De nood van Christus’ Kerk en haar genezing.

“. . . en op deze petra zal ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen”. (Matt. 16:18).

Wat een wonderbare uitspraak doet de Heiland hier op het getuigenis wat Petrus gaf, dat Hij was de Christus, de Zoon van de levende God. Voor de eerste maal wordt hier gesproken van “de ge­meente”. Het zal straks, wanneer de Heilige Geest is uitgestort en die gemeente is geboren geworden op de Pinksterdag, het groote, alom­vattende woord der apostelen worden, en bijzonder is het aan de apostel Paulus gegeven, de verborgenheid der gemeente Gods te openbaren. Deze gemeente, die zo kostbaar in Gods ogenis, dat. zooals Paulus schrijft: “Christus de ge­meente liefgehad heeft, en Zichzelven voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar heiligen zou, haar geheiligd hebbende met het bad des waters door het woord, opdat Hij haar Zichzelf heer­lijk zou voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk.” (Ef. 05:25-27).

Met welk een heilige en grootse roeping heeft God haar gesteld in de wereld en wat is er van deze roeping geworden? De volmacht, die zij, – de Kerk van Christus – ontving, was: de poorten des hemels open te doen en de duistere machten der hel op aarde te binden (Ef. 05:19).

Wanneer dan dit haar opdracht was, dan zijn er ook vaste voorwaarden aan verbonden en worden deze niet in acht genomen, dan is krachteloosheid en zouteloosheid het gevolg en dat bemerkt men dan ook zeer terecht. We hebben als Kerk van Christus een heerlijke en machtige taak en het is alleen als we aangedaan zijn met de kracht van de Heilige Geeste, dat we naar behoren deze heilige roeping kunnen volbrengen. Laat ons nimmer vergeten, dat als gemeente Gods wij met Christus zijn opgewekt en met Hem gezet zijn in hemelse plaatsen. Verliezen wij dit, dan worden we met de wereld gelijk, dan zijn we geen licht meer op de kandelaar, dan zijn we zouteloos geworden. Onze roeping is: door de kracht van de Geest de dag des Heren te verhaasten, die de Satan zal binden en in de afgrond zal stoten, en het Koninkrijk Gods opnieuw zichtbaar op aarde te doen verschijnen.

Wanneer de Kerk van Christus alleen er op bedacht is haar stand en uiterlijke plaats in de wereld met al hare aardse bestaansmiddelen te behouden, zo heeft ze haar roeping verloren en wordt meegesleurd met de tijdstroom van deze tijd.

Wanneer wij spreken over de Kerk van Christus, dan moet het ons eerst duidelijk worden, wat daarmee verstaan wordt. Ik geloof, dat Abraham ons daarop een antwoord kan geven. Want het is aan hem, dat tweeërlei zaad wordt beloofd. Het ene wordt bij de sterren des hemels ver­geleken en het andere bij het stof der aarde. Het stemt ook overeen met wat Paulus zegt. want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn, noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar in Izaäk zal u het zaad genoemd worden.” (Rom. 09:06-07).  We zien hier duidelijk, hoe reeds hier van twee zaden gesproken wordt, hoewel zij beide uit Abram voortkwamen. Het ene, het geeste­lijke, wordt vergeleken bij de sterren des hemels terwijl het andere bij het stof der aarde wordt vergeleken, en de gehele geschiedenis van Israël leert het ons.

Wanneer wij dit toepassen op de Kerk van Christus, dan zien wij ook hetzelfde, ook twee­ërlei zaad: ware christenen, die als sterren blin­ken, en schijnchristenen, die als het stof der aarde zijn en straks vertreden worden; het ene dat haar standpunt in de hemelse gewesten heeft ingenomen, het andere dat aards is. We zou­den ze met het woord des Heren zo kunnen aanduiden: “hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit de geest geboren is, dat is geest”, (Joh. 03:06).

Wat moet de Kerk van Christus, de ware Bruidsgemeente, zijn en wat is daarom haar nood? Ze heeft maar één standpunt, en verlaat ze dat, dan is die Kerk in nood. Dit wordt het beste uitgedrukt in het Hoge Priesterlijk gebed: “zij zijn niet van de wereld, gelijkerwijs Ik van de wereld niet ben”. (Joh. 17:16).

Daarom is haar opdracht: in deze te staan, als een volk, wat niet van deze wereld is, een hemelse planting, een zout, wat het verderf tegen houdt; een licht, dat schijnt in deze duistere wereld. Zowel door de wereld als door het vrome Jodenvolk werd Christus veracht; Hij was voor hen een raadselachtige verschijning en als één Zijner discipelen Hem wil verdedigen, dan klinkt het duidelijk: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld”.

De Kerk van Christus als een geheel, is werelds geworden en daarom de oordelen en de gerichten Gods. Zij heeft met hare ogen ge­lonkt naar de zonen van deze wereld. Ze heeft geprobeerd een Evangelie te verkondigen, waar­uit de kracht Gods verdwenen is; ze heeft wil­len wegnemen de steen der ergernis, n.l. het kruis en de verzoening van Christus, en getracht een Evangelie te prediken, wat zich aanpast aan het hart van de wereldling, terwijl nog altijd het kruis van Christus dwaasheid is voor degenen die verloren gaan.

Heerlijk en gezegende waarheid, als Christus van een Gemeente of Kerk kan zeggen “de we­reld heeft haar gehaat, omdat ze niet van de wereld is, gelijk ik van de wereld niet ben”.

En wanneer de Kerk van Christus zich niet grondig bekeert en tot de kreet des harten komt: ik heb gezondigd”, en zij niet opniew haar plaats neemt als sterren in de hemelse gewesten doch blijft als zand aan de oever der volkerenzee, dan moet het ons niet verwonderen, dat die kerk onder de voet van de  volkeren vertreden wordt. Hebben wij dit verstaan en begrepen, dan mogen we ons wenden tot de genezing van de Kerk van Christus. En wel wederom: “in de wereld, maar niet van de wereld.”

Dan keert de gemeente des Heren weer terug zoals zij geroepen was, om een pelgrim te zijn zoals Abram een pelgrim was. Zijn gehele le­ven een pelgrim, en hoewel God hem het ganse land had toegezegd, had hij niets wat hij zijn eigendom kon noemen en moest hij zelfs een stuk grond kopen om Sara er in te begraven. Dit is de houding van de Kerk van Christus; haar is het ganse aardrijk beloofd geworden en straks zullen wij met Christus als bruidsgemeente heersen op aarde, maar nu in deze tijdsbedeling, als haar Heer en Hoofd, niets hebbende in deze wereld, is zij een pelgrimsgemeente. Men heeft meest een grote plaats in de wereld gezocht: men heeft zich te veel moeite gegeven, wat de wereld aangaat; met allerlei politiek dezer wereld heeft men zich bezig gehouden, en haar hemel­se roeping is zij uit het oog verloren. Ook zegt iemand: we moeten ons toch verdedigen, anders gaat de Kerk verloren. Wat zegt ons tekstwoord? “De poorten der hel zullen haar niet overwel­digen.”

Wat deed dat handje vol Christenen in de eerste tijd, ook te midden van de wereld? Ze deden niets anders dan het Evangelie uitdragen. En ziet, hoe het als een macht over deze aarde kwam, totdat zij haar volmacht verloor en zo één werd met de wereld.

De Kerk van Christus moet een geopende hemel hebben en dat kan ook in deze tijd, als we andermaal onze plaats innemen, “in de wereld, doch niet van de wereld, eenmaal een erfgenaam der wereld, thans echter een gast en vreemdeling, die als een pelgrim doortrekt, maar nergens rechten op heeft.”

We kunnen dan aan het hoofd der gemeente de volkomen zorg over laten, want die gemeente van de levende God zal niet ondergaan, naar het eeuwig en blijvend woord des Heren, ja, ook zelfs niet in deze eindbedeling, waarin we nu zijn en Hij roept het ons toe: “lk zal Mijn gemeente bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.”           

P.K.

 

 

Hoe men de doop met de Heilige Geest en met vuur kan ontvangen.

  1. Geloof de waarheid, die hierop betrekking heeft. Nadat Jezus de discipelen rein verklaard had (Joh. 15:04); nadat zij waren afgeseiden van van de wereld en geheiligd in de waarheid (Joh. 17:17); nadat zij Hem gevolgd waren naar het kruis en de kracht van Zijn opstanding kenden, ontvingen zij het bevel niet van Jeruzalem te scheiden, maar te wachten, tot zij waren aange­daan met kracht uit de hoogte (Luc. 24:40).

Denk er aan, dat, toen de eerste discipelen deze kracht ontvingen, zij allen vervuld werden met de Heilige Geest en spraken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. (Hand. 02:04).

  1. Gij moet uwe behoefte gevoelen.

Is uw leven zonder kracht? Gij zult ontvangen de kracht van de Heilige Geest, die over u komen zal (Hand. 01:08). Wordt in uw dienst het woord bevestigd door tekenen die volgen? Tussen het bevel van Christus, om heen te gaan en het volgen van tekenen, staat het bevel, om te wachten op de doop. Dan kunt u Zijn getuigen zijn. U kunt geen getuigenis geven, tenzij u eerst zelf gezien en gehoord hebt.

  1. Wacht en houdt op met eigen werken.

Sla uw ogen op de verhoogde Christus. Geef uzelf aan God. Offer en snijd iedere band die u aan de wereld bindt, af.

  1. Laat varen alle twijfel.

Laat er bij u geen twijfel bestaan dat uw hart gereinigd is door het bloed. De doop met Heili­ge Geest komt nooit op een ongeheiligd hart. Weest heilig, want lk ben heilig.” De Geest wordt soms uitgestort in eerlijke zielen, voordat zij het volle licht over heiligmaking hebben, maar zij moeten steeds wandelen naar het ontvangen licht.

Gehoorzaam dadelijk aan de kleine bevelen die Hij u geeft.

5.Gehoorzaamheid is een van de eerste vereisten (Hand. 05:33). Laat uw vooroordeel en verkeerde theologische inzichten varen, opdat Christus uw alles zij.

Span de hoepels.

In een landelijke gemeente ontstond een gees­telijke opwekking. In de eerste samenkomst, ter­wijl de gehele gemeente koud en onverschillig leek scheen een trouwe en eerlijke oude man tot overlopens toe vol vreugde te zijn. Na de samen­komst liep hij met z’n buren naar huis, de vreug­detranen nog op zijn stralend gelaat en vol blijd­schap nam hij, bij zijn huis gekomen, afscheid van hen.

“Johan, hoe komt het”, vroeg zijn buurman, “dat u zo vol vreugde zijt, en zo’n gelukkign godsdienst bezit en de overigen zo koud en ledig zijn?”

“Wel”, antwoordde hij, ik leerde een les van de regen. Gedurende een lange tijd van droogte, enige jaren geleden, waren de regen­tonnen allemaal leeg, en er was alleen maar water te krijgen bij de grote bron, mijlen van hier.

Eindelijk kwam er een plasregen. Ik had on­der de dakgoten vele watertonnen staan, om het water op te vangen. Maar toen de regen ophield, vond ik ze alle leeg. Door de droogte waren de duigen gekrompen en dus lek geworden, en daardoor was er in geen enkel vat water, ’t Wa­ter ging voor mij dus verloren, maar ik heb er een les door geleerd.

Een volgende keer, als ik zag dat het weer regenachtig werd, bracht ik mijn vaten naar de grote bron, en hield ze onder water, totdat iedere hoepel gespannen was. Toen zette ik ze onder de dakgoten en na de regen liep iedere ton over.

Ik zag, dat deze opwekking op komst was. Ik bracht mijn oude opgedroogde ziel iedere dag naar het woud en knielde neder onder een grote oude boom en bad God, Zijn Geest op mij neer te doen dalen en de hoepels te doen spannen.

Op deze morgen was ik – ere zij Hem – gereed en toen de verfrissende plasregen kwam, werd ik daarmee tot overlopens toe vervuld.

“Ga naar de fontein, broeder, en span de hoepels.”

 

Uit de arbeid.

Den Haag.

Het was mij een voorrecht om Zondagmiddag 10 Nov. j.l. het woord te mogen brengen in de Maranathakring in deze plaats. Een flinke scha­re mannen en vrouwen was opgekomen om naar de Maranatha-boodschap te luisteren.

Heerlijk is het, dat we in zulk een tijd, als waar we nu in leven, deze heerlijke boodschap van de wederkomst van Jezus, onze Heiland, mogen brengen. Welk een groot voorrecht is het, dat we door de genade van de Here, dit licht mochten ontvangen want het verheft ons boven alles, wat in deze wereld is en doet onze hoofden opheffen, omdat we weten, dat onze verlossing nabij is.

Het was een gezegend samenzijn en moge God onze broeder Jansen, en zijn helpers, kracht geven, om met dezen arbeid voort te gaan, totdat “Hij komt”.

’s Avonds hadden we nog een rijk gezegende samenkomst met de gemeente “Nazareth” en het deed ons goed om onze broeders en zusters weer eens te ontmoeten en samen de naam des Heren te prijzen.

Het volgende stukje werd ons toegezonden met het vriendelijke verzoek, het te willen plaatsen.

 

In memoriam.

Maandag 21 Okt. bracht de gemeente “Na­zareth” haar geliefde Zr. Mortier naar haar laatste rustplaats. Het was een grote stoet en velen waren opgekomen om blijk te geven van meeleven. In de aula las Br. Bruining (2 Kor. 05:01-10), waarin de Apostel Paulus zijn verlan­gen naar de hemel uitdrukt. Dat verlangen was ook sterk bij onze zuster. Haar laatste woorden – twee dagen vóór haar dood – waren: “Broeder Bruining, laat ons bidden, dat de Here mij spoedig thuis haalt”. Haar leven was Christus en het sterven dus gewin.

Telkens getuigde zij, dat haar gebeden wer­den verhoord. Er ging eenvoud en liefde van haar uit. Zij laat een lege plaats achter, maar ook een levend getuigenis. Velen werden be­moedigd door haar geloof en vertrouwen.

Ds. de Neef sprak een woord van troost en zr. Suzan sprak over de kroon, die ook voor haar was weggelegd.

God trooste haar man en kinderen en make ons allen bereid, om straks, als Jezus komt met de Zijnen, de heerlijkheid te beërven. Tot slot werd nog gezongen lied 52.

Om te groeien in de genade moeten we vaak alleen zijn. Het is niet onder de schare, dat de ziel het meest groeit. In één uur van stil gebed groeit de ziel meer dan in dagen van gezelschap met mensen.

Het is in de wildernis, dat de dauw fris neervalt en de lucht het zuiverst is.