1938.02

Gaat God met ons mee op onze wegen, of gaan wij mee met God op Zijn wegen?

Dit opschrift zal velen vreemd voorkomen en men zal zich afvragen, is dat mogelijk? Ik geloof, dat juist hierin het geheim van die zalig­heid ligt opgesloten. Wij mogen ons eerst de vraag stellen: “gaat God met Zijn kinderen me­e op hun wegen?” In zoverre geen grond­beginsel wordt verloochend, mogen wij met Gods Woord in de hand zeggen: ”Ja!”

In (1 Sam. 08:04) lezen wij, dat Israël een koning begeerde, net zoals de hen omringende volken. In Samuëls ogen was dit niet goed en zoiets lag ook niet in het plan van God met het volk Israël, omdat zij maar één Koning zouden hebben, n.l. God zelf. Toch leest men, dat God zegt in vers 9: hoor naar hun stem”, en zoals wij weten, kregen zij een koning. Hier ging dus God met Israël mee op hun weg.

In Matteüs 19 lezen wij, hoe de Farizeeën tot Christus komen en Hem vragen stellen aangaan­de het verlaten van hun vrouwen. De Here geeft hun antwoord, en ze vragen “waarom heeft Mo­zes dan geboden om hen een scheidsbrief te geven om haar te verlaten?” Toen zei Jezus, “vanaf de schepping is het zo niet ge­weest, maar vanwege de hardheid van uw hart heeft Mozes toegelaten om uw vrouwen te verlaten.”

Wij lezen nergens in de Schrift, dat Mozes een berisping van God krijgt, dat hij zulks gedaan heeft, en Mozes zal zulks gedaan hebben met de toestemming van God.

Hier ziet men dus weer, dat God met Israël mee gaat op hun wegen, en niet, dat Israël mee gaat op Gods wegen.

Van Henoch wordt gezegd: “hij wandelde met God”, dat wil zeggen, Henoch ging met God mee op alle wegen, die God met hem wilde gaan. Zo was het ook met Christus, onze Heer en Heiland. Hij ging met Zijn Vader mee op elke weg, ja, tot in de hof van Gethsemané, waar Hij zei, “niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede.”

Vanaf het ogenblik dat de apostel Paulus ge­grepen werd voor Damascus, tot aan het einde van zijn leven, droeg dit het stempel van: ”wat wilt U dat ik doen zal.” Hij zegt, dat hij een medewerker van God is en niet, dat God mede­werkt met Paulus’ plannen en inzichten en met zijn kunnen en willen.

Alles in ons leven komt op ons willen aan. Komt onze wil overeen met Gods wil? Zo ja, dan werken wij met God mee en gaan wij in Zijn wegen. Zo niet, dan moet God met ons meegaan en lopen wij God in de weg.

Het komt mij voor, dat dit meestal niet begrepen wordt. De oorzaak is, dat wij God niet al­tijd kunnen begrijpen en vooral omdat wij huiverend tegenover Jezus kruis zijn. Ik kan mij vergissen, maar het schijnt mij, dat vele gebeden dagelijks worden opgezonden, met “niet Uwe wil, Heer”, maar laat de mijne geschieden.” Niet Uw weg, Heer, maar mijn weg, die veel beter voor mij is. En God, die ons beter kent dan wij ons zelf, gaat dan dikwijls met ons mee, om geduldig af te wachten, totdat wij leren zeggen: ”niet mijn wil, Heer, maar de Uw wil.”

Zoals ik reeds zei, vooral in betrekking tot het kruis en de wegen, waarop Hij Zijn kinderen voert, is het goed eerst te vragen, wat Zijn wil is, en daarnaar onze gebeden te richten.

In (1 Joh. 05:14) lezen wij: ”En dit is de vrij­moedigheid, die wij tot Hem hebben, dat als wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort.”

Wat zullen wij vragen? Wat zullen wij bid­den? De apostel Paulus zegt in (Rom. 08:26) ”wij weten niet wat wij bidden zullen, zoals het bhoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.”

Wijzelf weten immers niet eens wat goed voor ons is. Dat weet Hij alleen, Jezus Christus! Waar Christus ons wil verlossen, houden wij de dingen krampachtig vast, en wat God ons onthouden wil, begeren wij dikwijls.

Veelal lijkt het zo, dat een moeder met haar kind een speelgoedwinkel binnen gaat en het kind vraagt datgene, wat voor haar oog mooi en groot is. De moeder geeft het, maar ziet ver­langend uit naar het ogenblik, dat zij zelf het kind zal kunnen geven, wat goed voor haar is.

Zo is het ook in ons leven. Hoe dikwijls vra­gen wij iets als kleine kinderen, en God gaat met ons mee in Zijn grote genade en barm­hartigheid en wacht met geduld, totdat wij bereid zijn, om aan te nemen wat Hij ons wil geven.

In de jaren die achter mij liggen, heeft God dikwijls met mij moeten meegaan, vooral op pa­den waar “goede daden” opgeschreven stond.

God helpe mij en ons allen, dat onze over­gave aan Hem zó mag zijn, dat wij met Hem gaan op Zijn wegen. “Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn de wegen van God hoger dan onze wegen, en Zijn gedachten hoger dan onze gedachten.

  1. W. v. H.

 

Indien de dood morgen zou komen.

De beroemde John Wesley werd eens door een dame de volgende vraag gesteld: “Veronder­stel. dat gij wist morgen te middernacht te moe­ten sterven, hoe zoudt ge dan de tijd, die u nog restte, besteden?”

“Hoe, Mevrouw?” antwoordde hij: ”Wel, juist zoals ik nu van plan ben te doen. Ik zou de­ze avond te Gloucester preken en nog eens om vijf uur morgenochtend. Daarna zou ik naar Tewkesbury reizen, daar ’s middags preken en ’s avonds de verenigingen ontmoeten. Dan zou ik naar mijn vriend Martin gaan, die mij ver­wacht voor logies; met de leden van het gezin, zoals gewoonlijk, praten en bidden, mij om 10 uur in mijn kamer terugtrekken, mijzelf aanbe­velen onder de hoede van mijn Hemelse Vader, neer gaan liggen om te rusten en te ont­waken in Glorie,”

Laten ook wij ons leven zó inrichten, dat wij te allen tijde bereid zijn voor Gods rechterstoel te verschijnen.

 

Want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin!

(Filip. 01:21). Wij komen uit het duister in ’s Heren wonderbaar licht; wij treden ver achter de voorhang, aanschouwen Zijn aangezicht; Wij leggen neer onze lasten en ons arm vergankelijk kleed. Omstraald van de eeuwige morgen, ontvallen ons angst en leed! Wij zien dan in al zijn glorie wat ’t geloof nu door nevelen ziet…. Waarom wij dat sterven noemen, voorwaar, dat versta ik niet –

Celestine Oliphant-Schoch.

 

Zoals U ook op een andere plaats in ons blaadje kunt lezen, heeft de Here tot Zich ge­nomen onze broeder J. W. van Hugten. Het is mij een behoefte des harten hierover iets te schrijven. Wanneer wij een tekst boven het leven van onzen ontslapen broeder zouden moe­ten plaatsen, dan is het wel bovenstaande tekst. Ja, het leven was voor hem Christus en het ster­ven gewin. Hoe gaarne hadden wij hem hier nog langer willen houden, om ons te helpen in de arbeid des Heren.

Toen onze broeder ongeveer 9 maanden gele­den uit Java naar Holland kwam, heeft hij ons zeer vele malen de verzekering gegeven, dat hij van de Here wist, dat hij spoedig bij de Here zou zijn. Dat wilde niet zeggen, dat hij niet deed wat in zijn vermogen was om den Here te die­nen in de arbeid, die hem was toevertrouwd.

En God heeft het zo gewild en we buigen ons voor Zijn volmaakte wil neer. Hij, onze Hemelse Vader, maakt geen vergissing en al kunnen wij het alles niet begrijpen, wij zullen het eenmaal verstaan.

Het is mij een voorrecht geweest, hem heel persoonlijk te kennen en vooral de laatste maan­den waren maanden van diepe geestelijke ge­meenschap en spraken wij veel samen over het diepe leven des kruises. God had grote dingen in zijn leven met hem gedaan en hem door diepe wegen ingeleid in de verborgenheid van het sterven aan het eigen “ik”. Daar was altijd een vragen en bidden in zijn hart: is deze weg – deze arbeid – deze handeling wel tot eer van God en ten dienste van Zijn Koninkrijk? Hoe vaak heeft hij niet gezegd: “het hindert niet wat van de oude mens v. Hugten terecht komt, als Christus maar geprezen zal worden.”

Ook was hij nederig van hart, omdat hij vaak vertoefde in de gemeenschap van Zijn Christus. Daar vond hij kracht om steeds weer het kruis op te nemen en Christus na te volgen.

Niet alleen voor mij zullen de uren, die ik aan zijn ziekbed doorbracht, onvergetelijk zijn, maar ook voor allen, die bij hem geweest zijn. Voor ieder had hij nog een woord en een ze­genbede. Kalm, rustig, met een vast vertrouwen sprak hij over zijn heengaan ; ja, we kunnen zeggen, hij had een heimwee naar het Huis daarboven. Alles sprak van rust en zekerheid. Men gevoelde zo, “het sterven is gewin” voor hem. Hier was geen vrees voor de dood; die was overwonnen door het kruis van Christus. Hij sprak over zijn heengaan als een bevorde­ring tot een hogere wereld. Welk een glans en glimlach verhelderde zijn gelaat vaak onder de hevigste pijnen, als we hem troostten met een lied of woorden uit Gods Woord. Dan trachtte hij mee te zingen of zei de ons. den tekst na. Vooral één tekst was er, die hij verscheidene keren uitsprak: “Mijn genade is u genoeg”.

Laat bij al het bovenstaande nu niet de in­druk gewekt worden, dat onze broeder niet wil­de blijven leven. Dat wel, maar God had het hem in zijn hart gelegd, door zijn wandel met God, dat de tijd was gekomen om bevorderd te worden tot hogere heerlijkheid.

Zeer zeker, we zullen hem missen. De ge­meenten, die hij diende met het woord, tellen een eenvoudige, maar trouwen, toegewijde arbeider Gods minder.

M’n doel is niet de mens te verheerlijken. Dat zou zo geheel in strijd zijn met onze broeder, die van ons ging, maar alleen de Christus te eren, die onze broeder diende met al wat in hem was. Hij is ons voorgegaan. Mo­gen ook wij getrouw zijn in de plaats waar God ons gesteld heeft, opdat wij ook deze woorden uit ’s Heren mond mogen horen: ”Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten; ga in, in de vreugde uws Heren.” (Matt. 25:21.)

  1. K.

 

Dit is de wil van God: uw heiligmaking.

(1 Thess. 04:03a).

Willen wat God wil, eens willend zijn met Hem, dat is het ware kenmerk van een Christen. Maar deze eenswillendheid moet niet slechts passief zijn: gewillig aanvaarden wat God over ons beschikt, maar ook actief: Zijn wil doen, Zijn geboden onderhouden. Dit is het, wat Paulus hier bedoelt met de heiligmaking. Het is: uit onze gedachten en begeerten uitdrijven alles wat bezoedelt, en in onzen handel en wandel afleggen dat alles, wat wij weten dat God niet wil. Zó moeten wij, biddend en strijdend, ons toe-eigenen hetgeen wij hebben in Christus, n.l. de dagelijkse vernieu­wing onzes levens.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Het nieuwe jaar is slechts enkele dagen oud, of reeds een van onze geliefden is van ons heen­gegaan. Zaterdag 8 Januari brachten wij zuster M. van Caspel-Veltman naar haar laatste rust­plaats. Ook zij is in Christus ontslapen en wacht op ons, om straks met ons voor eeuwige bij den Here te zijn. God sterke onze broeder met zijn gezin.

Vrijdag 14 Januari mochten br. en zr. Verwaal hun 50-jarig huwelijk te midden van de gemeente vieren. De zaal was keurig versierd en alles had een feestelijk aanzien. Wat is er toch een on­derscheid tussen het feestvieren van de kinderen Gods en die van de wereld. Alles wat we hoorden en zagen had deze gedachte in zich: “dank aan God”. We prijzen God met hen, voor al de zegeningen die Hij hen schonk in deze 50 jaren. Niet alleen zij beiden vonden hun Heiland als Borg en Middelaar, maar ook hun kinderen hebben allen de Heiland lief. Zeer zeker wel een grote zegen. Ze kunnen met rechtspreken: “Ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen”- We wensen dat God deze eenvoudige en trouwe zielen in ons midden zal sparen, indien Jezus vertoeft te komen. Woensdag 9 Febr. Om 20.00 uur. hopen wij een lezing met lichtbeelden te houden over de Zendingsarbeid in China. Allen zijn hartelijk welkom.

Haarlem.

Groei mag in een gemeente niet ontbreken. Het is een normale levensuiting. Groeien in ken­nis, in genade en in aantal. Heerlijk is het te zien hoe onze Haarlemse broeders en zusters allemaal meewerken in de arbeid van de Heer. Het mag ons niet ontgaan dat de groei en de wasdom niet in mensenhanden ligt. Het is de Heer die de wasdom geeft. Het is de Heer die het huis bouwt. Daarom: geprezen zij Zijn Naam. Wij zijn de Here ten zeerste dankbaar voor alles wat Hij in ons midden doet en wij zien uit naar een machtige uitstorting van de Heilige Geest, opdat zielen gered zullen worden en wij al­len bereid zullen gemaakt worden voor de komst van onze Heiland. Woensdag 23 Februari, om 20.00 uur, zal onze Jeugd Zendingsvereniging “Kleine Kracht”, afd. Haarlem, een Zendingsavond houden ter ge­legenheid van haar 2-jarig bestaan. Donateurs, donatrices en zendingsvrienden zijn allen harte­lijk welkom.

Hilversum.

Lief en leed wisselen elkander af in dit leven. Dat mochten wij wel ondervinden in dit pas be­gonnen jaar. Dinsdag 18 Januari brachten wij onze broeder J. W. v. Hugten ten grave. Een grote schare van broeders en zusters uit verschil­lende plaatsen waren gekomen om hem de laat­ste eer te bewijzen. Het was alles eenvoudig volgens de wens van de ontslapene. Maar onder alles, hoewel droefheid in het hart, toch een juichen in de overwinning over dood en graf. Elders in dit blad vindt U nog een artikel uit de pen van onze broeder, wat wij nog hadden en wat wij nu afdrukken. God geve de familie kracht en genade ook in deze tijd.

Scheveningen.

We waren blij uit Scheveningen goede berich­ten te ontvangen, bijzonder ook voor hun arbeid onder de kinderen en de jeugd. Verblijdend is het te lezen, dat er zoveel kin­deren op de Zondagsschool en Kindersamenkomst komen. Daar de samenkomsten nu in een geheel nieuwe wijk worden gehouden, is dit een reden tot dankbaarheid.