Stilte
Daar zitten ze, die beiden, aan de vijver
waarbij de wind zacht door de bomen ruist;
een vis springt op en slaat met grote ijver
het spiegelende oppervlak aan gruis.
Ze lachen samen, kijken elkaar aan
en lezen hun geheim in beider ogen.
Zo drijven langs de sterren, zon en maan,
een eeuwigheid is eig’lijk omgevlogen.
Dan, hand in hand, met vogels in het licht
en gras onder hun voeten, lopen zij
langs koele meren, onder hoge bomen,.
Altijd elkaar verwacht in stille, sterke dromen.
Daar gaan ze dan, zó mooi, zó echt, zo zij aan zij.
Zijn aangezicht, mijn aangezicht, wij, Gods gedicht,
dat, eens gedroomd, tot aanzijn is gekomen..