Gods oordelen en gezichten.

“Hij is de Here, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde”. (1 Kron. 16:14.)

“Zijn oordelen zijn over de gehele aarde”. Dit is toch zeker wel een woord wat waarheid is, in deze dagen. Het is een woord waar nie­mand aan twijfelt. De grote vraag is echter, of wij die God kennen, en ook deze sprake verstaan. Het is maar geen alledaags gezegde, als ons zo vaak gezegd wordt, dat wij in een zeer donkere periode leven van des mensen ge­schiedenis. En hoe kan het ook anders, waar zonde en ongerechtigheid zich vermeerderen, als we zien, dat de afgrond zich opent, en een on­reine storm van ongerechtigheid zich stort over het mensdom, waardoor het niet anders kan zijn, dan een vermeerdering van duistere machten.

Wat al heeft men niet geprobeerd om aan deze ellende, aan het leed en de smart, die he­den in de wereld zo ontzettend heerst, een einde te maken. Op allerlei wijze, vaak met de beste bedoelingen, heeft men getracht een weg te vinden, om uit dit doolhof van lijden en duisternis te komen, waarvoor we dankbaar mo­gen en kunnen zijn.

Maar de oorzaak van al dit leed ligt dieper en kan alleen gunstig worden weggenomen, wan­neer men eerst de wortel van al het kwaad – zonde – wordt weggenomen. En dat alleen is mogelijk door de Zoon van God, Jezus Christus, die kwam om de wortel der zonde weg te ne­men. Hij is daarom de enige oplossing, de Enigste, die ons uit de oordelen Gods kan en wil verlossen.

Wat heden in de wereld aanschouwd wordt, moeten we daarom ook zien als oordelen Gods, en het aangehaalde tekstwoord zegt ons duidelijk “Zijn oordelen zijn over de gehele aarde”; niet plaatselijk, niet zich bepalende tot één land, maar ze zijn over de gehele aarde.

Hebben ze daarom ons allen – bekeerd of onbekeerd – niets te zeggen en te leren? Ze willen ons doen zien en doen opmerken dat wij met rasse schreden naderen de tijd, waarvan (Openb. 16:19) schrijft: “en de mensen wer­den verhit met grote hitte, en lasterden de Naam Gods, die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet, om Hem heerlijkheid te geven.”

Het komt mij voor dat er drie grote proble­men zijn: ze zijn afzonderlijk en gaan vaak door elkander heen en zijn nauw aan elkander verbonden.

1e. Het financiële probleem.

We zien aan de ene kant een ont­zettende armoede en een groot tekort aan het allernoodzakelijkste, en aan de andere kant geweldige rijkdom en grote overvloed. We zien dat geld vele malen alleen ten verderve is. Het is een jagen naar geld en geld is de Mam­mon waarvoor men buigt. Wat heeft men al niet voor het geld gedaan en wat doet men er al niet voor? Moet het ons verwonderen, dat Gods oordelen over de gehele aarde komen, als men God buiten alles sluit. Maait men thans niet, wat men door de jaren heen gezaaid heeft? Is het niet diep te betreuren dat er in de ene plaats zoveel overvloed is, dat men vernietigt wat de mensen op een andere plaats zo broodnodig hebben?

Waar met God en Zijn gebod niet meer re­kening wordt gehouden, en waar het leven hier op aarde niet meer gegrond is op Gods onfeil­baar Woord, daar kunnen de oordelen Gods niet uitblijven. Hoe komt het? Wij willen Gods Woord laten spreken, dat zegt “zal een mens God beroven? . . . Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer”. (Mal. 03:08.)

2e. Het maatschappelijke probleem.

De gehele maatschappij is ontwricht, de ge­hele wereld is ziek. Het huisgezin, haar bol­werk, is bij velen niet meer, wat het zijn moet. De toestand in vele huisgezinnen is van die aard, dat er geen plaats is voor God, de Bijbel en alles, wat vroeger voor velen heilig en dier­baar was.

De huidige maatschappij wordt ondermijnd door grote en zwarte stromingen van ongeloof, haat, afgunst en onzedelijkheid. Het leven is los en in vele huisgezinnen is er geen saamhorigheid meer. Ieder leeft en doet naar het goed­dunken van zijn of haar eigen verdorven hart. Men leeft zich zelve en verstaat niet, dat een uit­leven van ons eigen zondig hart, tot ongeluk en verderf moet leiden. Men heeft God, de Schep­per en Onderhouder aller dingen, willen uit­schakelen, in regering, land, huisgezin en per­soonlijk leven en we kunnen zeggen: zie wat de mens geworden is.

De fatale leugen, dat de mens zonder God goed, rein en heilig is, bewijst wel zeer duidelijk een grote leugen te zijn. De moderne Nebukadnezar roept ook heden nog uit: “Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis van het koninkrijk?”

Maar wat zegt God? “De oordelen zijn over de gehele aarde” en “de bijl ligt reeds aan de wortel van de boom.”

3e. Het geestelijk probleem.

Gods volk moet een afgescheiden volk zijn.

Wat zeggen de oordelen Gods ons? We zien dat uitwendige vroomheid ons niets baat; dat is maar een kleed, dat onze geestelijke armoede toch niet kan bedekken.

Daar is ook een geestelijk probleem en daarom ook een oordeel Gods. Waarom? De gemeente heeft in vele gevallen haar eerstgeboorterecht verkocht voor de uiterlijke dingen van deze we­reld En zegt Gods Woord niet, dat het oordeel bij het huis Gods zal beginnen?

Zij heeft de weg der heiligmaking verlaten, en is de wereld gelijkvormig geworden. Hoe kan het anders, of ook haar zullen die oordelen treffen, indien zij zich niet bekeert en de toe­vlucht neemt tot Christus, de Ader der verlossing, En wat nu is het middel voor al die proble­men? Ik noemde er slechts drie, maar natuur­lijk zijn er meerdere. We willen dit antwoord geven en doen dat met een woord uit (2 Kron. 07:14.) en Mijn volk, over dewelken Mijn Naam genoemd wordt wanneer het zich verootmoedigt en bidt, en Mijn aangezicht zoekt, en zich be­keert van hun boze werken, zo zal Ik uit de hemel horen, en hun zonden vergeven, en hun land genezen.

  1. K.

 

De Heilige doop in water.

“… een iegelijk van u (bekeerden) worde gedoopt in Jezus Naam.”

(Hand. 02:38).

“Eén Heer, één geloof, één doop”.      (Ef. 04:05.)

In iedere eeuw en aan elk geslacht, hetzelfde Evangelie. Niets er af, niets er bij en er niets aan veranderd. God blijft dezelfde, en Zijn Woord eveneens. Een ieder werker heeft zich aan de Here en Zijne bevelen, in alles stipt te houden; en een ieder bekeerde heeft recht op het volle onderwijs des Heren, en tot plicht, alles te on­derhouden. “Onderwijst hen, doop hen en leer hen onderhouden, alles wat Ik u gebo­den heb.” De doop is geen menselijke zaak, maar is uit de hemel. Een keuze wordt ons niet gelaten. Wij hebben slechts te aanvaarden en te gehoorzamen. God vraagt geen woordentwist, maar onderdanigheid.

Geloof, bekering en doop zijn din­gen die bij elkaar behoren en in de Gemeente moeten verkondigd worden. Het woord “doop” betekent oorspronkelijk: in- of onderdom­pelen. De eerste Christenen gingen in het water en werden in- of ondergedompeld. (Matt. 03:16; Hand. 08:38). Niemand twijfelt daaraan God heeft dat zó en aldus gewild. Hij spreekt tot ons op hoor-, lees- en zichtbare wijze. De heilige doop is een zicht- en tastbaar Evangelie. Het zegt ons, dat we melaats zijn door de zonde, en hebben te gaan, evenals Naäman in het wa­ter. Het leert ons ook dat we zekerlijk zullen gereinigd worden; en na de reiniging ontdekt men plotseling nieuw leven, hetwelk dankbaar aan de levende God gewijd wordt.

Velen doen helaas juist wat Naäman eerst deed: ze maken zich boos, en verachten het eenvoudige. Daarna luisterde hij naar goeden raad. Ach, dat allen dit nu deden! In de doop hebben wij een troostvol en verblijdend pand en teken van Gods vergevende liefde. Wie van ons zou dat insigne en kenmerk niet willen dragen. Gelijk een soldaat een uniform moet aandoen, zo moet iedere gelovige gedoopt worden; want zovelen gedoopt zijn, hebben Jezus aangedaan en bewij­zen openlijk dat zij veranderd zijn van levens­richting en tot een andere maatschappij behoren (Gal. 03:27). Want door de doop wordt men ingelijfd bij en toegevoegd tot Gods Ge­meente. (Hand. 02:41; Hand. 02:47). Men behoort dan tot de Goddelijke en onverderfelijke partij des Heren.

Hoewel er echter geen noodzakelijk verband tussen doop en zaligheid bestaat (Joh. 05:24; Hand. 16:31); toch worden geloof en doop in één adem genoemd. “Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. “(Mark. 16:16) zo min dus iemand zalig wordt, omdat hij ge­doopt (of besprengd) is, zo min gaat iemand verloren, omdat hij niet gedoopt is. Doch ieder die enigszins kan, laat zich dopen, omdat de Here het bevolen heeft. De Heilige doop helpt en sterkt het geloof; en het geloof maakt de doop wezenlijk en krachtig, en vruchtbaar voor onze harten en is dikwijls genezend voor zieke lichamen. In de doop leest het oog des geloofs Gods handschrift: “uw zonden zijn vergeven; van nu aan zijt gij verenigd met Christus”. (Rom. 06:03-05). Nu hebt u tot plicht om naar het Evangelie te leven.

Wie moeten echter gedoopt worden? De Apostelen doopten ieder, die beleed, dat hij in Christus geloofde. Bent u gelovig? Bekeert u en neemt gaarne Zijn Woord aan.

Nu is het nog de aangename tijd. Heden als gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet. De Here wil u ondertrouwen in barmhartigheid, door het Verbond van de doop, waarin u uzelf geheel en al aan Hem overgeeft, en Hij aan u, om voort­aan voor eeuwig één te zijn. Wat God ingesteld heeft, make de mens niet teniet. Dopeling, bewaart u wel uw verbond? Laat het oude leven waar het is, en dient met blijdschap.

U weet, geachte Bijbel-onderzoeker, dat de kinderen tot Jezus gebracht werden (om ge­doopt te worden?) en dat doen wij nu ook. Later als zij de Here belijden als hun Heiland, wor­den ze gedoopt. Let op: gedoopt of ondergedompeId, overeenkomstig de Schrift. De pre­dikant moet niet zijn vingers in water dopen en de zuigeling besprengen; dat heeft de Meester nergens gezegd. Maar de discipel moet gedoopt worden; het doopvont wordt dan het graf in Christus. Wee, de blinde leidslieden en Schrift­geleerden, die het duidelijk gebod veranderen of nalaten. Hoedt u voor het Roomse zuurdesem! Wij hebben slechts één Heer, één geloof en één doop! (één begrafenis). Geen drie dopen; maar één doop, in de Drie-enige God. Laat ons tot de Schrift terugkeren.

Broeder, zuster, zijt gij nu bereid te doen wat Jezus van u vraagt? Volbreng uw plicht. Nu hebt u nog de gelegenheid; morgen kan het voor altijd te laat zijn. Zeg, ik wil Heer, zie hier ben ik; mij geschiede naar Uw Woord. –

J.R.

 

Uit de arbeid.

Zweden.

Deze week houden de Pinkstermensen hun jaarlijkse Conferentie in de mooie provincie Smaland. Het is een ideale plaats. Voorgangers, Evangelisten en medearbeiders van Ystad in het zuiden, tot Lapland in het noorden zijn hier; ongeveer 3000 arbeiders in de dienst des Heren, benevens nog vele anderen. Het is een echte tentenstad. Er zijn verscheidene tenten, die meer dan 1000 personen kunnen bevatten.

Het is heerlijk om deze 7 a 8000 mensen te zien; ze zijn allen blij in de Here. De lucht is vervuld met lof. Op één der avonden ging ik naar de geweldig grote vergadertent; een zeer grote schare was er ook buiten de tent, zodat het haast onmogelijk was om naar voren te komen èn mijn boodschap te brengen.

Het is de grootste godsdienstige Conferentie in Zweden. Mensen van overal komen hier naar toe om bekeerd te worden.

Alles werkt zo geleidelijk en rustig, en loopt als een gesmeerde machine. Al het voedsel is vrij. Ieder kan kómen eten. Ik was nieuwsgierig te weten, hoe dit grote feest gefinancierd was en bemerkte dat een z.g. “voedsel-collecte” iedere dag werd gehouden. Elke dag waren er enige duizenden Kronen” nodig, maar nog nimmer gedurende een periode van meer dan 20 jaar, is daar een tekort geweest.

Zendelingen van verschillende landen zijn hier bij honderden. Men zorgt voor hun reiskosten, Arme doortrekkende Evangelisten van Lapland komen hier per fiets, anderen per motorfiets. Al­len zijn gekleed in motorkleding en als zij vermoeid en vol stof in het kamp komen, en daar hun medebroeders ontmoeten, stralen hun gezich­ten en vloeien er vreugdetranen. Zij begroeten elkander hartelijk met: vrede”.

Kleine tenten zijn hun woning. Zij zijn vol vuur voor zielen en voor hen zijn de genoegens des levens weinige. Zij komen om opnieuw vervuld te worden, om hun vrienden te zien en verslagen van het werk over te brengen. Duizenden zielen zijn door deze mensen gewonnen.

De voorgangers van honderden gemeenten zijn hier. Zij zijn allen één, of ’t nu een arme Evan­gelist uit Lapland is. of een voorganger uit Stock­holm, positie of rang zijn vergeten, het is éen gelukkige familie in Christus. De lucht is vervuld met de kracht Gods. Met zondaren wordt gespro­ken; zieken werden voor onze ogen genezen en mensen werden vervuld met de Heiligen Geest. Over het werk van de Heilige Geest wordt niet geoordeeld en gekritiseerd, maar gelovig ontvangen.

Ook zijn hier telefoonverbindingen met het gehele koninkrijk. Telkens komt er iemand naar het platvorm met een boodschap uit een afge­legen plaats, vragende om voorbede. Eén dezer dagen kwam er een boodschap van een dokter van een ziekenhuis in Gotenburg. Die dokter had gezegd “zend boodschap aan de conferentie in Smaland. Een hopeloos geval. Laat iemand komen om de patiënt eerst te zalven, voordat wij opereren.” Een broeder ging er heen en zalfde de patiënt en voor het gebed geëindigd was waren er zulke tekenen van beterschap dat de operatie niet door behoefde te gaan. Zij ne­men God op Zijn woord en vertrouwen Hem. Zij verwachten het bovennatuurlijke en het ge­beurt.

Toen ik het laatst sprak moest ik telkens even ophouden om die ontzettende schare gelegenheid te geven tot lof en prijs.

Ik heb me wel eens afgevraagd, hoe het wel op Pinksteren geweest zal zijn. maar hier heb ik iets aanschouwd wat mijn ziel tot groten ze­gen was. Dan ook weer tijden dat de Heilige Geest deze grote gemeente samensmelt in één tedere verbreking des harten. Het is alsof God in ons midden is.

Uit een brief v. Prof Lindblom in “Trooster”.