Geestelijke gaven.

“En van de geestelijke gaven, broe­ders, wil ik niet, dat gij onwetend zijt.”

(1 Kor. 12:01).

Er behoeft op dit punt geen twijfel of onzeker­heid te zijn. Vanwaar komt toch vaak deze on­zekerheid? Het is niet, omdat Gods Woord daarover twijfel laat. Gods plan voor de be­diening van de geestelijke gaven is in (1 Kor. 12:01-12) heerlijk aangetoond en het houdt voor iedere ware gelovige iets in. Iemand, die oprecht en aandachtig Gods Woord leest, moet tot de slotsom komen, dat het Gods bedoeling niet is, in Zijn kerk of gemeente, alles door één man te laten doen. We zien in Gods Woord, dat dit niet naar Gods plan is.

Toch willen wij voorzichtig zijn om niet de gedachten te wekken, als zouden wij een werkloze orde voorstaan, waarin een ieder maar zou kunnen doen wat hij wilde; ook dit is niet Gods plan. Zeer zeker heeft God ambten in Zijn ge­meente gesteld, die bijzonder aangewezen zijn tot opbouwing van de gemeente. 

Het ideaal en Schriftuurlijke voorbeeld is een volkomen vrijheid voor allen, onder de leiding van de Heilige Geest, om deel te nemen aan de geestelijke bediening van Zijn gemeente, met de er­kenning, dat er sommigen bijzonder door God daar gesteld zijn in het ambt van leiders en als zodanig ook erkend moeten worden, daar zij een gave van God zijn aan de gemeente. “En deze heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evan­gelisten, en sommigen tot herders en leraars, tot de volmaking der heiligen tot het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus.” (Ef. 04:11-12).

Maar het wil daarom niet zeggen, dat de meest eenvoudige gelovige niet kan bijdragen tot de opbouwing van de gemeente, en wanneer dit niet zo is, dan lijdt de gemeente en worden de krachten en gaven die God ook daarin gesteld heeft niet gebruikt en is tot schade. Een Nieuw-Testamentische vergadering der gelovigen wordt ons beschreven in (1 Kor. 14:26): “Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u heeft een psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting.”

De Goddelijke regel in deze is dan ook weer, de eer en heerlijkheid van Christus in het oog te houden; altijd weer, niet onze stichting als het eerste, maar de gemeente, dan wordt ook het ik op de achtergrond gedreven.

De geestelijke gaven hebben een goddelijk doel en als zodanig aangewend, zullen zij grote ze­gen verspreiden, maar aangewend voor eigen zelfzucht of eer, kunnen zij niet anders dan ver­warring brengen.

God moge deze zegenrijke bediening van de verschillende gaven steeds meer in werking doen treden, ook in onze gemeenten, opdat het God­delijke leven steeds meer geopenbaard worde, en Zijn gemeente tot volle wasdom zal komen.

  1. K.

 

Smaadheden.

“De smaadheden van wie u sma­den, zijn op Mij gevallen”. (Ps. 069:010).

Waarom wordt God toch altijd gesmaad? En waarom moeten zij, die van God zijn zo’n beetje als bespottelijke mensen aangezien worden in de wereld? Hoe Goddelijker, met des te meer geringschatting wordt men behandeld! Waarom is dat toch eigenlijk?

Merkwaardig! In de filosofie maakt men God tot het allerhoogste – wees echter enigszins Goddelijk, dan wordt ge voor de domste gehouden.

In de Bijbel bewondert men alle Godsman­nen, zijt ge er echter één, dan zijt ge een ezel. Dat is toch eigenaardig: men verdoemt en ver­oordeelt de mensen, die intertijd de profeten en leraren veracht hebben en zelf is men precies zo. Dat komt daardoor, omdat God voor geen prijs één schrede met ons doen wil, die onze lust en onze wereldliefde dient, maar Hij wil altijd iets anders, dan wat van de wereld is.

Alles wat in de wereld iets in te brengen heeft, wordt geëerd – alles! En wat in deze wereld niets in te brengen heeft, ziet men geringschat­tend aan. En toch willen wij ons liever laten smaden dan eren; want in deze smaad, welke op het Goddelijke gelegd is, is toch meer vreug­de, genot en leven, dan in alle hoogten, welke de mens zichzelven maakt.

(Christoph Blumhardt).

 

De gave van profetie.

“Maar wie profeteert, spreekt voor mensen stichting en vermaning en vertroosting. (1 Kor. 14:03).

Onder de negen geestesgaven die ons vermeld worden in 1 Korinthe 12, neemt ook deze gave een zeer belangrijke plaats in. Paulus vermaant de Christenen deze gave te zoeken als hij schrijft: “En ik wil wel, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer, dat gij profeteert, want die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegge, opdat de gemeente stichting moge ontvangen.” (1 Kor. 14:05). En dat het een belangrijke plaats inneemt bewijst wel dat in een of andere vorm het woord profetie ongeveer 22 maal in de hoofdstukken 11-14 vermeld wordt. En toch, wat is er een onkunde omtrent deze heerlijke gave, die zo machtig en krachtdadig zich openbaarde, ook in de eerste Christengemeente. We lezen vaak in de Handelingen der Apostelen, dat sommige van de apostelen, net als anderen, deze gave, die zij van God hadden ontvangen, gebruikten tot stichting, vermaning of vertroosting van de gemeente. (Hand. 11:28; Hand. 21:09).

De eerste vraag die naar boven komt is wel deze: wat is profeteren? Als antwoord zouden wij in het kort dit kunnen zeggen: in algemene zin heeft het in zich, alle geïnspireerde uitspraken Gods door de Heilige Geest. Sommigen zeggen: profeteren is spreken over God, dus een: ieder die over God spreekt is een profeet. Dit is niet in overeenstemming met het woord Gods. Want er wordt gesproken over een bijzondere aparte gave van profetie, die gezocht moet worden en die God aan de mensen meedeelt zoals “Hij wil”. (1 Kor. 12:11).

In zijn eenvoudigste vorm mag een ieder het ontvangen, die gedoopt is met de Heilige Geest. (1 Kor. 14:310.

De gave van profetie heeft met natuurlijke gaven niets te maken, want het is een bovennatuurlijke gave, ons door God-zelf geschonken door de werking van de Heilige Geest.

Aan wie God deze gave schenkt, hetzij ge­leerde of een niet geleerde, is niet het menselijk ver­stand wat spreekt, maar is een mondstuk Gods, om daardoor de gemeente te stichten. Het is een verkeerde voorstelling te denken, dat “profetie” meest “voorspelling” is. We hebben slechts een enkel geval, dat zo iets in het Nieuwe Testament plaats vindt, maar uitdrukkelijk wordt telkens weer herhaald, waarvoor deze gave dient, n.l. stichting, vermaning en vertroosting van de gemeente.

Daarom is deze gave een nut voor het alge­meen, zoals duidelijk het woord Gods leert.

(1 Kor. 14:03): De profeet sticht de mensen, (1 Kor. 14:04) De profeet sticht de gemeente. 

(1 Kor. 14:22): Het is een teken voor de gelovigen.

(1 Kor. 14:23): De zondaren worden geopenbaard. (1 Kor. 14:24): De verborgen dingen uit het hart komen te voorschijn.

De gave van profetie dient om de waarheid Gods te bevestigen en moeten steeds getoetst worden aan het woord Gods, de Bijbel. We zien wel, dat in het Nieuwe Testament, na de uitstorting van de Heilige Geest, allen, die vervuld waren, mochten profeteren, maar daarom hadden niet allen de gave van profetie, of zoals we dat zouden noemen, waren profe­ten in de gemeente. Wanneer we het woord des Heren als leiddraad nemen, dan zien we dat enkele zulke profeten worden genoemd, die als een gave aan de gemeente waren gegeven, tot opbouwing van de gemeente, o.a. Judas, Silas, Agabus, enz.

Handelingen 13; (Ef. 04:11-12).

Er zijn zeer veel Christenen, die alleen aan “profetie” denken, enkel in verband met “voorspelling”, en wanneer men dan de openbaring van deze gave in een andere vorm bemerkt of hoort, dan verwerpt men deze. En toch als men leest (1 Kor. 14:03) en andere Schriftplaatsen, dan ziet men duidelijk, dat er in het geheel niet over zulks gesproken wordt en het zelfs niet in deze gave ligt besloten.

We moeten nimmer veronderstellen, dat de werking van de gave van profetie, feilloos is. zooals we dat vinden in de hoogste vorm, waardoor we Gods woord hebben ontvangen. Daar is het enigste voorval van volmaakte inspiratie. (2 Petr. 01:20-21). We zien, dat daarom ook de gave van onderscheiding gegeven is en Paulus zegt. “dat twee of drie profeten spreken, en de anderen oordelen.”

Zoals bij elke andere gave, moet zij haar; oorsprong, vruchtbaarheid in het eeuwig blijvend woord van God hebben. Gevoed door ’t woord en in innige gemeenschap met de levende, altijd alomtegenwoordige Christus, zal ook deze gave een bron van zegen zijn in de gemeente. Maar ook nimmer zal zij de plaats in mogen nemen van dat woord.

Het zuiver gebruik van deze gave is een in­spiratie en opbouwing der gemeente. En Paulus roept het zijn gemeente toe: “Blust de Geest niet uit. Veracht de profetieën niet”.

(1 Thess. 05:19-20).

Het is daarom niet wat de mens van deze gave zegt, maar laat Gods onfeilbaar woord ook de maatstaf zijn van het gebruik van deze gave.

“Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren en verhindert niet in vreemde talen te spreken.” (1 Kor. 14:39).

  1. K.

 

Wat wil zeggen: “gekruisigd” te zijn?

Het wil zeggen: dood-zijn voor iedere begeer­te of wens die niet het goddelijk zegel draagt.

Dood-zijn voor iedere neiging, die niet over­eenstemt met de wet Gods.

Het betekent; geen andere plannen te hebben dan die welke God behagen, of bij Hem hun oorsprong vinden.

Gekruisigd te zijn met Christus, beduidt’, niet meer de Mammon, noch enige andere afgod lief te hebben, opdat Jezus onze enigste liefde zijn kan; geen oor te hebben voor de lof van mensen; geen oog voor de goederen van de wereld; geen tong voor afgunstig en nutteloos gebabbel; geen vrees voor het oordeel en de vijandschap van de wereld.

Van harte gekruisigd te zijn, heet: temidden der wereld te wandelen als een vreemdeling en pelgrim, afgezonderd van het boze rondom, goeddoende ten alle tijd, zonder zich aan iets of iemand afgodisch te hechten, God in alle dingen te zien en alle dingen in God. Om het uit te drukken met de woorden van Tauler, “Een ab­soluut ophouden van ’t eigen leven, een loslaten van eigenwil en gekrenkte gevoelens, een blijven in Christus (die ons verlost heeft van het eigen- ik). en een leven in de Geest (Rom. 08:01-02).

Onze kracht, onze kennis, ons doordrijven van eigon wil. doen plaats maken voor het leven van Christus in ons, opdat al onze krachten be­kwaamheid uit Hem mag zijn, en Hij zodoende alle eer alleen ontvangt.    

Uit: “Omega”.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Zondag 7 Juli j.l. hadden wij te midden der gemeente een heerlijke doopdienst. Ja, die hele dag mochten wij Gods tegenwoordig­heid ervaren. De morgensamenkomst was ernstig en gewijd. We werden opgebouwd door het woord van God en zagen zo, wat God van ons verlangt. Hij, de eeuwige God en Vader, begint niet al­leen Zijn werk in ons, maar wil het ook volein­digen: daarom was ook het onderwerp: “De vol­einding der gelovigen”, zoals Paulus dat uit­drukt in (Filip. 03:07-14).

Het alles opgeven om Christus’ wil, om zo het einddoel van de gelovigen te mogen bereiken en deelgenoot te zijn aan de opname van de ge­meente, te behoren tot de eerstelingschare en straks met Christus te mogen heersen in Zijn Koninkrijk.

God bevestigde Zijn Woord door de profeti­sche gave. Het was een heerlijk ogenblik toen ’s middags een viertal zusters gehoorzaam waren om de Here te volgen in de waterdoop. Moeder v. d. Brink van Lunteren, die reeds op de leeftijd van de zeer sterken is gekomen, was ook één van de dopelingen; zij had reeds lang hierna uitgezien en nu schonk God haar de gelegenheid. En dat te mogen doen in tegenwoordigheid van haar kinderen, die allen God dienen. Welk een heerlijk voorrecht. Br. Bruining van de Haag, die ook die dag tegenwoordig was, sprak ook tot ons een persoonlijk woord.

In de avondsamenkomst hoorden we enkele getuigenissen van hen, die gedoopt waren en bracht Br. v. d. Brink uit Bloemendaal een woord uit de Bijbel en liet ons opniew verstaan, dat de weg der gelovigen is met Christus te lijden buiten de legerplaats.

De voorganger sloot met een kort woord uit (Luc. 09:36), wat aldus luidt: “Zo werd Jezus alleen gevonden.” Bij alle zegeningen moet toch de uitgang zijn “Jezus alleen”. Alles kan ver­bleken. Mozes en Elia kunnen weer heentrekken, maar in het dagelijks leven moet overblijven “Jezus alleen”; dat is onze kracht en ons leven.

De bidstonden zijn ook zeer gezegend en God overgiet ons vaak met verse olie en doet ons met vreugde onze taak weer opnemen. Hem zij alle eer.

Scheveningen.

Br. v. Polen, die reeds velen jaren te Scheve­ningen mocht arbeiden, moest in verband met zijn dagelijkse werkzaamheden, verhuizen naar een geheel ander deel van de Haag. Even scheen het nu, alsof hij daardoor de arbeid te Scheveningen zou moeten neerleggen. Door een wonderlijke leiding van de Heren werd echter op­nieuw een weg geopend. Voorlopig werden nu de samenkomsten van de “Pinkergemeente Sche­veningen” gehouden in de Menninckstraat 7 (achter de 2e Binnenhaven, bij de Westduin­weg) op Maandagavond te 8 uur. In de bedoeling ligt zo spoedig mogelijk ook weer met de zondagavond samenkomsten aan te vangen. Reeds mochten brs. en zrs. uit verschillende kringen te Scheveningen dienen met zang muziek en getuigenis. Ook mochten reeds enige zielen tot de Heiland komen. God is goed!;

Den Haag.

Wij vernamen, dat tussen de verschillende Pinkstergroepen, die daar arbeiden een samen­werking tot stand is gekomen. Men dient elkan­der door samenspreking van de belangen der verschillende gemeenten en het uitwisselen van sprekers. Het doel is door gezamenlijk overleg de belangen der gemeenten te behartigen, hoewel iedere gemeente geheel zelfstandig blijft in beheer en bestuur der gemeente of groep.