De vervulling met de Geest. (deel 2)

Om deze oorzaak buig ik mijn knieën tot de Vader van onze Here Jezus Christus, opdat Hij u geve, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens, opdat Christus door het geloof in uw harten wone. (Ef. 03:14-17).

Is de vervulling met de Geest voor een christen noodzakelijk?

Is het daarom nodig hiernaar te verlangen? Of is het een begeren naar iets “buitengewoons”, dat slechts leiden kan tot ziekelijke dweepzucht en geestelijke zelfoverschatting?! Ziehier vragen, die wellicht bij ons opkomen, als we spreken over de vervulling met de Heilige Geest, als een gave, die ons geschonken wordt na de wedergeboorte en bekering. Laat ons om deze vraag te beantwoorden, eens luisteren naar wat Jezus in Zijn laatste gesprek met de discipelen tot hen zei. We vinden deze woorden in (Joh. 16:12-14). Na hen er op ge­wezen te hebben, dat het noodzakelijk was, dat Hij heenging, omdat anders de Trooster niet tot hen kon komen, zei Hij: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelven spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen.”

We leren uit deze tekst, dat we slechts door de Geest de woorden, die onze Heiland heeft gesproken, kunnen begrijpen. Zelfs de discipelen, die reeds drie jaar dag aan dag met Hem hadden verkeerd, die het evangelie aan anderen hadden verkondigd, konden vele dingen niet verdragen, voordat de Geest hun de weg zou wijzen tot de volle waarheid.

Wij kunnen de evangeliën twintigmaal ge­lezen hebben en nog nooit daarin Jezus hebben ontmoet. Iemand kan van de ene predikant naar de andere gaan en eindelijk moe van al zijn zoeken zeggen: “Ik heb veel woorden ge­hoord, schone waarheden, diepe gedachten, en toch …. mijn hart is leeg en onbevredigd. Ik ge­loof wel dat het voor anderen realiteit is, doch voor mij blijven het woorden.”

Misschien kunt u de Bijbel verstandig zeer goed verklaren, u aanvaardt de Schriften als het onfeilbaar woord van God, doch nimmer is de Heiland in Zijn wondere al-vergevende, al-om­vattende liefde werkelijkheid voor u geworden. Dit nu kan alleen geschieden door de verlichten­de werking des Geestes. “De Geest der Waarheid zal u de weg wijzen tot de waarheid.”Het is er mee als met een jong meisje, dat in verschillende boeken en gedichten over liefdes­geluk en blijheid heeft gelezen Ze dacht dit alles volkomen te begrijpen en zou zeer goed over de verhouding van man en vrouw kunnen spreken. En toch is het alles tweedehands-kennis. Totdat zij op zekere dag de alles overvloeiende warmte van de liefde, zelf leert kennen. Vanaf dit ogenblik beginnen de woorden en gedachten, die zij anderen heeft nagesproken te leven, en een ge­dicht of boek, dat zij lang reeds kende, krijgt nieuwe waarden. Zo is het met de mens, die door de vervulling met de Geest ingeleid wordt in de waarheid. Hij leest zijn Bijbel met andere ogen. Een tekst, die hij in zijn jeugd leerde, krijgt een onverwachte diepe betekenis. Daarom: tot recht verstaan van Gods Woord is de vervulling met de Heilige Geest onmisbaar.

Alleen ook langs deze weg leren wij Jezus liefde dieper kennen. Daarom bidt Paulus zijn lezers toe, dat God hun geve door de Geest met kracht versterkt te worden, “opdat zij samen met alle heiligen, in staat zouden zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat.” (Ef. 03:18-19).

Zo ook alleen is de rechte prediking van het evangelie mogelijk. Wij leggen zo spoedig de nadruk op een goed-gestyleerde, het ver­stand boeiende toespraak. En nu is dit geens­zins te verwerpen, doch we moeten wel beden­ken, dat de warmte, die uitstraalt van het per­soonlijk kennen en beleven van de liefde van Christus, nooit te vervangen is.

Er is een dieper ingeleid worden in de waar­heid dan ooit verstandelijk te benaderen is. “Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen”. Dit is wat wij nodig hebben, als wij het woord aan anderen brengen. Er moet zijn een door de Geest geleerd worden waar­over David spreekt, als hij in Psalm 51 zegt: “in het verborgen maakt Gij mij wijsheid bekend”, of zoals hij op een andere plaats be­tuigt: “zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren.” Hoe meer een christen zo door de Geest geleid wordt, des te meerdere en des te hogere dingen zal hij zonder moeite verstaan, omdat hij het licht der kennis ontvangt van boven. Hij ziet dan in alle dingen het Ene. Bij hem wordt vervuld wat de Psalmist bidt: “verenigd mijn hart tot de vreze Uws Naams”.

Naarmate wij zelf zo in de waarheid worden ingeleid, naar die mate zullen wij ook anderen eenvoudiger de waarheid kunnen verkondigen. Jezus zei daarom tot de discipelen: “gij zult ontvangen de kracht van de Heilige Geest die over u komen zal, en gij zult Mijn getuigen zijn tot aan de uiterste einden der aarde”. Na­dat zij door de Geest waren vervuld, zijn zij aan deze hun opgelegde taak begonnen. Daar­om: om getuige van Christus te zijn is de ver­vulling met de Heilige Geest onmisbaar.

Het is ook slechts door de vervulling met de Geest, dat wij de volle zekerheid bezitten verlost te zijn. Deze blijde, rustige zekerheid kind van God te zijn en van alle schuld voor: eeuwig verlost te zijn door het bloed van Golgotha, spruit nooit voort uit zuiver verstandelijke overwegingen. We kunnen niet eenvoudig iemand de beloften van Christus voorhouden en zeggen, dat hij deze slechts behoeft te aanvaarden. Wanneer dit verstandelijk aanvaarden niet ge­paard gaat met innerlijke bevestiging door de Heilige Geest, zal men nimmer de overvloeiende stroom van blijdschap, die uit deze belofte voortvloeit, genieten. Slechts door de Geest der aanneming tot kinderen kunnen wij roepen: Abba, Vader. Deze Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn (Rom. 08:15-16).

ln deze blijde zekerheid zullen wij dan God waarlijk loven en prijzen om Zijn onuitspreke­lijke genade aan ons bewezen. Zo wordt dan door onze mond God verheerlijkt en wordt het woord vervuld, dat Jezus tegen de discipelen zei van de Geest: “Hij zal Mij verheerlijken”.

Ten slotte: slechts door de vervulling met de Geest is de zondaar in staat als kind van God te leven en te werken. In onszelf is geen stand­vastigheid om God te dienen. Er is zo spoe­dig achteruitgang in de genade, inplaats van vooruitgang. Alleen als de Geest van Christus in onze harten woont, worden wij van dag tot dag meer naar Zijn beeld veranderd. Zo wordt dus niet alleen door de vrucht onzer lippen, doch bovenal door onze wandel Christus verheerlijkt.

Nu zijn wij nog zo dikwijls vervuld met ons zelf en met de wereld. God wil ons door Zijn Geest brengen tot het vervuld zijn met Christus.

Wanneer men ons dus vraagt: is de vervulling met de Heilige Geest voor de christen nood­zakelijk, dan is het antwoord: er is geen andere weg om te leren kennen de kracht van Christus’ opstanding; er is geen andere weg om te ko­men tot de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. (Ef. 04:13).

Hoe noodzakelijk moet dus de waarheid aan christenen gepredikt worden, dat zij, nadat zij geloofd hebben, moeten verzegeld worden met de Heilige Geest der belofte. (Ef. 01:13).

Wanneer Paulus aan de Efeziërs schrijft, dat hij zijn knieën buigt voor de Vader “opdat Hij hun geve met kracht versterkt te worden door Zijn Geest”, dan is het toch zeker wel de moeite waard, over deze vervulling na te denken … hiernaar te verlangen. Laat ons niet lauw of vadsig zijn, doch God smeken ons deze rijke genade te schenken. Hij zal onze bede zeker verhoren, want Zijn eigen Zoon heeft ons verzekerd: “indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die er Hem om bidden.” (Luc. 11:13).

  1. v.d. B.

 

Tel uw zegeningen.

God is goed, óók in deze tijd! Edoch, is het echter thans wel een tijd om zegeningen te tellen? Is men niet eerder geneigd om rampen en tegenspoeden op te sommen?

En toch, waarde lezer, is het beter en doen wij beter, insteê van de tegenspoeden onze vele zegeningen te tellen.

Er is nog nimmer één leven op aarde geweest zonder één zegen Gods. Immers is God de Behouder aller mensen en allermeest der gelovigen.

(1 Tim. 04:10). Ja, Hij zegent mensen, vee, en onderhoudt allen en alles. De Here doet niets liever dan zegenen, want Hij is de Fontein en Bronwel des levens, gevende leven, wasdom en overvloed. Er is geen dag in de wereldgeschiedenis aan te wijzen zonder Gods zegen. We lezen Gods zegen in Genesis en Openbaringen; in het ene boek waar de zondeval is opgetekend, en in het andere alwaar Gods toorn op de zonde gezien wordt.

De mens is niet zonder de zegen op de aarde in het leven gezet. “En God zegende hem en zegende de dag. (Gen. 01:28; Gen. 02:03). De vruchtbaarheid en gezonde tijden, dagen van heil en zegening, heeft God in overvloed gegeven.

Bedenken we echter, dat de zondige mens geen enkel recht heeft op de zegen Gods. En dat, indien de Here ons alles wilde ontnemen en niets dan rampen brengen, wij nog niet te klagen of God te verlaten hadden. Zegt de Schrift ‘ niet: “zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt; ziet, de Rechter staat voor de deur.” (Jak. 05:09). Geduld en volharding wordt ons gevraagd; en onze harten te versterken, want de toekomst des Heren genaakt. (Jak. 05:08). De godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en van het toekomende leven. (1 Tim. 04:08). En waarlijk van God zijn alle dingen, van Hem de zegenin­gen; Hij de Hoorder der gebeèn. Als dan, op ’s levenszee de stormwind om ons loei; en  hart door allerlei wordt vermoeid, o mijn medemens,: “Kom, tel dan uw zegeningen, tel ze één voor één”, en ge zegt verwonderd:God liet nooit alleen. Halleluja!

Op de levenszee is God met ons en genieten wij Zijn voorzienigheid. O welk een zegen. God heeft Zichzelven aan en voor ons gegeven; en indien Hij vóór ons is, wie kan tegen ons zijn. Heeft Hij ook niet Zijn Geest in ons gegeven? Genieten wij niet van de onuitsprekelijke gave: Christus. Zijn we niet nabij God gebracht? En hebben we geen wonderbare deur des gebeds, waardoor we in een andere wereld treden? Broe­ders en zusters, heeft God, de Vader, ons niet gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemel in Christus? (Ef. 01:03)

De Hebreeën en Grieken verstaan somtijds door het woord zegen, overvloed, (zie Ps. 084:007; Ps. 021:007; Rom. 15:29; 2 Kor. 08:05-08); Gods schepping getuigt van de overvloed des Heren. God geeft een iegelijk mildelijk en Hij is machtig alle genade overvloedig te doen zijn in u, opdat gij in alles, ten allen tijde, alle ge­noegzaamheid hebbende, tot alle goed werk overvloedig moogt zijn; want Gods zegen aan ons, moet tot een zegen worden voor anderen; opdat God, de Here, van meerderen dank en eer ontvangen mag.

O welk een zegeningen! Jezus geeft ons het leven en overvloed.

Waarderen wij elke dag, ja de ganse dag, Gods onverdiende gunstbewijzen; Zijn hulp en heil voor bewaring, verzorging en uitreddin­gen, dag en nacht genoten? Dan zal Hij de zegen over ons vermeerderen! Heeft Christus ons niet Zijn heerlijk Woord (Joh. 16:33) gegeven, opdat wij niet alleen de rust, maar ook nog in Hem de vrede zouden hebben, zelfs nu in oorlogstijden.

De Here heeft Zijn toorn van ons afgewend en bereidt nu voor ons een vaste woonplaats, om zeker en gerust te wonen. En allen die naar Hem horen, zullen in Zijn rust ingaan, en eeuwig gerust zijn van de vreze des kwaads. (Spr. 01:33).

Geniet dan reeds nu van de volle zegen van het Evangelie. God heeft in mensen nog een welbehagen, ook in u, vriend, lezer. Hebt u een welbehagen in Hem? Bezoek getrouw Gods huis en ijver voor Gods zaak. God heeft geze­gend, daarom alles voor Christus! Zijn zegen is over Zijn volk.

J R.

 

Het nieuwe verbond.

Want dat is Mijn bloed, het bloed van het Nieuwe Testament, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving van uw zonden. (Matt. 26:28).

Het was bij het laatste Paasfeest hier op aarde, dat de Heiland deze woorden sprak. Zeer verlangend, zeide Jezus, had Hij uitgezien naar deze stonde en nu was dat heilige en meest wonderbare ogenblik gekomen. Was het gehele leven van Jezus een dienen, zeer zeker was het zulks in bijzondere mate op dit Paasfeest.

We staan nu weer heel dicht bij de Goede Vrijdag en ook bij het Paasfeest en we doen wél, om te bidden dat Gods Heilige Geest ons verlichte ogen des verstands wil geven, om iets te mogen verstaan van dat nieuwe verbond, dat de Heiland in die heilige ogenblikken op­richtte.

De aanstaande dood vervulde de gedachten van de Meester. Van onzekerheid is geen sprake meer. De ontzettendste ure zou de heer­lijkste ure worden. Het is alléén door die dood en offerande, dat dit nieuwe verbond kon wor­den opgericht. Christus werd “de Middelaar van een beter verbond”. (Heb. 08:06).

Zolang Christus leefde kon dit niet gebeuren, maar toen de Testamentmaker Jezus Christus gestorven was, toen kon dit wonderbare Testa­ment in al zijn heerlijkheid en glorie geopen­baard worden.

Het verbond dat Christus oprichtte was niet verzegeld door het bloed van stieren en bokken, maar door Zijn eigen dierbaar bloed.

Toen God een verbond sloot met Israël, werd dat geheiligd door het slachten van loeiende en klagende offerdieren. En Mozes sprak bij de instelling van dat verbond, als hij het bloed der offerdieren op het volk sprengde, deze woorden: “ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Here met ulieden gemaakt heeft over al woorden”. (Ex. 24:04-08).

Dit was het verbond voor één volk – volk van Israël – maar het Nieuwe Verbond waarvan Jezus sprak, is niet voor een volk maar het geldt u. Het is voor ieder persoonlijk!

Bij dit Nieuwe Verbond, in die nacht opge­richt, is geen Sinaï, geen rokende berg met donder en bliksem. Er worden geen wetten ge­geven. Onttrokken aan alles, in de eenvoudige kring van Zijn discipelen, wordt dit wonderbare Testament gemaakt, het Verbond opgericht. Het genadeverbond met de stervelijke mens wordt hier ingesteld; de wet is door Mozes gegeven, de genade en waarheid is door Jezus Christus geworden.” (Joh. 01:17).

Onder dit verbond is het niet de vraag, wat wij verdiend hebben, maar wat de Vader door het offer van de Zoon ons geschonken heeft, als deelhebber aan dit Testament.

Dat Nieuwe Verbond kostte smart en “opoffe­ring. Het kostte het dierbaarste en edelste bloed der mensheid, dat van de eerstgeboren Zoon, Het Nieuwe Verbond werd gesloten op het offer van de Zoon van God, Jezus Christus. Ja, dat Nieuwe Verbond werd gesloten door de Zoon des mensen ten gunste van de mensheid. “Vergoten tot vergeving der zonden voor velen,

Het is niet mogelijk de gehele inhoud van dit wonderbare Testament te bespreken. Daar­om slechts enkele gedachten over wat het in zich heeft.

Volkomen vergiffenis van zonde. Wel­ken God voorgesteld heeft tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed”. (Rom. 03:25).

In de offerdaad van Christus hebben we de vervulling van wat Jeremia zegt, als hij spreekt over het nieuwe verbond dat zal worden. “Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken”. (Heb. 08:08-13.

Hoe wonderbaar is het, dat we verzekerd kunnen zijn, indien we in het geloof de offer­ande van Christus aannemen, van de kwijtschei­ding van onze zonden.

Het is ook een bewaring. “Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is, om geopenbaard te worden in de laatsten tijd”. (1 Petr. 01:05).

Zovelen denken, dat het niet mogelijk is om bewaard te worden, maar wanneer wij het Testament, dit nieuwe verbond, aandachtig beschouwen, dan moeten wij zeggen “alle kracht en macht staat het kind Gods ten dienste om be­waard te blijven”.

De gave des Heilige Geestes. We ontvangen dit niet omdat wij haar waardig zijn, of opdat we een zekere trap van heiligheid bereikt heb­ben, maar als een onderdeel van het nieuwe verbond. Totdat het offer van Christus was gegeven, kun de Heilige Geest niet geschonken worden. “Want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was”. (Joh. 07:39).

Maar de heerlijke en wonderbare uitstorting des Geestes is het onderpand der volle erfenis. Zonder dit nieuwe verbond was het onmogelijk om zóó vervuld te worden, als het Woord des Heren ons zegt.

We weten niet hoe rijk we zijn. We zijn erfgenaam en mede-erfgenaam geworden met Christus. We zijn de kinderen van het Nieuwe Verbond geworden en dat Verbond is verzegeld met het bloed van Gods eigen Zoon.

Hoe kunnen wij Hem daarvoor danken en het is volkomen waar, wat Paulus zegt: “Geze­gend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel en in Christus. (Ef. 01:03).

Laat ons dan leven naar al de voorrechten, die dit Nieuwe Verbond des bloeds van Christus uit genade schenkt. 

PK.

 

Voor de jeugd.

De geschiedenissen der koningen.

De strijd met Nahas, de Ammoniet.

Na de verwarde tijd der Richteren was Israël een koninkrijk geworden.

Saul was tot Koning gekozen, het volk had gejuicht …. En toen….

Ja, toen wist eigenlijk niemand, wat er gebeuren moest. Ieder was naar zijn werk teruggekeerd, ook Saul was naar huis gegaan en werkte weer op het land en ploegde de akker. De boeren-koning liep weer achter de ossen of er niets gebeurd was.

Maar plotseling komt er verandering.

Jabes in Gilead, de voornaamste stad in het Overjordaanse, is onverwacht aangevallen door de Ammonietische koning Nahas. In hun grote nood weten de mensen geen andere uitweg dan zich over te geven. Zij sturen een bode naar Nahas en vragen: “Maak een verbond met ons, dan zullen we altijd uw slaaf zijn en u belasting betalen.”

Doch dit is de wrede Nahas niet genoeg. “Ik wil alleen een verbond met u maken, als ik eerst alle mannen het rechteroog heb uitgestoken.”

Dan zal geen van hun ooit meer met de boog kunnen schieten, want met het rechteroog kijkt men langs de pijl. En spottend voegt hij eraan toe, dat deze smaad en schande voor geheel Is­raël zal zijn. Geen der stammen heeft immers een vinger uitgestoken om Jabes te helpen.

In hun benauwdheid vragen de mannen van Jabes, of ze dan een week uitstel mogen hebben, om in die tijd een bode door Israël te zenden, die om hulp moet vragen. “Als er dan niemand is, die ons helpt, zullen we tot u uitgaan en dan kunt ge met ons doen, wat ge wilt”, voegen ze er aan toe.

Nahas is er zó van overtuigd, dat geen der Israëlietische stammen, in deze tijd van verval, enige hulp zal durven bieden, dat hij werkelijk dit verzoek toestaat.

Zo trekken dan enkele mannen met hun smeek­bede door Israël. Ze komen ook in Gibea waar Saul woont. Als ze dan de mensen hun droeve vraag om hulp voorleggen, begint al het volk luid te jammeren en te wenen. Ze voelen zo diep, hoe groot de minachting van de Ammonieten is, en ze weten óók, dat Nahas gelijk zal krijgen . . .. ze zijn machteloos. Reeds zo vele jaren zijn ze dan aan deze, dan aan die stam onderworpen geweest. Ze hebben zelfs geen wapenen en er is geen eenheid onder de stammen, maar afgunst en haat.

Doch daar komt Saul aan. Merkwaardig dat geen der mannen, zelfs de boden niet, er aan gedacht hebben de zaak aan Saul te vertellen. Hij is toch Koning van Israël? Zo weinig besef­fen de mensen nog, wat eigenlijk een koning voor het land moet zijn. Saul komt met de runderen van het land, waar hij op de dorsvloer aan het dorsen is geweest. Reeds in de verte hoort hij de luid jammerende mensen, en verwonderd vraagt hij: “Wat scheelt het volk, dat zij wenen?” Als hem dan de gehele geschiedenis wordt verteld, komt er een heilige verontwaardiging over Saul. Is het niet vreselijk dat het volk Israël, het volk Gods, zo gesmaad wordt? Het is de Heilige Geest, die op dit ogen­blik Saul vervult en hem toont, wat hij moet doen. Dit lakse, vreesachtige Israël moet weer wakker geschud worden. Hij hakt in felle ver­ontwaardiging de runderen, waarmee hij gewerkt heeft, in stukken en zendt boden rond, die deze bloedende stukken vlees in geheel Israël moeten laten zien. Ze moeten er bij zeggen: “Zo zal men met de runderen doen van de man, die niet mee uittrekt achter Saul en Samuel”.

En werkelijk, het ganse volk komt op. Het zou geheel niet vreemd zijn geweest, als men eenvoudig de boden met hun vleesbrokken had uitgelachen en thuisgebleven was. Doch neen, Gods Geest bewerkt de harten van alle mannen, zodat niemand ongehoorzaam durft te zijn. In geen jaren was zo iets gezien: een leger van 300.000 man wordt bij Bezek geteld. Hier houdt Saul een wapenrevue over de troepen, voor hij de Jordaan oversteekt.

De boden uit Jabes worden teruggezonden, met de blijde tijding aan de bedreigde stad: “Mor­gen, als de zon heet wordt (dus tegen de middag) zult gijlieden verlost worden.”

Wat een vreugde onder de bewoners van Jabes; het onverwachte was gebeurd: gans Israël trok, onder aanvoering van Saul, als één man hun te hulp. Aan Nahas zenden zij de boodschap: “Morgen zullen we bij u komen en doe dan maar met ons wat ge wilt.’

Nahas heeft wreed gelachen, hij heeft niet be­grepen, dat de inwoners van Jabes, vertrouwend op de beloofde hulp, de spot met hem dreven.

De volgende dag breekt aan. Saul deelt zijn leger in drie groepen. In de vroege morgen valt Israël dan van drie zijden tegelijk op de vijand aan. Zo verrassend is deze overval, dat ze mid­den in het leger van Nahas zijn, eer deze goed weet, wat er geschiedt. Het leger van de Ammo­nieten wordt totaal verslagen. Israël achtervolgt de vluchtende vijand tot aan de middaghitte, zodat er zelfs geen twee Ammonieten tezamen blijven.

Wat een vreugde is er in de avond van die dag in het leger van Israël. Wat is het volk trots op hun eerste koning, op Saul. Ze hebben toch maar een goede, dappere koning gekregen. Het is waar, er waren enkelen, die met hen hadden gespot, toen hij als koning werd gekozen. Doch dezen durven nu natuurlijk niets meer te zeggen, “Waar zijn die boze mannen?” roept het opgewonden volk. “Waar zijn ze, die niet wilden dat Saul over ons regeerde? Breng ze hier, dan zullen we ze doden.”

Doch Saul zegt: “Er zal vandaag geen mens gedood worden, want de Here heeft vandaag Israël verlost.”

Hoe eenvoudig en vergevensgezind is Saul nog. Met heel het volk gaat hij dan naar Gilgal en opnieuw huldigen ze hem daar als Koning. Ze offeren dankoffers aan de Here voor de behaalde overwinning en Saul verheugt zich met al zijn mannen, omdat God Zijn volk verlost heeft.

Van nu af aan zijn al de stammen van Israël die zich tot dusver niets van elkander aantrok­ken, onder de krachtige hand van Saul, tot één volk verenigd.

H.v.d.B.

 

Overdenkingen op de Pelgrimsreis:

Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt! (Joh. 01:29).

Hoe heerlijk is het, in de droeve dagen, die wij beleven, het oog gericht te houden op Hem, die op deze verworden aarde neerkwam om te lijden en te sterven als het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.

Er zijn echter in het felle drama van de lijdenstijd zovele figuren, die onze ziel onrustig maken, zodat ze niet stil en vroom peinst oven haar lijdende Heer. Dan zwerven allengs de gedachten weg van het kruis, weg van eigen zonden, die de oorzaak zijn van al dit ongeme­ten lijden.

Daar is de Hoogepriester Kajafas en het leu­genachtig veinzen van hen, die zich geestelijke leiders en dienaars van God noemen, doch in werkelijkheid slechts eigen eer en grootheid zoe­ken. Zij zijn het, die door hun onechte levens­houding ons ergeren en ons soms bitter doen spreken over schijnvroomheid, koude orthodoxie geestelijke lauwheid.

Doch laten we dan nooit vergeten, dat in de nacht al de jongeren tot driemaal toe insluimerden en hun Meester verlieten. Géén stond aan zijn zijde, toen de Hogepriester vroeg naar zijn discipelen en Zijn leer. En hebben wij niet menigmaal op gelijke wijze geslapen, als wij moesten waken en gezwegen, als wij geroepen werden tot spreken? Is onze vurigheid niet menigmaal meer ergernis, omdat men ons niet volgt, dan ijver voor de Naam des Heren?

Daar is Pilatus en het bruut geweld van de machthebbers dezer wereld. In ons trilt de vrees of mokt de wrevel, als we zien hoe men spuwt op wat ons heilig is en het recht met voeten treedt. Doch laat ons dan bedenken, dat het niet tegen Pilatus, doch tegen Petrus waarschuwend klinkt in deze nacht: Die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.”

Laat ons enkel zien op Hem, die voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, op­dat wij Zijn voetstappen zouden navolgen. Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold en als Hij leed niet dreigde; maar gaf het over aan Dien, die rechtvaardig oordeelt.

Daar is Judas …. En het is vooral het ver­raad, het lage afzichtelijke verraad, dat ons met bitterheid vervult. Het verraad, dat onder de schijn van vriendschap de vijand de weg wijst. Is er wel iets dat méér in staat is ons te beroven van allen vrede en blijdschap?

Doch laat ons bedenken, dat juist Petrus, die zichzelf verdenkt van alle verraad, zijn Meester tot driemaal toe verloochent. SIechts omdat Jezus voor hem had gebeden, werd hij niet ge­lijk aan Judas. En hoe menigmaal hebben ook wij niet in woord en gebaar onzen Heiland ver­loochend en het allerhoogste goed verkwanseld voor eer of geld of wereldse vriendschap?  Laat ons daarom met droefheid en oprecht berouw erkemen, dat in ons hart dezelfde zon­den gisten en dat de Heiland voor onze koude onverschilligheid, onze machtswellust en ons ver­raad, en helaas, nog zooveel andere ongerechtig­heden, moest sterven aan het kruis.

Doch dan zullen wij ook ervaren, dat van Hem afdaalt in onze onrustige ziel ware rusten overgegevenheid aan Zijn ondoorgrondelijke wil.

Laat geen vrees of bitterheid deze heilige rust verstoren. Laat niet uw troebele blik langs het kruis heenzien naar de soldaten en Hogepriesters.

Zie alleen naar het Lam, dat uw zonden weg­neemt.

Jezus alleen …. nu en voor eeuwig.

Immers nog slechts enkele jaren en alle schep­sel in hemel en op aarde zal zich scharen om het Lam en Hem alle lof toebrengen, zeggende met grote stem: “Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid, en sterkte en eer, en heerlijkheid en dankzegging.”

Dan is alle schijnvroomheid ontmaskerd, alle vijandschap terneergeslagen en alle onrecht ge­wroken.

Dan zal eeuwig ons lied klinken: “Ere zij het Lam, dat ons kocht met Zijn bloed uit alle ge­slacht en taal en volk en natie.”

Laat ons dan nu reeds onze wil gevangen geven in Zijn wil en het Lam volgen waarheen het ook gaat en het zeggen;

Verborgen in Uw heil’gen wil

Daar is het rustpunt voor mijn ziel.

H.v. d.B.

 

Vragenrubriek:

Mej. T. S. te B. vraagt:

Is de eis: “Hebt uw vijanden lief” niet een bovennatuurlijke eis? – Geldt deze eis ook voor onze vijanden, die Gods vij­anden zijn?

Ontegenzeggelijk is deze eis om onze vijan­den lief te hebben de zwaarste van alle geboden. Wanneer wij in onze eer zijn aangetast, indien wij beledigd worden, misschien op het hart ge­trapt, zijn we van nature maar al te bereid, ons­zelf te handhaven. Maar hier komt dan ook de kern van onze vraag. Bezitten wij nog een eigen ik. Zo ja, dan gaat dit gebod lijnrecht in tegen de begeerte van ons vlees. Of zijn we begra­ven met Christus? Is ons ik met Hem aan het kruis geweest? Zijn we een geestelijk Christen en daarom in staat door Zijn Geest onze vijan­den lief te hebben. In zoverre wij in Christus zijn, zijn we hiertoe in staat. Paulus kan zeggen “Wij worden gescholden en zegenen, wij worden vervolgd en wij verdragen, wij worden gelasterd en wij bidden. (1 Kor. 04:12).

Zijn wij hiertoe ook bereid of zijn we nog vij­anden van het kruis van Christus? (Filip. 03:18).

Geldt dit nu ook tegenover Gods vijanden?

We lezen van onze Heiland, dat als Hij ge­scholden werd, niet terugschold, en als Hij leed niet dreigde, maar gaf het over aan die, die rechtvaardig oordeelt.

Onze Meester heeft ons hierin het voorbeeld nagelaten, zegt Petrus. In deze bedeling klinkt het onvoorwaardelijk: “Hebt uw vijanden lief.” Wij kunnen het niet met een David zeggen: “Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?” Tot ons klinkt het: “Waarom lijdt gij niet liever onrecht?”

En als de discipelen vuur uit de hemel wil­len doen dalen over de Samaritanen, berispt Jezus hen en zegt: “gij weet niet van hoedanigen Geest gij zijt”. Zij leefden in een anderen tijd dan de profeet Elia. Wanneer de gemeente opgenomen is tot haar Hoofd, zal ook dit weer veranderen. Dan mogen de martelarer weer bid­den: “Hoelang wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen?”

Ook doen in de grote verdrukking de twee getuigen op de straten van Jeruzalem, vuur uit hun mond gaan om hun tegenstanders te doden. (Openb. 11:05).

 

Dezelfde vraagt:

Waarom verbiedt de Heiland steeds weer als Hij zich aan iemand geopenbaard heeft, daarvan te spreken.

Om over Jezus te kunnen spreken, ook al heeft Hij zich aan ons geopenbaard op bijzon­dere wijze, is de leiding des Geestes nodig. We lezen in (Joh. 15:26-27): “maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, die zal van Mij getuigen”. Zelfs de discipelen moesten wachten om over de heerlijkheid, van hun Meester te spreken, totdat zij aangedaan waren met kracht van omhoog.

Hoe zou men de ware Christus kunnen prediken, indien men nog als Petrus Zijn lijden verworpt en zegt “dat zal U geenszins geschie­den”.

De discipelen moeten wachten tot Zijn op­standing. (Matt. 17:09). Jezus noemt in Johannes 5 vier getuigen aangaande hem.

1e Johannes de Doper, (Joh. 05:33);

2e de werken die hij deed, (Joh. 05:36);

3e het getuigenis van de Vader, (Joh. 05:37); en

4e dat van de Schrift, (Joh. 05:39). Verder lezen we dat Jezus zichzelf niet aan mensen toevertrouwd, omdat Hij wist wat in de mens was. (Joh. 02:04).

Ook voor ons geldt het, dat wie tot prediken geroepen is, moet wachten op de vervulling des Geestes, opdat het een getuigen worde van Geest en Bruid.

Teneinde ons Blad meer bekendheid te geven, nodigen wij onze lezers uit, nieuwe abonnè’s voor ons te werven. Wij willen de moeite, die u zich geeft, gaarne belonen.

Iedere abonnée, die ons twee nieuwe abonnee’s aanbrengt, ontvangt:

“De Christenreis naar de eeuwigheid”, voor kinderen bewerkt door H. v. d. Brink,

Hoewel dit rijk geïllustreerde boekje voor kinderen is geschreven, hebben ook vele ouderen het met genoegen gelezen.

Het wordt U toegezonden na ontvangst van het abonnementsgeld voor de gehele jaargang.

Dit blad wil wijzen op de noodzakelijkheid van de vervulling met de Heilige Geest en het biddend uitzien naar Christus’ komst.

 

In memoriam br. Verwaal.

“Wel, gij goede en getrouwedienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal lk u zetten; ga in in de vreugde uws heren.” (Matt. 25:21).

Wanneer er een woord geschreven zal worden over Br. K. Verwaal, een ouderling onzer ge­meente, die de Here op Dinsdag 18 Maart j.l. tot zich nam, dan is het wel het woord dat hier­boven slaat. Hij heeft de gaven, die de Here hem schonk, gebruikt in dienst van de Meester. Altijd was hij trouw op zijn post. Het dienen van God was een lust. Zijn godsdienst bestond niet uit grote woorden, maar in het eenvoudig uitleven van wat Christus heeft geleerd.

God heeft in dit leven grote dingen gedaan. Toen hij eenmaal met zijn vrouw tot God was gekomen, kwam er ook verandering in het hui­selijk leven en begon God er een plaats in te nemen. En door al de vele jaren heen diende hij God getrouw. Niet alleen had hij een goede getuigenis buiten, maar bovenal in zijn familie­leven droeg hij de liefde van Christus uit.

Voorwaar, hij was een priester, een man des gebeds. Zijn gebed – en hoevele malen hebben wij het hem horen bidden – was voor zijn kinderen en kleinkinderen. En hoe wonderbaar heeft God deze gebeden verhoord, want al zijn kinderen hebben God lief en ook vele van zijn kleinkinderen dienen de Here.

Vijanden had hij bijna niet en als hij ze zal hebben gehad, dan wil dit niet zeggen, dat hij het Woord Gods niet recht sneed. Neen, hij stond pal voor de waarheid en het Woord Gods was hem dierbaar. Het was maar niet zó, dat we hem de naam van “Vader Jacob” hadden gegeven; hij was als een Patriarch in ons midden. Wat kon hij met een tinteling in de ogen spreken over de tijd die aanstaande is, wanneer wij bij Jezus, onze Heiland zullen zijn. Ja, dan was het hem eens te machtig; dan vloeide het over, en kon hij God loven en prijzen, zoals alleen de Geest des Heren dat kan doen.

Wat is het geheim geweest van dit alles? W zouden kunnen zeggen; “Het is de Here.” Hij was een liefhebber Gods, omdat Christus hem eerst had liefgehad.

We hadden niet verwacht, dat het einde zo spoedig gekomen zou zijn. Hoewel hij enige weken ziek was, hadden wij hoop, dat de Heer hem misschien voor ons nog enkele jaren zou sparen. God heeft het het anders gewild. “De Here heeft het van node.” Zijn heengaan was in de volle verzekerdheid des geloofs, daaraan was ook geen twijfel.

Als zijn lieve vrouw – de getrouwe hulpe van meer dan 53 gelukkige jaren van huwelijkleven – afscheid nam, dan gaf hij haar nog de raad “ga zo voort, ga zo voort”, beduidende, zoals zij geleefd en God gediend hadden.

Zijn laatste woorden waren “Halleluja, ik ga naar Jezus”. Kort daarop ontsliep onze Vader Verwaal. Toen ik even later met een broeder hem be­zocht, kende hij ons niet meer; hij had zijn handen biddend gevouwen en zo nam de Here Zijn dienstknecht tot Zich in de vreugde des Heren. 

Zaterdagmiddag droegen wij hem naar zijn laatste rustplaats. We hadden een korte dienst in de aula, waar we enkele van zijn lievelings liederen zongen. Daarna ook nog aan de geopende groeve, waar de broeders ouderlingen een woord spraken. Een grote schare was op gekomen om hem nog deze laatste eer te bewijzen.

In de Zondagmorgendienst hielden we nog een korte gedenkdienst, waar Moeder Verwaal samen met haar kinderen tegenwoordig waren. We hebben samen de Here gedankt voor wat Hij Chistus, ons in Vader Verwaal geschonken had. En nu is zijn plaats ledig. Maar we gaan voorwaarts in de naam des Heren, en we roepen elkander toe; “wees getrouw, totdat Jezus komt.”