‘Reiniging door het bloed.
…en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde”.
(1 Joh. 01:07).
Wanneer wij het Oude Testament lezen, dan zien wij duidelijk dat God in Zijn wetten duidelijke aanwijzingen gaf tegen besmetting. Voor alle besmetting was reiniging nodig, doch dit gold alleer, zolang het volmaakte offer, Jezus Christus, nog niet volbracht was. In het oude verbond kon men zich verontreinigen door het eten van onrein voedsel, Leviticus 11; door het aanraken van een zieke of dode (Leviticus 13, 14; Numeri 19 enz.). Doch wanneer wij nauwkeurig alles nagaan, dan zien wij dat dit meest altijd in verband stond met de verontreiniging van het lichaam. (Heb. 09:13).
In betrekking tot het Nieuw Testament is dit anders. (Matt. 15:11-17) spreekt van verontreiniging in verband met zonde. Duidelijk leert de Heiland ons, dat “vanuit het hart alle uitgangen des levens zijn”. Daarom heet het ook altijd weer: een rein en gezuiverd hart te bezitten, waarvoor nodig is dat we niet alleen weten dat het zo moet zijn, maar dat het een besliste ervaring in ons dagelijks leven is geworden.
Waarmede kunnen we dan wel onrein zijn en hebben het reinigende bloed van Christus nodig?
In (1 Kor. 08:07) wordt er gesproken van een bevlekt geweten. We zijn niet bezoedeld omdat we zeker voedsel genuttigd hebben, zoals in het O.T., maar worden bezoedeld, als Jacobus zegt: “doordat we onze tong niet in bedwang houden, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel”. (Jak. 03:06).
Zou iemand durven zeggen dat we zonder zonde zijn, wanneer Gods Woord zo duidelijk zegt: “we hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.” Is er dan ook wel iemand die kan zeggen: “ik ben rein”? Wie faalde niet eens in zijn leven naar luid van Gods Woord, dat zegt: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, die is het zonde.” (Jak. 04:17). Niet tevergeefs zegt Gods Woord: “indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelve en de waarheid is in ons niet”. (1 Joh. 01:08).
Wanneer wij waarlijk voor Gods aangezicht komen, dan moeten wij het uitroepen, zoals de melaatse het moest roepen: “Onrein, onrein!”
Dankt God. Hij heeft voorzien en heeft ons Christus gezonden, opdat door het geloof in Zijn Naam ons worde geschonken: reiniging en vergiffenis van alle zonden. Laat ons echter goed indenken, dat wij onszelf niet kunnen reinigen; dat het alleen is door de offerande van Jezus Christus.
Denkt u eens in dat het mogelijk zou zijn, vanaf heden zonder zonde te leven, dan zou God nog van u vragen wat geweest is en we zouden schuldig voor God staan.
Heerlijk te weten, dat wij in Christus niet schuldig zijn en Hij ons in staat stelt voor God te kunnen verschijnen: dat Hij ons wil aanzien in de geliefde Zoon en Christus nu en voor altijd onze verzoening (bedekking) is geworden. Daaromtrent kan ergeen twijfel zijn. Dikwijls en te duidelijk is het Woord Gods dienaangaande – een lamp voor onze voet en een licht op ons pad – dan dat we in vrees en twijfel zouden moeten voortleven met de angst in het hart: “is het wel mogelijk om gereinigd te kunnen worden?” Johannes op Patmos getuigt: “Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed . . . Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid! Amen!” (Openb. 01:05-06).
We leven in een tijd, waarin velen geen rekening houden met deze zalige waarheid Gods. Er groeit een geslacht op, waarvan Gods Woord getuigt: “Een geslacht dat rein in zijn ogen is en van zijn viezigheid niet gewassen is.” (Spr. 30:12).
En de vruchten van zulk een leven openbaren zich in het toenemen van zonde en ongerechtigheid.
Laat ons het bloed van Christus niet minachten, maar bij elke besmetting gaan tot deze bron van reiniging en we zullen ervaren, dat “het bloed van Jezus Christus ons reinigt van alle zonde.”
- K.
De toekomst der volkeren.
De toekomst van het jodendom.
God Woord in bedreiging en straf is vervuld: de twaalf stammen dolen reeds lang buiten Palestina (Deut. 28). En de Here zal u verstrooien onder alle volkeren”. Thans zien wij vervolging der Joden, hun gang naar Palestina; daarna zal hun herstelling plaats grijpen. Twee derde zal door plagen omkomen. De afvallige Joden zullen de antichrist aannemen. Het land zal onder Christus’ regering vergroot en zeer gezegend worden. De vorst (David?) zal te Jeruzalem zijn als onderkoning. Tempel en priesters, en God zal volkomen gediend worden. Joodse zendelingen zullen als Heilanden, met verheerlijkte lichamen, het Evangelie verkondigen met grote tekenen en wonderen. Kwam het kwade over hen, het goede zal even zeker over hen komen. (Jes. 32:42).
De toekomst van het Christendom.
De ware gelovigen zijn een licht en een zout in deze boze wereld; en terwille van hun getuigenis en gebed is de wereld thans nog in een getemperde positie. Het Christendom zal echter vervolgd en belemmerd worden in zijn arbeid. Nochtans zal het Evangelie in de gehele wereld gepredikt worden. Vele ontrouwen zullen afvallen. De ware gelovigen zullen volharden en zalig worden. Hun hemelvaart, naar ziel en lichaam verheerlijkt, staat voor de deur. De verlossing uit de beginselen der smarten, zal weldra van boven en naar boven geschieden.
De toekomst der volkeren.
De volkeren gaan zware en wrede tijden tegemoet, zullen oorlog en revolutie en zware plagen, als oordelen Gods, meemaken. Wanneer het Romeinse Rijk zal gevestigd zijn, zal er een zekere vrede zijn. (1 Thess. 05:03.) Ondanks Gods bezoeking, zullen de volkeren zich niet bekeren. Zeer velen zullen door de plagen gedood worden. Na de grote verdrukking zullen de overige mensen de Here zoeken en Gods Naam aanroepen. (Hand. 02:21; Hand. 15:17). Daarna, allen die van hen geloven zullen worden verheerlijkt en krijgen een onsterfelijk lichaam. De aarde wordt vernieuwd en God heeft de oorlogen doen ophouden. (Ps. 046:010).
Het menselijk Gouvernement.
God legde het gouvernement of de regering op de schouders van mensen. (Gen. 01:28). Het einde was een fiasco. (Gen. 06:05-06). – De zondvloed. – Daarna legde God het op Israël als een priesterlijk-koninkrijk. Wederom een teleurstelling. De Joden verstonden hun zendingsplicht niet en het bedehuis aller volkeren was een handelshuis geworden. Toen legde God de regering op Heidense wereldrijken: Babylonische, Medo-Perzische, Griekse en Romeinse Rijk. Het einde zal wederom zijn:. . . fiasco, dewijl miskend wordt dat God de opperheerschappij heeft en geëerbiedigd wil worden. Het regeren in eigen kracht, voor zelfverloochening, leidt naar zelfaanbidding.
Het Koninkrijk van Christus zal slagen!
Weldra zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat onbeweeglijk is en in der eeuwigheid niet zal verstoord worden. (Dan. 02:44). Straks zal er gebazuind worden: De Koninkrijken van de wereld zijn geworden van onze Here Jezus Christus en Hij zal ze helemaal vernieuwen en met de Gods kracht regeren, met volmaakt succes, in elk opzicht. (Openb. 11:15-18).
Wat nu voor de deur staat op godsdienstig gebied: de grote afval, valse profeten, zware vervolgingen, schijngeloof en profanie, heilige dingen in de bioscopen, maar niet in de harten. Een kerkenbond verenigd met de dictoriale politiek. Daarnaast: een trouw, klein overblijfsel, levende en biddende in de Heiligen Geest. Aan dit klein kuddeke wordt Gods koninkrijk beloofd. (Luc. 12:32).
Op zedelijk gebied: toenemend egoïsme en verkoeling van de liefde. Verwording. Onverdraagzaamheid. Roekeloosheid en de ouderen ongehoorzaamheid. Vol van onrust en wreedheid met grote onverschilligheid. Een roep om brood en spel.
Op maatschappelijk gebied: grote depressie, radeloosheid, armoede, hongersnood. Geen vrije handel. Concentratiekampen. Benauwdheid der volkeren. Vrees en wantrouwen. Zware belastingen. Besmettelijke ziekten. Allerlei natuurrampen en branden met ontploffingen. Oprichten van comités voor sociale verbeteringen, en hulpactie op alle terreinen. Een korte blijdschap en verademing, daarna een plotselinge ineenstorting van dit wereldstelsel!
Op politiek gebied: dictatorschap. Allen in de hand van één man. Vergoding van mens en staat. Politieke strijd, op heel lage wijze, zal vreselijk gevoerd worden. Overal ontwaking van nationalisme met toenemende bewapening. Een nieuw Volkenbond zal er opgericht worden te Rome. Laten wij vooral gedenken, dat de Here voor de deur staat en ons daarover verblijden.
J.R.
Gelovig gebed.
“En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen”.
(Matt. 21:22).
Dit is een wonderbaar antwoord, wat ons aantoont dat de Heiland in Zijn menselijk leven de Overste Leidsman en Voleinder van het leven des geloofs is. Hij haalde Zijn Goddelijke kracht en Zijn God-zijn niet aan als de oorzaak van het verdorren van de vijgenboom, maar die kwam voort om een les te geven voor het geloofsleven, ja, om zo te zeggen, door het geloof in Zijn Vader had Hij dit wonder verricht, opdat Zijn volgelingen, wanneer zij ook zulk een geloof bezaten, zulks ook konden doen.
Dat wij zo zwak zijn in ons gebed komt hierdoor: dat wij zo eigenzinnig zijn. Wij bidden God voor allerlei dingen en trachten een gehelen nacht Hem onze verlangens bekend te maken. Wij gebruiken daarbij sterke en gedurige smekingen met tranen en proberen onszelf in een toestand van geloof te brengen. We denken dat we geloven en sluiten de deur van ons hart toe, voor iedere gedachte die zou willen opkomen – dat we niet geloven – te onderdrukken. En dan zijn we verwonderd dat de vijgenboom niet verdord en de berg niet verplaatst is.
Maar waar ligt hier de fout? Het is niet zo moeilijk om die te zien. Er is te veel van ons eigen “ik” en de werking van ons eigen vlees in dit al. Wij kunnen alleen geloof hebben voor een zaak, als we in zulk een gemeenschap met God zijn, dat Zijne gedachten en bedoelingen ongehinderd tot ons kunnen komen, ons aanduidende, wat we bidden zullen, en ons daartoe brengende waar een volmaakte overeenstemming is tussen Gods gedachten en die van ons. Geloof is altijd daarvan de vrucht.
Wees zeker, dat ge staat aan de zijde van Gods plan. Wacht op Hem, totdat de ingevingen van onze natuur tot stilte zijn gekomen en de ziel stil is geworden. Dan zal de Geest u leiden om u te doen vragen: “wat is Gods wil?”, en gij zult terstond weten, de Geest bidt in u, in overeenstemming met Gods wil.
(Overgenomen)
Een ontmoeting met Christus.
(Uit het leven van Pastor Paul).
Het was in de avond, toen ik een eenvoudige man ontmoette. Wat was er aan hem? Wel, hij vroeg me eenvoudig slechts: ”Wat zoekt ge?”
Het was me, alsof er een stem, waaraan ik nooit zou hebben kunnen voorbijgaan, riep: “Jezus van Nazareth!” Het scheen mij, alsof deze stem uit mijn diepste binnenste kwam.
Telkens en telkens moest ik hem aanzien.
En de man vroeg mij verder: “Zoekt ge eer, rijkdom, wereldlust?”
Ik wist wel, dat al deze dingen mij gelokt hadden. Konden zij mijn hart bevredigen?
Neen, en duizendmaal neen!
Wat zocht ik dan?
Voor de tweede maal klonk de roep: ”Jezus van Nazareth!”
“Vergeet niet”, sprak nu de man, “wanneer u daarin nog uzelf zoekt, dat dan het ware leven voor u verborgen blijft. U moet de prijs kunnen betaten!” Toen richtte hij zijn ogen op mij en zag me aan met een blik, die ik nooit vergeten kan.
Dit gebeurde in het avondduister, toen ik deze ontmoeting had, maar zijn ogen lichtten mij in het hart.
En weer kwam de vraag: “Wie zoekt u?”
Het antwoord klonk nu uit mijn hart, machtiger dan te voren: ”Jezus van Nazareth!”
Hij sprak: “Ik ben het …… Dat had ik reeds geweten. Dat had mij niemand eerst behoeven te zeggen.
(“Dit is het”.)
Laat Hem besturen, waken,
’t Is wijsheid wat Hij doet;
zo zal Hij alles maken,
Dat g’ u verwondren moet. (Gez. 180:7)
Uit de arbeid.
Delfzijl.
Opnieuw hadden wij het voorrecht om daar enkele openbare samenkomsten te houden. Door de zware stormen en regen, die die dag woedden, waren velen verhinderd te komen, doch ’s middags was toch een flink aantal bezoekers saam gekomen. Ook de huissamenkomst in Steendam bij Tjechem was zeer gezegend. De kamer was overvol en we zaten te zamen als haringen in een ton. Maar God was in ons midden en Zijn tegenwoordigheid mochten wij rijkelijk ervaren. Bij velen is daar een diep verlangen naar meer geestelijk leven. Ook onder de broeders en zusters is een groot verlangen, dat God nog velen zal toebrengen tot een waar en gelovig leven in Christus.
Op mijn terugreis stapte ik even over in de trein die mij naar Apeldoorn bracht, waar ik onze zuster Clinge Dorenbos mocht bezoeken, die dicht bij de poort des hemels staat. Het deed mij goed haar zo opgewekt te ontmoeten, blij in de Here en in het vooruitzicht straks bij de Here te mogen zijn. God zegene ook haar en doe haar een ruimen ingang vinden in het Koninkrijk Gods, wanneer God haar op zal roepen tot hogeren dienst.
“Ziet, Ik kom haastelijk; houdt dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” (Openb. 03:11).
Einde Kracht van Omhoog 1939.