Pinksteren in deze tijd.

En zij ontzetten zich allen, en wer­den twijfelmoedig, zeggende, de een tegen de ander: Wat wil toch dit zijn?

De titel van dit stukje moge bij de eerste indruk wat vreemd schijnen, maar toch is het, dat juist Pinksteren en de uitstorting van de Heilige Geest ons veel willen leren omtrent het tijdgebeuren waarin we leven. Want als de Hei­land spreekt over die wonderbare Heilige Geest, die komen zal, dan zegt Hij: “de toekomende dingen zal Hij u verkondigen”, d.w.z. dat we niet onkundig blijven, in welke bedeling Gods wij leven. De Heilige Geest als inwonende persoonlijkheid, zal ons onderrichten en onderwijzen. Daarom, als we ooit als kinderen Gods een ware schriftuurlijke vervulling van de Geest nodig hebben, dan is het wel in deze tijd. De ervaring van Pinksteren door de discipelen bracht een grote omwenteling, want wat een ommekeer greep er niet plaats in hun gedachten en leven. Vanuit ’t bewogen leven der momenten van Goddelijke genade komen zij in de vastheid van het geloofsleven. De zwakheid van het zieleleven met al de wisselvalligheid daaraan ver­bonden, wordt omgezet in die kracht – dynamiet – die mensen van boven hebben ontvangen. Hun leven is niet meer doelloos, ze zijn diep overtuigd van de eeuwige waarheden Gods. Hun vervulling met de Geest deed hun verstaan, in wel­ke tijd zij leefden. Paulus kon schrijven: “Maar van de tijden en de gelegenheden broeders hebt gij niet van node, dat men u schrijve.”

Hoevelen van Gods kinderen hebben het an­ker des geloofs verloren in de woelige baren van het wereldgebeuren. Hoe komt dat? Het is ge­brek aan zalving van de Heilige Geest; men is verblind geworden door alles wat in deze tijd plaats grijpt; men heeft niet de dagelijkse er­varing waarvan Johannes spreekt: “gij hebt de zalving van de Heilige, en gij weet alle dingen”. Pinksteren was een omwenteling ook in Jeru­zalem. Men had gedacht door de dood van Christus aIles tot zwijgen te brengen. Nadat men meende dat dit gelukt was, was er niet alleen beroering gekomen toen de mare: “de Heer is waarlijk opgestaan” door Jeruzalem ging, maar ook was geheel Jeruzalem vervuld geworden, met wat plaats had gegrepen in die opperzaal, toen 120 mannen en vrouwen vervuld werden met de Heilige Geest en God verheerlijkten in nieuwe talen, als de Geest gaf uit te spreken. (Hand 02:04).

Wat wilde dit gebeuren in Jeruzalem zeggen? Heeft die uitstorting van de Geest ook ons in de­ze tijd iets te zeggen? Het heeft ons zeker wel dit te zeggen, dat sinds de Heilige Geest is uit­gestort, deze Geest de bruid van Christus zoekt, en we horen het geroep, ja de stem van de bruid zeggen “houd mij niet op, laat mij trek­ken!” (Gen. 24:56). Hebben wij gehoord het roepen van de Heilige Geest en Hem het ant­woord gegeven “ik zal trekken”?

De bruid, de gemeente des Heren – heeft bijna haar loopbaan volbracht op aarde. Gelijk Rebekka, de bruid van Izaäk, hem, haar bruidegom ontmoette in de avondstond, zo is het nu de avondstond van deze bedeling. De dag van de genade Gods neigt ter kimme, de schemer hangt reeds over deze aarde. De hemelse Izaäk, Christus de Here, maakt zich gereed om Zijn bruid, die vervuld is met de Heilige Geest, die behalve olie in de vaten ook olie in de lamp heeft, tot Zich te nemen. Als Joël profeteert over de uitstorting van de Heilige Geest, welke plaats vond op de Pinksterdag, dan zegt hij, dat al deze dingen moeten volbracht worden, “voordat die vreselijke dag des Heren komt.” (Joël 02:28-31).

Daarom is de beleving in het vervuld wor­den met de Heilige Geest, en de openbaring van de Geestesgave voor deze tijd, ja juist voor deze eindbedeling, het vervuld zijn en blijven, een persoonlijke ervaring van Pinksteren, is juist Bijbels en noodzakelijk voor de ware Christus-verwachting. Laat u toch niet door mensen wijsmaken, dat deze ervaring niet meer voor deze tijd is. Waar toch staat in Gods Woord geschreven, dat dit alleen was voor de eerste Christentijd? Dat leert ons toch de Heilige Schrift niet, want de uitstorting van de Heilige Geest staat juist in verband met de toe­komst des Heren, ja, door de gehele Schrift bemerken we, dat er alleen sprake kan zijn van een ware Christusverwachting, als men ook ver­vuld is met de Heilige Geest naar de Schrift.

We leven in een zeer ernstige tijd en als Jezus vertoeft te komen, hopen we andermaal Pinksterfeest te vieren. We zullen het vieren te midden van de ontzettende oorlogsellende. De ganse wereld is in beweging. Alles gaat in een snel tempo en de ene al meer schokkende ge­beurtenis na de andere vindt plaats. Alles bereid zich voor, op iets dat te komen staat.

En hoe staan wij nu als kinderen Gods, te midden van dit alles? Zijn we een stuk wrak­hout, dat maar op de golven heen en weer wordt geschud, of heeft het fluisteren van de Heilige Geest ons ook iets kunnen leren, en vragen we ons af: heeft God mij gedoopt met de Heilige Geest? Behoren wij, gij en ik, tot die schare, “die de eerstelingen des Geestes heb­ben” (Rom. 08:23), dan heeft ook Pinksteren ons iets zeer wonderbaar te zeggen, dan is het een duidelijke sprake Gods in deze tijd. We ervaren dan de werking van de Geest in ons persoonlijk leven. De Geest, die af wil breken en op wil bouwen, totdat we als een schare van eerstelingen straks ingebracht zullen worden. We horen de stem des Geestes inwendig spreken: “Ik kom om Mijn eerstgeborene “thuis te halen”, uit deze wereld, in de hemelen.

O, kind van God, laat u toch vervullen met Zijn Geest. Ontvang een opperzaal-ervaring. Het is wel waard om daarop te wachten. De discipe­len baden tien dagen lang, en wat waren deze tien dagen van wachten in vergelijking met de jaren van gezegende verlichting van de Geest, die zij ontvingen.

Deze vervulling des Geestes is ook voor u. Het verlicht ons, doet ons weten in welk tijdstip van de bedeling Gods we gekomen zijn. We wor­den niet heen en weer geslingerd door alles wat op aarde gebeurd. Laat mij zeggen, dat ieder, die de vervulling van de Geestes ontvangt, het duidelijkst bewijs ontvangt, dat Jezus komst nabij is, omdat deze twee dingen samen gaan. n.l. de vervulling des Geestes en de ware Christusverwachting. Pinksteren is ons geschonken, omdat we in het laatste der dagen zijn (Hand. 02:17) Het is ontvangen om  weerstand te bieden aan de geest van deze tijd, aan de wereld die in het boze ligt.

Ontvang daarom de vervulling des Geestes om klaar te zijn als straks Jezus komt.

P.K.

 

De vervulling met de Geest. (deel 4)

Want die in het vlees zijn, bedenken wat uit het vlees is; maar die naar de Geest zijn, bedenken wat uit de Geest is. (Rom. 08:05).

Zagen we de vorige maal, dat er helaas zovele christenen zijn, tot wie men niet kan spre­ken over de vervulling met de Heilige Geest, omdat zij nog te onervaren zijn in het woord der gerechtigheid, daarnaast zijn er ook oprechte kinderen God, die de volle Pinksterzegen lang en ernstig zoeken en deze toch nog niet gevonden hebben. Dan rijst de vraag: wat kan daarvan de oorzaak zijn?

De Heilige Schrift wijst in de eerste plaats er op, dat de vervulling met de Geest nooit kan samengaan met het bewust vasthouden aan een of andere zonde.

Het menselijk hart is zo arglistig. Het kan zijn, dat we bidden tegen de zonde en telkens weer zondigen tegen ons bidden. Dat we jarenlang onszelf bedriegen en niet weten, dat we de slaaf zijn geworden van een diep ingevreten, slechte gewoonte of nooit beleden boezemzonde. En we kunnen niet de Heilige Geest ontvan­gen en tegelijkertijd in de zonde leven. Eén van beiden; we moeten of de Heilige Geest mis­sen of onze zonde afsterven.

Dat we dit niet altijd duidelijk inzien ligt hier­in, dat we zo aards denken van de Heilige Geest. Dat we niet altijd klaar beseffen wat we vragen als we God vragen om de Heilige Geest. Het woord “heilig” is een groot, een verheven, een ontzaglijk woord. Als we dit woord recht begrepen, zouden we sidderen bij de gedachte, dat deze Heilige Geest, de derde persoon van het Goddelijk Wezen, in ons zondaren wil komen wonen.

Het was Petrus, die, toen hij plotseling de grootheid van Jezus, de Heilige Israëls ging inzien, het vol ontzag uitriep: “Heer, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.”

Jesaja was wel de heiligste man van zijn tijd, doch toen hij God mocht aanschouwen, voor Wie zelfs de serafs de aangezichten bedekten, terwijl ze onafgebroken uitriepen; “Heilig, heilig, heilig is de Here der heirscharen”, zei hij: ”Wee mij, want ik verga! omdat ik een man ben van onreine lippen, en woon in het midden van een volk dat ontrein van lippen is, want mijn ogen hebben de Koning, de Here der heirscharen gezien,”

Hoe gedachteloos bidden we soms: “Vervul ons met Uw Heilige Geest”. Doch als de Hei­lige Geest tot ons kwam, wat zou Hij dan in ons hart vinden? IJdelheid, eer, eerzucht, trots, on­waarheid, liefdeloosheid, wereldzucht, zinnelijk­heid. Ja, vooral de zinnelijkheid, de onreine voorstellingen en gedachten, zijn strijdig met de hei­ligheid van de Geest.

En toch …. de Heilige Geest is bereid in ieder hart te komen, ook in het meest onreine en verdorvene, ook daar, waar boze lust en hartstocht woont, indien we Hem maar toelaten dat hart te zuiveren. Hij wil de heerschappij be­zitten in dat hart. Wij moeten de teugel van ons leven in Zijn hand leggen.

De Heilige Geest is een vuur. In (Matt. 03:11) lezen we: “Die na mij komt, is sterker dan ik; die zal u met de Heilige Geest en met vuur dopen.”

Weten we, wat we vragen, als we bidden om de Heilige Geest? Is het om de doop met de Geest des oordeels en de Geest der uitbranding! Hij zal ons openbaren de schrikkelijke afgronden van ijdelheid. eerzucht trots, liefdeloosheid en zinnelijkheid, die in ons zijn. Zoals het vuur de onreinheid van het zilver ver­teert en dit reinigt, zo wil de Heilige Geest, ons zieleleven reinigen.

Dit nu is voor velen de grote moeilijkheid. Zij wensen de zegen van de Geest wel van God te ontvangen, doch hun zonden willen zij niet geheel en al veroordelen. Het kan zijn. dat we in de loop der jaren al onze zonden een voor een aan God als zonde hebben bele­den, doch voortdurend één bepaalde zonde voor Hem verbergen. Zolang u die éne zonde nog vergoelijkt of u op allerlei wijze verontschuldigt, belet u de Geest volkomen heerschappij in u te hebben. Ge zoudt dan tot uw dood toe kun­nen bidden om de Geest en Hem nooit ontvangen.

Ja, dit opzettelijk zondigen kan dan zelfs lei­den tot een zich verharden tegen de openbaren­de en vermanende verlichting des Geestes: tot de zonde tegen de Heilige Geest.

Laat ons nauwgezet ons zelf onderzoeken en luisteren naar de zachte dringende stem die in ons getuigt. Misschien bezoekt ge trouw de kerk, leest Gods Woord, bidt ernstig om de Geest, doch in uw kast staat een boek, dat uw geest bezoedelt en dat ge in uw zwakke ogenblikken openslaet en op u inlaat werken. Werp het in het vuur, want zolang ge dit doet zult ge de Heilige Geest niet ontvangen.

Misschien smeekt u in uw eenzame uren God om u Zijn Geest te zenden, doch als uw vrien­den of vriendinnen op uw kamer komen, laat u zich zonder protest meeslepen tot slechte of ijdele gesprekken. Breek deze vriendschap af, maak uzelf niet wijs, dat u wellicht nog een heilzame invloed op hen kunt uitoefenen. U weet, dat ze u tot een val zijn. Zo lang u hun omgang verkiest boven de vriendschap met God, zult u de Heilige Geest niet ontvangen.

Een dubbelslachtige houding kan nooit samen gaan met een inwoning van de Geest, die immers ook de Geest der waarheid is.

Het kan ook zijn, dat u dit hebt ingezien en ernstig naar streeft u van een bepaalde zonde te reinigen, doch dat u met schaamte moet er­kennen, dat de zonde sterker is dan u. Dat de zonde een macht in uw leven is geworden, dat u de slaaf bent geworden van een boezem­zonde, of van een verborgen hartstocht. U hebt in uw gebed deze zonde menigmaal beleden, doch u zijt er nog steeds niet van verlost.

Het is onmogelijk de blijdschap en vrede van de Heilige Geest deelachtig te worden, zo­lang we een slaaf zijn van de zonde.

Doch tracht nu niet in een wanhopige worste­ling u zelf van deze ketenen te bevrijden. Geef u geheel aan Christus. Zeg aan Hem eerlijk uw grote nood, vergoelijk uw zonde niet en ver­berg ze niet voor Hem. Erken hoe menigmaal u bent gestruikeld. Onze Heiland heeft u zo lief. Hij zal u al uw zonde vergeven en u ook door Zijn Geest vrij maken van de zonde. Laat Hem toe in u Zijn werk te verrichten. Hij zal u zeker Zijn Geest geven en u wassen van alle zondesmet door de Geest des oordeels en der uitbranding.

Zo leren we verstaan wat het werk des Geestes is: Hij is heilig, Hij zal niet rusten voor Hij u overtuigd heeft van zonde en u de keuze hebt gedaan; Hij is een vuur. Hij zal niet rus­ten voor Hij u gelouterd heeft; Hij is de Geest der vrijheid, Hij zal niet rusten voor Hij u be­vrijd heeft van alle macht der zonde.

  1. v. d. B.

 

Bede om Pinksteren. (gedicht)

O, Pinkstergeest, o Pinkstervuur

daal in mijn harte neder.

Mijn geest verlangt weer naar dat uur.

Vervul, vervul mij weder.

 

O, Geest van God, grijp nu mij aan;

dan voel ik mij herboren:

Want telkens mag ik stille staan

om Uw geluid te horen.

 

O, Heiland, laat Uw Parakleet

weer komen in mijn harte.

Waar Uw vrede binnentreedt

verlicht hij zorg en smarte.

 

Zijn adem is als zonnegloed,

die dode aard’ doet leven;

in warme stralen haar behoedt

opdat zij vrucht zal geven.

 

Het binnentreden van die Geest

in menselijke woning

doorwondt mijn vlees het allermeest

Als zegel van mijn Koning.

 

Hij is des Heilands onderpand

van nimmermeer begeven.

Hij leert mij wand’Ien aan Zijn hand.

Voor Hem alleen te leven.

 

Uw kind vraagt om Zijn volheid. Heer.

O, doe mij die ervaren.

Dan ben ik vrij, dan kan ik meer

Uw beeld in mij bewaren.

  1. E. v. d. B,

 

Schriftstudie.

… en anderen, spottende zeiden: Zij zijn vol zoete wijn.

Een der wapenen, die tegen Gods kinderen gebruikt wordt om hen te verontrusten, is de spot. Waar het zogenaamde menselijke verstand een geestelijke levenshouding niet begrijpt, daar merken we de afkeer en horen we de lach der verachting tegen alles wat door de Geest Gods geleid wil worden.

Waar God Zijn Geest geeft, ja, waar die heilige ure voor de mens aanbreekt, dat hij met de Heilige Geest gedoopt wordt, daar verneemt hij ook de stem van de vijand.

En waar geen Schriftuurplaats dezen het wa­pen verschaft om de bediening des Geestes te keren, daar klinkt het de eeuwen door: “Zij zijn vol zoete wijn; ze zijn dronken.”

In onze tekst zien we dit afwijzend gebaar het eerst openbaar worden. Had niet het Jodendom op iedere Sabbat zijn bediening des Woords in wet en profeten, had het niet zijn aan God gewijde feesten in de tempel? Had het niet het een na het andere bolwerk van leerstel­lige waarheid opgetrokken? Had het niet de uniform van het dogma pasklaar weten te maken voor iedere levensvraag?

En hoewel de verdere afwerking hiervan nog aan vele twistvragen ruimte gaf, toch meende men wel, dat het systeem genoegzaam was voor elke kwestie op ieder terrein van het leven.

En nu stelt God dit Israël voor het Pinksterwonder en het weet er geen weg mee.

Gods Geest wordt gehoord als een geweldig gedreven wind. Hij komt als de stormwind, die Ezechiël eens zag, en die gaat waar de Geest was om te gaan. Hij baant zich een weg en deelt aan een iegelijk in ’t bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. (1 Kor. 12:11).

Israël ziet en hoort de werking en het …. ontzet zich. Want het is opgevoed in een stelsel van schriftkennis onder geestelijke ervaring. Van dit volk geldt wat we van Simson lezen: want hij wist niet dat de Here van hem geweken was. Verstandelijk aanvaardde het deze nederdaling des Geestes. De profeet Zacharia sprak immers reeds over de Geest der genade en der gebeden, die over de inwoners van Jeruzalem zou uitgestort worden. (Zach. 12:10). Maar als deze Geest nu werkelijk komt, met de daarmee ge­paard gaande wondertekenen op mannen, die buiten het officiele kerkelijke leven staan; dan horen we weer de oude klank – niet zo en niet nu. En dan wordt het koninkrijk van de Christus weer uitgesteld. Dan wordt dit koninkrijk in deze tijd aan anderen gegeven en worden de eersten de laatsten en de laatsten de eersten. Als eenmaal de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. genaakt ook deze zaligheid weer de Joden. (Rom. 11:25). Zij zullen de gaven des Heilige Geestes ontvangen, want aan hen komt de belofte toe en hun kinderen. (Hand. 02:38b-39a). En Paulus voegt er aangaande dit volk nog aan toe: want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk (Rom. 11:29). Zo komt nu de belofte des Vaders aan ons, die eertijds; verre waren.

En wat doen wij met het Pinksterfeest? Weten ook wij er geen raad mee. Verbiedt ook ons het; zogenaamde gezonde verstand, te beamen, wat wij Petrus horen zeggen: – maar dit is wat gesproken is door de Profeet Joel: … Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees, En uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw ouden zullen dromen dromen. – Dit zijn Geesteswerkingen, die buiten het beredenerend verstand liggen. Dit zijn de gavén van de Heilige Geest, waarvan Paulus spreekt in (1 Kor. 12:01) “En ‘van de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet dat gij onwetende zijt,” of … “ijvert om de geestelijke gaven.” (1 Kor. 14:01)

En waarom wordt het ons geleerd deze dingen niet letterlijk te nemen? En waarom lezen we maar liever: maar dit is …. voor nu niet …. en voor ons niet? Waarom zingen we: Gij zaagt uw strijd bekronen met gaven, tot der mensen troost”; en staan we er toch afwijzend te­genover? Waarom zingen we; “. Uw krankheên kent en liefderijk geneest”, en verwerpen de gebedsgenezing? Als Jezus duivelen uitwerpt en geneest allen die kwalijk gesteld waren, lezen we in de meest letterlijke betekenis: opdat vervuld zoude worden wat gesproken was door Jesaja de Profeet: Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze ziekten gedragen. (Matt. 08:17).

Is dan Pinksteren voor ons alleen het zendingsfeest van de drieduizend op één dag of het neerdalen van de Geest eenmaal in de historie der Kerk?

Heeft Gods Geest ons overtuigd dat deze gaven niet meer gezocht behoeven te worden of is het weer het verstand dat hierin het meetlint hanteert?

En dan scharen we ons bewust onder die gelovigen, die om hun Pinksterfeest bidden met zijn vervulling, gaven en krachten.

Dan geloven wij dat het de mens ook nu nog vergund wordt in talen en tongen de grote werken Gods uit te spreken. (Hand. 02:11).

Dan aanvaarden we de spot en de lach en lezen dat Hij door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk zal spreken! (Jes. 28:11) en 1 Korinthe 14.

Dan bidden we, dat Hij Zijn hand uitstrekke tot genezing, en dat tekenen en wonderen ge­schieden door de Naam van het heilig Kind Jezus. (Hand. 04:30).

Dan verwachten wij, dat Hij nog eenmaal de bruid zal versieren met al haar sieradiën, te meer als wij zien de tekenen van bloed, vuur en rookpilaren.

Dan zingen wij:

Geef hun, die Uw heil verwachten,

Heiliging door bloed en vuur;

Gordt hen aan met Geesteskrachten,

Doe het Heiland, in dit uur.

  1. E. v. d. B.

 

Voor de jeugd.

De overwinning van Jonathan.

Ondanks de ongehoorzaamheid van Saul, zal God Israël toch redden, uit de hand der Fili­stijnen.

Echter niet door Saul. Want deze, hoewel hij zo’n haast had. dat hij niet op Samuël kon wach­ten, blijft na zijn offeren besluiteloos onder de granaatboom zitten.

Opeens bemerkt hij, dat in de verte, daar, waar het leger der Filistijnen ligt, iets bijzonders plaats vindt.

Wat is er gebeurd?

Het is opnieuw Jonathan, die, zonder zijn besluiteloze en angstige vader te raadplegen, een wending in de toestand brengt.

Doordat de Filistijnen zoveel troepen hebben uitgezonden naar alle zijden, is hun hoofdkwar­tier bij Michmas nog slechts zwak bezet. Ze re­kenen er op, dat de vreesachtige Israëlieten het nooit zullen wagen hen aan te vallen.

Doch in het hart van Jonathan leeft een on­wrikbaar Godsvertrouwen. Hij besluit met zijn wapendrager de Filistijnen aan te vallen, juist daar, waar zij het niet verwachten. Hij zegt te­gen de wapendrager: “Misschien zal de Here voor ons werken, want bij de Here is geen verhindering om te verlossen door velen of door weinigen.”

Langs een smal rotspad klauteren Jonathan en zijn wapendrager omhoog naar de Filistijnse wachtpost. Het is een roekeloze daad, om samen de aanval te wagen. Doch Jonathan wil niet zelf beslissen wat ze zullen doen. Hij geeft het ge­heel aan God over. Hij zegt; “We zullen ons laten zien aan de Filistijnen en als ze dan zeg­gen: Klim hierheen op, dan zullen we naar boven klimmen, want dan heeft de Here ze in onze hand gegeven.”

Als de Filistijnen de twee jonge mannen moei­zaam omhoog zien klauteren zeggen ze spottend tegen elkaar: “Zie, de Hebreeën zijn uit de holen uitgegaan, waarin ze zich verstopt hadden” en dan roepen ze omlaag tegen Jonathan en zijn wapendrager: “Klim eens naar boven, dan zullen we u wat vertellen”. De rotsen zijn zó steil dat dit onmogelijk schijnt, doch Jonathan vertrouwt, dat God nu met hem zal gaan. “De Here heeft hen in Israëls hand gegeven”, zegt hij tegen de jongen, en dan klimmen ze op handen en voe­ten lenig tegen de rotsen op en voordat de vijand goed en wel begrijpt wat er gebeurt, vallen ze hem op het lijf. Op ’t smalle bergpad slaat Jo­nathan de ene Filistijn na de andere, die hem wil aanvallen, neer en de wapendrager doodt achter hem. Twintig Filistijnen zijn reeds gedood en dan ontstaat er onder de overigen zo’n grote angst, dat ze beginnen te vluchten. God toont dat Hijzelf meestrijdt, want onverwacht doet een aardbeving de grond trillen. Nu worden de Fili­stijnen nog meer verschrikt en in wanorde vluch­ten ze hals over kop weg. Van alle kanten komen Israëlieten te hulp en het wordt een steeds grotere strijd, waarbij de Filistijnen de nederlaag lijden. Hun sterkste post, het hoofdkwartier is genomen.

Ook de Joodse mannen, die tot dusver gedwongen waren in het leger van de Filistijnen mee te strijden, nemen de kans waar en keren zich tegen de onderdrukkers. Zo wordt de strijd steeds om­vangrijker.

Van uit de verte heeft, zoals we hoorden, Saul gezien, dat er op en tussen de rotsen iets bijzonders gaande is. Er wordt gevochten! Doch wie van de Israëlieten zou dat kunnen zijn? “Telt toch, wie van ons weggegaan is.” Het antwoord volgt spoedig. “Jonathan en zijn wapendrager zijn er niet.”

“Breng de efod hier” roep Saul tot Ahia de priester.

De efod was waarschijnlijk een zakje, dat aan de binnenzijde van de borstlap van de hoge­priester was bevestigd en waarin twee stenen waren: de Oerim en Toemmim.

Door deze stenen kon de priester weten wat Gods wil was in een moeilijke zaak.

Doch eer Ahia Gods raad heeft ingewonnen, ziet Saul reeds wat er gebeurt: de Filistijnen worden verslagen. “Trek uw hand terug” zegt hij tegen Ahia. Uit de holen en uit de spleten der bergen komen van alle zijden Israëlieten tevoorschijn en gaan mee doen in de strijd. Saul behoeft enkel maar de vijand te achtervolgen. De overwinning is reeds behaald.

In plaats van Gods raad in te winnen, zoals hij eerst wilde doen, gaat Saul nu opeens probe­ren, in hoogmoedige ijver, een totale vernietiging van de vijand te bereiken. Hij is bang, dat de Israëlieten in de achtervolging te spoedig zullen ophouden en zullen gaan eten en drinken en feest vieren van de behaalde buit. Daarom zegt hij: “Vervloekt is ieder, die voor de avond iets eet, opdat ik mij aan mijn vijanden wreke.”

Hij wil zo het volk dwingen tot een geweldige krachtsinspanning, doch met deze vloek be­reikt hij juist het tegenovergestelde. Afgemat, flauw en uitgeput door honger en dorst kan het straks niet meer en steeds zwakker wordt achtervolging. Ja, deze dwaze vloek van Saul zal nog ernstiger gevolgen hebben.

  1. v.d. B.

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis.

Weest sterk in de Here. (Ef. 06:10).

Gods Woord zegt met nadruk, dat in de laatste dagen zware tijden zullen ontstaan, (2 Tim. 03:01). Meer dan ooit staat dit woord geschreven aan de wand van ons dagelijksch leven. Is het niet, of we van alle zijden de duistere, dreigende wolken op ons zien aankomen?

Juist zij, die door de Heilige Geest geleid worden, voelen banger dan ooit, de verschrik­king van de ontzaglijke worsteling, die over de wereld zal komen. Een strijd niet slechts van vlees en bloed, van volkeren tegen volkeren, vernieling tegen vernieling, doch een strijd tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.

Met een onuitsprekelijke, overstromende angst kan deze duisternis, deze geestelijke wereld- omvattende worsteling ons verschrikken. Weliswaar, voelt ook de wereldling soms “het demonische, het ongrijpbare en onaanwijs­bare, dat zwijgend werkt achter de daden der rechthebbers dezer wereld, doch aan Zijn kinderen laat God meer dan aan anderen, onder­kennen de worsteling, die aanstaande is.

Indien we niet oppervlakkig ons verliezen in gebeurtenissen van de dag, niet slechts de – over stoffelijke winst of verlies, zullen wij de tekenen der tijden bespeuren de naderende strijd.

God wil dan ook, dat we ons voorbereiden, dat we ons aangorden om medestrijders te worden in deze titanische worsteling.

Doch hoe kunnen we dit zijn?

Paulus zegt: Voorts mijn broeders, wees sterk in de Here en in de sterkte Zijner macht”.

Hoe schoon is dit gezegd: sterk in de Here.

Dat is het actieve en het passieve, de zelf­werkzaamheid en de afhankelijkheid in een enkel woord verenigd.

Wij moeten op onze knieën meestrijden in de Geest, worstelend smeken of het licht moge triomferen.

Doch dan is er tevens diep innerlijk het weten dat de Geest in ons Zijn strijd voert. En dit maakt ons klein.

We lezen in de Romeinenbrief, dat de eis der Wet vervuld wordt in ons. Het is dus niet zo, dat de eis der Wet enkel buiten ons aan het kruis vervuld werd en wij slechts passief zouden zijn, neen Christus werkt in ons, zodat wij door Zijn genade de Wet vervullen.

Zo gaat ook de ontzaglijke strijd des Gees­tes legen de machten der duisternis niet buiten ons om, waarbij wij slechts werkeloze toe­schouwers zouden zijn, neen, in deze strijd zijn wij medestrijders. Deze strijd wordt mede vol­trokken in ons bidden en smeken.

Maar als we zo strijden in de Geest tegen de demonische machten van verderf en verwor­ding, van mensenhaat en zedelijke ontaarding, dan behoeven wij niet mismoedig te zijn, want dan zijn we zeker van de overwinning:

Welk een vreugde: de overwinning is zeker! Want immers ook deze Geestesstrijd is ten slotte onderworpen aan Hem, die gezegd heeft: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.”

Ook dit is een zaak des geloofs. Want wij zien nu nog niet, dat Hem alle macht toekomt. Doch wij geloven in Zijn Woord. Wij weten door de verzekering des Geestes, door de blijdschap, die we in ons gebed ontvangen dat in de aan­slaande bloedige worsteling wij veilig zijn bij Hem, dat niets buiten Zijn wil ons kan deren en dat de eindbeslissing niet onzeker is. Daarom laat ons niet bevreesd of traag zijn, doch dapper strijden.

Laat ons aannemen de gehele wapenrusting Gods, opdat wij kunnen weerstaan in de boo- zen dag. en alles verricht hebbende, staande blijven. (Ef. 06:13).

  1. v. d. B.

 

Lentelied. (gedicht)

Weer droomt deez’ aarde haar blijde droom

van bloemen en knoppen, die zwaar en loom

zwellen en langzaam openbreken

en tastend hun blaadjes opwaarts steken.

 

O schone droom van diep verlangen

naar eeuw’ge lente en reiner zangen,

naar blijder, eens genoten vreugd,

naar vrede en onverwelkb’re jeugd.

 

O hart, dat in de bloei der aard,

’t verlangen naar Gods eeuw ontwaart;

Eens breekt de droom in blijder dag,

dan ooit de aard verrijzen zag.

 

Eens treedt uw voet door geur’ger kruid,

en jubelt de schepping zijn vreugdelied uit;

Dan gloeit langs de einder ’t lieflijk licht,

dat glanst van des Heilands aangezicht.

  1. v.d. B.

 

Over de weg van het kruis.

Wat vreest gij dan het kruis op te nemen, waardoor men ingaat in het Koninkrijk?

In het kruis is de zaligheid.

In het kruis is het leven.

In het kruis is de bescherming tegen vijanden.

In het kruis is de invloeiïng der hemelsche zoetheid,

In het kruis is de kracht des verstands.

In het kruis is de vreugde des Geestes.

In het kruis is de som der deugd.

In het kruis is de voltooiing der heiligheid.

Er is geen zaligheid van de ziel, noch hoop op eeuwig leven, dan in het kruis.

Neem dus uw kruis op en volg Jezus, en u zult ingaan in het eeuwige leven.

Zie, alles staat vast in het kruis, en alles is gelegen in het sterven, en er is geen andere weg ten leven en tot de ware, inwendige vrede, dan de weg van het heilige kruis en van het dagelijks sterven van de dingen van de aarde.

Ga waarheen u wilt, zoek maar wat u wilt, en u zult geen verhevener weg boven, noch een veiliger weg beneden vinden, dan de weg van het heilige kruis.

(“De navolging van Christus”.)

 

En zij werden allen vervuld met Heilige Geest, en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf u te spreken. (Hand. 02:04).