Een voortdurende toevoer.

“Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden.” (Zach. 04:6b.)

Een wonderbaar gezicht ontvangt de profeet hier van God. Wat ziet hij? Een geheel gou­den kandelaar, waar bovenop een oliereservoir geplaatst is. Uit deze olievoorraad gaan buizen naar zeven olielampen, die op verschillende plaat­sen van deze kandelaar zijn. Naast deze bijzondere kandelaar staan twee olijfbomen, en van deze olijfbomen gaan twee olijftakjes die olie in het reservoir gieten. Dit is in het kort het gezicht, wat we in (Zach. 04:01-06 en Zach. 04:11-14) vinden opgetekend.

Olie heeft in Gods Woord een bijzondere betekenis en komt vele malen daarin voor.

De olie, die gebruikt werd in de tabernakel, was van bijzonder soort.

Zij werd niet alleen gebruikt voor licht, maar ook voor reiniging der melaatsen, voor zalving der priesters. En, zij is bovenal een heerlijk beeld van de uitstorting van de Heilige Geest.

De profeet is hier iemand, die uit de slaap opgewekt wordt.  Ach ja, zo is het vaak met Gods volk. Gods Geest moet ons opwekken, onze ogen moeten gezalfd worden met heilige zalfolie, om Gods openbaringen te kunnen verstaan en te begrijpen.

We lezen, dat de kandelaar geheel van goud was, dat wil zeggen: de Kerk van Jezus Christus in haar volmaaktheid, moet geheel van goud zijn, moet de goddelijke natuur deelachtig geworden zijn. Zegt de ziener Johannes niet, dat hij zeven gouden kandelaren zag en dat de Zoon des mensen onder deze zeven gouden kandelaren wandelt. De gouden kandelaar op zichzelf is reeds een wonderbare studie, maar daarop kun­nen we nu niet verder ingaan. Eén ding slechts; de schacht en de rieten waren één. (Ex. 37:17.) Christus en Zijn gemeente is één. De kandelaar moet de drager zijn van licht, dat is de roeping van de gemeente. Zij moet een kandelaar – lamp – zijn in deze duistere wereld. Haar lichtstralen moeten in het rond en niet slechts naar één kant uit­stralen.

Hoe kan deze kandelaar – lamp – altijd brandende zijn? Het antwoord is: bij een altijd voortdurende toevoer. Vanuit de olijfbomen kwam de olie altijd doorvloeien door de twee olijftakjes. Elk uur, elke dag, altijd weer.

Waarom schijnt de gemeente des Heren niet altijd en is haar licht uitgedoofd? Het gebrek is. dat er geen voortdurende toevoer van de olie des Geestes is. God wil Zijn Heilige Geest geven, opdat zij het licht in Gods lamp kan zijn.

De olijfbomen waren altijd vol en de olie wilde altijd wel doorvloeien; maar de buizen kunnen verstopt zijn. Bedenkt, de olie des Geestes komt uit Christus voort. Hij is het, die doopt met de Heilige Geest en vuur. Vanuit het Hoofd der gemeente, Jezus Christus, vloeit het door gouden buizen naar de lampen. Elke lamp had zeven buizen, dat wil zeggen, dat God ons volkomen doorvloeiing heeft gegeven: alléén, de buizen, de kanalen, moeten niet verstopt zijn.

God, de Vader, is niet veranderd. – God de Zoon, is nog Dezelfde gebleven, – en ook God, de Heilige Geest is nog heden op aarde en wil ons deze heilige toevoer des Geestes schenken. Want zonder dit zijn we slechts een lamp zon­der licht. En waar de toevoer – de altijd vloei­ende olie des Geestes – ontbreekt, daar komt duisternis. Daar is niet meer het licht des levens op de kandelaar. Het gaat bij God niet zo zeer om het uiterlijke; de ongeestelijke mens is zo erg druk bezig om de uiterlijke kande­laar te verfraaien en men vraagt niet: is mijn lamp wel brandende? Men kan voor een poosje wel teren op de olie des Geestes, die men in het verleden had, maar men zal dan bemerken, dat de olie tenslotte opraakt; en wat gebeurt er dan? Dan begint de pit zelf op te branden en zij walmt en verspreidt een onaangename geur. Ach, wat een verschil, wanneer er toevoer van olie is, dat de olie brandt en niet de pit. Zovele kerken en gemeenten, kinderen Gods, bran­den zelf op, verspreiden voor een zekere tijd wel licht en… dan is er geen olie meer. Wan­hopige pogingen doet men nog om het kleine vlammetje levende te houden.

Allerlei menselijke instelling moeten inge­steld worden, om het uitdovende lichtje nog wat meer levensduur te schenken.

Wat is nodig? De toevoer van de Heilige Geest – “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden.”

Zorgt toch voor een geopende gouden pijp. Ziet toe, dat deze niet verstopt raakt. Daarom is zelfonderzoek altijd weer nodig. Bij David, de man naar Gods hart, was deze gouden pijp ver­stopt geraakt, door de grote zonde van overspel en God zendt een profeet om hem zijn zonde aan te tonen.       

En David kwam tot erkenning van zonde; dat leert Psalm 51 ons duidelijk. En wanneer dan alles grondig aan God beleden is en hij uitgeroepen heeft: “Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij” (Ps. 051:013), ja dan, wanneer alle hinderpalen weggeruimd zijn, dan kan hij ook weer bidden: geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij. (Ps.051:014). Heer, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen” (Ps. 051:017).

Een werkelijk terugkeer tot God en een op­rechte belijdenis voor de Heer, zal gewis opnieuw de toevoer des Heiligen Geestes geven. De grote fout is wel deze, dat men vaak zo blind is, voor het gebrek aan de Heilige Geest in ons leven. In een tijd van groot verval in Israël, kwam het woord des Heren door de profeet Joël en vermaant hij het volk terug te keren: “Bekeert u tot Mij met uw ganse hart” (Joël 02:12). En wanneer zij dit zullen doen, komt ook Gods wonderbare belofte: “En daarna zal het geschieden, dat ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uwe ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; ja, ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal ik in die dagen Mijn Geest uitgieten.” (Joël 02:28-29).

Ja geliefden, daar is een voortdurende toevoer voor elk kind van God. Het geheim is eenvou­dig. Zo als de rank voortdurend het sap trekt uit de wijnstok en zo vrucht, rijpe vrucht kan dragen, zo moeten wij altijd de Heilige Geest olie – trekken uit onze olijfboom, Jezus Christus. En zo zullen wij ons licht verspreiden, een kandelaar zijn op een berg. En velen zullen getrokken worden tot Jezus Christus, on­ze Heer.

  1. K.

 

Komt, want alles is gereed.

Met deze woorden nodigt Jezus Christus, Gods Zoon, de mensenkinderen uit, tot Hem te komen. Hij zegt niet: “Wanneer gij komt, zal alles gereed gemaakt worden”, maar “alles is ge­reed, daarom – komt!”

Ja, geliefde lezer, lang voor wij er waren, had God aan ons gedacht, en toen de tijd gekomen was, zond Hij Jezus Christus, Zijn Zoon voor ons als Heiland der wereld. Gods gedachten en daden snellen de onze ver vooruit. En niet al­leen was Gods raadsplan reeds lang tevoren ontworpen, en de Zoon van God voor ons ge­komen, eer dat wij geboren waren, ook de ver­lossing is sedert lang volbracht. Jezus Christus is voor ons gestorven als verzoening voor onze zonden. Hij heeft door Zijn offerande, door Zijn kostbaar bloed een eeuwige verlossing tot stand gebracht. En Hij, die voor onze zonden gestor­ven is, is opgestaan, en zit op de troon aan Gods rechterhand.

Daar kan Hij ons roepen, en door de Heilige Geest, die vanuit de hemel gezonden is, alle mensen nodigen en vragen: “Komt, want alles is bereid.”

Zie, lezer, de drie-enigheid Gods had alles bereid, had reeds alles tot uw heil in gereedheid gebracht, eer gij tot Hem kon roepen om genade. En nu roept Hij u, en allen, die het komende oordeel ontvlieden willen, toe: “Komt, want alle dingen zijn bereid.” Gij behoeft dus niet te smeken : “O God, zend voor mij een Verlosser en Redder neder, want onder de mensenkinderen vind ik voor mij geen borg en middelaar, want zij hebben allen gezondigd, en zijn onnut geworden.” Neen, zo hebt gij niet nodig tot God te roepen, want sedert lang heeft God alzo lief de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft. En gij be­hoeft niet te smeken : “Heer Jezus Christus, Gods Zoon, treed als mijn Borg voor mij op; ga voor mij in het gericht, vergiet voor mij Uw bloed, dat van alle zonden reinigt.” Dit alles is reeds geschied. Het is volbracht. Ook behoeft ge niet te wachten, tot de Heilige Geest u getuige­nis geeft, of God het offer aangenomen heeft. Daarvan heeft Hij al lang getuigenis afgelegd, en Hij heeft geschreven : “Zo is er dan geen ver­doemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn”. (Rom. 08:01). “Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon van God, opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt”. (1 Joh. 05:13). Ja, de eeuwige God laat u heden opnieuw zeggen en betuigen, dat van Zijn kant alles reeds bereid is, en dat gij komen, dat gij Christus als Redder aanroepen, Hem aangrijpen en aannemen mag.

Zo kom dan, wanneer u verlossing en red­ding zoekt. Kom getroost en hoopvol tot Jezus. Kom onbekeerde lezer, kom. U bent een uitgenodigde, lang verwachte gast. U hoeft niet te vrezen, dat de deur voor u gesloten is, dat niemand u ontvangen zal, omdat uw zondeschuld te groot en te oud is.

De God des hemels en der aarde Zelf heeft aan u gedacht, en alles wat tot uw redding en zaligheid nodig is, is reeds volbracht. Zo kom dan, en u kunt van een liefdevolle ontvangst zeker zijn, De Heer des Huizes wacht op u; Zijn uitnodiging is oprecht gemeend. En u zult in Jezus vergeving, redding en vrede vinden. Zo dan, ja kom, want alles is bereid.

(Overgenomen uit KI. d. Vr.)

 

Het zal de Christen steeds een grote kalmte, rust en vrede geven, als hij peinzen mag over de volmaakte gerechtigheid van de Here Jezus. Hoe vaak zijn Gods heiligen terneergedrukt en treurig! Ik geloof niet, dat zij dit mogen zijn. Ik geloof niet, dat zij het zouden kunnen, wanneer zij steeds hun volmaaktheid in Christus zagen. Sommige spreken altijd over het bederf en de arglistigheid des harten en de natuurlijke boosheid der ziel. Dit is alles zeer waar; maar waarom gaat men niet wat verder en herinnert zich, dat wij “volmaakt zijn in Christus Jezus”. Het is niet te ver­wonderen, dat zij, die bij hun eigen verdorven­heid altijd blijven stilstaan, zo gedrukt zijn; maar het kan niet anders of er zal vreugde in ons hart komen, zo wij ons herinneren, dat Christus onze gerechtigheid is geworden. Al moet ik veel droef­heid ondervinden, al valt Satan mij aan, al heb ik nog veel door te worstelen, eer ik in de hemel kom, ik sta in het verbond der goddelijke genade, ik heb alles in mijn Heer; Christus heeft alles volbracht. Aan het kruis riep Hij uit: “Het is vol­bracht! en daar alles volbracht is, ben ik vol­maakt in Hem, en mag ik mij verheugen met een heerlijke onuitsprekelijke vreugde, “niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die uit het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof.” Aan deze zijde van de hemel zult gij geen heiliger volk vinden dan zij, die in hun hart de leer van Christus’ gerechtigheid ontvangen. Als de gelovige zegt: “Mijn leven is Christus alleen, in Hem rust ik voor mijn zaligheid, en ik geloof, dat, hoe on­waardig ook, ik in Jezus verlost ben”, dan rijst deze gedachte uit dankbaarheid in mijn hart op: “Zal ik dan niet voor Christus leven, Hem niet liefhebben en dienen, daar Hij mij door Zijn ver­diensten heeft gered?”       

Ch. Spurgeon.

 

Uit de arbeid.

Den Haag.

Woensdag 6 Juli had ik het voorrecht, een samenkomst te leiden in deze stad en wel in de gemeente “Nazareth”. We hadden een heerlijke samenkomst en men voelde de tegenwoordigheid des Heeren in ons midden. Het was heerlijk om met andere kinderen Gods samen te zijn.

Ook van Voorburg en Scheveningen waren enkele broeders en zusters gekomen.

Op Maandag 11 en Dinsdag 12 Juli werd er een conferentie gehouden, tot verdieping van het geestelijk leven, ’s maandag was schrijver dezes daar niet tegenwoordig, maar ook die dag gaf God rijke zegen, zowel in de middag- als avondsamenkomst. Deze samenkomsten werden in hun eigen zaal gehouden

Voor Dinsdag was een grotere zaal gehuurd van de C.J.M.V., Prinsengracht 4. Verschillende broeders en zusters uit Oegstgeest, Sassenheim, Voorburg, Scheveningen en Rotterdam, waren die dag gekomen. De middagssamenkomst was goed bezet en we hadden een heerlijke middag met elkander.

Br. Bruining, die de eerste spreker was, liet ons de noodzakelijkheid zien van eenheid, en deze eenheid is alleen mogelijk, wanneer de lief­de van Christus uitgestort is in onze harten.

Br. Perkins, die slechts enkele maanden in Holland is, en met het woord dient in Sassenheim – Oegstgeest, gaf ons in het Nederlands een woord uit Johannes 15. De nadruk werd gelegd op het zijn als ranken aan de wijnstok.

Als schrijver van dit stukje sloot ik daarbij aan, met het woord uit (1 Joh. 01:01-04.) Wat betekent het om een kind van God te zijn.

Broeders en zusters hadden een rijk voorziene koffie­tafel toebereid in de eigen zaal van de gemeente, het zaaltje was geheel gevuld.

’s Avonds kwamen wij opnieuw samen in de gehuurde zaal, welke nu nog veel meer bezet was als in de middagsamenkomst. Er was blijd­schap onder de kinderen Gods.

Br. v. d. Willik las ons eerst Matteüs 18 voor en daarna sprak schrijver over: “Wat is ware bekering.” Het is niet iets oppervlakkigs, maar gewerkt door Gods genade. Hierna sprak broeder v. d. Woude, over wat ons geschonken is in het Evangelie, uit het woord van (Rom. 08:37.) En de mensen werden uitgenodigd deel te nemen aan dit rijke Evangelie, niet alleen voor hun ziel, maar ook voor het lichaam.’

Terwijl met de zieken in een kleinere zaal gebeden werd, gaf br. van Polen en nog een andere broeder een getuigenis.

Het was reeds laat geworden en daarom werd met dankzegging ook deze samenkomst gesloten.

We danken de Heer ook voor deze gezegende dag. God zegene onze broeder en zuster Bruining en hun trouwe helpers, die ons van alles zo vriendelijk voorzien hadden. Boven­al bidden wij, dat ook deze gemeente tot grote zegen gesteld en nog vele arme zondaren tot de Heiland zullen gebracht worden.

Hilversum.

We danken de Heer ook voor de zegeningen, die wij daar mogen ontvangen. Zo ook Dinsdag 5 Juli was een heerlijke avond en wij mochten Zijn tegenwoordigheid rijkelijk genieten. De Zen­dingsclub “De Zaaier” is ijverig aan de arbeid en God zegent deze jonge mensen ook in hun arbeid, zowel in de evangelisatie-arbeid, alsook voor de uitwendige zending. Voor korte tijd zijn zij begonnen met het houden van kindersamen­komsten, welke nu reeds aardig bezocht worden.

Het verspreiden van ons blad geeft heerlijke kansen om van de Meester te getuigen, en als men wil uitdelen, dan moet men ook geestelijk voedsel ontvangen, en dat wordt weer verkregen, door hun onderlinge bidstond.

De Heer helpe ons allen, getrouw te blijven.