Levend geloof 1997.05-06 nr. 388

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het evangelie van het Koninkrijk is geen evangelie wat ons buiten de werkelijkheid van het alledaagse leven plaatst. Integendeel, het is het evangelie dat -bij aanvaarding en beleving- ons juist in staat stelt om het gewone leven aan te kunnen. Om midden in een wereld waarin geweld, haat en liefdeloosheid de boventoon voeren, te kunnen leven vanuit de zekerheid: ik behoor tot het Koninkrijk dat onwankelbaar is, mijn plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Ik mag ervaren dat ik vanuit die plaats geestelijk kan Sanctioneren, dat wil zeggen er niet onderdoor ga als de aanvallen uit het rijk der duisternis hevig zijn. Uiteindelijk kom ik steeds sterker uit de strijd tevoorschijn, mijn innerlijke vrede en blijdschap nemen toe. Geestelijke groei maken mij tot een stabiele, volwassen christen. De mensen waarmee ik in aanraking kom, bemer­ken uit mijn woorden en uit heel mijn leven, dat ik anders ben: nieuw, geluk­kig, vergevingsgezind, vol vrede en vreugde. Het échte leven vanuit Gods Koninkrijk wordt een dagelijkse realiteit, het blijft niet verborgen, maar is zichtbaar en tastbaar. Jezus sprak dat wij het ‘zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’ behoren te zijn. Wat een opdracht om dit waar te maken, maar óók wat een vreugde en dankbaarheid dat het werkelijkheid gaat worden!

Bij de totstandkoming van dit geweldige feit -de openbaring van Gods Koninkrijk- willen wij ook met dit nummer weer een bijdrage leveren. Vanuit verschillende invalshoeken worden, in de diverse artikelen, weer allerlei facetten van ons geloofsleven belicht. Daarbij is het de bedoeling ons aan het denken te zetten, dat wil zeggen we hoeven niet op alles wat we lezen klakkeloos ja en amen’ te zeggen, maar wel is het belangrijk dat we de dingen onderzoeken en het goede behouden. En dat we de ‘hervorming van ons denken’, waarvan Paulus spreekt in zijn brief aan de Romeinen, niet stopzetten maar dagelijks continueren, zodat ‘het goede, welgevallige en volkomene’ meer en meer deel van ons leven gaat worden.

 

Bij de voorpagina door de redactie

Deze keer op de voorpagina een impressie van Gustave Doré van de prediking van Paulus in de synagoge van Thessalonika. Uit Handelingen 17 blijkt dat Paulus ook hier op duidelij­ke wijze het evangelie van Jezus Christus verkondigde en uitlegde met positieve gevolgen. We lezen namelijk in (Hand. 17:04): “En enigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en ook een grote menigte Grieken, die God vereerden, en tal van voorname vrouwen”.

 

 

Zomeractie 1997

De zomer staat weer voor de deur

en dat betekent -zoals ieder jaar- ook weer de aankondiging van onze financiële zomeractie. Deze actie betreft de oproep aan onze lezers en lezeressen een extra bijdrage over te maken voor het werk van Levend Geloof.

De inkomsten

van deze actie zijn voor ons erg belangrijk, want het is geen sinecu­re in deze tijd een goed verzorgd blad uit te geven. Redactie en

medewerkers zetten zich voor 100% in om, zowel inhoudelijk als wat presentatie betreft, zo goed mogelijk voor de dag te komen. In deze tijd van veel misleiding, verwarring en afval is het broodno­dig een krachtig en duidelijk geluid te laten horen. Het evangelie van het Koninkrijk Gods, zoals dat in ons blad een centrale plaats inneemt, is het enige doeltreffende antwoord. Het geeft de vaste koers aan om als eindtijdchristen te kunnen leven naar de wil en bedoeling van God. Velen van onze lezers en lezeressen weten dit te onderkennen en het is ons verlan­gen dat nog velen de ogen hier­voor zullen opengaan.

Daarom willen wij met deze ‘gezonde’ boodschap graag ook financieel op gezonde wijze blijven functioneren. Wij zijn dankbaar dat velen bij de betaling van het abon­nementsgeld al een extra bijdrage overmaakten en ook voor degenen die dat trouw iedere maand doen. Niemand hoeft zich daarom ver­plicht te voelen om mee te doen. Ook worden voor deze actie geen acceptgiro’s verzonden. Wij ver­trouwen er echter op dat velen die achter onze arbeid staan, ook nu spontaan zullen reageren! U kunt uw bijdrage overmaken op de bekende banknummers zoals ver­meld in de colofon van bladzijde 2.

 

Hij zal alle tranen afwissen door Wim te Dorsthorst

Hoe vaak is het gedrag van de mens niet een schijnvertoning? Een vat vol leed, pijn, frustratie, afwijzing, enz., afgesloten met een deksel van een kwinkslag en een lach.

Wegvluchtend in de schijnwereld van vermaak en amusement, om rust te vinden voor de innerlijke pij­nen. Maar bij de geringste aanlei­ding is het zieleleven weer als een woeste zee die nooit echt tot rust schijnt te komen. Soms gebeurt dat door een enkel woord of door het zien van een persoon of door televisiebeelden, die de innerlijke huiska­mer binnenkomen. Bij een ander zijn het de herdenkingsdagen die altijd weer die blik van herinnerin­gen en pijn opentrekken.

Maar ook in gezinsrelaties wordt vaak veel pijn geleden en zijn er tra­nen. Zelfs in kerken en gemeenten komt het helaas voor dat er veel ver­driet en tranen zijn.

Onderdrukking en geen troost

Wij zijn de laatste jaren vertrouwd geraakt met woorden als ‘volkeren­moord’ en ‘etnische zuiveringen’. Bevolkingsgroepen worden om hun afkomst, ras of religie niet meer geduld in een samenleving en dan soms op beestachtige wijze afge­slacht. Zo is de hele wereld in bewe­ging met ontstellend veel vluchtelin­gen. Wie het wil, en aankan, kan daar dagelijks de beelden van zien op de televisie.

Nederland telt nu zo ongeveer 30.000 asielzoekers. Mensen die stuk voor stuk met een verhaal zitten van onbeschrijfelijk leed en verdriet. Ik vraag me dan ook vaak af: hoe kan een mens dit dragen?

De vele zelfmoorden geven wel de radeloosheid van deze mensen aan. Prediker 4 vers 1 (Pred. 04:01) beschrijft het wel heel treffend met de woorden: “Ook werd ik getroffen door al de onderdrukking die er heerst onder de zon. Onderdrukten zie je in tra­nen, maar niemand die ze troost. Ze gaan gebukt onder de macht van ver­drukkers, maar niemand die ze troost” (Willibr. vert.).

Psychologen en hulpverleners doen wat ze kunnen, en dat is geweldig, maar werkelijke troost is er niet. ‘Onder de zon’ is er niemand die echt kan troosten.

Maar God is er

Maar dan staan daar die geweldige troostvolle woorden in het Woord van God: “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen” (Openb. 07:17 en Openb. 21:04).

Ook de profeet Jesaja heeft al gespro­ken van het heil voor alle volkeren, als hij zegt: “Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen” (Jes. 25:08).

Dat is geen mensenwerk maar het is Gods werk in zijn Zoon Jezus Christus. Wij hebben niet een God die in de hemel zetelt en zegt: ‘Eigen schuld, dan had je maar niet moeten zondigen!’ Zo is God maar al te vaak voorgesteld in door de Satan geïnspireerde godsdiensten en religies, velen, die geen inzicht hebben, zeg­gen: Waar is God dan? Waarom doet Hij niets aan al het onheil in de natuur, aan het geweld wat mensen elkaar aandoen, en aan ziekte en dood? Als Hij al bestaat dan merken we daar niets van.

Maar Hij is er! Het zou van de daken gepredikt moeten worden. Zijn enige zorg en werk is, het bewerken van het heil van de mensen. Hij is een jaloers God, als het de mens betreft.

God bewaart de tranen

In Jesaja 49 vers 15 (Jes. 49:15) zegt God als de mensen klagen, dat Hij hun vergeten zou hebben: “Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die verge­ten, toch vergeet Ik u niet”. In Jesaja 66 vers 13 (Jes. 66:13) lezen we: “Zoals iemands moeder hem troost zo zal Ik u troos­ten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden”. David zegt in Psalm 56 vers 9 (Ps. 056:009): “Mijn omzwervingen hebt gij te boek gesteld, doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek”? Ziet u hoe diep Gods liefde en betrokkenheid is voor de mensen?

Hij zal de mens nooit vergeten, altijd zoeken om hen te troosten en Hij zal geen traan vergeten van wie dan ook. ‘Alle’ tranen zullen afgewist worden van ‘alle’ aangezichten en er zal vreugde en heerlijkheid voor in de plaats gaan komen.

Gevolgen van de zondeval

Inderdaad, alle pijn, moeite, verdriet, onbegrip, ziekte, dood, leugen, mis­daad, onderdrukking, moord, natuur­rampen, … het is allemaal het gevolg van de zonde. Vanaf de zondeval zit de mens in een geestelijke gevange­nis, hij is geestelijk in de dood. Hij is afgesneden van God, Zijn Schepper, en leeft overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, de duivel (Ef. 02:02).

De eerste mens die uit Adam en Eva werd geboren, was de moordenaar van zijn broer, het tweede mensen­kind dat geboren werd. Vanaf het begin dus al bloed en tranen.

Wat een pijn zal dat geweest zijn voor dat eerste mensenpaar, dat zich bewust zal zijn geweest, welke ver­schrikkelijke gevolgen hun onge­hoorzaamheid aan God teweeg had gebracht. Zo geloof ik, dat er nooit een mens op aarde heeft geleefd die niet zo’n kamer heeft in zijn inner­lijk met pijn en smart en tranen. Bij sommigen is dat misschien een klein kamertje en bij velen omvat het hun hele bestaan.

God ontzette Zich

Maar toch houdt God onverminderd, intens veel van de mensen die Hij geschapen heeft naar Zijn beeld. Als Hij de verschrikkelijke gevolgen ziet van de zondeval en de onderdruk­king, uitbuiting, leugen, bedrog, rechteloosheid; wat zijn mensen elkaar aandoen, dan zijn er bij God ook tranen, pijn en ontzetting. Wij lezen daarvan in Jesaja 59.

(Jes. 59:15b-17) zegt dan: “Maar de Here zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was. Hij zag dat er niemand was, en Hij ont­zette Zich, omdat niemand tussen­beide trad. Toen bracht Zijn arm Hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteunde Hem; Hij bekleedde Zich met gerechtigheid als met een pantser en de helm des heils was op Zijn hoofd; Hij bekleedde Zich met wraak als met een gewaad en Hij hulde Zich in ijver als in een mantel”.

God ‘ontzette’ Zich, staat er. Een andere vertaling spreekt van ‘ver­bijstering’. Dat geeft een heftige innerlijke gemoedstoestand weer.

Innerlijke barmhartigheid

Maar God is in Zijn Zoon Jezus Christus tussenbeide getreden. Hij was de arm Gods die hulp verschafte en Zijn bekleding was een pantser van gerechtigheid. Zacharias profe­teert dat aan het volk kennis van heil gegeven zal worden “in de vergeving van hun zonden, door de innerlijke barmhartigheid van onze God”, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien om hen te beschijnen die gezeten zijn in duis­ternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes” (Luc. 01:77-79).

Zo komt God in Zijn Zoon, met ‘innerlijke barmhartigheid’ tot de verdrukte mensheid.

Het zijn de ongerechtigheden die scheiding brengen tussen God en mensen en het zijn de zonden die Gods aangezicht voor de mens ver­borgen doen zijn en dat is de reden dat Hij niet hoort, zegt Jesaja 59 vers 1 en 2. (Jes. 59:01-02)

En het is dan ook de reden dat God de tranen niet kon afwissen.

Zie, het lam Gods

Maar God heeft omgezien naar de mensen en is tussenbeide gekomen. Als Johannes de Here Jezus ziet, dan zegt hij: “Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Joh. 01:29). En als Jezus rondgaat onder het volk en het evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigt en alle ziekte en kwaal geneest, dan is Hij al begonnen vele tranen af te wissen. Wij lezen van Hem: “Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontfer­ming over hen bewogen daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben” (Matth. 9: 35-36). Met die bewogen­heid en met die ontferming treedt Hij allen tegemoet die lijden aan zonde, ziekte en gebondenheden.

Toen Hij constateerde dat het lei­dinggevende volk in Jeruzalem Hem niet wilde begrijpen en niet in Hem wilde geloven ‘weende Hij over haar’ lezen we in Lucas 19 vers 41 en 42 (Luc. 19:41-42).

En waar we de Zoon zien wenen, zien we de Vader wenen.

De Ontfermen

God zegt bij monde van Jesaja 49 over Zijn Zoon: “Ik stel U tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde” (Jes. 49:06b). En dan in vers acht tot tien zegt de Here: Ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord en ten dage des heils heb Ik u geholpen; Ik zal u behoeden en u stellen tot een ver­bond voor het volk om het land weder te herstellen, om verwoeste eigendommen weer tot een erfdeel te maken, om tot de gevangenen te zeg­gen: Gaat uit! tot hen die in duister­nis zijn: Komt te voorschijn! Aan de wegen zullen zij weiden, op alle kale heuvels zal hun weide zijn; zij zullen hongeren noch dorsten, woestijn- gloed noch zonnesteek zal hen tref­fen, ‘want hun Ontfermer zal hen leiden’ en hen voeren aan waterbron­nen”. En dan schrijft Paulus aan de Corinthiërs: “Zie, nu is het de tijd des welbehagens, zie, nu is het de dag des heils” (2 Kor. 06:02). Dat heeft met Zijn komst een aanvang geno­men en dat zal doorgaan tot alle vol­ken van alle tijden deel hebben gekregen aan Gods heil.

Komt allen tot Mij

En dan zien wij Hem, ‘De Ontfermer, die hen leiden zal’, staan tijdens Zijn verblijf op aarde en horen we Hem zeggen: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt Mijn juk op u en leert van Mij want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en Mijn last is licht” (Matt. 11:28-30). Komt ‘allen’ zegt de Heer! Niemand kan buiten Hem om deel krijgen aan Gods heil. Aan rust voor zijn ziel.

Hij is de Christus Gods, de vertroos­ting, de Ontfermer, de genade, de heilbrenger voor ‘alle’ mensen. Hij is het brandpunt, de deur, de fuik waar ieder mens in moet zwemmen om de tranen afgedroogd te krijgen. Buiten Hem is de duisternis; Hij is het Licht der volken. Maar het begint met de verlossing uit de macht van Satan door de reiniging van de zon­den met het bloed van het Lam Gods (Kol. 01:13-14). Niemand kan buiten het kruis van Golgotha om met God verzoend leven.

In het ‘nieuwe-tijds-deuken’, waar sommige theologen en dominees zich bij aansluiten, is dit ouderwets, niet meer van deze tijd!

Het zondebesef wordt steeds meer teruggedrongen en de mensheid begint zich steeds rebelser tegen Gods verordeningen te verzetten. Een ieder wil zelf beslissen wat goed is, of niet goed is. Maar Gods woord en Gods wil aangaande de mens is onveranderlijk. Psalm 119 vers 160 (Ps. 119:160) zegt: “Heel uw woord is waarheid, al uw rechtvaardige verordeningen zijn voor eeuwig”.

Bij God is niets ouderwets en niets van een nieuwe tijd, maar is eeuwig en onveranderlijk.

Dood en opstanding

Daar, op het kruis van Golgotha, heeft de Heer Jezus, het Lam Gods, de zonden van alle mensen wegge­dragen en zo de mens weer met God verzoend. Hij is voor allen een vloek geworden. In Zijn striemen is er zo^ genezing voor alles wat door de zonde is aangericht. Zijn lijden en sterven voor ons is de basis dat een­maal alle tranen afgedroogd zullen worden. Het oude zondige, kapotte, zieke leven is met Hem gestorven en in de dood gegaan. En Hij is opge­staan tot onze rechtvaardiging (Rom. 04:25). Wij hebben dat weer met Pasen herdacht. Het graf was leeg, het oude bestond niet meer, zie, het nieuwe was gekomen.

Wie in Hem gelooft en in Zijn vol­brachte werk voor ons, is met Hem opgestaan uit de dood en zal door dat machtige evangelie van het Koninkrijk Gods, wat Hij zelf gebracht heeft en door hem die het gehoord hebben op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, in de weg komen van genezing en vernieu­wing. Ook het lichaam zal eenmaal delen in Zijn heerlijkheid en aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvor­mig mogen zijn.

De laatste vijand, de dood zal dan niet meer zijn. Zo staat er: “En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning” (1 Kor. 15:54).

Dat is wat we al lazen in Jesaja 25 vers 8 (Jes. 25:08): “Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwis­sen en de smaad van Zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen want de Here heeft het gesproken”.

Aan ons gelijk geworden

Hij is Heer en Hij is gezeten aan de rechterhand Gods en heeft alle macht in de hemel en op de aarde.

Is Hij bekwaam om al dat leed en al die tranen weg te nemen? Soms hoor je zeggen: het lijkt wel of nie­mand mij begrijpt. Het lijkt wel of ze bang zijn zich in mijn nood te ver­diepen. Maar Hij zegt: Komt tot Mij ‘allen’, ongeacht je noden en pijnen. Hij wil naar iedereen luisteren, zich m ieders nood verdiepen en iedereen begrijpen. Hij heeft zich het lot van de mens heel letterlijk aangetrokken. Om ons te kunnen helpen is Hij in onze toestand getreden. Hij is als het ware in onze huid gekropen. De Bijbel zegt dat Hij in ons vlees geko­men is (Rom. 08:03).

Verder leert de Bijbel dat Hij al Zijn heerlijkheid heeft afgelegd en Zichzelf vernederd heeft en aan de mensen gelijk geworden is (Filip. 02:06-08). Dat Hij op gelijke wijze als wij aan het menselijke bestaan deel gekregen heeft (Heb. 02:14).

En waarom?: “Daarom moest Hij in vele opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barm­hartig en getrouw Hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hen die verzocht wor­den, te hulp komen. Want wij heb­ben geen Hogepriester, die niet kan meevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelij­ke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen” (Heb. 02:17-18; Heb. 04:15). Zo is God tussenbeide getreden en heeft Zijn arm Hem hulp gebracht. Onze Ontfermer en Trooster die ons leiden zal, is bekwaam en zal als een liefdevolle Heelmeester alle wonden genezen. “Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eer­ste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij die op de troon gezeten is, zeide>^ Zie, Ik maak alle dingen nieuw!” (Openb. 21:04-05).

 

In memoriam Roger Tuch door redactie Levend Geloof

Op zaterdag 5 april vond in Hasselt (B.) onder grote belangstelling de begrafenis plaats van Roger Tuch. Broeder Tuch was mede-oudste van de volle evange­lie gemeente ‘Gibeon’ te Hasselt. Hij fungeerde ook als (financieel) contact­adres van ons blad in België. Hij deed dit werk met liefde en toewijding, want alles wat met de evangelieverkondiging te maken had zijn hart gestolen. Dit bleek ook wel uit wat in de verschillende toespraken tijdens de dank- en herdenkingssamenkomst werd gezegd. Roger Tuch was een goed mens, zoals Jack Schoenaers, voorganger van de gemeente naar voren bracht. Hij was een man uit één stuk, recht door zee. Zijn ‘ja was ja en zijn neen was neen’. Namens de volle evangelie gemeenten in Nederland en België en als vriend, werd Roger herdacht door broeder Cees Visser jr. Ook zuster Dini Bossers, mede-oprichtster van de gemeente, sprak gevoelvolle woorden en bracht persoonlijke herin­neringen onder de aandacht.

Broeder Tuch was nog maar 56 jaar toen hij vorig jaar gebruik kon maken van de mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden. Hij zat, samen met zijn vrouw Mia, vol ambitie en plannen. Nu was immers veel meer tijd beschikbaar om te werken in dienst van Gods Koninkrijk? Het was dan ook een enorme teleurstelling dat hij in het najaar door een ernstige ziekte geveld werd. Het sterke verlangen om te herstellen, wat uiteraard ook het verlangen was van de gemeente en allen die hem kenden, ging niet in vervulling. Maar het vertrouwen en de overgave aan de levende Heer, die Hij al vele jaren kende, bleef recht overeind, tot hij op 31 maart, zoals ook op de rouwbrief ver­meld stond, zijn intrek nam bij zijn hemelse Vader. Voor hem is nu de strijd voorbij, maar de inspiratie die hij putte uit de Bron van alle leven, laat een lich­tend voorbeeld achter om na te volgen. Allen die hem gekend hebben zullen nog heel vaak met grote dankbaarheid terugdenken aan zijn liefde, wijsheid en goedheid die hij als nieuwe schepping in Christus openbaarde. Wij wensen zijn vrouw, kinderen en familie, en uiteraard ook de geestelijke familie waartoe hij behoorde, in de komende tijd veel troost en overwinning toe. Wij twijfelen er niet aan of de levende Heer die hij diende, en die ook wij mogen dienen, zal ons die overvloedig schenken.

 

Wijsheid van Judas deel 2 door Cees Maliepaard

Geen terechtwijzing maar aanmoediging

“Geliefden, daar ik mij in alle opzich­ten beijver u te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, zie ik mij genoodzaakt het te doen met de verma­ning, tot het uiterste te strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is’’ (Judas 01:03).

Judas blijkt al eerder z’n gedachten aan het papier toevertrouwd te heb­ben. Vandaar z’n opmerking dat hij zich de moeite getroost heeft, op meer manieren over het gemeen­schappelijk heil te schrijven. Paulus schreef z’n brieven gericht aan de plaatselijke gemeenten van die tijd, maar een algemene zendbrief als deze, kun je misschien het beste beschouwen als de voorloper van een periodiek verschijnend blad als Levend Geloof.

Persoonlijk heil

De Here God heeft (sinds Adam de verkeerde keuze deed) gedachten van heil, van heling over de mens gehad (Jer. 29:11). Vóór die tijd was de mens immers nog ‘heel’. Onze God werkt niet in het groot, althans niet volgens het grote-stappen-gauw- thuis-systeem. Hij roept de mens niet op, zich massaal op heling te werpen, om zodoende met grote groepen tegelijk Goddelijk herstel te ontvangen.

De hemelse Vader grossiert niet in heilsartikelen; Hij zoekt Zijn toe­vlucht derhalve nooit tot groot­scheepse ‘healingscampagnes’, waar het beoogde effect meer in het gro­teske ligt en waar het individu daar­aan min of meer ondergeschikt gemaakt wordt. Natuurljjkdaeeft de Vader aandacht voor de grote lij­nen… vanzelfsprekend! Maar het is , Hem nooit om de massa te doen – Hij dénkt er niet over Zijn huis uit voor geproduceerde bouwpanelen op te trekken; Hij metselt de muren stuk voor stuk uit persoonlijke bouw­stenen die door de specie van Zijn liefde aan elkaar verbonden zijn. Uiteindelijk zal Zijn huis geheel gereed komen, maar dan is elke ingevoegde steen daar ook optimaal bij betrokken. Het huis van de Vader zal in z’n geheel geheeld zijn… onge­twijfeld: het zal een huis van onge­kende schoonheid zijn geworden.

Gemeenschappelijk heil

Gód woont in dit huis, en dus zal het ‘t karakter van een tempel hebben.

Onze Koning woont er eveneens, en dus zal het zeker ook als paleis functioneren. Maar het meest zal ‘het Vaderhuis met de vele woningen’ toch als een woonhuis te herkennen zijn, zonder tot een hemelse woon­kazerne gedegradeerd te wezen.

Voor ieder in huis zal er een ruim­schoots bemeten plaats aanwezig zijn, waarop een verdere ontwikke­ling naar het plan van de Vader tot de gegarandeerde mogelijkheden behoren zal.

De Vader heeft alle aandacht voor ieder mens persoonlijk. Jezus ziet dat bij de Vader en neemt zoiets zon­der mankeren over (Joh. 08:38). In onze woning in het Vaderhuis zijn we dus nimmer van deskundige hulp verstoken. Het is fijn en bemoedigend dat te weten.

Maar als het goed is zullen we, net als Jezus, beseffen dat het niet alleen om óns optrekje in de hemel van Gods heerlijkheid gaat, maar dat God ons aan elkaar gegeven heeft en dat we daardoor vanuit ons hart bij elkaar betrokken zijn. De specie waarin we gebed zijn, is daarmee een deel van ons wezen geworden. En daardoor leven we in het huis van de Vader niet slechts naast elkaar (als goede buren), maar ook mét elkaar (als leden van één huisgezin). Het heil, de heling, hoe persoonlijk die ook (terecht!) ervaren hebben, is uiteindelijk toch bedoeld om héél Gods huis vol glorie te doen zijn. Het individu betrekt dan evenwel z’n positieve impulsen niet uit het collec­tief, maar andersom: het geheel wordt gebouwd uit de samengevoeg­de stenen. Daarin vindt de Here God Z’n eeuwigdurende glorie en heerlijkheid.

Wat hebben we samen?

We vinden elkaar niet in de rudi­menten van onze negatieve eigen­schappen, noch in wat we ons herin­neren van vroegere zondepatronen of gebondenheden. Die liggen achter ons, we zijn bezig ons ervan te distantiëren of we mogen op dit moment er een totale breuk mee maken. Dat zijn dus dingen die al weg zijn of bezig zijn te verdwijnen. De gemeente van Jezus Christus zal derhalve nooit gedegradeerd mogen worden tot een vereniging van gedes­illusioneerde zondeslaven. Zo’n ver­bond houdt niet lang stand; het vindt z’n bestaan in hoe het niet moet wezen.

Hoe blij we ook kunnen zijn over het feit dat we van ons verleden losgeko­men zijn – wat ons samenbindt is van onschatbaar hogere waarde. Want waar we elkaar onophoudelijk in tegenkomen, is in de verdere voortgang van Gods heil in het leven van een ieder van ons. We mogen samen opgroeien tot volwaardige zonen van onze hemelse Vader. In Jezus Christus hebben we onze heling gemeenschappelijk, want Hij heeft Zich voor een ieder van ons ingezet opdat we tot een harmonieu­ze eenheid met Hem en met elkaar zouden komen.

Dat is dus geen dwangmatige een­heid, de eenheid die je tegenkomen kan in allerlei sektarische bewegin­gen. Als je je niet voegt naar de men­selijke maatstaven die daar gehan­teerd worden, lig je er onherroepelijk uit.

In het lichaam van de Heer gelden echter andere richtlijnen. Daar func­tioneert de wet van de Geest des levens, die ook wel de wet van de vrijheid genoemd wordt. Je dient de Heer en elkaar dan niet als een soort geestelijke vazallen, maar als men­sen die vanuit een Gode toegewijd hart Hem en elkaar met vreugde onze diensten bewijzen.

Strijden

Vrede en vreugde door God in ons hart gegeven, zijn ontegenzeglijk constante zaken. Dat is tenminste Gods bedoeling. Daarom zullen we erop toezien dat niets of niemand ons het van God gegevene ontrooft. Waar de verderver van al Gods goede zaken ons onder druk probeert te zetten, zullen we er alert op zijn dat niets onze kroon roven kan. En dat zal op gezette tijden de nodige strijd met zich mee brengen om minimaal te behouden wat we hebben.

Dit is een defensieve strijd, want we willen vasthouden wat ons geschon­ken is: het geloof dat eenmaal de hei­ligen overgeleverd is. Wat kan dat anders wezen dan de volle bood­schap van de Mensenzoon, het evan­gelie van het Koninkrijk der heme­len. Die boodschap met z’n uitwer­king tot in de kleinste details van het leven, is de moeite van het strijden meer dan waard! Vandaar dat Judas ons dan ook oproept tot het uiterste te strijden, opdat niet de vorst der duisternis hier enige winst uit zou kunnen behalen.

Hoe licht kan het niet voorvallen dat de vrede van de mens Gods geroofd wordt. Soms door een kleinigheid. Je bent je van geen enkel kwaad bewust (terecht, want Jezus heeft al je zon­den uitgedelgd) en plotseling komt iemand je te na. Het hele vredige wereldje dat je rondom je opge­bouwd hebt, staat plotseling te schudden op z’n grondvesten. En de duivel spint er garen bij. Wég vrede, wég rust!

Strijden tot het uiterste

Als je innerlijke vrede geroofd wordt, mag je van de Heer leren hoe je tot overwinning komen kan over de overweldigende machten der duister­nis. Want in Christus Jezus heb je autoriteit over al het satanische gespuis dat op je afkomt. Ongeloof is een werking die niet bij je hoort, en daarom mag je dat altijd onderken­nen als bedenksels van (van buitenaf ondergeschoven) duivels adderenge­broed.

Strijden tegen alles wat je leven dreigt te ontwrichten, vergt een instelling die je tot het uiterste zal laten gaan. Dat is gewoon nodig, want Satan en zijn trawanten gaan ook tot het (voor hen) bittere einde door. In Christus ingevoegd, mag je zoals de Schrift zegt- méér dan over­winnaar zijn. Geen macht der duis­ternis zal instaat zijn tegen jou stand te houden, als je je plaats in de hemelse gewesten naar de bedoeling van de Vader inneemt. Maar denk niet dat je dat ‘dan wel even doen kan’, want dat zou wel eens op een grote teleurstelling uit kunnen lopen. ‘Dat doe ik even’ is gewoon niet te combineren met een strijd tot het uiterste.

Het kan zijn dat een mens waarmee jij je in het lichaam van Christus ver­bonden weet, er zelf niet uit kan komen. Of misschien ben je zélf die mens wel. Denk niet dat zoiets een schande is, want voor zo’n situatie kan iedereen wel eens komen te staan. Dan roept de Heer ons op, de klus samen te klaren. Jij zet je in voor je broer of zus, of in het andere geval zet je broer of zus je in voor jou. Als we tot het uiterste doorgaan, zullen we bemerken dat de duivel uiteindelijk altijd in z’n eigen zwaard valt. Want uit dergelijke strijdperken komen soms een pracht van contac­ten voort. En niet jij, maar de door­trapte slang uit Eden zal tenslotte in het stof moeten bijten. Judas’ verma­ning is derhalve geen met opgeheven vinger uitgesproken terechtwijzing, maar eerder een aanmoediging om toch vooral getrouw stand te houden en het overwinningsleven te pakken dat de Heer voor een ieder van ons bedoeld heeft.

Judas schrijft deze brief niet aan een stelletje geestelijk ongeregeld, maar aan door hem geliefden. En dat zijn niet zozeer de mensen die persoon­lijk bij hem in de smaak vallen, maar degenen die in de Heer geliefden zijn. Er zullen mensen bij kunnen zijn die jou bijzonder liggen, maar de liefde Gods die in onze harten uit­gestort is, voorkomt vooringenomen­heid.

 

 

 

De belofte van de Vader door Rinie van der Houwen

“En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen” (Luc. 24:49a). De belofte des Vaders, de belofte van de Heilige Geest, omvat alles wat die belofte bedoeld te zijn voor ons. De geboorte van onze Here Jezus, Zijn leven en sterven, Zijn opstanding en verheerlijking, was om ons te verlos­sen uit satans macht, en om zijn werken te verbreken.

Zijn verheerlijking is onze verheerlij­king, om de heerlijkheid des Heren te weerspiegelen, doordat de bedek­king is weggenomen (2 Kor. 17:18). Je zou het haast niet durven aanne­men zo’n machtige belofte, voor hier en nu en toekomst. Zijn geboorte is onze geestelijke geboorte, Zijn opstanding is onze opstandings- kracht naar het nieuwe leven. Zijn verheerlijking is onze verheerlijking van een natuurlijk denkend mens naar een geestelijk denkend mens.

Pinksteren

Wij weten hoe de belofte des Vaders door Jezus op de Pinksterdag kwam, het bewijs ook dat Jezus Zijn plaats had ingenomen als overwinnaar! “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (Hand. 02:04). Al deze gaven en belof­ten zijn bestemd voor iedere genera­tie tot aan de voleinding, voor wie Jezus liefhebben en Zijn navolgers willen zijn.

Zie hoe het werkte in de discipelen. Ze werden van natuurlijk denkende, geestelijk denkende mensen. Ze spraken vanuit de Geest van de ver­heerlijkte Heer. Ieder naar Zijn aard. Een vurige Petrus, werd een gelou­terd vurige Petrus. Een wat rustiger Johannes, die licht en duisternis, waarheid en leugen, en de liefde Gods in ons, belicht in zijn brieven. Stefanus, een man vol geloof en Heilige Geest. Maar allen verenigd in die éne Geest van Christus. Eén van zin in het Koninkrijk Gods dat ze predikten. De geestelijke wereld ging voor hen open om de tegen­stander, de verwekker van alle kwaad, te weerstaan. Om zijn werken te ontmaskeren en loslating te verkondigen in de Naam van Jezus. Het hoorde bij de belofte van de Vader.

Goddelijke natuur

Wij worden ook gewaarschuwd voor al wat tegen die belofte en waarhe­den Gods ingaat. Ook worden wij steeds herinnerd, dat Zijn goddelijke kracht ons met alles begiftigd in dit leven en de belofte daardoor deel te hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:02-04).

God zelf maakte het onbereikbare bereikbaar. We gaan met verlichte ogen in de geestelijke regionen zien en maken scheiding tussen goed en.” kwaad, waarheid en leugen. We gaan zien hoe om te gaan met die geeste­lijke werkelijkheid en zien de geeste­lijke zegeningen, die in ons leven tot uitwerking komen. We gaan de gees­telijke strijd aan, om met Christus te overwinnen. Hij is als geen ander bij ons leven betrokken, omdat Hij ons liefheeft. Hij is ook het hoofd van ons geestelijk huis, waar Hij ons voedt en koestert tot we de volle was­dom hebben bereikt. En wordt ook deze belofte werkelijkheid waarvoor wij geroepen zijn mee te werken, dat Christus met Zijn gemeente zal zegevieren in de hemelen en op aarde.

 

Gods Koninkrijk: voor nu of later? Door Gert Jan Doornink

“Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’’ (Matt. 03:02).

Johannes de Doper, van wie boven­staande woorden afkomstig zijn, was de laatste profeet van het Oude Verbond. Maar hij was zeker niet de onbelangrijkste, want hij had de grote en belangrijke taak de komst van Jezus in deze wereld aan te kon­digen. Er wordt wel eens gesugge­reerd dat Johannes, omdat hij een neef van Jezus was, waardoor deze geen onbekende voor hem was, pre­cies wist wat Jezus ging doen. Maar dit is zeer onwaarschijnlijk. Wat wel duidelijk is dat zijn optreden en de woorden die hij sprak grote aandacht trokken. Matteüs vermeldt dat ‘Jeruzalem en heel Judea en de gehe­le Jordaanstreek tot hem uit gingen’ (vs. 5). Zelfs de toenmalige geestelij­ke leidslieden, de Farizeeën en de Sadduceeën, wilden zich door hem laten dopen. Maar evenals Jezus later zou zijn, was ook Johannes heel radi­caal in het afwijzen van deze schijn­vrome lieden, die zonder hun zon­den te willen opgeven, zich wilden laten dopen.

Aankondiger van het Koninkrijk

Opvallend in de prediking van Johannes de Doper zijn de begin­woorden van zijn prediking.

Weliswaar maakt hij zeer duidelijk dat het gaat om een persoon die zou gaan optreden, maar hij noemt niet de naam van die persoon, maar kon­digt Hem aan met de omschrijving ‘het Koninkrijk der hemelen’. Het is alsof Johannes duidelijk wil aange­ven dat de komst van Jezus van zo’n alles omvattende en bijzondere bete­kenis zou zijn, dat iedereen die op de woorden die Hij zou spreken wilde gaan en Hem ging volgen, een geheel nieuwe wereld zou binnen­stappen: de wereld van God, het ‘hemelrijk’ zoals God dat oorspron­kelijk voor ieder mens bedoeld had. De mens zou daar weer gaan ontdek­ken en beleven, wat het betekent in gemeenschap met God te leven, beheerder en onderhouder van Zijn schepping te zijn.

Johannes liet echter zijn uitspraak, over het dichtbij gekomen zijn van het Koninkrijk der hemelen, vooraf­gaan met de opmerking: ‘Bekeert u!’. Dit geeft duidelijk aan dat de mens zich ‘om moest keren’, totaal moest veranderen in denken en leven, zich aan God behoorde over te geven.

Waarom moest de mens zich beke­ren? Omdat de vorst der duisternis de mens aan zich gekluisterd hield. Lucifer, die aanvankelijk als ‘engel van het licht’ een hoge positie had bij de troon van God, maar door zijn hoogmoed zich boven God wilde stellen, had jammerlijk gefaald. Hij kwam ten val en sleurde daarbij een/derde van de engelen met zich mee. De negatieve gevolgen op aarde bleven niet uit, de mensen die hij kon beïnvloeden, keerden zich tegen God en kwamen buiten Zijn gemeenschap terecht.

Gods liefde en welbehagen

Dit was natuurlijk nooit Gods bedoe­ling en we zien dan ook, dat God altijd vol liefde jegens de mensheid bleef en een welbehagen had in mensen die het verlangen hadden in Zijn gemeenschap te leven. Dat gold al vóór de komst van Jezus, want ook in het Oude Testament lezen we over mensen die leefden in gemeenschap met de Schepper.

Het volle licht was echter nog niet geheel doorgebroken, God maakte de mensheid rijp voor een verdere vol­voering van Zijn Plan om Zijn schepping weer volmaakt en goed te maken. En we zien dan ook hoe in het Oude Testament de komst van Jezus door de profeten wordt aangekondigd. God zou het allerliefste wat Hij bezat geven aan de door Satan verminkte schepping. Dat was Zijn enige Zoon. God gaf bij wijze van spreken zich met heel Zijn hart, Hij hield niets achter.

Men kan zich afvragen waarom dat op deze wijze moest. Zou God het in Zijn almacht niet anders hebben kunnen doen? Uiteraard weet nie­mand daarvan het diepste motief, maar duidelijk is wel dat God, die de mens oorspronkelijk geformeerd had als ‘kroon van Zijn schepping’, ook weer via een mens zou tonen, dat deze zijn oorspronkelijke positie terug zou kunnen krijgen.

Wij die nü leven, kunnen alleen maar zeggen: Wat een genade, wat een liefde, wat een onvoorstelbare heerlijkheid is ons ten deel gevallen, dat we nu, door de komst van Jezus, en door de overwinning die Hij behaalde op het rijk der duisternis, weer behoren bij de levende God, deelgenoot zijn geworden van Zijn heerlijkheid.

Onze taak in deze tijd

Het (herstel)plan van God is echter nog niet geheel voltooid. Duidelijk is, onder andere uit het laatste Bijbelboek, dat de eindafgang van Satan nog moet plaatsvinden en dat we nu nog leven in een overgangstijd. In deze tijd hebben we een zeer belang­rijke taak, namelijk het nieuwe leven wat in ons is niet verborgen te hou­den, maar te openbaren. Het doet ons denken aan de woorden die de apostel Petrus in één van zijn brie­ven al schreef: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 02:09).

Daarom zullen wij als christenen ons ook bewust behoren te zijn dat we behoren tot het Koninkrijk van God, oftewel het Koninkrijk der hemelen. Alleen van daaruit kunnen we func­tioneren in het plan van God, als beelddragers van Christus, als zonen van God. Voor sommigen komt dit misschien aanmatigend over, maar zo wordt het beslist niet bedoeld. Integendeel, wie zich niet bewust is wie hij mag zijn als nieuwe schep­ping in Christus, geeft de tegenstan­der weer voet. Hij is er alleen maar op uit ons uit te schakelen als verte­genwoordigers van Gods Koninkrijk, ons op non-actief te stellen. Maar al te veel christenen laten zich nog veel te veel een rad voor de ogen draaien.

Niet alleen voor later

Velen menen dat het Koninkrijk Gods pas later geopenbaard gaat worden, maar in deze tijd is dat nog onmogelijk denkt men. Natuurlijk komt de eindvoltooiing en volle openbaring pas later aan de orde, maar wie het Koninkrijk Gods weg­schuift als een alleen maar toekom­stige aangelegenheid maakt een grote fout en belemmert in feite de voltooiing van Gods plan.

Ik zou in dit artikel talrijke uitspra­ken kunnen aanhalen, die ik de laat­ste tijd weer hoorde en las, ook van oprechte (evangelische) christenen, die dat wegschuiven naar de toe­komst tot onderdeel van hun predi­king hebben gemaakt. Ik wil dit ech­ter niet doen, het gaat er niet om mensen te kijk te zetten, maar beter is voor hen te bidden of hun ogen geopend mogen worden voor de werkelijkheid van het Koninkrijk Gods En wat onszelf betreft, en daarmee bedoel ik iedere christen die de zekerheid in zijn hart heeft te behoren tot Gods Koninkrijk, laten we waakzaam blijven, strijdbaar inge­steld, want de Satan gaat nog steeds rond als een briesende leeuw, zoe­kende wie hij zou kunnen verslin­den. Dit ‘verslinden’ bestaat niet altijd in het totaal uitgeschakeld zijn ook als hij ons ten dele schaakmat kan zetten heeft hij al succes geboekt. Je merkt h^ soms, en het kan me echt verdrietig maken, als christenen, die aanvankelijk in vuur en vlam stonden voor de zaak van Gods Koninkrijk, een andere koers gaan varen. Bijvoorbeeld door het zoeken van allerlei ervaringen die in de gevoelssfeer liggen. Men begeeft zich dan op een hellend vlak, men onderscheidt vaak niet meer wat echt en wat onecht is en ziet soms dingen aan voor het werk van Gods Geest, terwijl het in werkelijkheid bewerkt is door de vorst der duisternis.

Groei naar volwassenheid

Een belangrijk kenmerk van iemand die behoort tot het Koninkrijk van de levende God is dat hij geestelijk groeit. Hij neemt toe in kennis, inzicht en wijsheid zodat hij een vo’ wassen christen gaat worden, een echte vertegenwoordiger van het Koninkrijk. Wie heeft niet het verlan­gen dat ook te zijn? Johannes de Doper kondigde in zijn tijd de eerste vertegenwoordiger al aan, de Hoofdvertegenwoordiger: Jezus Christus. En wie Hem dagelijks volgt mag ervaren dat het gaan in Zijn voetstappen een heerlijke aangele­genheid is, zelfs bij storm en tegen­slag. Bovendien maakt hij daardoor anderen verlangend om ook dat Koninkrijk binnen te gaan: het Koninkrijk van recht en gerechtig­heid, van vrede en vreugde, nu en voor altijd!

 

Van vergeving naar overwinning door Jildert de Boer

Voor veel traditionele christenen is vergeving van zonden iets dat er vanzelfsprekend bij hoort. Veelal vra­gen mensen om vergeving na het eten «aan het eind van een dag. Meestal beurt dit niet al te bewust, maar is het verworden tot een religieus ritueel. Daar wordt dan clichématig om gebeden In veel kerken wordt ook en masse om zondenvergeving gebe­den. Het betreft dan de overtredin­gen, die de afgelopen week (weer!) begaan werden door de kerkgangers. Collectief krijgen ze vaak daarna een genadeverkondiging. Dit herhaalt zich talloze malen in de loop der jaren. Van enige ontwikkeling lijkt weinig sprake…

Het begrip ‘zondenvergeving’ wordt veelal verbonden met de woorden gemakkelijk, gratis en goedkoop. Dit geeft al genoeg aanleiding, om de Bijbelse condities eens onder de loep te nemen. Op die wijze zullen we zeker een dieper inzicht krijgen in de fundamentele praktijk van ver­geving van zonden. Onder ons mag van een slordig omgaan met een basisgegeven als zondenvergeving geen sprake zijn. Ook het eerste begin van ons christenleven is een blijde, maar tevens bloedserieuze zaak! Dat wil zeggen: wij zijn duur gekocht en betaald met Jezus’ bloed! (1 Kor. 06:20, Statenvert.). Het was een hoge losprijs, waarmee Jezus Christus ons vrijkocht uit de handen van de boze. Hij bracht ons verzoe­ning met God! Wij kunnen dus nooit lichtvaardig omgaan met zondenver­geving, al is het ook nog zo’n ele­mentaire zaak.

Laten we nu bekijken welke voor­waarden Gods Woord ons aanreikt in verband met zondenvergeving. Want het krijgen van zondenverge­ving heeft uitermate radicale consequenties.

Geloof

Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn (Heb. 11:06a). Zonder geloof krijgt men evenmin deel aan de vergeving van zijn zon­den. Om zondenvergeving te kun­nen ontvangen is het nodig ons geloof te vestigen op Jezus Christus (Rom. 04:05-08). Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed… (Rom. 03:23-26).

Door een persoonlijk vertrouwen op het volkomen verzoeningswerk, dat Jezus Christus heeft volbracht, kun­nen wij deelkrijgen aan vergeving van onze zonden. We worden dan om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.

Bekering

Velen denken “dat in zijn naam moest gepredikt worden… vergeving der zonden aan alle volken, te begin­nen bij Jeruzalem” (Luc. 24:47). Dat klopt niet, want als we preciezer lezen, staat er: “Bekering tot verge­ving der zonden”. Zondenvergeving is niet goedkoop en gaat niet op, als we gewoon ons oude leventje hand­haven. Het routinematig bidden om vergeving van al het verkeerde mist effect zonder duidelijke bekering, zonder die wezenlijke ommekeer tot God. De boodschap van Paulus, gezonden tot de heidenen, was erop gericht “om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van Satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij” (Hand. 26:18). Het gaat wel degelijk om een draai van 180 gra­den!

Het gevolg daarvan is allereerst zon­denvergeving en de voortgang is het ontvangen van een erfdeel (zie ook Titus 03:07). Het erfdeel of deel krijgen

 

aan de erfenis staat kort gezegd in verband met het zoonschap (Rom. 08:14-17; Gal. 04:06-07), of-anders uitge­drukt- met het deel krijgen aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:04).

Belijdenis-erkentenis-berouw

God kan onze zonden niet vergeven, als wij niet oprecht voor de dag komen met onze zonden. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reini­gen van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leu­genaar en zijn woord is in ons niet” (1 Joh. 01:09-10).

Belangrijk is een eerlijke erkentenis! Ontkenning is leugen, maar belijde­nis is hetzelfde zeggen als God, dus de waarheid. Wat Hij zonden noemt, noem ik voor mijn leven ook zonden en ik belijd die zonden concreet.

“Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontfer­ming” (Spr. 28:13). De heilzame weg is het belijden van zonden, dat wil zeggen ze in het licht brengen. Een stap verder, die zelfs in het Oude Verbond al genoemd wordt, is ze ook nalaten. Spreuken 28 vers 14a zegt: “Welzalig de mens die gedurig vreest..” (de waakzame gezindheid, om niet weer in dezelfde zonde te tuinen!).

Het gebed om vergeving van zonden, dat zo algemeen is in de christen­heid, heeft geen inhoud, als dit niet gepaard gaat met een berouwvol hart. In Lucas 7 vers 37 en 38 (Luc. 07:37-38) vinden we daar een praktisch voorbeeld van. Een vrouw, die als zondares bekend stond, toonde haar nood en berouw over de door haar bedreven zonden metterdaad. Jezus zei: “Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele… ”(Luc. 07:47)

Dat het verkrijgen van zondenvergeving dieper gaat, dan even een hand opsteken tijdens een massasamenkomst, laat ook het boek

Handelingen zien. Daar lezen we, dat Petrus zei: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitge­delgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren” (Hand. 03:19). Er dient sprake te zijn van een afschuw van het oude leven, tenein­de een heel nieuw leven te beginnen. Zo verkondigde ook Paulus het evan­gelie aan de heidenen: “dat zij zich met berouw zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming” (Hand. 26:20). Dat beoogde vrucht, die aan de beke­ring zou beantwoorden! Deze goede werken hielden een innerlijke drang in zich, om de vergeven zonden voortaan te laten. Zo vragen wij aan onze kinderen ook wel: ‘Zul je dat nooit meer doen’? Helaas gaan veel volwassenen nogal oppervlakkig om met het ‘s avonds om vergeving vra­gen, om niettemin de volgende dag gewoon weer door te gaan met zon­digen. De meeste christenen denken dat dit toch onontkoombaar is…

In Psalm 130 vers 4 (Ps. 130:004) lezen we: ‘Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt”. Deze ‘godsvreze’ heeft natuurlijk niets te maken met angst voor God, maar is een gezonde vrees in het hart, dat die zonde niet weer zal gebeuren.

Door de doop in de heilige Geest en een gehoorzame wandel in de Geest krijgen we kracht en genade over ons leven, om met de nederlagen op te houden. Op die manier verliest Satan elke macht over ons! Uiteraard gaat dit veel verder dan het valse begrip, dat zondigen niet te vermijden is en de slappe, bijna klakkeloze instelling, dat de genade toch alles wel weer zal bedekken… Dan mist het evangelie zijn resultaat in het praktische leven. Gods wil is vergeving van zonden én daarna het realiseren van overwin­ning op de zonden.

Zaken in orde maken

Bij het bouwen van een huis en het leggen van het fundament op de rots

(Christus), wordt gesproken over diep graven (Luc. 06:48). Vaak is er nogal wat ‘oud zand’ weg te ruimen. Dat wil zeggen: zaken in orde te maken, die in het oude leven hebben plaatsgevonden en die niet goed waren.

In de geschiedenis van Zacheüs (Luc. 19:01-10) vinden we een goede illustratie hoe een zondig man, die zich bekeerde, schoon schip maakte met dingen, die nog verkeerd lagen vanuit zijn oude leven. Hij ging er niet vanuit, dat Jezus hem dat alles wel automatisch zou vergeven… Zacheüs zei tot de Here: “Zie, de helft van mijn bezit, Here, geef ik de armen, en indien ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik viervoudig en Jezus zei tot hem: Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is” (vs. 8-9). Zacheüs ging niet te werk vol­gens verstandelijke berekening, maar legde een stevig fundament voor zijn christenleven. Jezus zwakte de radi­cale aanpak van Zacheüs geenszins af.

Als wij in ons oude leven dingen hebben uitgehaald (zoals bijvoor­beeld diefstal) en zij kunnen in orde gemaakt worden bij de mensen, dan is het goed dat eenvoudig te doen. Zo’n grote schoonmaak werkt veroot­moedigend, want het kost je trots en eerzucht. Het bewerkt een heerlijke reiniging! Daarna zullen we niet lui­steren naar Satan, die ongetwijfeld zal aanklagen, dat we onze zaken niet genoeg in orde hebben gebracht. In Ezechiël 33 vers 14 tot 16 (Ez. 33:14-16) vinden we ook een schitterende uiteenzet­ting van deze kant van de zaak: “En wanneer Ik tot de goddeloze zeg: Gij zult zeker sterven, maar hij bekeert zich van zijn zonde en handelt naar recht en gerechtigheid – de goddeloze geeft een pand terug, vergoedt het geroofde, wandelt naar de inzettin­gen die doen leven, zodat hij geen onrecht meer bedrijft – hij zal zeker leven, hij zal niet sterven. Geen der zonden die hij bedreven heeft, zal hem meer worden toegerekend; hij heeft naar recht en gerechtigheid gehandeld, hij zal zeker leven”.

De ander vergeven

In het bekende Onze Vader wordt gebeden: “Vergeef ons onze schul­den, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren” (Matt. 06:12). Even verder lezen we: “Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u verge­ven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw over­tredingen niet vergeven” (Matt. 06:14-15). Iemand vergeven betekent beslist ook vergeten, wat deze persoon u heeft aangedaan. God gedenkt immers ook onze zonden niet meer! Met het woordje ‘indien’ geeft Jezus helder aan, dat het hier een hoofdvoorwaarde betreft. Ben ik niet bereid de ander werkelijk te ver­geven, dan vergeeft de Vader mij evenmin. Er mag geen enkele bittere wortel blijven zitten jegens wie dan ook. Wie zelf vergeving nodig heeft van God en een christen wil zijn, die mag geen wrok tegenover anderen blijven koesteren. Wat een vreugde heeft degene, wiens hart door God is gereinigd en die tevens weet dat hij niets tegen iemand anders heeft!

Nu kunnen we een gezond zelfon­derzoek doen, of er soms vertroebel­de relaties zijn, waar ik iets recht kan zetten voor mijn deel. Kan ik ergens ‘over de brug’ komen, om iets dat verstoord is, te herstellen? Of, subtie­ler: kan ik er wat aan doen, om die kwade vermoedens, of die stroeve houding op te heffen? Gaat er van mij liefde, waardering, vergevingsge­zindheid en warmte uit? Wil ik de minste zijn?

Zeker, er werken machten der duis­ternis in intermenselijke relaties, maar hoe fantastisch heerlijk is het, als we altijd de mens van de macht weten te scheiden en onze verant­woordelijkheid verstaan tot het goede. Jozef vergaf zijn broers al wat ze hem hadden aangedaan. Er was geen spoortje van wraakgevoelens. Stefanus riep te midden van de ste­nengooiers: “Here, reken hun deze zonde niet toe” (Hand. 07:60). Bij hem was er geen sprake van haat tegen mensen. Hier waren weer­spannige, vrome geweldgeesten in het spel.

De gelijkenis in Matteüs 18 vers 21 tot 35 (Matt. 18:21-35) is bijzonder lichtgevend op dit gebied. Jezus heeft het daar over zeventigmaal zevenmaal vergeven. Iemand merkte hier heel treffend over op: ‘dat is 490 maal per persoon, per geval, per dag’. Oftewel tot in het oneindige de ander blijven vergeven. De onbarmhartige slaaf was zo hard, dat hij het kleine beetje, dat zijn medeslaaf hem schuldig was, niet wilde kwijtschelden.

Terwijl zijn heer hem een enorme schuld had kwijtgescholden, weiger­de hij de kleinigheid, die hij nog van een ander tegoed had over het hoofd te zien en medelijden te tonen.

Daarop gaf zijn meester hem in handen van de folteraars (machten der duisternis). De les uit dit verhaal luidt: “Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder van harte vergeeft”. Laten wij nooit de reiniging van onze vroegere zonden vergeten (2 Petr. 01:09), opdat we als vrucht daarvan met een ruim hart de ander kunnen vergeven en zelf bewaard blijven voor verblinding.

Aanklacht

Satan, de aanklager van onze broe­ders (Openb. 12:10), zit niet stil, om te trachten ons mee te krijgen in aanklacht over broeders en zusters. Vaak werkt hij heel geniepig met vage beschuldigingen… Hij moet er wel een gloeiende hekel aan hebben, als wij bijvoorbeeld een vers als Efeze 4 vers 32 (Ef. 04:32) gaan uitleven. Daar staat: “Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander ver­gevend, zoals God in Christus u ver­geving geschonken heeft”. Op die wijze kan de boze geen wig krijgen tussen broeders en/of zusters!

Satan probeert ons persoonlijk ook te pakken met het zaaien van twijfel. Laten wij dan vast staan met onze belijdenis: ‘Mijn schuld is vergeven, ik ben een rechtvaardige door het bloed van het Lam’!

Vaak probeert de boze ons met schuld op te zadelen van vroegere zonden door middel van het gif van insinuerende gedachten. Een krach­tig wapen is altijd: ‘Er staat geschre­ven’. Het woord in Micha 7 vers 19 (Micha 07:19) is bijvoorbeeld een sterk feit, om ons geen schuld te laten aanwrijven en te bedenken dat God al onze zonden heeft geworpen in de diepten der zee! In de natuurlijke wereld kunnen we via een atlas zien, dat er in de buurt van de Filippijnen diepzeetrog- gen bestaan van zo’n 10 kilometer. Laten wij noch zelf, noch door de boze, zonden (laten) optakelen, die God voor eeuwig heeft weggedaan! In de geestelijke wereld zijn wij door Hem verlost van de macht der duis­ternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden (Kol. 01:13).

Verbond en opdracht

“Want dit is het bloed van mijn ver­bond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden” (Matt. 26:28). Wat een genade, dat God zich in Jezus Christus met ons wil verbinden door -om te beginnen- ons al onze zonden te vergeven.

Het Nieuwe Verbond betekent voorts een complete scheiding van de dui­vel, een volledig loskomen uit diens macht. Een verbond is een verbinte­nis of overeenkomst tussen twee par­tijen met rechten en plichten tegen­over elkaar. In het verbond, dat God met ons heeft en wij met Hem, gel­den beloften en voorwaarden. In het Nieuwe Verbond hebben we de belofte van reiniging van alle zonde in Jezus’ bloed (1 Joh. 01:07). Tevens geldt echter de opdracht ten bloede toe weerstand te bieden in onze wor­steling tegen de zonde (Heb. 12:04). God houdt van zijn kant de afspra­ken in dit verbond. Zijn beloften zijn onder meer zondenvergeving, Geestesdoop, deel krijgen aan de goddelijke natuur, het volle zoon­schap! Denk maar aan: “rechtens vrij zijn van de zonde” (Rom. 06:07) en “het recht van zonen verkrijgen” (Gal. 04:05). Hij verlangt ernaar, dat ook wij van onze zijde trouw zijn aan het verbond. Hij vraagt van ons ons hele leven! Dat wij in Hem geloven, onze zonden afleggen, het vlees krui­sigen, ons waar nodig verder laten bevrijden op deelgebieden, komen tot volkomen overgave aan Hem en tot een van harte gehoorzaam zijn aan alle goede woorden van God. Hoe meer wij ons geven in gewillig­heid, des te heerlijker zullen de beloften van God in vervulling gaan!

Geen automatisme

Met betrekking tot ons onderwerp ‘zondenvergeving’ is het ons zonne­klaar geworden, dat deze niet als een automatisme werkt en dat bij het vragen erom het niet Gods bedoeling is, dat het een zich eindeloos repete­rend verhaal blijft in voortdurende nederlagen. Vergeving van zonden is een troost, maar overwinning over de zonde is een dubbele troost (vgl. Jes. 40:01-02). De kracht van de Trooster is absoluut toereikend!

Laten wij besluiten ons verbond met God te vernieuwen in de gezindheid en het verlangen om niet opnieuw te zondigen (1 Kor. 15:33-34; 1 Joh. 02:01). Gods machtige inbreng, om dit waar te doen worden in onze levens, is de vervulling met heilige Geest. Dit zal voortaan onze nieuwe levensinstel­ling zijn: niet meer zondigen, maar door Gods kracht overwinnen!

 

Psalmen in de nacht door Evert van de Kamp

Eén ding heb ik begeerd: één ding heb ik ontvangen:

Dat, zoo de dood mijn leden zou omvaên,

Ik voor uw aangezicht, o Bron van mijn Verlangen,

Niet ledig zoude staan!

Deze regels dichtte Geerten Gossaert, pseudoniem van prof. Gerretson (1884-1958). Lang geleden, ik ben ze niet vergeten.

 

Ongetwijfeld liet de dichter zich inspireren door Davids woorden in Psalm 27. Net als zijn grote voorgan­ger spreekt hij zijn diepe verlangen naar God uit, de Bron van zijn ver­langen. Hij begreep David, die altijd op zoek naar God was.

De Psalmen zijn van ongelofelijk grote waarde en kostbaar.

Eugene Peterson schrijft in zijn boek ‘Dragende Delen’: “De Psalmen verschaffen een taal waarin alle facetten van een leven van aanbidding en alle aspecten van onze ervaring als mens tot uitdrukking kunnen worden gebracht. De Psalmen geven woor­den aan ieder aspect van het leven van gelovigen. In de Psalmen wordt gedurfd en krachtig gebed zichtbaar. De mens in gebed geeft vanuit zijn hele, diep doorleefde, concrete dage­lijkse bestaan antwoord op de totali­teit van de Goddelijke aanwezig­heid”. Psalm 27 is zo’n uit God geboren Psalm.

In de nacht van het leven

Voor de Chinese prediker Alan Yuan, een medegevangene van Watchman Nee, was Psalm 27 een Psalm in de nacht van zijn leven. In 1958 werd hij in Peking gearres­teerd. Tot december 1979 zat Alan gevangen in een Chinees strafkamp, bijna 22 jaar lang. Tien jaar lang ont­ving hij zelfs geen brief van thuis.

Als even overtuigd christen bleef zijn vrouw op hem wachten. Over een Bijbel beschikte hij niet. Twee liede­ren, die hij uit zijn hoofd kende, hielpen hem er doorheen. Het lied van het Ruwhouten Kruis en Psalm 27. Als in de middagpauze de anderen hun sigaretje rookten, ging hij naar buiten om steeds weer die twee liederen te zingen. Kort geleden is deze leider van een grote huiskerk, na in augustus 1996 nog 208 men­sen gedoopt te hebben, ondergedoken. Alleen in Peking al zijn meer dan honderd huiskerken. In vele huiskerken en op diverse geheime plaatsen brengt deze nu 83-jarige bijna dagelijks het Woord (Bron: Open Doors dec.’96).

Wie Psalm 27 goed leest en goed ver­staat, komt diep onder de indruk. Het is zo’n sterk getuigenis. Het geeft zo mooi weer wat een Psalm eigenlijk is: de roep van God in een mens naar God. Als tongentaai, waarin je door de Geest geheimenis­sen spreekt tot God (1 Kor. 14:02). David, in 2 Samuël 21 vers 17 (2 Sam. 21:17) de lamp van Israël genoemd, roept in diep geloofsvertrouwen uit: “De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen”?

God is immers mijn heil, mijn ver­lossing. In Hem ben ik veilig, Hij is mijn vesting. Of zoals de Oude Vertaling het zegt: mijn levens­kracht, de kracht van broos en zwak leven.

Daarom zinkt David niet weg en bezwijkt hij niet. God is de kracht in zijn leven, door Wie, maar vooral in Wie hij zich beweegt. Daarom is David moedig. In God is er geen vrees meer.

Je bent alleen veilig bij God

David is geen opschepper. Als de boosdoeners aanvallen beleeft hij het zelf dat de vele vijanden verward en verzwakt in hun eigen zwaard vallen. Hoewel satans leger perfect is geor­ganiseerd, zijn zwakte is dat hij moet werken met gevallen engelen die gemakkelijk in ontrouw vervallen. David sluit zijn ogen heus niet voor het geweld van de boze. Maar omdat hij op God vertrouwt kan hij het zeg­gen: “Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen”.

David weet twee dingen:

  1. Als God mijn heil is in de kwade dagen, dan ben ik toch veilig,
  2. God is niet alleen een schuilplaats tegen en in gevaar, maar ook plaats van verberging, een sterke toren.

In geloof loopt hij daarheen.

Spreuken 18: vers 10 (Spr. 18:10) zegt: ” De naam des Heren is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar”.

David getuigt: God verbergt mij in het verborgene van zijn tent, (en) Hij plaatst mij hoog op een Rots. Die Rots is hoger dan hijzelf. Daar is hij niet alleen onbereikbaar voor de pij­len van de vijand, maar zo hoog door God geplaatst dat hij over zijn vijan­den kan heersen.

Daarom die jubelroep in het slot van vers 6: “Ik wil in Gods tent offeren offers met geschal, psalmzingen de Heer”. Nog voordat David heeft over­wonnen, proclameert hij de overwin­ning.

De geestelijke strijd, de oorlog in de hemelse gewesten, mag nooit gestaakt of veronachtzaamd worden. Gods opdracht luidt: “Maak alle vij­anden tot een voetbank voor Jezus’ voeten” (Heb. 01:13). Een belangrijke opdracht voor de ‘laatste dagen’!

Wat is je diepste verlangen?

David begeert geen groot leger (vs. 4), maar veilig te wonen in het huis van de Heer. Dan is het goed met hem. Al de dagen in voortdurende gemeenschap met de Heer te zijn. “Om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel”.

David was een gemeentemens. God: patroon, leven in de gemeente, is onmisbaar. Daar wonen de volgelin­gen van Jezus, zijn discipelen als stukje lichaam van dg Heer in het lichaam van de Heer.

David begeert slechts twee dingen, samen het ene nodige:

a.Om in de voorhoven na te kunnen denken over God.

  1. Om zijn taak te leren kennen.

Dan is hij kalm en gerust, dankbaar en blij. En hij zingt en maakt Psalmen voor de Heer. Als dat in zijn leven ontbreekt, en die perioden waren er, is hij diep ongelukkig. In veel gebed spreekt David daarom zijn verlangen uit naar God. Vaak is het een schreeuw naar God (vers 7). Nederig van hart verwacht hij Gods antwoord. In vers 8 lezen we hoe hij Gods heiligdom binnengaat. Hij roept, hij schreeuwt. Hij herkent de stem van God in zijn binnenste. Davids schreeuw naar God is tegelijl de stem van God. “Van uwentwege zegt mijn hart: Zoekt mijn aange­zicht”. Daar denkt hij over na. Het is immers Gods uitnodiging in zijn hart tot God te komen. En dan word zijn antwoord: “Ik zoek uw aange­zicht Heer”.

Is dit niet de juiste houding van wan aanbidding?

Zoekt mijn aangezicht: bevel en belofte. De belofte van het vinden ligt erin opgesloten. “Zoekt en je zul vinden” (Matt. 07:07), sprak Jezus. Ik zoek uw aangezicht: de bereidwil­ligheid, de gehoorzaamheid is er bij David.

Verbergt God Zich?

“Verberg uw aangezicht niet voor- mij”. Doet God dat dan? Ja, maar niet op de manier zoals wij vaak den ken. God verstopt zich niet. Hij wil wel dicht nabij komen, helemaal bij ons zijn. Jezus is daar heel duidelijk over: “Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen (Joh. 17:24)”.

Helaas kan God dikwijls (nog) niet dichterbij komen. Net als Mozes zouden we verteerd worden (Exodus 32 en 33). “Toon mij uw heerlijkheid”, zegt Mozes (Ex. 33:18). Het ant­woord in de NBG- vertaling luidt: “Ik zal mijn luister aan u voorbij doen gaan”. Dit is niet de beste vertaling. De Statenvertaling spreekt over goed­heid. Luther vertaalt: “Ik zal ‘all meine Güte’ aan u voorbij doen gaan”. Mozes mag Gods ‘goedheid’ zien. Gods luister zal hij niet overleven (Ex. 33:20).

Op de berg der verheerlijking raken de discipelen helemaal in de war, als de heerlijkheid van God verschijnt. God moet zich wel voor ons verber­gen, want wij kunnen zijn volle heer­lijkheid nog niet verdragen. Het pro­ces van reiniging en heiliging in ons moet nog dieper alvorens wij de heerlijkheid en de kracht van God kunnen (ver)dragen. Het verhaal van Ananias en Saphira geeft ons onder­meer een beeld van Gods heiligheid! We kunnen Gods leiding niet mis­sen. Evenmin zijn Goddelijke bescherming en zegen vanwege de vele vijanden vooral in het laatst der dagen (Ps. 027:011-012). Soms merk ik dat we bang zijn dat God te dicht bij komt. Wij zullen door de Heilige Geest nog veel meer mogen veranderen. Nog meer God zoeken, verwachten en ontvangen.

God laat je niet vallen

Opnieuw spreekt David zijn groot vertrouwen in God uit. Hij heeft ervaren dat God je nooit in de steek laat. “Gij waart mijn hulp” zegt hij (Ps. 027:009). Zijn vertrouwen in God is zo sterk dat hij durft te stellen: “Al heb­ben mijn vader en mijn moeder mij verlaten, toch neemt de Heer mij aan” (Ps. 027:010).

Volgens de psalmist zijn ‘vader en moeder’ mensen waar je eigenlijk altijd op kunt terugvallen. Daarom vertaalt Ida Gerhardt het als volgt: “Zelfs als ik bij niemand, zelfs bij mijn ouders niet, terecht kan en me compleet verlaten en vogelvrij weet, zal de Heer mij aannemen als de Zijne”.

Wat een Godsvertrouwen! Dat is zo, maar David heeft dat heus niet op een koopje gekregen. Juist doordat hij zoveel heeft meegemaakt, kan hij dit nu zeggen. In vers 13 (Ps. 027:013) komt dit helder naar voren. Als ik toch niet in de goedheid van de Heer had geloofd in het land der levenden, ik zou zijn bezweken. In het overleven in deze wereld heeft David Gods goedheid ervaren. En vast heeft hij daarbij gedacht aan eeuwig leven.

Prachtig en nederig is het slot: “Wacht op de Heer, wees sterk”,'” door geloof en gebed. “Uw hart zij onversaagd; ja wacht op de Heer”, ga tot de Heer en heb goede moed.

 

Een tronk door Truus van Kaam

Een afgeknotte boomstam kun je vergelijken met een knotwilg, waar­van je in de winter alleen een stomp ziet. In het voorjaar zie je de knot­wilg uitlopen, door het licht en de warmte komt de boom opnieuw tevoorschijn. In Job 14 vers 8 en 9 (Job 14:08-09) kunnen we lezen dat, wanneer een tronk in de grond afsterft, hij opnieuw tot leven komt en uitbot wanneer hij water ruikt. En in Jesaja 11 vers 1 en 2 (Jes. 11:01-02) staat dat een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. Dit werd gezegd van de komende Messias. Op Hem zou (zal) rusten de Geest des Heren, dat is de Geest van wijsheid en verstand, van raad en sterkte, de Geest van lust in de vreze des Heren. Wat een rijkdom wanneer deze Geest ook ons deel is geworden. En waar ons hart vervuld wordt met zijn gedachten, zal ook onze tronk uitbotten en vrucht dra­gen. Het zal ons niet ontbreken aan kennis, inzicht, wijsheid en verstand. Deze overvloed van genade is voor ons bestemd en het is heerlijk daarin toe te nemen, op te groeien, zodat genade en vrede zich in ons gaat vermenigvuldigen.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in ons werkt. Daarom doen wij alles zonder morren of bedenkingen, zodat wij onberispelijk en onbesmet zijn, onbesproken kinderen Gods te mid­den van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder wij schijnen als lichtende sterren… (Naar Paulus in Filip. 02:13-15).

In de tijd waarin wij leven ontstaan er een groot aantal nieuwe woorden. Vijf jaar geleden waren woorden als ‘infomoe’ en ‘infostress’ nog totaal onbekend, maar nu zijn ze gemeen­goed geworden. De ontwikkeling op elk terrein gaat in zo’n razendsnel tempo verder, dat het vrijwel niet is bij te benen. Er komt zoveel op ons af aan informatie dat bij heel wat mensen informatie-moeheid optreedt. Het weekblad HP-De Tijd wijdde er onlangs een hoofdartikel aan. Onder de kop ‘Nooit meer lezen – hoe de infostress ons verlamt’ begint het artikel van redacteur Matt Dings met een opsomming van alles waar we dagelijks aan informatie mee te maken hebben. Er wordt een schets gegeven van een, zoals hij dat noemt, ‘eigentijdse verschrikking’; drieduizend reclameboodschappen per dag, tientallen televisiezenders, vuistdikke zaterdagkranten, steeds meer stress achter het beeldscherm – we verdrinken in de informatie en we hebben er zelden iets aan’, is zijn conclusie.

Infostress

Zijn heel wat mensen infomoe, voor een niet geringe groep schiet deze stemming door naar regelrechte infostress. Dat blijkt uit een vorige maand door Britse psychologen ingesteld onderzoek, waaruit naar voren kwam dat wereldwijd twee van de drie leidinggevenden zich (extreem | belast voelen door de groeiende hoe­veelheid te verwerken informatie er. dat bijna niemand gelooft dat de situatie zal verbeteren. Wie veel last] heeft van infostress krijgt ook met allerlei negatieve gevolgen daarvan te maken, zoals: tijdverspilling, het onvermogen beslissingen te nemen angsten, spanningen, gebrek aan zelfvertrouwen, slapeloosheid en ziekte.

De cultuurfilosoof Rein de Wilde van de Limburgse universiteit geeft als zijn mening over ‘infostress’ dat de mensen altijd meer willen dan mogelijk is. ‘De spanning tussen die twee krijgt een eigentijdse term. Zo werd een eeuw geleden gesproken over de nerveuze mens. Dat was een nieuw woord. Het beschreef het gevoel dat de tijd te snel ging en dat er een teveel aan indrukken was en dat de mens daardoor uit balans raakte. Bij de opkomst van de radio was er ook het nodige pessimisme. Dat fenomeen was een bron van onrust, een indringer in de huiska­mer, die bovendien het einde van de levende muziek zou betekenen. Nu wordt er zorgelijk over infostress gesproken. Het is een nieuwe term voor wat je cultuurhistorisch gezien een begeleidingsverschijnsel van de moderne tijd kunt noemen’.

Informatietijdperk

Volgens de mening van Goos Geursen van een bekend reclamebureau, is het informatietijdperk het tijdperk van het afleren en het kun­nen vergeten. ‘Wij zijn opgegroeid met het leren van waarheden. Maar steeds meer waarheden worden voor­bijgaande grootheden, tijdelijk bruik­baar, tot we in een nieuwe waarheid geloven. Informatie veroudert, inflateert snel en blijkt een wegwerparti­kel’. Matt Dings eindigt zijn artikel met de opmerking: ‘Misschien is dat de echte infostress: het onrustige gevoel dat de toekomst met onze oude, vertrouwde wereld aan de haal gaat en een vermoeidheid over de haast van de tijd. Panta Rhei. Maar dat wisten de oude Grieken al’.

Wie dit alles leest kan zich afvragen: In hoeverre blijf ik als christen gevrijwaard van informatie-moeheid? Of hebben we ons ook al zodanig laten meesleuren (of besmetten) door alles wat op ons afkomt, dat we niet geheel onbeschadigd zijn of kunnen blijven?

Duidelijk is dat we als christenen midden in de wereld staan. We mogen een dankbaar gebruik maken van alle moderne middelen die ons ter beschikking staan. Maar al staan we dan ‘midden in de wereld’, we zijn niet van de wereld, dat wil zeg­gen: we laten ons niet beïnvloeden door de wereldgeesten die door

Satan geïnspireerd worden. Want onze werkelijke verblijfplaats is in de eerste plaats de geestelijke wereld. Dat is het Koninkrijk Gods, waarin en waaruit we leven en functioneren vanaf het moment dat we opnieuw geboren werden.

Dat is niet alleen een heerlijke zeker­heid, maar schept ook de mogelijk­heid om op vrije, ontspannen en vreugdevolle wijze in het leven te kunnen staan. Daardoor gaat een waarachtig christen er niet onder­door, ook al wordt de tijd nog zo gecompliceerd, en ontkomt men soms niet aan een crisis of moeilijke periode.

Niet alleen voor vroeger

In de zogenaamde Institutie van de bekende kerkhervormer Johannes Calvijn komt een paragraaf voor waarin Calvijn tot de conclusie komt dat er na de apostolische tijd geen gave van genezing of gezondmaking meer bestaat. Letterlijk vertaald schrijft hij: “Die gave van gezondma­king is verdwenen, evenals ook de andere wonderen, die de Heer een tijdlang heeft doen willen plaatsheb­ben, om de nieuwe prediking van het evangelie in eeuwigheid wonderbaar­lijk te maken. Ook al geven wij dus nog zozeer toe, dat de zalving een sacrament is geweest van die krach­ten, die toen door de handen der apostelen bediend werden, dan heeft dat nu geen betrekking op ons, daar ons de bediening van die krachten niet is toevertrouwd”.

In zwaar-orthodoxe kringen beroept men zich ook in onze tijd op deze en andere uitspraken en gelooft men dat de gaven van de Geest na de apostolische tijd verdwenen zijn. Dit bleek nog eens weer op een onlangs gehouden jongerencongres van de Gereformeerde Gemeenten, waar ds. C Harinck uit Houten de jongeren toesprak. In het Reformatorisch Dagblad, dat hier melding van maakt, kunnen we lezen hoe deze predikant opmerkt dat de gave van profetie, tongentaal en genezing alleen werden ontvangen in de apost­olische tijd, dat is de begintijd van het christendom, toen de apostelen nog in leven waren.

Ds. Harinck beroept zich behalve op uitspraken van Calvijn, ook op Augustinus. Hij gaat echter nog een stapje verder door op te merken: “Hoe dichter we bij de eindtijd komen, hoe meer de mensen zullen zoeken naar verbazingwekkende ervaringen. Gemakkelijk bekruipt een satansgeest hun dan onder de naam van de Heilige Geest”.

Een ander geluid

‘Krasse woorden’, vindt de tot de Nederlands Gereformeerde kerk behorende drs. C. J. Barth, deze uit­spraak. Hij laat een geheel ander geluid laat horen en toont aan de hand van de Bijbel en de kerkge­schiedenis aan dat er geen Bijbelse en kerkhistorische gronden zijn om de gave van gezondmaking te beper­ken tot de apostolische tijd. Hij schrijft: “Het Nieuwe Testament en de kerkgeschiedenis wijzen ons er voortdurend op dat de gemeente van Christus met de uitstorting van de Heilige Geest een voorproefje ont­vangen heeft van het komende Koninkrijk van God.

Steeds weer wil de HEERE door het werk van Zijn Geest -in de volle breedte- wegwijzers geven naar zijn heerlijke toekomst, waarin alle tra­nen van de ogen afgewist zullen wor­den. Laten we bidden om Gods licht over de vragen rond ziekte en de gave van genezing. Laten we deze klemmende vragen niet afdoen met een veronderstelling die -voor zover ik kan inschatten- berust op een gebrek aan ervaring van Calvijn en anderen”.

Drs. Barth eindigt met deze heldere en duidelijke waarschuwing en oproep: “Wanneer wij menen en ver­kondigen dat de gave van genezing voorbij is, dan lopen we het risico dat gemeenteleden op de glijbaan van het alternatieve circuit terechtkomen. Een glijbaan die kan uitmonden in de poel van occultisme. Laten wij verkondigen dat God ook nu mensen geneest en dat Hij de gave van gene­zing in het midden van de gemeen­ten wil schenken”.

De terugval in het denken

De psycholoog Dr. Ewald Vervaet heeft een boek geschreven onder de titel ‘Het verschijnsel Jomanda’. Hij trok 42 gevallen van paranormale genezing na en kwam tot de conclu­sie: helende handen en ingestraald water kunnen blinden niet doen zien en de lammen niet doen lopen. Toch geeft Dr. Vervaet wel een verklaring voor het feit dat Jomanda met haar meetings nog steeds grote belang­stelling trekt. Hij zegt: ‘Ze geeft mensen hun zelfvertrouwen terug en spoort hen aan voor zichzelf op te komen. Ze kan mensen hoop geven, ze stelt ze gerust, maakt ze blij met een boodschap als ‘die operatie zal wel slagen’. Niet voor niets blijven al die mensen naar Tiel komen.

Kerken, Riagg’s en ziekenhuizen zouden hier een les uit kunnen trek­ken’, vertelt hij in een interview met Hanneke Gelderman van De Telegraaf.

Dr. Vervaet is onder andere als onderzoeker werkzaam voor de Stichting Histos, een stichting die onderzoek doet naar structuur en geloof in kennis. De enorme belang­stelling die er momenteel bestaat voor alles wat met het occulte, spirituele en bovennatuurlijke te maken heeft is volgens hem wel verklaar­baar: De opmars van de wetenschap, de individualisering die sommige mensen erg eenzaam maakt en de toenemende ontkerkelijking, zie: hij als de voornaamste veroorzakers Verder noemt Dr. Vervaet nog een vierde reden, die hij de ‘harde’ ken­nis noemt die wordt belichaamd door instituten als het Centraal Planbureau en de CITO-toets: De rationalisering is doorgeslagen. Ze worden gebombardeerd met cijfers, getallen die achteraf nooit blijken te kloppen. Daarom is de tijd rijp voor de ‘schijn’ kennis waarvan Jomanda de belangrijkste exponent is’. Zr is volgens hem een typische combina­tie van op het juiste moment op de juiste plaats zijn.

De psycholoog vindt ‘al met al de hele New Age-beweging met zijn magie, bijgeloof en het toedichten van een geest aan levenloze dingen een kolossale terugval in ons den­ken’.

Vernieuwing van denken

Wanneer Dr. Vervaet hier spreek: over ‘ons denken’ is dit zeer zeker niet van toepassing op waarachtige christenen. Bijna tweeduizend geleden riep Paulus de toenmalige gemeente te Rome al op om ‘her­vormd te worden door de vernieu­wing van hun denken’. Alleen daardoor zouden ze kunnen beleven hoe de wil van God voor hun leven in vervulling kon gaan. En die wil van God was (en is!) ‘het goede welgeval­lige en volkomene (Rom. 12:02). Het denken van de mens zonder Christus wordt in onze dagen zoals Dr. Vervaet al aangeeft aangetast door een ‘kolossale terugval. Het veroorzaakt dat de mens hoe langer hoe meer terechtkomt in de greep van de vorst der duisternis, met alle negatieve gevolgen van dien. Maar het denken van de nieuwe-mens-in- Christus wordt van dag tot dag ver­nieuwd. Door groei in wijs­heid en inzicht, bewerkt door Gods woord en Geest   vindt meer en meer omvorming plaats naar het beeld van Christus. Daarom is het openbaar worden van de zonen Gods waar in onze dagen zoveel over gesproken en geschreven wordt, ook geen theorie, maar gaat uiteindelijk ten volle wer­kelijkheid worden

 

Waarover spreken de profeten? Door Wim te Dorsthorst

Een broeder uit Middelburg (Z.) was zo vriendelijk mij een exemplaar van het blad ‘Prophetic Vision’ toe te zen­den met het verzoek mijn gedachten daarover te geven.

we dit ook in Levend Geloof weer­geven dan is het niet de bedoeling een absoluut waardeoordeel over dit blad uit te spreken. Veel van het geschre­vene in dit blad heeft echter betrek­king op wat botst met de visie die wij in Levend Geloof uitdragen.

Wij leven in een tijd waarin zeer veel informatie binnenkomt, gevraagd of ongevraagd. Voor sommigen is dit goed en geeft het veel inzicht over de tijd waarin wij leven. Voor anderen kan het misleidend en verwarrend zijn want niet iedereen is in staat het geschrevene te toetsen op Bijbelse waarheid, wat juist in deze tijd van groot belang is. Dit blad en vele andere bladen van gelijke signatuur, worden juist verspreid onder christe­nen en kunnen sterk beïnvloedend werken. Een waarschuwend geluid onzerzijds is dus niet overbodig. Als je de voorpagina bekijkt blijkt al heel duidelijk de signatuur van dit blad. Bovenaan op de voorpagina lezen we bij de doelstelling: “Dit tijdschrift onderzoekt Bijbelse profetieën, recente geschiedenis en hedendaagse gebeurtenissen met een focus op Rusland en Israël, het laat zien hoe dicht we voor de weder­komst van Christus staan”. Verder staat er nog met grote letters: “Zal Israël nu door Rusland aangevallen worden”? En ook: “We bevinden ons verder in het profetisch gebeuren dan we denken…” Verder lezen we ook nog op pagina 2: “Het doel van deze uitgave is om een sterke profeti­sche visie uit te dragen. David Hathaway (de redacteur van het blad) zegt: God heeft mij een openbaring gegeven betreffende Rusland en Oost Europa, zo helder dat het leek alsof ik neer keek op een landkaart met het strategische plan van de dui­vel, maar ik zie ook Gods strategie, datgene wat Hij wil doen. Dat is de reden waarom dit een ontzaglijke verantwoordelijkheid bij ons neerlegt om tot actie te komen”.

Profetische visie?

‘De sterk profetische visie’ die over­gedragen wordt, heeft steeds te maken met het Israël in het Midden-Oosten. Of zoals het bij de doelstel­ling staat: “Dat de Bijbelse profetieën onderzocht worden met een focus op Rusland en Israël”.

Het is natuurlijk verheugend dat het evangelie nu ook vrij verkondigd kan worden in de voormalige landen van het Oostblok. Daar lezen we dan ook van in dit blad. En altijd weer beves­tigt de Heer het gepredikte woord door wonderen en tekenen, naar de belofte in Marcus 16 vers 20 (Mark. 16:20), waar we lezen: “Doch zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die er op volgden”. Het valt echter wel op dat David G. Hathaway zichzelf hierin nogal laat zien als de grote kracht Gods.

Veel bedenkelijker is het natuurlijk dat de hoorders, gelijk met de evan­gelieverkondiging, opgescheept wor­den met een visie op het Israël in het Midden-Oosten, waar dit blad bol van staat.

Geestelijke werkelijkheid

Veel belangrijker is het toch dat bekeerden ingevoegd worden in de gemeente van Jezus Christus waar het goede Bijbelse fundament gelegd wordt. Dat hun geleerd wordt welke roeping, plaats en beloften ze van God ontvangen hebben. Dat ze niet de vervanging zijn van het volk Israël maar de geestelijke werkelijkheid van wat het oude volk in schaduw was. Een geestelijke werkelijkheid in Christus, die zonder enig onder­scheid bestemd is voor alle volken. Niet naast het Joodse volk, maar inclusief het Joodse volk. Dat verder geleerd wordt dat ze deelgenoot zijn geworden van wat Abraham al in het geloof verwachtte en gezien heeft, “Want hij verwachtte de stad Gods met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is” (Heb. 11:10; Joh. 08:56). Dat iedere gelovige een levende steen dient te zijn in het hemelse Jeruzalem en in de tempel Gods, “een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vor­men, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petr. 02:04-05).

Dat is toch waar de Heer mee bezig is in deze tijd!

Verwarrend en misleidend

In alle bladen die Israël-gericht zijn wordt naar onze mening op onge­looflijke wijze aan tekst misbruik en inlegkunde gedaan, wat zeer veel gelovigen in verwarring brengt. Zo ook in dit blad ‘Prophetic Vision’. Wat dan bijzonder opvalt is dat er in die bladen zelden of nooit geschre­ven wordt over de geestelijke wereld. Alle aandacht wordt op de aarde gericht. Dat het in werkelijkheid helemaal niet gaat om zichtbare vol­ken en natiën wordt dan niet begre­pen. Dat ter verwezenlijking van Gods plan in deze tijd er geen sprake is van een strijd tegen vlees en bloed. Dat er te strijden is tegen overheden, tegen de machten, tegen de wereld- beheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewes­ten. En dat dit alles staat onder de overste van de macht der lucht, de god dezer eeuw, de duivel die de hele wereld verleidt en misleidt (Ef. 06:11-12; Ef. 02:02; 2 Kor. 04:04; Openb. 12:09). En dat deze strijd alleen maar gestreden kan worden door Geest- gedoopte christenen die zich in de geestelijke wereld opstellen in de kracht van de Heer en in de sterkte van Zijn macht. (Ef. 06:10). Dat er dus geen sprake is of kan zijn van oorlogen, van Midden-Oosten landen en Rusland tegen Israël, als vervul­ling van Bijbelse profetieën of wat de wederkomst van de Heer dichter bij zou brengen. Door een letterlijke ver­vulling en invulling op aarde te ver­wachten van de profetieën, die ten diepste spreken van de gemeente van Jezus Christus (lees 1 Petr. 01:10-12; Hand. 03:11-26), komt men tot de meest dwaze uitspraken. Dwaas, omdat de meeste profetieën onmoge­lijk letterlijk op aarde vervuld kun­nen worden.

Een klein citaat van Hathaway ter verduidelijking, zoals dat te lezen staat in genoemd tijdschrift: “Een van de kandidaten voor de presidentiële verkiezingen in juni (’96) is Vladimir Zhirinovsky. Zoals ver­meldt is op blz. 10/11 dat hem een grote som geld gegeven is door het Midden-Oosten, voornamelijk door Irak, Iran en Syrië. Deze olierijke naties zijn fundamentele Islamieten, en hoogst waarschijnlijk degenen die een aanslag op Israël zullen beramen wanneer het vredesverdrag verbro­ken wordt (Daniel 9.). Wanneer dat gebeurt, zullen zij hulp inroepen van Rusland, het leger dat Israël aan zal vallen zal bestaan uit 200 miljoen soldaten (Openb. 09:16) Einde citaat.

Dat wordt zomaar zonder blikken of blozen neergeschreven. 200 Miljoen soldaten, wat afgeleid wordt uit Openbaring 9 vers 16 waar we lezen. “En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen; en ik hoorde hun aantal”.

Die legerscharen moet men dan vol­gens datzelfde Openbaring 9 als volgt uitgerust zien: “En ik zag in dit gezicht de paarden en hen, die er op gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel” (vs. 17). De mens is ver gevorderd om door middel van genetische manipu­latie en klonen met het leven te manipuleren, maar dit is toch moei­lijk voor te stellen in deze moderne tijd van vliegtuigen, raketten, tanks, helikopters, enz. Stelt u zich dit eens voor. En dit alles voor nog geen 5 miljoen inwoners van Israël! Dat is 4O(!) soldaten met die monsterachti­ge paarden en wapentuig per inwoner, kinderen en grijsaards meegere­kend. Hoe kan een gezond welden­kend mens zover komen?

Geestelijke blindheid

Dat kan mijns inziens alleen maar als de Satan, de god van deze wereld hen zo verblindt, dat ze het licht van het evangelie van de heerlijkheid van Christus niet meer kunnen onder­scheiden (2 Kor. 04:04). Waarmee ik niets negatiefs wil zeggen over de mens Hathaway.

Maar er is dan blindheid voor de geestelijke realiteiten van de geeste­lijke wereld.

Daniël 9 en Openbaring 9 vers 16 (Openb. 09:16) worden hier zomaar even gebruikt om het verhaal geloofwaardig te maken, terwijl deze Bijbelgedeelten (bij lezing) een zuiver geestelijke betekenis blijken te hebben. Bij lezing van Daniël 9, waarnaar verwe­zen wordt in verband met het verbre­ken van ‘het vredesverdrag’, is over een vredesverdrag niets te vinden. De argeloze lezer denkt echter: zie je wel het is bijbels! De grote Godsman, door wie de Heer zulke geweldige tekenen en wonderen doet, zegt het zelf!

Van zichzelf schrijft Hathaway op pagina 7: “Rusland zal weten dat er in hun midden een profeet geweest’ is’. met een verwijzing naar Ezechiël 2 vers 5. (Ez. 02:05) Bij lezing hiervan blijkt dat Ezechiël moet profeteren tot het weerspannige volk Israël en niet tot Rusland! (vs. 1-4). Vers 5 luidt dan vervolgens: “Zo zegt de Here Here. En zij, of zij horen dan wel het nala­ten -want zij zijn een weerspannig geslacht- zullen weten, dat er in hun midden een profeet is geweest”.

Een schoolvoorbeeld van tekstmisbruik, naar ik meen!

Het geestelijke Babel

In dit blad, en in vele andere Israël- gerichte bladen, wordt ook steeds gesproken over Jeremia 16 vers 14 tot 16. (Jer. 16:14-16) Dat vele Russische Joden, veelal door bemiddeling van christe­nen emigreren naar Israël, wordt de vervulling van deze profetie genoemd. Het ‘Noorderland’, waar Jeremia van spreekt in vers 15, is in de Bijbel echter steeds verbonden aan Babel en niet aan Rusland of enig ander land van deze wereld. Babel bestaat niet meer en is nu toch een zuiver geestelijk begrip wat dui­delijk blijkt uit Openbaring 17 en 18. In Openbaring 17 wordt over Babel geschreven als de grote stad. De grote hoer, de vrouw die zit op het beest, symboliseert die stad. We lezen in Openbaring 17 vers 18 (Openb. 17:18) hier­van: “En de vrouw, die gij zaagt, is de grote stad, die het koningschap heeft over de koningen der aarde”. Zo doet men op ongeoorloofde wijze An inlegkunde om eigen denkbeel­den bijbels te onderschrijven.

Het Joodse volk heeft in de tweede wereldoorlog verschrikkelijk geleden, dat is waar en dat is afschuwelijk. Maar om daaraan de Bijbeltekst uit Jeremia 31 vers 15 (Jer. 31:15) te verbinden waar staat: “Rachel weent om haar kinde­ren”, is misleidend. Dit, terwijl in de Schrift duidelijk vermeld wordt dat dit woord vervuld werd bij de kinder­moord door de Joodse koning Herodes, in verband met de komst van Jezus Christus (Matt. 02:16-18).

Aards- of hemelsgericht?

De fixatie op het Israël in het Midden-Oosten, belemmert menig christen tot een werkelijke geestelij­ke doorbraak te komen. Waarom? Omdat de aandacht voortdurend op aarde gericht wordt en niet naar boven, waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods, als de vervul­ling van de wet en de profeten. Het gaat nu immers niet meer om de schaduw, maar om de werkelijkheid die van Christus is. Niet meer om een natuurlijk volk maar een geeste­lijk volk in Christus.

Beseffen al die christenen dat dan niet? Met het Joodse volk te dwepen dat Jezus Christus weigert te erken­nen, en naar wie ze toch moeten lui­steren (Hand. 03:22), zie ik als afgode­rij. Als men het volk Israël in het Midden-Oosten ‘het volk Gods’ en de ‘uitverkorenen’ blijft noemen, wat ben je dan als christen? De gemeen­te wordt immers duidelijk zo aan gesproken naar wat de profeten gesproken hebben (zie bijv. Rom. 09:25-26; Tit. 01:01).

Geen onderscheid meer

Als men over Israël blijft spreken als het nageslacht van Abraham, waar blijft dan het besef dat bij God niet een vleselijke afkomst belangrijk is en dat bij Hem geen enkel onder­scheid is tussen Joden en heidenen (Gal. 03:28)? Waar het nu omgaat is of men in Christus een nieuwe schep­ping is. Immers, als men van Christus is dan is men zaad van Abraham en naar de belofte erfgena­men (Gal. 03:29).

Maar dan wel erfgenaam van de hemelse goederen en zegeningen in Christus (Ef. 01:03). Erfgenaam van het hemelse land en de hemelse stad, wat Abraham al verwachtte en naar uitkeek en wat hij gezien heeft in het zaad Jezus Christus (Heb. 11:10; Joh. 08:56).

“Want besneden zijn of niet besne­den zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is” (Gal. 06:15). Een Jood, die in deze tijd zo goed mogelijk volgens de wet tracht te leven, is niet meer dan een heiden die van nature doet wat de wet ge­biedt. Het behoedt hen beiden voor wetteloosheid, maar ze staan even­eens beiden buiten de genade Gods en het heil in Christus. In de laatste opstanding zullen ze net als alle andere mensen geoordeeld worden naar hun werken en niet naar religi­euze identiteit (Openb. 20:12-13).

Een hemelse zaak

In de doelstelling van het blad lazen we dat de Bijbelse profetieën onder­zocht werden met een focus op Rusland en Israël. Het kan dan niet anders of men vult de profetieën volg komen aards-gericht in.

Profetieën zullen ten allen tijde onderzocht moeten worden met de blik gericht op de gemeente van Jezus Christus en dat is een hemelse zaak. Daar hebben de profeten van gesproken zegt de apostel Petrus als hij schrijft: “Naar deze zaligheid heb­ben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkon­digd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” (1 Petr. 01:10-12).

God geve een ieder verlichte ogen des harten bij het onderzoeken van alles wat in onze dagen op ons afkomt!

(Wij attenderen onze lezers ook nog eens op de speciale uitgave ‘Geestelijk licht op Israël’ waarin Wim te Dorsthorst duidelijk en uitvoerig ingaat op de Israël-materie. U kunt deze uit­gave bestellen bij onze administratie; zie achterpagina).

 

De volmaaktheid: fictie of doel? Door Gert Jan Doornink

 

“Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48).

Woorden zoals volmaaktheid, heilig­heid, onberispelijkheid, volkomen­heid hebben bij ons over het algemeen niet zo’n beste klank. Althans wij denken vaak: ja het staat er wel, maar daar staan we zover vanaf, dat is praktisch niet te verwezenlijken in je leven. Wie is er nu volmaakt? Wie is er nu heilig? De Katholieke kerk kan dan wel een aantal mensen ‘hei­lig verklaren’, maar dat zijn vaak zulke bijzondere of excentrieke figu­ren, die staan ver van de alledaagse werkelijkheid af. Maar voor ons, gewone mensen die midden in het leven staan, is dat niet uitvoerbaar. We kunnen dan ook veel beter omgaan met uitdrukkingen als: Niemand is volmaakt; ik hen niet heilig; je bent en je blijft een zondaar, etc. Toch mogen en kunnen we ons er niet met een Jantje van Leiden af gaan maken, het opzij schuiven en overgaan tot de orde van de dag. Integendeel, in de Bijbel komen we de woorden volmaaktheid, heiligheid, reinheid, onbesmet zijn, en noem ver­der maar op, vele, zeer vele malen tegen. Alleen al in het Nieuwe Testament wordt er meer dan 100 maal over gesproken.

Geen wetboek maar ‘leefboek’

Nu mogen we de Bijbel niet als een soort wetboek gaan gebruiken: het staat er, dus… In de loop der eeuwen is zo de Bijbel al ontelbare malen verschrikkelijk misbruikt.

Onderdrukking van anderen, ook christenen ten aanzien van mede­christenen, vonden vaak hun oor­sprong in opgelegde en daardoor tot bindend gemaakte uitspraken, zoals: Het staat in Gods woord op die en die plaats, dus je hebt maar te gehoorzamen, of anders zal God je straffen, enz.

Wie zo omgaat met de Bijbel heeft niet in de gaten hoe hij door de vorst der duisternis misbruikt wordt, want zo wordt het beslist niet bedoeld. De Bijbel is geen boek met wetten en verordeningen die als een zware last op de mensheid drukken en dan ook nog niet waar te maken zijn, maar de Bijbel is in de eerste plaats een ‘leefboek’, dat wil zeggen laat zien hoe mensen leefden al of niet in gemeenschap met de Schepper. En hoe men zichzelf benadeelt als dat laatste niet het geval is. De Bijbel laat zien hoe de mens het alleen niet afkan, hoe hij dan hopeloos faalt doordat hij in verkeerde handen terechtkomt.

En de richtlijnen die we in de Bijbel kunnen vinden hebben juist de bedoeling dat ons leven meer en meer in overeenstemming gaat komen met een leven zoals de Schepper dat bedoelt: vrij, gelukkig, ontspannen, maar ook -omdat we nog op vijandelijk terrein leven, ­strijdbaar, gericht op de overwin­ning, met een doel voor oog. Dat hield Jezus Zijn discipelen voor ogen, dat is ook voor ons de wijze van leven zoals de Heer bedoelt. Jezus was er nooit op uit de mensen van zich te vervreemden, maar aan zich te binden, dat wil zeggen in contact te brengen met Zijn hemelse Vader, die de mens volmaakt en goed geschapen had met als doel dat de mens in gemeenschap met Hem zou leven en functioneren.

Maar van dit leven en functioneren naar de bedoeling van God zou wei­nig terechtkomen als de mens niet zou weten hoe te leven en functione­ren. Vandaar dat de richtlijnen die Jezus gaf, de voorbeeldfunctie die Hij bekleedde, voor ons ook zo belangrijk zijn, ja we kunnen wel zeggen: levensbepalend. Daarom zal een waarachtig christen zich er ook niet met een of ander smoesje van af kunnen maken als Hij geconfron­teerd worden met de woorden van Jezus: “Gij dan zult volmaakt zijn, zoals uw hemelse Vader volmaakt is”.

Deze uitspraak van Jezus is geen op zichzelf staande uitspraak, dat blijkt wel als we er andere vertalingen op naslaan. Zo lezen we in de Lutherse vertaling: “Daarom weest gij volko­men, gelijk uw Vader in de hemel volkomen is”. En Petrus Canisius vertaalt: “Weest dus volmaakt, zoals uw hemelse vader volmaakt is”. De. woorden “daarom’ en ‘dus’ zijn afwijzen dat we deze uitspraak van Jezus niet los mogen zien van het verband waarin ze uitgesproken wer­den. Dus is het goed om ook te lezen wat er in vers 43 tot en met 47 staat.

God allesomvattende liefde

Jezus laat hier duidelijk zien hoe de liefde van God alle mensen omvat (vs. 45) en hoe deze liefde, als nieu­we scheppingen in Christus, ook ons leven behoort te beheersen, dat wil zeggen hoe deze liefde ook door ons leven naar de ander toe behoort te stromen.

Duidelijk komt in dit gedeelte ook naar voren, hoe rampen, aardbevingen en dergelijke dus niets te maken hebben met een bepaalde straf of oordeel van God, zoals wel eens wordt verondersteld, want God maakt wat dat betreft geen onder­scheid. “Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen”.

Nu weten wij dat ten tijde van het Oude Verbond zowel het goede als het kwade aan God werden toege­schreven, maar wij mensen van het Nieuwe Verbond, hebben door Gods genade het meerdere licht ontvangen waardoor wij weten dat ‘het goede’ van God komt en ‘het kwade’ van de duivel (Joh. 10:10).

At grondprincipe om te functione­ren in het plan van God, moeten we dus altijd vasthouden. Dat is ook één van de dingen die door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen in het volle licht zijn komen te staan. En het is daarom ook geen wonder dat de pijlen van de boze zich steeds weer hierop zal richten. Helaas heeft, door de afwijzing van het evangelie van het Koninkrijk, een groot deel van de christenheid hier geen zicht op. Men kan dan wel getuigen en belijden in de Bijbel te geloven van kaft tot kaft, en in de let­terlijke inspiratie van Gods woord, maar tegelijkertijd maakt men een kardinale fout, door over het hoofd te zien dat, de letter doodt, maar de Geest levend maakt (2 Kor. 03:06). Trouwens Jezus zelf zei het ook: “De woorden die Ik tot u spreek zijn geest en leven” (Joh. 06:63). Met andere woorden, wie zich daarvoor openstelt gaat ontdekken waarom het werkelijk gaat: Hij gaat beleven en uitleven waarom het werkelijk gaat, het nieuwe leven in Christus is dan geen theorie meer, maar wordt ook praktisch beleefd. We hebben dan onze vijanden lief, we doen wel dege­ne die ons haten, we hebben een blij en ontspannen leven, we nemen afstand van alles wat naar wetticisme ruikt, we hebben ontdekt waarom het werkelijk gaat. Of zoals een lied in één van de zangbundels het zo mooi onder woorden brengt: “Ik heb ontdekt de rijkdom van het leven”. Dan gaan we die rijkdom beleven en doorgeven en maken het waar wat het koor van dat lied ver­woordt:

“In Hem ben ik een boom aan waterstromen,

die vruchten geeft in ieder jaargetij. Mijn wortels zijn in Gods Woord uit­geslagen,

Zijn Geest is het, die groeikracht geeft in mij”.

God vraagt niet het onmogelijke

“Gij dan zult volmaakt zijn, zoals uw hemelse Vader volmaakt is”. Hoe meer wij gaan ontdekken en beleven dat wij een goede God hebben en Zijn goedheid bestemd is voor alle mensen, hoe meer wij ook het ver­langen hebben om te leven zoals Zijn Zoon leefde. Let wel: Zijn Geest werkt dan verlangen uit. Wij spreken het uit in ons gebed tot Hem, maar vooral ook door het praktisch toe te passen, en Hij helpt ons daarbij. Want dit mogen we ons ook goed realiseren: Hij vraagt nooit iets van ons wat we niet waar kunnen maken. Net zo min als we bij verzoe­kingen, en die zijn er ongetwijfeld, er altijd weer onder door moeten gaan. Denk aan de opmerking van Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs: “Gij hebt geen boven­menselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedo­gen, dat gij boven vermogen ver­zocht wordt, want Hij zal met de ver­zoeking ook voor de uitkomst zor­gen, zodat gij ertegen bestand zijt” (1 Kor. 10:13).

Strijdbare opstelling

Wie zich strijdbaar opstelt, door vol van Gods Geest de geestelijke wapens te hanteren, zal ervaren dat hij niet steeds maar hoeft te struike­len, maar meer en meer in de overwinning komt te staan.

Dat wil dus niet zeggen dat die over­winning er steeds al is. Vaak moeten we nog veel leren en afleren, maar we gaan niet bij de pakken neerzit­ten en zeker hebben we geen nega­tieve belijdenis op onze lippen, want telkens weer mogen we ons realise­ren dat Hij die in ons is, meerder is dan die in de wereld is.

Ook gaan we niet op een krampach­tige wijze proberen ons doel: de vol­maaktheid te bereiken.

Krampachtigheid komt voort uit wetticisme, vrees voor straf, faalangst en noem verder maar op.

Krampachtigheid wordt aangewakkerd door de influisteringen van de vorst der duisternis. Net zo als hoog­moed bijvoorbeeld. Dat gebeurt als we onszelf op de borst slaan, zoals de Farizeeën en Schriftgeleerden dat ook deden. We gaan niet van onszelf zeggen: Ik ben al volmaakt en jij bent dat nog niet. Dat werkt aver­echts. Dan spelen we de duivel in de kaart.

Maar we gaan ons wél meer en meer afsluiten voor de influisteringen van de verkeerde kant en gaan het tot een dagelijkse doelstelling van ons leven maken: de volmaaktheid, de volkomenheid, de onberispelijkheid, zoals dat het wezenskenmerk van de Vader was en Jezus dat ook realiseer­de in Zijn leven.

Dan denken we ook aan de woorden van Paulus als hij op een gegeven moment de gemeente te Efeze atten­deert op het feit dat Christus een gemeente op het oog heeft die zal zijn “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 5:27). Tot dus­ver heeft een dergelijke gemeente zich nog niet geopenbaard. Maar dat gaat zeker komen! Er zijn christenen die alleen maar geloof hebben voor de ‘afgang’ van deze wereld en niet voor de ‘opgang’ van het Koninkrijk Gods. Ik vraag mij af wat dat van geloof is. In ieder geval wil ik niet een dergelijke gelovige zijn. U wel?

Anders geloven

Laten we ‘anders geloven’, dat wil zeggen geloven in overeenstemming met Gods wil en doel. Dat is het geloof waarin God een welgevallen heeft. Wat lezen we in Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06)? “Zonder geloof (het echte geloof) is het onmogelijk God welge­vallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat… en een beloner is voor wie Hem ern­stig zoeken”.

Nu geloven in het bestaan van God daar hebben de meeste christenen geen moeite mee, maar dat is een onvolledig geloof. Het gaat juist om het vervolg: “Hij is een beloner voor wie Hem ernstig zoeken”. Met ande­re woorden degenen die de woorden van Jezus serieus nemen, ook als Hij zegt: “Gij dan zult volmaakt zijn, zoals uw hemelse vader volmaakt is”, gaat God ‘belonen’. Zijn leven wordt hun leven. Dan wordt het werkelijk­heid wat Paulus al schreef aan de Kolossenzen dat, zoals in Christus ‘ de volheid der godheid lichamelijk woonde, ook wij die volheid verkre­gen hebben in Hem (Kol. 02:09).

Want God heeft slechts één doel met ons voor ogen, namelijk dat wij ten volle deelgenoten zullen worden van Zijn heerlijkheid.

Laten wij er daarom alles aan doen dat we Zijn positieve geloof in ons beantwoorden met ons onvoorwaardelijk geloof en vertrouwen in Hem. En dit is mogelijk als we achtgeven op de woorden van onze Heiland als Hij zegt: ‘Jullie behoren volmaakt te zijn, zoals mijn hemelse Vader dat ook is’.

En Hij heeft ons laten zien, en laat het ons iedere dag opnieuw zien door Zijn Woord en Geest, hoe we daaraan invulling kunnen geven.

 

 

De tuin als beeld van onze ziel door Duurt Sikkens

 

De menselijke ziel is te vergelijken met een tuin, een hof, een landschap. Wanneer je daarover wat nadenkt komen er allerlei beelden in je gedachten naar boven. Die kunnen soms meer zeggen dan een stort­vloed van woorden en preken. Tuinen en landschappen kunnen eindeloos gevarieerd zijn, vandaar dat ik wil proberen er verschillende in beeld te brengen met de bedoeling te zien of we ons erin kunnen vin­den, of niet:

-Een tuintje, voor een groot deel bedekt met grijze, grauwe tegels. De grond is dichtgeslagen door verdo­vende opmerkingen en minachting. Hier en daar zie je een poging tot leven: een los struikje, een ‘vergeet- mij-nietje’… Enkele armzalige bloempjes moeten de moed erin houden. Langs de rand staan mans­hoge coniferen zodat het geheel eruit ziet als een klein kerkhofje, met begraven idealen. Met de rug tegen de muur zit de eigenaar verdrietig te kijken omdat de treurnis om vervlo­gen hoop het klimaat er bepaalt

-Een verwilderde tuin. Origineel stonden er mooie planten en bloe­men, maar in de loop der jaren is er nauwelijks onderhoud gepleegd. Onkruid is gaan woekeren en ver­stikt veel moois, verbittering tierde welig en een grote doornige braams­truik van haat benam de andere planten veel zon. Deze waren er wel, maar ze kwamen nimmer tot bloei. Roerloos, met gefronste wenkbrau­wen en de handen tot vuisten gebald in de zakken, staat de eigenaar de zaak te bekijken.

-Een tuin(?) met een bonte verza­meling plastic rozen en kunstbloe­men. Op het eerste gezicht ziet alles er heel vrolijk uit met al die schreeu­wende kleuren. Maar er zit geen leven in en je hebt je tevreden moe­ten stellen met on-eigen-lijk gedach­tenmateriaal. Het lijkt dan heel wat, maar het is gevoelloos, koud, kunst­matig. Vele gasten worden schril lachend ontvangen, maar zelfs de glimlach is van plastic.

-Een tuin, meer een binnenplaats, waar omheen een hoge en lelijke betonnen muur is geplaatst, prikkel­draad erop gewoeld, borden met ‘ver­boden toegang’ er her en der bij- gepoot. Binnen gromt een hond en ernaast zit iemand met een bleek gezicht naar een kale tuin te kijken. Onkruid spriet, er is nauwelijks zon. De mens is bijna onbereikbaar hoe­wel deze hunkert naar warmte, licht, kleur. Maar de hond bewaakt ook hem… zodat haast niemand hem durft te benaderen.

-Een troosteloos tuintje. De put is verdroogd en de herfstbladeren van de herinneringen bedekken de bodem van het bestaan, waar niet veel jong groen meer uitspruit. Iemand zit op een gammel stoeltje, doodmoe en met een lege blik voor zich uit te staren. In een hoekje, waar brandnetels prikken, liggen nog wat scherven van gebroken geluk.

-Een akelig keurig tuintje waar alles zo’n beetje tot kniehoogte is gesnoeid en kort gehouden. Je kan aan de vormen niet meer zien wat het origineel zou moeten voorstellen. Erin staat iemand tevreden te kijken. Zo houdt hij overzicht en controle. Hij heeft alles in de hand en altijd gelijk…

-Een tuin die exact de kopie is van de tuin van een ander. Eigen ideeën hebben hierin geen gestalte gekre­gen, noch in aanleg noch in vorm of kleur. Er is niets origineels in te vin­den omdat een ander is nageaapt. Degene die erin rondloopt is onrus­tig en gaat voortdurend naar de modeltuin om te kijken of de zijne beantwoordt aan het voorbeeld.

-Een tuintje waarin niet zoveel opkomt en er beweegt zich iemand op de knieën in voort. Hij is de ganse dag bezig met wieden en heeft het er vreselijk druk mee om onkruid en distels te verwijderen, ‘s Avonds wist hij zich het zweet van zijn voorhoofd.

-Een vrolijke tuin, vol met planten, bloemen en bomen. Daar waar deze staan kan natuurlijk geen onkruid groeien. De eigenaar wandelt er met plezier in rond. In het midden sproeit een fonteintje en vogels nestelen in de takken van de bomen en het klimop. Het is er een en al leven en voor vrienden en kennissen is het een genot om daar een kijkje te nemen en te genieten van de kleu­ren, de rust die het ademt. Ze mer­ken dat het er goed is.

Wat is jouw tuin?

Ik weet niet waarin je je herkent wanneer je eens, eerlijk, voor jezelf, een blik naar binnen slaat in je tuin, jouw eigen ziel. Er kan namelijk zoveel gebeurd zijn in je leven, chris­telijk of onchristelijk, dat je jezelf haast niet meer kent, omdat je eigen identiteit onherkenbaar is geworden. Jezus zegt ergens dat het ergste wat je kan overkomen is, dat je jezelf ver­liest, waarin dan ook, of dat je scha­de lijdt aan jouw ziel.

Immers, Hij acht jouw persoonlijk­heid zo hoog en dat zijn vele mensen niet gewend. In de een is het kind- zijn verloren gegaan, in de ander zijn vernielingen aangericht en ze zijn het echt niet gewend om bemind te worden: ze reageren schichtig op liefde. Anderen zijn weer bestolen van een mooie plant van eigenwaarde of de prachtige boom van zelfrespect is omgehakt door vreemden. Dan zit je ver­drietig te kijken naar je afgeknotte bestaan.

Weer anderen hebben zoveel men­sen uitgenodigd in hun tuin, dat de boel is platgetrapt, zodat er van een eigen leven geen sprake meer is. Dit is zo vaak het geval met mensen die te veel van hun eigen leven ter beschikking aan anderen hebben gesteld. ‘Voor de Heer’ heet het dan, maar het blijkt dat ze er zelf aan stuk kunnen gaan. Wat dit laatste betreft spreek ik uit eigen ervaring.

Kijk, als je je eigen hof goed bewaart is je bezit in veiligheid, maar wan­neer iemand die sterker is dan jij, jou aanvalt en overwint ben je je wapens kwijt èn je bezit (Luc. 11:21-22). Wat is het daarom wezenlijk om jezelf te bewaren in de liefde waar­mee je wordt liefgehad.

Gods barmhartigheid

Als er iets is waarnaar de mens zucht en verlangt is het wel de barm­hartigheid en het mededogen van God, vlees-wordend, gestalte aanne­mend in Zijn mensen. Dat mededo­gen is de voedingsbron èn van je bestaan èn van de wapens van het licht om de rovers en indringers uit jouw kostbare leven te verdrijven. Daar is nog veel over te zeggen, maar het belangrijkste is wel genoemd. Zelf kun je ook nadenken over de vele aspecten van het werke­lijke leven met God en met de Zoon. God woont in een prachtig park, het landschap van de menselijke zielen. Jezus, de boom des levens, staat in het midden van deze hof. Daar staat ook nog steeds een andere boom die er uiterlijk op lijkt, maar hij is giftig. Deze laatste boom zal eens gerooid worden en dan wordt alles vrij, maar zover is het nog niet.

Ondertussen kun je andere giftige planten en struiken uit je eigen leven (laten) rooien. Je hebt ze nooit gewild, maar degen die ze plantte was sterker dan jij. In de kracht van het geestelijke woord kun je je eigen nog weer inrichten, je eigen planten poten, de bron weer aanboren, ruim­te scheppen en gezellige hoekjes, puin en afval ruimen, brandnetels uitroeien, dorre bladeren wegharken en wat snoeien, kortom de leugens ontwortelen en de waarheid in je (laten) planten. En dan? Dan lopen jouw eigen planten en bomen weer uit? Durf je, durf je jezelf te laten worden, durf je het wordingsproces onder leiding van de grote Tuinman aan na al die teleurstellingen, je verdriet, je boosheid. Nooit, nooit meer een ander te zijn dan die je zelf bent. God zegt van zichzelf dat hij degene is die Hij is. Zo, kun je worden wie je bent, en dan ben je Zijn kind. Ik stop met wat Jeremia, een oudere broer van ons over ons heeft geprofiteerd. De Heer maakt je vrij en verlost je uit de macht van wie sterker is dan jou. Hun ziel zal zijn als een besproeide hof. Ze zullen nooit meer versmachten. (Jer. 31:12).

 

De klim door Froukje Huis

‘Zo, hebben we nu alles? Even kij­ken: brood, frisdrank, appels…, een snoepje…? Regenjassen, truien…, oh, de kaart, wie heeft die?’

‘Zit in het zijvak van de rugzak…, klaar? Mooi, dan gaan we maar!’ En daar gaan we dan: een wandeling maken in de bergen! Heel kalm aan is het advies, maar wat is kalm als je altijd gewend bent er stevig de pas in te zetten! Al gauw staan we hijgend uit te rusten. Kijk eens, hoe ver we over ‘t dorp heen kunnen zien, verwonderen we ons. Geen wonder dat het zoveel moeite kostte. Och, straks wordt het wel wat vlakker, ver­onderstelt iemand. Vergeet het maar, het pad stijgt en blijft stijgen. Ja, als je ook 400 meter hogerop wilt. Af en toe strijken we op een bank neer om van het uitzicht te genieten. Diep in het dal ligt het dorp aan het riviertje dat in de verte tussen de met sneeuw bedekte bergen verdwijnt. Minuscule autootjes reppen zich over de weg. Bij elke rustpauze is het dorp kleiner en het dal groter omdat we steeds hoger komen. We nemen een hartversterking en trekken vol moed verder. Het pad verdwijnt in het bos en wordt steeds smaller. Dikke boom­wortels proberen ons de weg te versperren en juist op het punt waar je vlak langs de diepte loopt, liggen grote scheve stenen.

‘Voorzichtig!’, roept de voorste, ‘en goed uitkijken’.

Langzaam schuifelen we verder, soms op handen en voeten.

Hoera… een bank! We vegen het zweet van ons gezicht en laten ons de limonade heerlijk smaken.

Zouden we nog hoger moeten? Kijk daar lijkt het wel vlakker. Inderdaad: lijkt, want het pad gaat onvermoei­baar naar boven.

En dan staan we bij de splitsing. Welke kant moeten we op? De kaart… natuurlijk! Nauwkeurig wordt de afgelegde weg op de kaart beke­ken: hier zijn we… daar moeten we heen, dus rechtdoor.

‘k Zou hier niet graag in mijn eentje ronddwalen’, merkt iemand op.

‘Dan had ik allang de moed opgege­ven’, meent een ander. Maar zo met elkaar, de één de ander bemoedigend en soms ondersteunend, en samen genietend van de prachtige natuur, wordt het een geweldige tocht.

Al klimmend schiet me een tekst uit Obadja te binnen: “Verlossers zullen de berg Sion bestijgen” (Ob. 01:21). “De berg Sion, ver in het noorden, de stad van de grote Koning” (Ps. 048:003). “Wie mag de berg des Heren beklim­men?”, vraagt Psalm 24 vers 3 en geeft meteen het antwoord: “die rein is van handen en zuiver van hart”.

Zo rein en zuiver zijn allen die gerei­nigd zijn door het bloed van Jezus, want dat reinigt van alle zonden” (1 Joh. 01:07).

Wij mogen de berg Sion bestijgen, maar het is wel een weg die steeds verder omhoog voert (1 Kor. 12:31). Daarom is het belangrijk dat we goed toegerust op stap gaan, voorzien van: a. Proviand. De Bijbel zegt: “De mens zal leven… van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat” (Matt. 04:04). En Jezus, het vlees­geworden Woord, zegt: “Ik ben het brood des levens en wie dorst heeft, kome en drinke het water des levens (om niet)”.

Kaart. De Heilige Geest wil ons aan de hand van de Bijbel wegwijs maken in de geestelijke wereld, want Jezus zegt: “Hij neemt het uit het mijne en zal het u verkon­digen” (Joh. 16:13).

Kleding. Ook op onze levensweg kunnen we regen, storm en koude verwachten, daarom is ‘t goed onze geestelijke wapenrusting aan te doen, zodat we op alles voorbereid zijn.

Zo toegerust kunnen we op pad gaan: kalmpjes aan, af en toe rustend en volop genietend van het machtige perspectief dat Vader ons biedt. Samen bestijgen we de berg Sion, elkaar bemoedigend en troostend om ook samen het doel te bereiken.