Het Christelijk standpunt in betrekking tot het Jodenvraagstuk.

Alzó heeft Hij geen volk gedaan: en Zijn rechten, die kennen zij niet.

(Ps. 147:020.) We leven in de dagen, dat Jodenvervolging en Jodenhaat aan de orde van de dag is. De grote vraag, die ons als kinderen Gods beweegt, is; welk standpunt moeten wij daar tegen inne­men. Het doel van dit schrijven is niet onszelf te verliezen in al wat er heden plaats vindt, maar ons te wenden tot Gods Woord, en daarin trachten het antwoord te vinden. Het Jodenvraagstuk is een geweldig probleem en buiten God en de Bijbel kunnen wij er geen verklaring van geven. Het is zeker wat ons tekst­woord zegt: “Alzó heeft Hij geen volk gedaan. “Wanneer wij over de Joden spreken, dan spreken wij over het volk van God hier op aarde. En we doen goed, dit wél te bedenken! Het Joodse volk is het volk van God hier op aarde met een bepaald doel. Voor ongeveer 4000 jaren, te midden van allerlei cultuur en volkeren, onder allerlei regeringen en omstan­digheden, was daar en is er een volk, wat ge­heel apart is gebleven; en waar we hen ook ontmoeten, ze zijn toch een geheel afzonderlijk volk, hoewel vervolgd, verbannen, gevangen ge­nomen en somtijds weggevoerd naar andere landen, verstrooid onder de volkeren en naties, ze komen toch telkens weer te voorschijn in de bladzijden van de wereldgeschiedenis. Ongeveer 2000 jaren is het een volk, zonder eigen land of nationaal tehuis; het heeft geen grote leider of koning en toch, waar andere volken meest, opgelost zijn onder de volken waaronder zij verkeren, is Israël het oude volk des Heren gebleven. Ze mogen de nationaliteit van het land hebben aangenomen, waarin zij misschien honderden jaren verkeerd hebben, toch is het een geheel apart volk te midden van de an­dere rassen, waaronder zij wonen.

De Jood is het wonder Gods; als zodanig kunnen wij het als kinderen Gods slechts zien. We mogen als mens misschien weinig sympa­thie voor dit volk koesteren, weinig met de han­delwijze van velen van hen genoegen nemen, toch blijft het onomstotelijk waar: het is Gods volk, waarmee de Here nog een zeker doel heeft.

Het enigste antwoord wat daarom ook bevre­diging kan geven, is het onfeilbaar Woord van God. Dit heilige Woord van God is vol omtrent Israël, niet enkel omtrent lijden en vervolging en de vloek die ze eerst onder de volkeren zullen zijn, maar datzelfde Woord Gods spreekt van een besliste terugkeer van dit volk, en hoe dan die vloek veranderd zal worden in een zegen voor alle volkeren, gelijk God eenmaal tot Abram sprak: “en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.” Welk volk heeft zulk een geschiedenis als Israël en welk volk kan zo zeker teruggaan in hun geschiedenis als Israël? Wereldrijken zijn gekomen en gegaan, machtige volken zijn er ge­weest in het verleden, maar men spreekt er haast niet meer over. Assyrië, waar is het; waar is het machtige rijk van Griekenland; wat is overge­bleven van Egypteland?

Dit kleine volk Israël, want betrekkelijk klein is het in vergelijking met andere volken, heeft wel de grootste mannen voortgebracht en dat op allerlei gebied. We mogen het trachten te ont­kennen en proberen dit alles uit het geheugen der mensen weg te halen, maar zie, de feiten zijn er, die niet te loochenen vallen.

Wij behoeven als gelovigen slechts enkelen te noemen, o.a. Abraham, David, Daniël, Paulus, en bovenal, laat ons niet vergeten, de grootste Jood werd eenmaal geboren uit Joodse ouders, in een Joods land en in een Joodse plaats en wel onze wonderbare Verlosser en Zalig­maker, Jezus Christus, de Man van Galilea, ge­boren te Bethlehem.

Heeft de Heiland zelf niet eens gezegd: “Gij­lieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden.” (Joh. 04:22.)

De Jood is het wonder der geschiedenis. Toen Frederik de Groote aan de hofprediker een beslist bewijs vroeg aangaande de inspiratie van de Bijbel, antwoordde deze: “De Jood, uwe Majesteit.”

Hoe moeten wij anders verstaan of ver­klaren de wonderbare bewaring van dit volk? Heeft één volk wel ooit zo’n langen weg van bitterheid gekend, als juist de Joden, zowel voor de komst van Christus, als later, toen zij Hem, hun Messias, verworpen hadden? De enige juiste verklaring die voor dat alles is te geven, is dat God een bijzonder doel heeft met het Joodse volk in betrekking tot de volkeren der aarde.

We mogen er niet aan willen, we kunnen trachten er onze ogen voor te sluiten, maar klaar en helder spreekt het onfeilbaar Woord Gods hiervan. Men mag hen nog zo vervolgen en verdrukken en proberen hen te verdelgen, hun de schuld geven van veel ellende die er in de wereld is, maar dan heeft Gods Woord toch weer het laatste woord en zegt dan het volgen­de: “Zo zegt de Here, die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat hare golven bruisen, Here der heirscharen is Zijn naam; indien deze ordeningen van voor Mijn aanzicht zullen wijken, spreekt de Here, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen.” (Jer. 31:35-36.)

Het zou onmogelijk voor ons zijn en wie zou het aandurven om de toekomst van één land te voorspellen. De wereldkaart verandert haast met de dag. Zo is het met de volken, maar daar is een klein volk, de Joodse natie, welke een toekomst heeft, zo zeker, als dat de zon en de maan er zijn. Deze zekerheid rust niet op grond van een uitspraak van mensen, maar op Gods eeuwig en blijvend Woord. Geen volk der aarde heeft daarom zulk een zekere toekomst, als wel juist dit verguisde Joodse volk. Die zekere toe­komst zal eerst gaan door diepe ellende, ja, een bittere kelk van lijden zal moeten worden ge­dronken tot de laatste druppel.

Israël was tot het hoogste geroepen, ze waren de dragers der verborgenheid Gods; aan hen was toevertrouwd om onder de volken het getuigenis en de wonderen Gods te verkondigen.

En eeuwen is God bezig geweest om hen te roepen tot die hoge bestemming. En zij hebben die niet gewild. Ja, ze hebben verworpen de Messias en we zien nu voor onze ogen gebeu­ren, wat ze als Joden uitriepen bij het kruis: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen.”

Maar daar is ook een heerlijke en gezegende toekomst voor dit volk, wanneer zij in hun diepe ellende tot God zullen roepen en zij Christus als hun Messias, Zaligmaker en Verlosser zullen aannemen. Het zou te ver voeren om alle teksten aan te halen als bewijs hunner volkomen herstelling. Laat me volstaan, u hier enkele tek­sten te noemen, die aan duidelijkheid niets over laten. (Jer. 30:11; Amos 09:14-15; Jer. 16:14-15; Ez. 37:12-14.)

Hoelang zal deze tijd van smaadheid voor Israël duren? Gods Woord zegt “totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.” (Luc. 21:24.)

Waar dan de sprake Gods zó duidelijk is. zowel van het lijden als van de heerlijkheid, wat moet ons standpunt als ware gelovigen dan zijn? Het kan alleen dit standpunt wezen, wat Paulus innam, die toch ook duidelijk liet uitkomen, dat in Christus noch Jood, noch Heiden is, maar dat we allen één zijn. Het enige stand­punt van zulk een gelovige, wordt uitgedrukt in de woorden van Paulus. (Rom. 09:01-05; Rom. 11:11-12; Rom. 11:15; Rom. 11:20-21; Rom. 11:25.) Lees deze woorden eens aan­dachtig, ja biddende. Dan zullen wij bidden voor de Joden, dat God tot Zijn recht zal komen in dien weg, die rust in Gods eeuwig raadsbesluit.

Het wil niet zijn een goedpraten van onrecht en ongerechtigheid; we veroordelen dit even zo goed, als dat we veroordelen moeten wie dan ook.

Laat ons voor de vrede van Jeruzalem bidden want deze houdt nauw verband met onze eigen heerlijke toekomst, n.l. de komst van Christus voor zijn gemeente. (Luc. 21:25-28.) Mag ik eindigen met wat ik eens las van een Joodse dokter, die zeide: “de man, die zich aan de Schrift houdt, is een vriend van ons; die ons haat, kent de Bijbel niet.

P.K.

 

“Gods instellingen en onze verplichtingen.”

“lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb”. (Matt. 28:19.)

Voor de Here Jezus, de Almachtige in he­mel en op aarde, ten hemel voer, gaf Hij op aarde aan ons, Zijn discipelen, een viervoudig bevel en een viervoudige belofte.

Het bevel is: gaat heen en onderwijst alle volken, dat is, maakt discipelen of leerlingen uit alle volken. Doopt alle leerlingen. Wacht op de Heilige Geest en de Kracht uit de Hoogte, en leert de gedoopten te onderhouden alles, wat Ik u geboden heb.

De belofte luidt: en ziet. Ik ben met u al de dagen. Die geloofd zal hebben zal zalig worden, tekenen doen en de belofte des Vaders ont­vangen.

De apostelen en de eerste christenen hadden hunne oren, ogen en harten wijd open voor Christus’ bevel en belofte; en gewis, zij allen zijn er wel bij gevaren.

Waarom zouden wij, kinderen van de 20e eeuw, niet hetzelfde doen, voor dezelfde Heer en Heiland, Die ons allen met dezelfden los­prijs kocht? Zij vreesden ’s Heren bevel en beminden Zijn belofte. Zij ontzagen geen moeite om de Heer te gehoorzamen en stelden ver­trouwen in Christus’ beloften. Zij gingen heen en predikten het volle Evangelie, in de kracht des Heiligen Geestes en ervoeren Christus’ te­genwoordigheid. Waarom zien wij zo weinig de tegenwoordigheid van de machtigen Chris­tus? Het is Zijn belofte en liegen doet Hij nimmer! Volbrengt eerst Zijn bevel en ge zult daarna zeker Zijn belofte. Zijn tegenwoordig­heid en medewerking heerlijk en wonderbaar ervaren. God heeft lust in een gehoorzaam volk!

Eerwaarde Broeder en medewerker Gods, mag ik u vragen “zijt gij gedoopt en hoe? Houdt u het Heilig Avondmaal? Doopt u de leerlingen en geeft u hun het brood en de beker? Zo niet, waarom niet? Ik smeek u, maak ernst met Gods instellingen’.

Hoe heerlijk is het voor een gelovige en een deemoedige ziel, te zitten aan de tafel des Heeren, en aldus de dood des Heeren te ver­kondigen. De drinkbeker, is die niet een ge­meenschap met het bloed van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet een gemeenschap met het lichaam van Christus? En predikt het niet kennelijk de eenheid des Heeren in de gemeen­te? Toont het niet Gods wonderbare liefde? (1 Kor. 10:15-17). Waarom dan van deze God­delijke, heilige, reine, koninklijke, priesterlijke en profetische tafel weggebleven?

De Heer zegt tot ons allen: Komt, alle dingen zijn gereed. Zeg niet: ik heb een geestelijke tafel aan het Woord en de dienst. Dwaal niet. God laat zich niet bespotten.

Velen missen ook de Heilige Geest en Zijn wonderbare kracht voor de arbeid en stichting der gemeente; omdat zij niet gedoopt zijn in water, gelijk de Schrift zegt. (Hand. 02:38). Is het geen voorrecht in Jezus’ Naam gedoopt te worden; of denkt ge, beminde broeder of zuster, dat Gods instellingen luttele en holle, niets gevende dingen zijn? Geenszins! Dat zult ge ervaren als ge nederdaalt in het water, en de Geest Gods op u komt en de hemel geopend wordt, en God zegt tot u: deze is Mijn geliefde discipel, want hij gehoorzaamt zijn Heer.

De Drie-enige God bemoeit zich met u. De engelen verblijden zich; en gij zult uw weg met blijdschap reizen.

Wat is de reden van uw ongehoorzaamheid en traagheid voor een deel van Gods Woord? On­derzoek u zelf en bid, opdat God het u open­baren mag. De ere Gods staat op het spel, en het heil van uw ziel, dat is: méér heil zal u gegeven worden en God méér eer bekomen.

Spreek eens met geroepene en gehoorzame voorgangers, en raadpleeg vooral Gods Woord.

Zeg niet: “geen tijd daarvoor; zielen moeten wij winnen. Heel de wereld voor God.” Ja, maar ook heel de Bijbel voor de gemeente. Wat God gebiedt, hebben wij te doen! Zeker, Hij zal ons we! zielen geven, als wij liefde voor zondaars hebben. Maar, moeten wij ook geen liefde voor Zijn instellingen bezitten? (Joh. 14:24; Joh. 15:14).

Gelovige. ken uw plicht jegens God en bid God, dat Hij u leiden zal naar zulk een ge­meente, waar het volle Evangelie bediend wordt; de sacramenten overeenkomstig Gods Woord plaats vinden, en Gods leer zuiver wordt gehouden, waar de tucht niet wordt nagelaten en de Geest Gods tot de gemeente kan spreken en Zijne profetieën geëerd worden.

Is er zulk een kerk of gemeente nog wel?

Is die vraag ernstig? God is niet veranderd! Met dank aan God mogen wij u zeggen: Kom en zie en smaak dat de Here God is.

J.R.

 

“Maar in Christus Jezus zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus”. (Ef. 02:13.) Toen ik in Chicago was, werd ik uitgenodigd om in een zekere kerk te prediken. Mij werd verteld, dat ik een eigen onderwerp mocht kie­zen. Ik predikte over het bloed van Christus.

De voorganger viel mij, gedurende mijn bood­schap, in de rede en zeide: ”Wij geloven dat hier niet. Er is niet genoeg bloed in de aderen van Christus om één man te redden, laat staan de gehele wereld.”

Ik antwoordde: ”Wacht een ogenblik, het is niet de kwantiteit wat rekent, maar de kwaliteit.”

(Overcomer).

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

De jaarlijkse uitvoering van het koor onzer gemeente, op Woensdag 23 November, was een gezegende avond. De benedenzaal van de “Ver. ter Verbreiding der waarheid” was geheel bezet.

Zowel zang als muziek hielpen mede om dien avond te doen slagen.

Evenals vorige jaren was deze avond georganiseerd om de arbeid der uitwendige Zending in China te helpen. Hoe heerlijk is het, een schare van toegewijde mannen en vrouwen te zien, die ook hun gaven, door God hun geschon­ken, geheel in de dienst van de Meester stellen.

God zegene het Pinkster Zangkoor.

Scheveningen – Den Haag.

In beide plaatsen mocht schrijver dezer enkele samenkomsten houden, waar we de tegenwoor­digheid des Heeren mochten ervaren.

Het deed ons goed samen de Here te prij­zen.

Moge God onze geliefden aldaar wijsheid en kracht schenken, ook in deze arbeid.