Paasvrucht, mede opgewekt.

“… en heeft ons mede-opgewekt.” (Ef. 02:06.)

De Efeze-brief past bij het Paas-Evangelie. De prachtige en krachtige lofzang des Geestes klinkt aan het einde van het eerste hoofdstuk: Christus levend gemaakt! Christus opgewekt! Christus in de hemel gezet! En nu bedoelt God door Paulus, ons Zijn wonderbare genade te tonen en dat zien we terstond aan twee vér­strekkende woorden van inhoud en betekenis, namelijk: “in Christus” (zie Ef. 01:03-04; Ef. 01:06; Ef. 01:10). De Vader heeft ons gezegend met alle geestelijke zegeningen in Christus, en heeft ons begenadigd in Hem. Lezen we nu het tweede hoofdstuk en we zien de troostvolle waarheid; de gelovige levend gemaakt! de gelovige mede-opgewekt! de gelovige mede in de hemel gezet! Is dat niet wonderbaar, geliefden?

Dit tweede hoofdstuk begint: “en”; dat woord bindt de tweede waarheid aan de eerste, ons ge­noemd in (Ef. 01:20), n.l. dat God Zijn Zoon levend gemaakt en opgewekt heeft. En u, en u gelovige, heeft Hij, God de Vader, mede-levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden … en wij waren kinderen des toorns, liggende onder Gods toorn. – Maar God! En nu komt hier de alles beslissende vraag: Maar God, wat zal Hij doen? Wij hebben misdaan, en sterven door de zonde. Wij hebben onszelf in een zeer vreselijke en ellendige toestand gebracht: geestelijk dood, ongevoelig voor onze Schepper en kinderen des toorns en des verderfs. En nu toont ons de Heilige Geest hier de grote liefde Gods, welke een einde maakt aan onze verschrikkelijke toestand en weer terug brengt in Christus, de Geliefde en Gehoorzame van de Vader, die onze zonden gedragen heeft, in Wie we de verlossing en vergeving bezitten, naar de rijkdom van Gods genade. Verlosten! en u uit de volkeren, heeft Hij levend gemaakt met Christus. Wij leven! De Here had gezegd: Ik leef en gij zult met mij leven. Laat ons deze troostvolle waarheid altijd dankbaar vasthouden. Ons geloof is van onze levend-making het bewijs, hetzij het groot of klein is; als het maar oprecht is. Geloof is geloof. Een geloof dat Christus om­helst in Zijn verzoenend sterven en het heil daarop geschonken. De doden geloven niet (d i. de onbekeerden), maar de levenden geloven. God heeft u levend gemaakt.

Vroeger dood in zonden. Ontzettend! Maar God; en hier volgt een genadevolle wending, en een gezegende overgang van het treurigste tot het zaligste lot: “maar God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waar­mee Hij ons liefgehad heeft, óók toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons (mede) le­vend gemaakt met Christus en heeft ons mede- opgewekt en heeft ons mede-gezet in de hemel in Christus Jezus – uit genade zijt ge zalig ge­worden. – Van welk een liefde spreekt hier de apostel? Van een liefde Gods tot de kinderen des toorns, in hun treurig eertijds, waarin Gods Zijn barmhartigheid, dat is: de armen van Zijn hart aan de gehoorzame mens toont, hem omhelst en zalig maakt. Wat een verbazingwekkende liefde! Oók toen wij dood waren en onverschillig voor het Evangelie. In dat woord óók ligt een zee van troost en onverdiende gunst. De Heilige Geest vindt hier de menselijke taal te zwak om de wonderbare liefde Gods in onze levendmaking met Jezus, uit te spreken. En dat deed God, geliefden, “opdat Hij zou betonen in de toe­komende eeuwen (vanaf Christus sterven en op­standing) de uitnemende rijkdom van Zijn genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus” (Ef. 02:07). Wat zegt gij van een God, die zó rijk is in barmhartigheid? Alle misdaden vergeven, ze nimmer verwijten, ons levend maken in de wedergeboorte en de gave van de Heilige Geest schenken … O God, wat zijt Ge goed voor ons! Hallelujah! Geloofd zij God de Vader en Christus Zijn Zoon! (1 Petr. 01:03). Geve God ons meer verlichte ogen, opdat wij mogen weten, welke zij de hoop Zijner roeping en welke de rijk­dom zijner heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; en welke de uitnemende grootheid van Zij­n kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte van Zijn macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. (Ef. 01:18-19).

Zijn grote kracht aan ons! Ja, en dat niet alleen in de vernieuwing des levens, maar ook in de verzekering van het eeuwige leven en hemel­vaart in het vernieuwde lichaam. Deze heerlijke levend-making van zondaars is geschied met Christus in direct verband; want het lichaam is één met het Hoofd, Christus (Ef. 01:22-23). Zijn verhoging is ook onze verhoging. De heerlijk­heid voor het hoofd is ook voor het lichaam, d.i, alle gelovigen (Ef. 01:03).

Deze wonderbare onverdiende zegen, geliefden, geeft ons de drang in het hart, te roemen in genade alleen (Ef. 02:08-09). Niet onze werken, maar ’s Heren werk!

Beminde lezer(es), roemt gij in de Heiland? Roemt gij Zijn werken? Of leeft u nog niet?

Zalig is de mens die met Hem leeft en God roemt alle dagen.

J.R.

 

De gelovigen en het kruis.

Van toen af gingen velen van Zijn discipe­len terug, en volgden Hem niet meer. (Joh. 06:66.)

Dit is wel één van de treurigste teksten in de Bijbel. Dit woord werd niet gesproken van de schare, die zonder kennis der waarheid was, of van de ongelovigen, maar het werd gezegd van Zijn discipelen, dus van diegenen, die meer tot de intieme kring van Jezus volgelingen behoorden.

Wat was toch wel de reden? Zij hadden zich geërgerd aan de woorden van Jezus en zij had­den gezegd “deze rede is hard; wie kan ze horen”. (Joh. 06:60.)

Ze hadden dan ook van heel andere dingen gedroomd. Ja, toen de duizenden Jezus volgden, toen tekenen en wonderen geschiedden, en zij zelf vol vreugde terugkwamen van een reis, waar zij zieken genezen en duivelen uitgewor­pen hadden en zij zichtbaar Gods werken aan­schouwden, ja toen wilden zij Jezus wel volgen.

Maar wanneer het kruis met de daaraan ver­bonden smadelijke dood in ’t gezicht kwam en de Heiland, hoe dichter Hij bij dat uur kwam, duidelijker begon te spreken over Zijn dood, ja toen deinsden zij terug en verlieten Hem en straks zou Hij helemaal alleen overblijven.

Neen, lijden en smart, dat wil de oude mens niet. In het middelpunt van belangstelling te staan, en waar het vrome gevoelsleven geprik­keld wordt door de eer van mensen, ach, als dat kan, ja dan willen wij Jezus nog wel volgen.

De mens, die de diepte en de heerlijkheid van het kruis nog niet heeft verstaan, is van na­ture een vijand van het kruis en is kruis-schuw, en zal op allerlei gebied het kruis ontlopen.

Waarom is er zo’n felle tegenstand tegen het kruis? Dit te weten en te verstaan is nodig, En Gods woord laat ons hieromtrent niet in het duister. Waarom openbaarde zich dat reeds zo bij de discipelen, ja zelfs bij eén zo hevig, dat de Heiland tot deze (Petrus) zeggen moest “ga achter Mij, satan, gij bedenkt niet de dingen die Godes zijn, maar des mensen”. Was het niet de oude verzoeking in een ander gewaad? Had satan het niet reeds voorgesteld aan Jezus, toen hij in de ure der verzoeking in de woestijn zei: “al deze dingen zal ik u geven, indien gij nedervallende, mij zult aanbidden”. (Matt. 04:09.)

Satan heeft ten allen tijde geprobeerd te ver­hinderen, dat Christus naar het kruis zou gaan en hij zal alles in het werk stellen om te ver­hinderen, dat ook wij ons leven inrichten naar het leven des kruises. En toch is het de weg tot volle zaligheid. Paulus zegt immers: “Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan dwaasheid, maar ons, die behouden wor­den. is het een kracht Gods.” (1 Kor. 01:18.)

Wat een onkunde is er vaak omtrent het kruis. Bij velen thuis hangt misschien een spreuk, waar­op staat geschreven: ”Elk huis heeft zijn kruis” en daarmee bedoelt men vaak de zórgen des levens, ziekte of zwakheid, of een onbekeerde man of vrouw. Maar dat is niet het kruis naar de Bijbel. Het kruis van Christus is datgene, wat in ons leven komt en alles wat van de oude mens is, openbaar maakt en duidelijk elke verborgenheid des harten openbaart. Het is het sterven van de oude mens, het in de dood geven van ons eigen ik. Het verliezen van ons eigen zieleleven, om daardoor het leven des Geestes, het leven in de Geest te kunnen ont­vangen. En dat wil de mens zo weinig en daarom zulk een felle tegenstand.

Het kruis van Christus is het leven der gelovigen, is het zwaard. Inderdaad van zo’n Christen kan gezegd worden: ”En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan, opdat de gedachten uit veler harten geopenbaard worden. (Luc. 02:35.) Zeer duidelijk is de Nieuwe Vertaling van (Heb. 04:12) waar wij lezen, “want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó ver, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift over­leggingen en gedachten des harten”.

In hoeverre zijn wij gewillig, dat het woord des kruises in ons zal doordringen. Zijn we reeds bang, wanneer dat woord des kruises – het zwaard – ons aanraakt en zeggen we dan reeds “dit is hard” en we volgen Jezus niet meer; of laten we toe, dat dit zwaard zó ver doordringt dat alles openbaar wordt en we zien, wat van het bewogen en onrustig zieleleven is, of wat werkelijk van de Heilige Geest is?

Bij het kruis van Christus vallen de maskers weg. Daar wordt door dit zwaard de zwakke plek aangewezen. Daar wordt de mens naar zijn eeuwigheidswaarde geschat. Bij het kruis is niets te verbergen; daar verliest men alles, wat waarde heeft voor de oude mens. Maar ook heerlijk waar: “die het eigen leven wil verliezen, vindt ’t ware leven in Hem alleen”.

Ja het kruis van Christus leert ons, wie een vriend of een vijand van dat kruis is. Als Jezus over Zijn lijden en dood spreekt, dan lezen wij in (Matt. 17:23) “en zij (de discipelen) wer­den zeer bedroefd”. Bij Golgotha wordt een streep gezet door onze menselijke berekenin­gen, en de bodem onzer plannen ingeslagen. Hoe vaak zijn wij bedroefd, wanneer de Hei­land ons voert over de kruisweg. En toch, alleen bij het kruis is de ware zaligheid te vin­den, en kan de ziel de vrede smaken, die alle verstand te boven gaat.

En toch is dit het enige leven, waarin Chris­tus verheerlijkt zal worden. Laat ons daarom geen ontlopers zijn van het kruis, maar het kruis opnemen en Hem navolgen.

  1. K

 

Zeventigmaal zevenmaal.

Keizer Otto de Grote vierde eens het kerst­feest in de Dom te Frankfurt, toen hem een vermagerde man in een boetekleed naderde, die zich smekend wierp aan zijn voeten. De keizer herkende in hem zijn broeder Heinrich, die zich herhaaldelijk tegen hem, zijn gebieder, verzet had. De toorn steeg de keizer naar het gelaat, en hij schopte de onverbeterlijke rebel met de voet weg.

Juist las de voorganger uit het Evangelie de woorden: “en Petrus zeide: Here! hoe menig­maal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven? Tot zevenmaal?” En Jezus zeide tot hem: ”Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal!” (Matt. 18:21-22)

Getroffen hief de keizer de boeteling op en en drukte een broederkus op het voorhoofd van de rebel. Vanaf dit uur was Heinrich de trouw­ste vazal van zijn keizerlijke broeder.

Nooit werd het heilig kerstfeest schoner be­gonnen.

 

Uit de arbeid.

“Houdt in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt.”

Paasfeest is niet alleen het feit van die dag, waarop we gedenken, dat Jezus Christus, onze Heiland uit het graf verrees, maar moet een al­tijd heerlijke waarheid in ons leven zijn. Ook als het feest weer tot het verleden behoort. zo ziet ook de apostel Paulus het, en vermaant daarom Timolheüs, dit altijd in gedachtenis te houden, daar het een kracht Gods is in ons leven.

En nu de dagen weer voorbij zijn, is dat ook onze bede, ook als we weer staan in het dagelijks leven, met zijn vragen en problemen.

Daar rijst een danktoon in onze harten op, als we terugzien op deze dagen. De boze pro­beerde op allerlei wijze de zegen te verhinde­ren, maar we mochten zo heerlijk ervaren: ”Hij is Overwinnaar.”

De twee samenkomsten op Goede Vrijdag waren zeer gezegend; ook de morgendienst was goed bezet, in aanmerking nemende, dat het in ons vaderland nog altijd een betreurenswaardig feit is, dat de Goede Vrijdag niet als Zondag ge­vierd wordt. We mochten zo de nabijheid van God ervaren, toen we ons andermaal schaarden, rondom het kruis, en onze harten in dankbaarheid Hem mochten aanbidden in geest en waarheid.

De avondsamenkomst was meer een wijdingsdienst, waar wij aan het einde de dood des Heren mochten gedenken.

De samenkomsten op de beide Paasdagen waren heerlijk en verkwikkend. Een grote schare vulde telkens weer de zaal, om te luisteren naar het Paasevangelie.

Op de eerste dag bracht br. Langstraat van Rotterdam het woord en werden wij allen rijke­lijk gezegend. We hebben de levende Christus van node en niet de vorm van het Paasfeest.

Het was ook een heerlijk oogenblik, toen wij ’s morgens een kleine in het midden der ge­meente mochten opdragen. Een volle overgave is verlies – verlies van het eigen leven – maar die overgave, die eerst verlies is, wordt gewin.

De tweede dag waren er broeders en zus­ters van verschillende plaatsen gekomen, o.a. van Terschelling, waar de zusters Roos en Bakker de gemeente vertegenwoordigden. Ook van Delfzijl, de Haag, Hilversum en Gouda waren er saamgekomen; ons samenzijn was rijkelijk gezegend.

Het eenvoudige woord van br. Jansema van Delfzijl vond ingang in onze harten; ja het tarwegraan moet in de aarde vallen en sterven. Niet alleen moet het sterven, maar ook heeft het ruimte noodig, om veel vrucht voort te brengen.

De middagsamenkomst was bestemd voor zen­dingsbesprekingen. Deze bijeenkomst had als doel de belangen van onze zending in China onder de oogen te zien, en we gevoelden allen zo dat we meer dan ooit, ook samen moeten wer­ken voor de zending.

De laatste avond was een heerlijk slot. Ver­schillende broeders en zusters, ook uit andere plaatsen, gaven een opwekkend en opbouwend woord.

Ten slotte zij vermeld, dat we zeer gezegend werden door het zingen van ons Zangkoor, als ook door de solo’s van br. de Geest. Zulke da­gen zijn druk en vragen veel, ook van de zan­gers en zangeressen.

Maar wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus,

Dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan.