Christus, onze biddende Hogepriester.

“Die ook voor ons bidt”. (Rom. 08:34).

Het is een verblijdend feit, dat Jezus Christus gestorven is, en nog meer verblijdend is het dat Hij opgewekt is; doch daarbij blijft het niet in de Goddelijke huishouding, ons tot zaligheid; daar­om vervolgt het Woord: “die ook ter rech­terhand Gods is, die ook voor ons bidt”. Ja, Christus leeft om voor ons te bidden, waar­door, Hij ons volkomen kan zalig maken.

Wij weten allen, dat Jezus op aarde heel veel gebeden heeft, doch bedenken wij wel genoeg, dat Hij in de hemel óók heel veel, en dat voor ons, biddende is. Bad de Here vroeger in een vernederd lichaam, nu in een verheer­lijkt en onsterfelijk lichaam. Bad Hij vroeger in de woestijn, nu in het paradijs; was Zijn laatste gebed, hangende aan een hout, thans bidt Hij zittende op de troon van Zijn en onze Vader, aan Zijn rechterhand. Hij bidt, opdat de boze ons niet vatte, en ons geloof niet op zou houden. En Hij weet, dat de Vader Hem altijd hoort, want Zijn gebed is volmaakt in: geloof, liefde, kracht, trouw en woorden.

Nooit had vroeger iemand op aarde zó ge­beden als Jezus Christus, onze dierbare Hogepriester; en nooit in de hemel, als thans, de­zelfde, maar verheerlijkte Middelaar van het Nieuwe Verbond. Zijn Plaatsvervanger, de andere Trooster, bidt nu op aarde, in en voor de gelovigen; en God verstaat de zucht van de Heilige Geest en onze geest, die zo nauw met de Trooster verenigd is. Hoe goed is God, om én in de hemel én op de aarde ons twee vol­maakte Voorbidders te geven! Bidt de Heilige Geest in ons (Rom. 08:26-27), de Christus bidt buiten ons, in de hemel, doch beiden ten be­hoeve voor ons. Dat God (de Heilige Geest) bidt tot God (de Vader), moet ons niet bevreemden; want ook Christus, die God is, bidt tot God. Op het gebed der Goddelijke Voor­bidders verleent de Vader slechts Zijn zegeningen, (Joh. 14:16; Ef. 01:03). Vermag een krachtig gebed van een rechtvaardige veel, de krachtige gebeden van de Rechtvaardige vermogen alles.

Christus is deze enige en nodige Hogepriester, die Zich zelf door de Geest van God opgeofferd heeft en met één offeran­de alle dingen verzoend heeft; in Zijn bloed hebben wij de vergeving der misdaden en de vrede Gods. Goede Vrijdag, onze grote verzoe­ning! Toen ging de ware Priester in het hemelse heiligdom. Zijn offer werd aangenomen en goedgekeurd en is voor eeuwig geldig.

Brengt de profeet de woorden en begeerten Gods tot de mensen, de priester brengt de begeerten en woorden der mensen tot God. (Heb. 05:01). Hij nadert tot God en offert Hem; daarna bekomt hij Gods ver­horing en gunst; daarop geeft hij aan God volmaakte lof en aanbidding; treedt dan tot de gelovigen (de Kerk), heft Zijn handen om­hoog, spreekt: weest gegroet! Vrede zij ulieden, zegent hen en deelt genade-goederen uit. (Luc. 24:50; Ef. 04:08; Lev. 16:12). Was het pries­terschap van Aaron een dienst der verzoening, Christus heeft een priesterschap naar de ordening van Melchizédek, een dienst der dankzegging, en dat koninklijk en van eeuwige duur; gelijk Adam God te loven en te danken had in het paradijs, vóór de val. Op Golgotha heeft Christus echter voldoening en verzoening teweeg gebracht; komt iemand (bij bekering) tot Hem, diens zonden worden volkomen vergeven en gereinigd. (Heb. 01:03). De verzoening is geschied en de zonde met de straf zijn weggenomen. Deze troostrijke waarheden zijn óók neergeschreven, opdat wij God zouden vrezen en liefhebben en niemand zou zondigen; en indien wij zondigen, wij heb­ben een barmhartige Hogepriester, die ons le­ven volkomen begrijpt en voor ons bidt en Zijn offer bij de Vader doet spreken, ons na belij­denis sterkt en bemoedigt en ons toont dat Hij als de Rechtvaardige voor allen, zonder onder­scheid, tussenbeide treedt, ons vervangt, in onze plaats bidt en pleit als de Volmaaktste Voorspraak en Trooster en God geeft daarop als Rechter, in liefde, een volkomene vergeving, om daarna nimmermeer te verwijten Wij dan­ken de Vader, en Christus, die leeft om voor ons te bidden en zolang verzoening doet, tot­dat wij allen volkomen zalig zijn.

  1. R.

 

Hoe staan wij in deze tijd?

Omdat het u gegeven is, de verborgen­heden van het Koninkrijk der hemelen te weten . . .” “Doch uw ogen zijn zalig, omdat zij zien, en uw oren, om­dat zij horen.” (Matt. 13:11-16).

Nadat de Heiland tot het volk in gelijke­nissen gesproken had, wordt door de discipelen de vraag gesteld, waarom Hij in gelijkenissen sprak. Zij ontvingen het duidelijke antwoord: ”u is gegeven, de verborgenheden van het Ko­ninkrijk der hemelen te weten, maar die is het niet gegeven.” En ook het antwoord “waarom” wordt hun verteld, n.l. dat het volk oren heeft, maar niet hoort, ogen heeft, maar niet ziet; want Jezus zegt:” Het hart des volks is dik geworden.”

Hoe duidelijk schildert Jezus ook in dit woord de algemene toestand van ’t ganse mensdom. Wat is er al niet een geestelijke onkunde en ongeloof in betrekking tot de tijdsbedeling, waarin we gekomen zijn. En toch heel duidelijk leert Jezus’ rede ons, dat dit voor Gods kinde­ren niet behoeft te zijn. Wanneer we ons slechts laten voorlichten en gezalfde ogen van God ontvangen en oren die doorboord – toegewijd zijn aan Hem, dan zullen we zalig gesproken worden. Dan zal men niet vol twijfel en wan­hoop neerzitten en vol angst en beven door het leven gaan.

Het ergste is wel, dat velen zich niet bewust zijn van dezen geestelijken toestand. Van de mensen, die in Noach ‘s tijd leefden wordt ge­zegd, dat zij aten en dronken en zich overgaven aan al wat de wereld toen bood en zonder gedachten verder leefden, alsof het naderde oor­deel niet komende was. “En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam.” (Matt. 24:39.)

Is de sprake Gods ook in onze tijden dan zo moeilijk te verstaan? Wordt het als het ware niet van de daken der huizen verkondigd, dat Gods Woord voor onze ogen vervuld wordt? Zien we niet voor onze ogen de profetieën Gods in vervulling treden? Maar wat aanschouwen wij? “Het hart dezes volks is dik geworden?”

Is dat niet ontzettend, terwijl het gevaar zo nabij is, terwijl het gerommel van de naderende oordelen Gods steeds luider worden? Men slaapt rustig voort en bekommert zich om niets, als en­kel: ”hoe kan ik het beste leven?”

Waartoe zullen wij behoren? Zijn onze ogen en oren geopend en verstaat ons hart de stem en de weg Gods, ook in deze tijd? Dan wor­den we zalig gesproken en zal straks die dag des Heren voor ons geen verschrikking zijn. Alleen als we geopende ogen en oren hebben, zullen wij deelgenoten mogen zijn aan de ver­borgenheden van het hemelse Koninkrijk.

O, een ingewijde Gods te zijn, dat is, wat Jezus ons wil maken. Hoeveel mensen zijn in­gewijden in deze wereld. Dat bemerkt men zo in onze dagen. Het is, zoals Jezus zegt: “Als het avond geworden is, zegt gij: mooi weer, want de hemel is rood; en des morgens: heden onweer, want de hemel is droevig rood. Gij ge­veinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden.” (Matt. 16:02-03.)

O ja, men weet alles, men is zo ingewijd in het gebeuren van deze wereld, dat men alles kan vertellen wat zal komen. Ze kennen ’s werelds gebeurtenissen op hun vingertoppen, maar van de tekenen der tijden is men geheel onkundig. Ze slapen en dromen maar voort.

Ook het kind Gods aanschouwt de dingen van de­ze wereld, maar alleen met de Bijbel in de hand en roept uit: “Here, wat heeft dit alles mij te zeggen?” En het antwoord luidt: ”Zalig zijn uw ogen dat zij zien en uw oren dat zij horen.”

Hoe moeten wij dan staan in deze tijd? Het komt mij voor dat drie dingen – zien, horen en waken – bijzonder onze aandacht vragen.

Wat moeten wij zien en horen? Duidelijk zegt de Heiland in Zijn profetische rede, die op onze tijd slaat, wat er te komen staat. En het is een donker schilderij wat ons geschilderd wordt. Het is een schilderij van donkere onweerswol­ken, die zich samenpakken en gereed staan om los te barsten: oorlogen, beroerten en opstand overal. Aardbevingen, hongersnoden en pestilentiën, verschrikkelijke dingen, grote tekenen in de hemel.

Men zou haast kunnen zeggen: wie kan er nog blind en doof zijn, want dit is toch niet in een hoekje geschied en vindt dagelijks voor onze ogen plaats. (Luc. 21:08-11.)

Wat een stortvloed van zonden is niet over deze wereld losgebroken. De Heiland zegt daar­om ook: “En omdat de ongerechtigheid verme­nigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkillen.” (Matt. 24:12.)

De lawine van ogenlust, wellust naar het vlees en hovaardigheid is uitgespat over deze wereld. Een storm van koude liefdeloosheid heeft de mensen bevangen. De Heiland zegt: ziet en hoort.” Zalig zijt gij als ge het opgemerkt en verstaan hebt. “Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoof­den opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.” (Luc. 21:28.)

Gods kinderen, wier oren en ogen geopend zijn, horen en zien de naderende voetstappen van de mens der zonde, de zoon des verderfs – de antichrist. Bemerken wij niet reeds in de aanvang wat dit zal zijn? Werpt ook deze komst niet reeds zijn schaduwen vooruit? Is ons hart zo dik geworden, dat we dit niet verstaan en begrijpen, en we ook mee doen met dit geestelijk overspel van het aanbidden van het beest, hetwelk zich verheft boven al wat God genaamd wordt?

Zien we niet, horen we niet, is ons hart niet meer opmerkzaam? Is het zo dik geworden, dat we Gods voetstappen niet zien en horen in betrekking tot Israël? “Ziet de vijgenboom (Israël) . . . wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat het Koninkrijk Gods nabij is.” (Luc. 21:29-31.)

Laat ons wakende blijven, biddende, dat we ten allen tijde waardig gekeurd mogen worden, om straks met Christus te delen in Zijn heer­lijkheid. “Waakt dan te allen tijd, biddende dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te staan voor de Zoon des mensen. (Luc. 21:36.)

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Andermaal liggen de gezegende Paasdagen achter ons. Hoe heerlijk altijd weer te mogen ervaren, de opstandingskracht van Jezus leven. Ook in deze duistere dagen mogen wij elkander toeroepen: ”De Heer is waarlijk opgestaan.”

We hadden het voorrecht een Duits kwartet het Gelsenkirchen hier in ons midden te hebben. Reeds de Goede Vrijdag zongen zij ons hun heerlijke en schone liederen, alsook gedurende de Paasdagen. Hoe zijn we gezegend gewor­den door deze toegewijde mannen en vrouwen. Hoe rijk werd het Evangelie uitgedragen door hun liederen. Het was niet alleen schone zang, maar bovenal mocht men zo ervaren, de wonderbare kracht des Geestes in hun zang. Vele malen werden we ook versterkt door het woord van Br. Gastmann, die ons Gods Woord bracht.

De 2e Paasdag waren ook vele andere broeders en zusters uit verschillende plaatsen samengekomen en hadden wij een wonderbare dag van samenzijn. Ook de middagsamenkomst was heerlijk, toen wij zo door liederen van dit kwartet ingeleid werden in hun arbeid voor God.

Enkele Engelse liederen vielen ook zeer in de smaak.

’s Avonds spraken verschillende van buiten en dienden door woord of getuigenis.

Woensdag daaropvolgend hadden wij nog een laatste avond met onze gasten en ook die avond zullen we niet licht vergeten. Heerlijk was de door Zr. Gastmann gezongen solo, en het heimwee, hetwelk tot uit uiting kwam, naar het land van de reinen van harten.

Het woord uit Johannes 11, gesproken door Br. Gastmann, zal velen nog lang in geheugen blij­ven, n.l. “Jezus komt nooit te laat”.

God zegene onze geliefden en stelle ook dit kwartet verder tot grote zegen. En we roepen: “tot wederzien”, indien Jezus vertoeft te komen.

Velbert, Duitsland.

De Zendingsconferentie die hier gehouden werd, was zeer gezegend. De zusters Roos en Bakker, alsook schrijver dezer, mochten deze dagen in haar midden doorbrengen.

Tevens was daar de bespreking van het co­mité der “Vereinigte Missionsfreunde”. We moch­ten ook Gods hulp ervaren in de zeer ernstige besprekingen, die gehouden werden. En we geloven dat ook deze besprekingen vruchtdragend zullen zijn voor onze zending, waarmede we hier in Holland verbonden zijn. Aan de conferentie werd door ongeveer 50 personen uit verschillen­de gemeenten in Duitsland, ja zelfs door en­kelen uit Straatburg (Frankrijk), deelgenomen. Heerlijk was het om met zo’n schare van toe­gewijde mannen en vrouwen samen te komen, om de arbeid der zending te bespreken. Hoe werden onze harten verkwikt als we hoorden van Gods wonderbare leiding, ook in moeilijke tijden waarin de zending heden verkeert.

Het deed ons goed, ook onze beide zendelin­gen, de zusters Bakker en Horstmann, die met verlof in het vaderland zijn, te horen. Op de Goede Vrijdag mocht ik in het midden der ge­meente Velbert zijn, waar we een gezegende sa­menkomst hadden. Zaterdagavond laat keerde ik naar Amsterdam terug, om daar te mogen delen in de zegeningen, terwijl ook verder Gods zegen in Velbert bleef doorwerken in de samenkomsten.

Blijft bidden geliefden, ook voor de zending.

Semarang, Java.

Uit een brief van Br. Abell vernemen wij, dat de Here zijn lieve vrouw, bij ons in Amsterdam ook welbekend, tot Zich heeft genomen. Het is heerlijk te weten, dat God nooit een vergissing maakt, en al verstaan wij vaak Gods bedoelingen niet, toch mogen we weten, dat al Zijn doen majesteit is.

Ze was vooral in Amsterdam geen onbekende en als Zr. Hansen was zij zeer bekend, voordat zij naar Java vertrok en later als Zr. Abell veel voor haar Heer en Heiland heeft gearbeid.

We denken ook nog terug aan de enkele ma­len dat zij in 1936 onder ons was.

Ons gebed gaat uit naar Br. Abell en we bid­den, dat God hem verder zal sterken in deze moeilijke dagen. Moge ook deze ledige plaats aangevuld worden, doordat velen nog zullen uit­gaan om Gods heerlijk Evangelie uit te dragen ook op Java.