1938.01

Verandering of vernieuwing.

Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen” roept de dichter uit, als hij voor een ogenblik overdenkt de snelheid des tijds en dan vervolgt hij, zijn oog wendende naar het wereld­gebeuren: “Ach wij vinden, waar wij staren, niets bestendigs hier beneên.”

Wij allen zullen dat met de dichter eens zijn, als wij een ogenblik stilstaan bij de grote veranderingen, die in onze tijd plaats grepen. De wereld van heden verschilt op velerlei wijze met de wereld van gisteren.

Alles spreekt van verandering. Doch deze ver­andering, hoe groot zij ook moge zijn, is slechts van uiterlijk en voorbijgaand karakter. In wezen en in werkelijkheid is deze wereld en de mensheid, die haar samenstelt niets veranderd. Het kan gezegd worden, dat al deze uiterlijke veran­deringen een uiting zijn van de innerlijke en onveranderlijke toestand van de mens.

Geïnspireerd door de Heilige Geest schrijft Mozes: (Naardense vertaling) “Maar dan ziet de ENE hoe overvloedig het kwaad van de roodbloedige mens is op de aarde, en dat wat zijn hart aan gedachten formeert enkel maar kwaad is, al den dag”. “en de Here zag dat de boosheid des mensen veelvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten ten al­len dage alleenlijk boos was” (S.V.) (Gen. 06:05).

De mens is dus van nature slecht en verdorven, een vijand van God en zijn medemens.

Voor de meeste mensen is dan ook de jaarwis­seling niets anders dan het voortsnellen van de tijd en een voortwandelen op de oude slechte weg der mensheid. Maar voor ons be­hoeft dit niet zo te zijn. Voor ons mag het worden “Het jaar van het welbehagen des Heren”, door een kinderlijk geloven in de verlos­sing van Jezus Christus.

David, de koning van Israël, kwam tot de con­clusie dat het anders moest worden in zijn le­ven, maar hij gevoelde tevens zijn persoonlijke machteloosheid. Hij richtte toen zijn oog op de almachtige God en bad: ”Schep mij een rein hart”. Niets kon hem meer baten, geen goede voornemens, geen ernstig proberen, neen, niets min­der, dan een nieuwe schepping verricht door de almacht en wijsheid van God.

“Voorwaar zeg lk u” zei Christus tot Nicodemus, “als u niet opnieuw geboren, wedergeboren, wordt, zult u het Koninkrijk van God zeker niet ingaan.” (Joh. 03:05)

Bij God is geen aanneming des persoons. Wat Hij kon doen voor David en voor Nicodemus, dat wil de Here ook voor u doen.

Hij wil iets nieuws scheppen in u; u een nieuw hart en een nieuw leven schenken bij de ingang van het nieuwe jaar. Dan zult u kunnen getuigen en uitroepen: ”Het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden.”

N.V.

 

Overwinnaars.

“Daarom dan ook, alzo wij ook zo groot een wolk van getuigen rondom ons hebben lig­gen, laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voor­gesteld is.

Ziende op de ‘overste Leidsman en Vol­einder des geloofs, Jezus Christus”. (Heb. 12:12a.)

Weer is weer een jaar voorbij gesneld en staan wij aan het begin van een nieuwe jaar. Wat zal ook dit jaar ons brengen? Veel vragen kunnen in ons hart opkomen, en als wij om ons heen kijken, dan kan angst ons hart verlammen. Maar Gods Woord is vol van troost en bemoediging. Hij, die getrouw was in het ver­leden, zal ook Dezelfde blijven in de toekomst. En elk jaar brengt ons een ‘stap dichter bij het voor ons hoge doel – de ware roeping van Gods kinderen.

Wat is dan wel deze hoge roeping? Het is om straks met Christus te zijn, gelijkvormig aan Hem, deelgenoot te worden van de volle zalig­heid van de verlossing, die wij in Hem hebben.

Er is voor Gods kinderen een eindpaal te bereiken, tenminste, indien wij getrouw blijven. Ja, dan zullen wij deelgenoot worden van de eerste opstanding.

Elk nieuw jaar roept ons toe: “zijt gij nog wel in de loopbaan? Strijdt gij nog wel om de onverwelkelijke kroon? Moeten we ons niet al­tijd weer opnieuw afvragen: ”Staat mijn leven nog wel in volle verbinding met de Ware Wijnstok?” Want anders zullen wij behoren tot hen, die de kroon der overwinning niet zullen ontvangen. (1 Kor. 09:24-27).

Ons tekstwoord zegt ons, dat er lasten zijn, die Gods kinderen omringen. Wat zijn er veel mensen onder Gods kinderen die zware lasten dragen, terwijl God zegt, dat Zijn last niet zwaar is en Zijn juk niet drukkend. Hoeveel van Zijn kinderen komen niet opnieuw onder de last van hun eigen geest, zoals Paulus zegt: ”u liep wel – wie heeft u verhinderd om de waarheid gehoorzaam te zijn?” Men wordt opnieuw in knechtschap gevoerd van onze niet verbroken geesten,  men poogt zijn geestelijke armoede en hoogmoed te bedekken door weer eigen werken te gaan doen. Men neemt weer lasten op, die wij toch niet kunnen dragen, in plaats dat men voorwaarts gaat in de ware vrijheid van de kinderen Gods, welke alleen tot ons komt, wanneer wij als een rank ver­bonden blijven in Hem.

Daar is ook het dragen van een eigen kruis en niet het kruis van Christus. Men legt zich zo vaak een kruis op, wat ons niet door Christus is opgelegd en dan zegt men: ”wat is dat kruis, wat is die weg zwaar”; maar men schijnt te vergeten, dat dit een kruis, een weg is van moeite en strijd, die tot ons gekomen is, omdat men niet gewillig was met Christus te sterven. Men had nog niet in waarheid gebeden: ”niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.” De meeste geeste­lijke ellende en armoede komt daaruit voort, niet eens willens te willen zijn met Christus en wat Hij met ons voor heeft.

Een andere last is wel, dat gelovige kinderen van God zich openstellen voor gewoonten van ongelovigen. Er zijn ongeoorloofde verbintenissen, die nimmer Gods goedkeuring kunnen wegdragen. “Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen”. (2 Kor. 06:14-18). Ach, er zijn nog zoveel andere lasten, die Gods kinderen zuchtend dragen, zoals: Overvloedi­ge zorgen voor de toekomst, positie, geld, kinde­ren en de Bijbel noemt ze “de zorgvuldigheden des levens.”

Maar het zijn niet alleen lasten, doch ook zonde, die ons lichtelijk omringt. Hoeveel kinderen Gods laten zonde in hun leven toe, en daar­om zullen ze de eindpaal – de overwinningskroon – niet bereiken. Alle zonde zoals haat, afgunst, jaloezie, onverzoenlijkheid, bitterheid enz. zullen ons buiten de bruiloftszaal houden; we zullen geen olie in onze vaten hebben. Matteüs 25.

Er wordt ons hier een tweevoudige aanmoe­diging gegeven om te strijden, om te lopen. 1e. Het zien op Jezus, de Leidsman en Vol­einder des geloofs. 2e. De grote wolk van getuigen uit Hebreeën 11. Welk een wonderbare aanmoediging voor ons! Hoe heeft Christus overwonnen? Die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht heeft en is geze­ten op de troon aan de rechterhand van God. Zie ook vers 3. Dat leven van Christus schenkt ons elke aanmoediging. Waarvoor, “opdat u niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen.

En ach geliefden, laat ons denken aan die grote schare van getuigen, zowel van het Oude­ als Nieuwe Testament; aan die ontelbare schare van Gods kinderen, misschien ook uw eigen ge­liefden, die u voorgegaan zijn. Hoe hebben zij overwonnen? We weten het wel. Ze hebben met lijdzaamheid gelopen de loopbaan en za­gen op Jezus alleen!

Die grote wolk van getuigen ziet ook op ons neer. Ze zien onze strijd, ja wachten met ongeduld, dat ook wij zullen overwinnen. Waar voor? “Opdat zij zonder ons niet zouden vol­maakt worden.” (Heb. 11:40b.)

God gebruikt lijdzaamheid en beproeving om ons tot de volmaking te brengen. (Heb. 10:36-37.) Kastijding en verdrukking zijn noodza­kelijk om Zijn heiligheid – het beeld Gods te doen erven. (Heb. 12:10). Alles vloeit voort uit één doel: ons deelgenoot te doen zijn aan de heerlijke eerste opstanding.

Daarom, laat er nu geen verflauwing zijn. Richt op de trage handen en de slappe knieën, en maak rechte paden voor uw voeten. Elke last, elke zonde, die u verhindert de loop­baan te lopen, zeg daar nee, tegen door Gods genade en in Zijn kracht. Laat Gods kastijdingen toe in uw leven en ook u zult eenmaal behoren tot die grote wolk van getuigen, want dan zal van u gezegd kunnen worden “en zij heb­ben hem overwonnen door het bloed van het Lam, en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot de dood toe.” (Openb. 12:11.)   

  1. K.

 

Laat uw lendenen omgord zijn en de kaarsen brandende. (Luc. 12:35)

Wanneer wij zien op het jaar dat achter ons ligt, en daarna een blik slaan op het jaar dat voor ons ligt, dan kunnen wij wel zeggen dat er duisternis op de aarde heerst.

Steeds donkerder en steeds dreigender wordt de toekomst en wij weten niet wat het nieuwe jaar brengen zal. Maar wij weten één ding; dat wij onze lendenen omgord hebben en onze kaarsen bran­dend.

Of het nieuwe jaar ons vreugd brengt of leed, of wij met werkeloosheid of ziekte hebben te kampen, of wij in verdrukking of vervolging of lijden zullen komen, of er oorlog zal komen of vrede, het zal ons niet deren, als wij maar, de lendenen omgord hebben.

Hoe gaan wij dit nieuwe jaar in? Weten wij, dat onze kaarsen brandende zijn? Hebben wij onze vaten vol met olie van de Heilige Geest?

Wanneer wij zo gereed zijn, dan kunnen we onbevreesd de donkere toekomst tegemoet gaan; want dan weten we, dat we wandelen in het Licht; dan weten we, wat ons ook zal gebeuren, wij zijn in Zijn handen veilig en wel bewaard.

En wat wacht ons dan ook in dit nieuwe jaar een heerlijke taak. Wij mogen, nee, wij moe­ten ons volle licht laten schijnen te midden van deze duistere wereld; wij moeten zielen winnen voor onze Heiland.

Dat wij dan een lichtend licht en een zoutend zout zullen zijn voor deze arme, verloren wereld.

J.G.B.

 

Stanley Jones verhaalt ons van zendelingen die naar de heidenwereld komen en ogenschijnlijk alles hebben verlaten: tehuis, familie en vrienden, positie, vooruitzichten en alzo meer, alles, behalve zich zelven. Wat hun eigen ik betreft, blijven ze licht geraakt En wie zal ontkennen dat er ook onder ons zo zijn? Laten we toch onszelf be­proeven, of we werkelijk ons eigen ik hebben overgegeven.

Iemand schreef eens: Het eigen Ik zal de gelovige toestaan alles te doen, alles te geven, al­les op te offeren, alles te zeggen, overal heen te gaan, allerlei lasten en kruisen en beproevingen naar lichaam en ziel te dragen, als het zelf maar mag blijven leven… Maar dat mag niet worden toegestaan, want het eigen ik is de grootste vijand van het kind van God. Het tergt God en kwelt de mensen en het verderft ons eigen zielenheil. Het verlamt de kracht en verstoort voortdurend de orde in lichaam, ziel en geest. Het eigen ik spreekt altijd tegen, vindt altijd uitvluchten, hand­haaft zich zelven, zonder zich ooit waarachtig voor God te verootmoedigen. Daarvoor moet het sterven.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

We mogen ons verblijden in de zegeningen Gods, die ook de laatste weken ons deel gewor­den zijn. Deze zegeningen Gods komen tot ons, omdat we meer en meer ingeleid worden in de verborgenheid van Zijn dood – dit is de bo­dem waarop het eigen leven moet sterven en Christus’ nieuw leven zich openbaart. Bij velen is een verlangen naar dit diepe leven Gods, om verbonden te zijn met Christus. Het betekent een afbreken aan de ene zijde en een opbouwen anderzijds. Het is ontdekken onze eigen verdorven natuur om door een zijn met Christus de hemelse natuur deelachtig te wor­den. Het woord Gods, met de boodschappen en gezichten, dat ons in heilige ernst gebracht wordt, doet ons zien, waar we zijn.

Zo was Zondag 5 December een wonderbare dag. Het kruis van Christus – het onderwerp van ons leven – alleen daarin is eeuwig behou­denis; niet enkel als verzoening, maar bijzonder als ons leven. Wat een troostwoord gaf God ons in Zijn woord “Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogte. Gij zult zijn als een besproeide hof, en als een springader van water, en dat water zal niet ontbreken”. (Jes. 58:11). Dit leven, van vruchtbaarheid is alleen mogelijk als wij sterven aan onszelf.

’s Avonds hadden wij enkele diepe en heer­lijke getuigenissen. Hoe kon men beluisteren de grote strijd in het hart van velen in deze tijd, maar ook altijd weer “wij hebben overwinning door het bloed van het kruis”. Dan blijft er van de mens niets over, maar men kan alleen roemen in Christus en uitroepen “ja waarlijk, Hij is de Zoon van God”.

Aangrijpend klonk het lied, door een kwartet gezongen: “Keer weer, gij afgedwaalde”. Het was ons als stond opnieuw de biddende en klop­pende Heiland voor ons en zagen we ons ander­maal, eerst verloren als zondaren en opgezocht door Hem, de Goede Herder.

Ernstig, en toch zo heerlijk besloten wij de­zen dag met het Heilig Avondmaal. We wer­den opnieuw versterkt door Zijn dood, om weer het dagelijks leven in te gaan.

Rotterdam-N.

Zondag 12 December had ik het voorrecht om in deze gemeente ’s avonds een samenkomst te houden en tevens een baby op te dragen aan de Heer. God gaf ons een heerlijk samenzijn en zo mochten wij de tegenwoordigheid van de Heer ervaren. Het was een goede samenkomst, die we met elkaar hadden en hoe gevoelden wij, dat het in deze tijd nodig is, om heel dicht bij de Heiland te zijn; daar leren we pas on­ze geestelijke nood niet alleen kennen, maar wordt ook deze in Christus vervuld.

Delfzijl.

We ontvingen bericht van onze geliefden in het Noorden, dat de Heer ook hen de laatste tijden zegent en ook deze zegen wenst men weer uit te dragen in deze wereld. Daarom heb­ben ze plannen, om door middel van ons blad de mensen de boodschap van het heil te bren­gen. Zeer zeker leent ook ons blad zich daar­voor. God zegene u, ook in deze arbeid.

 

Nu wij staan aan het begin van een nieuw jaar, wensen wij u allen een rijk gezegend jaar toe. Het is een heerlijke troost dat wij weten, dat, wat ook dit jaar zal brengen, we hulp en kracht van boven kunnen verwachten en dat zal ons nimmer beschamen.

Daarom, ziende op onze Heiland, willen we dit jaar beginnen met de belofte: “Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.” (Matt. 28:20.