voor één vielen ze door mijn hand.

Op ‘t laatst was het me echt om ‘t even
of ik begroef mijn toekomst in het zand:
Het had geen zin meer, de hemel leek van lood,
het landschap van mijn innerlijk was dood.

 

Ik zwierf veel rond door boeken, ‘k heb ze verslonden,
bevoer de zeeën van mijn fantasie,
doch strandde op verraderlijke gronden,
verloor mijzelf in bitt’re apathie.

Daar lag ik, aangespoeld, koud, weerloos, uitgeblust,
werd bijna door de dood in diepe slaap gesust.

 

Een mens kwam langs de vloedlijn aangewandeld,
vroeg in de morgen, ‘t werd al bijna licht.

Hij zag mij liggen, greep mijn beide handen
en keek me aan met zijn goed en sterk gezicht,
tilde mij op, zette mij uit de wind
tegen een duintop en zei alleen: “Mijn kind”.

 

En toen, boven de golven, kwam de zon op, schitt’rend schoon,
verlichtte mijn gezicht, nog bleek van kou.

Ik keek naar hem, en zag in hem de Zoon,
en knielde neer, aanbad: “U bent mijn leven’
En ik keek op naar Zijn ontroerd gezicht
en werd onsterflijk naar de sterren opgelicht.

En ik genas, van angst en van mijn diepste pijn,
keerde terug naar mijn oorspronkelijke zijn