Het schilderijtje. Een verhaal met een boodschap. Door Duurt Sikkens

 

Voorzichtig nam de restaurateur het oude schilderijtje in zijn handen en keek aandachtig naar de afbeelding. Het was amper te zien wat het voor­stelde, zó had de tijd het beeld beïn­vloed. De eens zo diep-warme tinten waren versomberd door rook en roet, de kleuren verdonkerd door de aanslag die er in de loop der eeuwen op was gekomen. De achtergrond- kleuren waren zo verduisterd dat het helemaal zwart leek. Hij hief zijn hoofd op en keek naar de klant die bescheiden stond te wachten op zijn deskundig oordeel en vroeg: “Hoe komt u hieraan?” De vrouw antwoordde: “Ik ben kosteres van de oude stadskerk hier op het plein en bij het opruimen van de zolder vonden we dit. Hoewel het er erg smerig uitziet dachten we toch om maar even bij u langs te gaan om te zien of het nog de moeite waard is het te laten res­taureren”.

“Juist ja”, zei de restauratuer, “ik begrijp het”. Hij pakte een vergroot­glas om het oude paneeltje wat zorg­vuldiger te bekijken. “Het lijkt me heel oud”, mompelde hij. “Tjonge, moeilijk te dateren. En er kon hier en daar zelfs wel over­heen zijn geschilderd; ik kan het niet goed zien, maar dat het een gezicht voorstelt is wel zeker”. Hij richtte zich naar de vrouw en vroeg: “Mag ik het portret een poos­je houden? Ik vind het zeker de, moeite van het onderzoeken waard”. “Maar natuurlijk!” antwoordde ze, “heel graag zelfs”. De restaurateur begeleidde haar door zijn winkel en bij de deur zei hij: “U bent een goede kosteres”. Verwonderd keek ze hem aan. Hij lachte en zei: “Het woord koster betekent ‘bewaarder’. Ik ben heel blij dat u het portret niet heb wegge­gooid. Wie weet wat het laat zien na zoveel eeuwen”. Hij opende de deur en zei: “Ik bel u wel, tot ziens mevrouw”. “Goedemiddag”, zei ze en even later verdween ze uit de straat.

De restaurateur zette zich achter een schildersezel waarop hij het paneel­tje plaatste, knipte een felle lamp aan en begon het in alle rust te bestuderen. Zijn ogen dwaalden van links naar rechts en van beneden naar boven om te proberen te ont­dekken wat het precies voorstelde. Zeker was wel dat-ie het eerst gron­dig schoon moest maken met de rei­nigingsmiddelen die hij tot zijn beschikking had. Op een paar plan­ken in zijn atelier stonden eindeloze rijen flessen en potten met watten en lagen stapels doeken. Hij besloot te wachten tot de volgende morgen want bij daglicht kon hij nauwkeuri­ger de vormen en kleuren onder­scheiden.

Diezelfde avond bladerde hij door allerlei standaardwerken over antie­ke schilderkunst, maar eerlijk gezegd kon hij dit paneel nergens terugvinden. Het zou best eens een unicum kunnen zijn, je wist maar nooit. Hoe meer het een raadsel werd, hoe meer het hem intrigeerde. Misschien… misschien was hij wel op iets heel zeldzaams gestuit. Dat zou een vondst zijn! Tot diep in de nacht bleef hij zoe­ken, maar het was kennelijk een onbekend werk van een onbekende kunstenaar, want ook de signatuur ontbrak. Tevens leek de datering onmogelijk, maar hij kon een vriend vragen die de middelen had om aan de hand van het paneel of wat verfschilfers het jaar van ontstaan vrij precies te bepalen. Ze konden tegenwoordig wat. Met een zucht klapte hij zijn laatste boek dicht en ging naar bed, diep in gedachten verzon­ken.

De volgende morgen stond hij vroeg op, ging naar zijn werkplaats, pakte zijn reiniginsspullen en begon heel voorzichtig het paneeltje te bewer­ken, uiterst geduldig, uur na uur en langzaam kwamen de originele kleu­ren naar boven van onder de vuile aanslag. En wat hij al vermoed had bleek waar te zijn: er was hier en daar overheen geschilderd. Wat erg! Het waarom was hem een raadsel. Aanvankelijk leek het portret een nors en ietwat dreigend gezicht, maar toen hij een paar dagen later de latere overschildering had verwij­derd, wat een zeer precies werk was, kwam dan toch het oorspronkelijke gelaat tevoorschijn in warme, zachte tinten.

Hij kon zijn ogen nauwelijks gelo­ven, wat een vriendelijk en zachtaar­dig gezicht vertoonde zich daar. Hij hield zijn adem in toen hij de laatste restjes vuil nabij de ogen verwijder­de. Het leek haast bovenaards, zo mooi. Wat een mededogen sprak uit de ogen van deze oude man. Hij zette het paneeltje in het volle daglicht en ging er eens rustig voor zitten. Het ontroerde hem diep. Nog nooit in zijn leven had hij zoiets gezien, wonderlijk…

Opeens werd de stilte verstoord door het rinkelen van de telefoon. Het was zijn vriend.

“En?” vroeg hij, “weet je al iets?” “Ja”, klonk het. “Het is heel oud. Ik weet het natuurlijk bij benadering want het was nogal moeilijk. Maar ik kan je wel zeggen dat het kort na Christus moet zijn ontstaan, eerste eeuw”.

“Werkelijk? Tjonge! Nou, ik heb het schoongemaakt en je weet niet wat je ziet, zo mooi is het. En dan te bedenken dat de kunstenaar het niet eens heeft gesigneerd”.

“Oh nee? Wel, misschien wilde hij niet op de voorgrond treden en lie­ver de aandacht vestigen op het onderwerp in plaats van op zich­zelf”.

“Ja”, antwoordde de restaurateur, “vermoedelijk is dat het. Enfin, har­telijk bedankt voor de moeite en kom eens langs om het te bekijken”. “Doe ik”, zei zijn vriend. “Ik ben zeer nieuwsgierig, tot gauw!”

Meteen belde hij de kosteres van de oude kerk op. Ze zou direct komen want ze was heel benieuwd hoe het was geworden. Even later zaten ze samen te kijken naar het portret en hoe langer hun ogen erop rustten des te diepere indruk het op hen maakte.

“Wat is dat een lieve, wijze man”, fluisterde ze, “en weet je wat mij zo raakt? Hij is zo… zo barmhartig”. De man zei: “Ik vermoed dat het een zelfportret is, maar dat hoeft natuur­lijk niet. Trouwens, heb je enig idee van wanneer dit dateert?” “Geen idee”, zei ze. “Uit het begin van de eerste eeuw na Christus”.

Met verwonderde ogen keek de kos­teres de restaurateur aan en vroeg: “Wie zou die mooie, oude van dagen kunnen zijn?”

Ze boog zich naar voren en mom­pelde: “Er ligt zo’n mooie glans op, het lijkt wel of het oplicht, ’t Is onge­looflijk, ik heb nog nooit zoiets gezien”.

“Een ding is zeker”, merkte de res­taurateur op, “degene die dit heeft gemaakt moet een begenadigd kun­stenaar zijn geweest”. Toen werd het even heel stil. “Ik weet wat”, vervolgde hij. De kosteres keek hem vragend aan. “Geef dit oude meesterwerk eens een mooi plaatsje in uw kerk”. En met deze woorden vertoonde zich een raadselachtige glimlach op zijn gezicht.