De Here doe ook daar de gemeente groeien in de kennis van Zijn heilige wil.

Al is vaak de tegenstand groot, ziende op Jezus is de over­winning zeker.

Kerstfeest en Wederkomst

“Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet”. (Gal. 04:04).

“En zo wanneer Ik heen zal ge­gaan zijn, en er plaats zal bereid hebben, zo kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben.” (Joh. 14:03).

In deze teksten worden ons twee heerlijke heilsfeiten vermeld van het verlossingswerk van God. Het tweede zou nimmer plaats vinden als het eerste niet werkelijkheid was geworden. Het ene is in het verleden geschied: Christus geboren in de stal van Bethlehem. “Het woord is vlees geworden, geworden uit een vrouw” zegt ons tekstwoord en het andere is heerlijke toe­komst. Het is de zalige hope der kinderen Gods, die met een goddelijk heimwee uitzien naar die dag en ure, wanneer het bazuingeschal ons de ure der verlossing zal aankondigen, de ure waar­naar niet enkel wij, die Zijn verschijning lief­hebben, uitzien, maar het ganse schepsel, (Rom. 08:22).

Daarom ligt in elke kerstfeestviering, die wij mogen beleven altijd weer het zaad van de ver­wachting van de komst van onze hemelse Bruidegom. Elk Kerstfeest doet ons weer op­nieuw denken, dat het slechts Gods wonderbare schakel in het volkomen verlossingsplan is, het uiteindelijk vrijmaken en verlossen van Zijn volk, het volkomen herstellen van het verloren para­dijs. Kerstfeest is een der vele draden die inge­weven zijn, om het verlossingswerk volkomen te maken, zoals Goede Vrijdag en Pasen er ook bij behoren; maar al deze draden moeten toch één geheel vormen, om straks de bruidsgemeen­te op te nemen en te brengen in de plaats die God voor haar bereid heeft.

We doen wel, in deze tijd van wereldgebeu­ren, onze ogen gericht te houden op het Woord Gods: meer dan ooit is het nodig Gods Woord te hebben als een lamp voor onze voet en een licht op ons pad. In de wereld kan men genoeg beluisteren waar het om gaat; het wordt ons in velerlei toonaarden verkondigd. Waar het einde­lijk naar toe zal gaan en hoe straks eenmaal weer de wereld er uit zal zien, wordt op veler­lei wijzen verkondigd.

Maar welk standpunt neemt het kind van God ‘in? Willen wij net als Habakuk zijn, waar­van geschreven slaat, “ik stond op mijn wacht, en ik stelde mij op de sterkte, en ik hield wacht om te zien, wat Hij in mij spreken zou”? (Hab. 02:01).

Het past ons als kinderen Gods, die Zijn ver­schijning liefhebben, zulk een profetisch stand­punt in te nemen en ongetwijfeld zal ook ons het ware licht niet onthouden worpen. We zeggen niet te veel, wanneer wij uitdruk­ken, dat alles, maar dan ook alles wat in de wereld plaats grijpt slechts één groot doel heeft en dat is het Goddeljk plan der verlossing, het klaarmaken en in gereedheid brengen van de gemeente des Heren. Zelfs wanneer de donker­heid groter wordt en het geweld op aarde toe­neemt, uiteindelijk is het toch alleen daartoe, hoe onbegrijpelijk het ons voor het ogenblik moge toeschijnen. God is bezig om Zijn bruidsgemeen­te die plaats te geven, die ons het woord des Heren aanduidt, dat zij eenmaal zal bezitten. Gods kinderen kunnen zeker en gewis zijn. Er is geen volk op aarde wat zo zeker is van zijn toekomst, als het volk Gods, want die toekomst rust niet op een menselijk woord of belofte, maar is verankerd in het eeuwig en blijvende woord des Heren. De verlossing ligt niet in de handen der groten van deze wereld, maar ligt in de hand van Hem, die kwam als een Kindeke in Bethlehem, en die straks zal wederkomen om Zijn kruisgemeente die plaats te geven, die Hij voor hen verworven heeft.

Kerstfeest en verwachting, ja, zij horen bij elkander, want als we enkel maar Kerstfeest vie­ren omdat het nu eenmaal de tijd is, wat zijn we dan eigenlijk geestelijk arm. Dan verbleekt onze vreugde en blijdschap als de laatste kaars is uitgegaan; maar wanneer wij door de ge­nade des Heren Kerstfeest mogen vieren in het teken van de naderende komst des Heren, dan schenkt dat ons een vreugde, die blijvend is. Dan jubelen wij niet enkel op die dag met de engelen mee: “Ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al de volke wezen zal”, maar dan jubelt het altijd voort, door al het leed en de smart van deze tijd heen. Want als God in de volheid der lijden, op het juiste tijdstip. Zijn Zoon gezonden heeft en Christus kwam, om de wil des Vaders te volbrengen, dan geeft dat mij ook de volle zekerheid, dat andermaal in de volheid der tijden het bazuingeschal gehoord zal worden en Christus zal wederkomen om Zijn lijdende, verachte en verguisde Gemeente, die door bloed en tranen is heengegaan, te stel­len op die plaats, die zij bij rechte van de zoendood van Christus verworven heeft.

Het Kindeke van Bethlehem heeft overwon­nen, hoe vreemd dat ook moge klinken. Deze Zone Davids durfde de strijd tegen zulk een Goliath aan en heeft aan het kruis van Golgotha, Satan verslagen. Als een Lam werd Hij ter slachting geleid en toch heeft Hij de strijd volkomen gewonnen, want dit weerloze Lam heeft uitgeroepen: “Het is volbracht.”

In Jezus dagen scheen het, alsof zich alles om het Romeinse rijk bewoog, maar in werkelijkheid; beweegt zich alles om het Kindeke Jezus. De Kerstboodschap heeft dit oude en sterke Ro­meinse rijk overleefd. Het had ook zijn be­doeling in het plan Gods.'(Daniël 2). Zelfs een Keizer Augustus is een werktuig in Gods hand om God te dienen. Het gebod van de volkstel­ling werd uitgevaardigd om het Kindeke te die­nen: “En gij Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van­ouds, van de dagen der eeuwigheid.” (Micha 05:01).

De gehele wereld bewoog zich om twee arme mensen, Jozef en Maria, die naar Bethlehem moesten reizen om het woord des Heren te vervullen. Al het wereldgebeuren is dienstbaar in de hand van God. Vergeet dit nimmer, arme geplaagde ziel, die zich misschien wel eens in diepe verslagenheid afvraagt: “Zou God dit weten?”

Wat een heerlijke troost het te mogen weten: wat eens tweeduizend jaren gebeurde, herhaalt zich nu in betrekking tot de wederkomst des Heren. Al het wereldgebeuren zijn de barens­weeën, waaruit de gemeente Christi geboren wordt. Hoe ontzettend ook het leed op aarde is, – het is niet doelloos en zonder betekenis. Gelijk God tweeduizend jaren geleden de geschiedenis maakte in verband met Zijn eerste komst, alzo maakt God de geschiedenis in betrekking tot de tweede komst van Christus hier op aarde. Met onze geopende Bijbel in onze hand zien wij, hoe de Heilige Schriften in vervulling gaan, even zo goed en even zo duidelijk, als toen Christus op op aarde kwam. Toen bewoog zich alles om het Kindeke Jezus, nu beweegt zich alles om de verschijning en wederkomst van Jezus Christus, die Zijn wachtende Kerk tot Zich zal: nemen. De geschiedenis herhaalt zich en voltrekt zich voor onze ogen.

De Here geve ons ogen om te zien en een hart om op te merken, wat God ook doet in onze dagen.

  1. K.

 

De vervulling met de Geest. (deel 9)

Opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods. (Ef. 03:19).

De innige gemeenschap tussen de bruidsgemeente en haar Bruidegom, kan slechts opbloeien uit de bodem der liefde.

Zoals in het aardse leven man en vrouw geestelijk naar elkander toegroeien en elkander leren begrijpen, indien zij door liefde zijn verbonden, zo wordt ook de gemeente in de weg van de liefde meer en meer verenigd met haar Heer.’

Dit is de rijkste vrucht van de inwoning van de Geest in de harten van de gelovigen.

Door de Heilige Geest daalt de liefde die uit God is, in mensenharten. Die reine liefde, die de wereld niet kent.

Zoals het innerlijk leven tussen God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest berust op niets dan oneindige, eeuwige liefde (want God is liefde), zo is ook het leven van Christus in ons niets dan oneindige liefde. Door deze troostrijke inwoning weten wij, dat ons gehele bestaan gedragen wordt door de on­eindige liefde Gods, een liefde, wier lengte, breed­te en hoogte het verstand te boven gaat. Er is een grotere vreugde voor de christen, dan om deze liefde te leren kennen, die alle kennis te boven gaat.

Deze liefde, van onze Heiland komt niet al­leen tot uiting in dat wat Hij voor ons deed: Zijn komen op deze wereld en Zijn sterven voor ons. Zij wordt ons bovenal geopenbaard in een innerlijk beleven van deze liefde. Zij zal ons hart vertederen en ons vervullen met onuit­sprekelijke lof en dank. Dan weten we wat het is: Het koninkrijk Gods is binnenin u”. Ja, de hemel is – en dit zijn geen poëtische woorden – in de heerlijke ogenblikken, dat we ons in deze liefde mogen verlustigen, reeds in beginsel in ons hart. Of zoals Paulus het omgekeerd zegt: Onze wandel is nu reeds in de hemelen.

Deze liefde van Christus zal zich openbaren in ons leven, in ons denken, spreken en wandelen. Zoals in het aardse huwelijk man en vrouw uit liefde tot elkander zullen doen wat ze weten dat de ander een genoegen doet, en zullen nalaten die dingen, waarmee men elkander zou kwetsen, zo zal de christen in zijn leven ondervinden: de liefde is de vervulling der wet.

Door de inwonende Geest der liefde zullen wij meer en meer naar Christus’ beeld veran­derd worden. We zullen dan onszelf reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des gees­tes door de Geest, Die in ons werkt, beiden het willen en het kunnen.

Zo wordt het niet een zichzelf overwerken om de wet te volbrengen, het is een van dag tot dag omgezet worden naar Zijn beeld, totdat Christus in ons zichtbaar worde. (Gal. 04:19), De Geest werkt in ons die nederigheid en ge­hoorzaamheid, die in Hem was, Die sprak: Ik kan van Mijzelven niets doen. Ik doe niet Mijn wil ….

De wet is dan niet langer een tuchtmeester.  Zij bestaat slechts in onze herinnering als iets, wat ons vroeger opdreef en ongelukkig maak­te. Zij is voor de met de Geest der liefde ver­vulde gelovige met Christus gekruisigd. Indien gij u door de Geest laat leiden, dan bent u niet onder de wet (Gal. 05:18), want de Here is de Geest, en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid.

Christus leeft in ons dagelijks leven dan Zijn leven. Niet wij zijn dan heilig, doch Christus, die in ons woont, is heilig.

Door deze liefde van Christus zal ons hart steeds ruimer en ruimer worden. Alle egoïsme maakt het hart nauw en beperkt. Het denken is dan een kleine bol, waarbinnen we ons zelf vinden. God, die we niet kennen, verbeelden we ons naar onzen eigen smaak, doch altijd zo, dat Hij buiten deze bol staat en ons onze eigen gang laat gaan.

Doch als door de werking des Geestes, de liefde van Christus in onze harten is uitgestort, zullen wij vrienden en vijanden, ja de ganse schepping leren liefhebben. Deze universele liefde, de liefde tot de natuur en al het geschapene, is niet een dweepziek smelten in sentimentele natuurverering, het is een liefhebben en medelijden niet de scherping, die om ons in duisternis is gehuld. Het is het medelijden, dat Paulus vervulde toen hij sprak: het schep­sel zucht als met opgestoken hoofde, verwach­tende de openbaring der kinderen Gods”.

Deze liefde zal zich openbaren in het gewo­ne leven, in de huiselijke kring, in de kleinigheden van iedere dag, Er zal ook komen een grote liefde tot al het verlorene, liefde tot zondaren, omdat Christus ons, zondaren, zo uitnemend heeft liefgehad en zoveel rijkdom heeft geschonken.

Deze liefde door Christus’ inwoning ons ge­boren, vergaat nimmermeer. ‘De profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen ver­stommen; kennis, zij zal afgedaan hebben, doch deze liefde zal tot in alle eeuwigheden ons meer en meer vervullen en tot onpeilbare, volmaakte harmonie leiden met Hem, die ons heeft gescha­pen.

Nu spreken we over dit alles nog, ziende door het geloof als in een spiegel, maar eens zullen we deze liefde zien bloeien als een roos; zij zal ons met haar geur geheel omvangen. O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods. Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkin­gen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen.

De liefde tot Christus moet leiden tot een heerlijke vervulling.

Van Eva lezen we tenslotte: En God bracht haar tot Adam”.

Deze liefde tot de hemelse Bruidegom, door de Heilige Geest in de Bruidsgemeente gewekt, hunkert naar de verwerkelijking van haar begeren: de ontmoeting met haar Bruidegom. De Geest en de Bruid zullen steeds vuriger bid­den: Kom”.

Zestig eeuwen reeds werkt de Heilige Geest onder mensenkinderen om de gemeente te vormen, die straks als des Konings dochter, ge­heel verheerlijkt inwendig, in gestikte kleederen tot de Koning geleid zal worden.

Dwars door het klein-aardse gebeuren van iedere dag gaat die machtige werking van de Geest om u en mij te vormen tot een waardig lid van deze gemeente.

Zo stuwt het ganse werk des Geestes naar dit ene grote gebeuren.

Welk een ogenblik zal het zijn als straks deze dag is aangebroken. Welk een ogenblik als wij met Abraham en Izaak, en duizenden en duizenden gelovigen, die ons voorgingen, de Brui­degom tegemoet zullen gaan in de lucht. Dan is het werk des Geestes voleindigd, dan is het doel van Zijn inwoning in de harten der gelovigen bereikt.

Maar dan is ook de Geest op deze aarde niet meer nodig. Dan trekt de weerhouder zich te­rug en zal de zoon des verderfs zich kunnen openbaren (2 Thess. 02:07).

Naarmate deze ure der ontmoeting nadert, zal de Geest krachtiger in de harten der gelovige gaan werken om de bruid op te wekken zichzelve gereed te maken.

Over deze noodzakelijke voorbereiding, dit al­lerlaatst reveil, als de maagden door brandende! liefde de lampen zullen doen oplichten, hopen we de volgende maal na te denken.

  1. v.d. B.

 

Troost in bange dagen. (gedicht)

Nu naderen de nachten van zorgen,

Van vrees en vol gevaar;

En duizenden wachten de morgen

Met ogen dof en zwaar.

 

En drommen verdervende dingen.

Bedreigen hun bezit;

Geen englenmacht zien zij omringen,

Geen God die voor hen bidt,

 

Zij dragen de angsten der tijden

ln wreveligen waan,

Zij kunnen en willen niet lijden,

Den kruisweg niet begaan.

 

En velen verlaten de aarde

In schrik en groten nood;

En weinigen kennen de waarde

Van hun Verlossers dood.

 

En toch is er vreugde en vrede

Voor ieder, die Jezus mint.

Hij leidt hen en leeft met hen mede

Verzorgt hen als Zijn kind.

 

Dit hoeft in de nacht niet te werken.

Verbergt zich bij de Heer.

En laat zich in stilte versterken:

Gods Geest daalt op hem neer.

J.E. v.d. B.

 

Schriftstudie.

De dingen die men niet ziet. (2 Kor. 04:18). (deel 3).

Eenmaal komt de dag der opstanding van rechtvaardigen. (Luc. 14:14). De Here Jezus daalt uit de hemel neder en roept. Zoals Hij eenmaal, staande bij het graf van Zijn vriend “riep: Lazarus kom uit, zo dringt dan ook zijn stem door tot de oren der doden. Ver­wondert u daar niet over; want de ure komt, in welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, (Joh. 05:28-29). Ontslapenen noemt hen de Schrift, omdat zij in die grote dag opgewekt worden. Zoals iemand na een diepe slaap bij het waken weer het gebruik heeft van zijn lichaam en haar organen, zo ontvangen zij dan een nieuw lichaam. Eenmaal droegen zij in dit lichaam het beeld van het aardse, dan zullen zij het beeld van het hemelse dragen. (1 Kor. 15:49).

Zoals een kind tussen zijn ontvangenis en ge­boorte verborgen is in de schoot van zijn moeder, zo waren ook zij tussen het uur van het ster­ven en dat der opstanding verborgen in Christus. Welk een heerlijkheid ervaren zij. Geen aards lichaam krijgen zij terug, want dat was reeds tot het stof teruggekeerd, waaruit het genomen was. Zij ontvangen een geestelijk huis en dat betekent voor hen de verlossing van het lichaam. (Rom. 08:23).

Reeds bezaten zij tijdens hun leven op aarde een nieuwe geest. Bij de wedergeboorte stierf het “ik” en blies God als bij vernieuwing de geest des levens in hen. Deze geest was voor hen het onderpand dat zij ook eenmaal een lichaam zonder vlek of rimpel zouden bezitten. (2 Kor. 05:05).

De strijd immers in het leven is die tussen geest en vlees. Want de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. (Matt. 26:41). In hun door de zonde aangetaste en ten dode verwezen lichamen woonde een nieuwe geest. Maar het was als bij nieuwe wijn in oude zakken, want het vlees begeerde tegen de geest en de geest tegen het vlees; en deze morden tegen elkander, alzo dat zij niet deden hetgeen zij wilden. (Gal. 05:17). Zij bezaten de schat in aarden vaten! Wel werden zij door de “Geest geleid en ontvingen zij genade om het vlees met zijn begeerlijkheden te kruisigen, maar de spanning der zonde bleef. Bij het ontvangen van een geesteslichaam werd nu bij hen deze spanning verbroken. Het opstandingslichaam bezit geen geneigdheid meer om te zondigen.

Een geestelijk lichaam wordt opgewekt! O, indien u de werkingen van de Geest nog niet kent, mijn lezer, dan hebt gij ook geen deel aan deze opstanding.

Bid dan tot de Heiland, op­dat Hij u moge vernieuwen en in uw binnenste Zijn Geest moge wonen.

Dit opstandingslichaam maakt geschikt om met Jezus te regeren. In het duizendjarige Christus­rijk zullen allen, die deze opstanding deelachtig zijn met Hem een priesterlijk en koninklijk werk doen. (Openb. 20:06). Zoals hun Meester bij Zijn verschijningen tussen opstanding en he­melvaart niet gehouden was aan enige aardse natuurwet, zo ook zullen zij hier op aarde hun taak kunnen volbrengen, want zij zullen met Hem koningen zijn op de aarde. (Openb. 05:10).

Maar niet alleen zij die nu nog slapen, maar ook wij die waken zullen met Hem leven in de dag van onze Here Jezus Christus. (1 Thess. 05:10). Als de Heiland Zijns Vaders troon ver­laat om de ontslapenen op te wekken, dan ont­vangen ook wij, de levend overblijvenden onze hemelse woning. In een punt des tijds, in een ogenblik zullen wij veranderd worden.

(1 Kor. 15:52). Ons verderfelijk lichaam heeft geen deel aan de eeuwige heerlijkheid, want het verderfe­lijke beërft de onverderfelijkheid niet. (1 Kor. 15:50). Wij ontvangen dan het hemelse, gees­telijke huis over ons natuurlijk lichaam. Ons ver­derfelijk lichaam wordt verslonden door het he­melse. (2 Kor. 05:04). Wij worden met onze woonstede die uit de hemel is overkleed. (2 Kor. 05:02). Met dit heerlijk lichaam kunnen wij dan de vrucht van de wijnstok nieuw drinken in het Koninkrijk des Vaders. (Matt. 26:29). Het Griekse woord voor woonstede, dat hier ge­bruikt wordt, vinden we nog eenmaal terug in (Judas 01:06). En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel op de grote dag met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. Waar het licht van Gods heiligheid valt, daar is bedekking. Ook in de hemel is niets naakt. Daar bedekken zelfs de heilige tronengelen hun aangezichten en hun voeten. (Jes. 08:02).

Waar een moedwillig verlaten is van de woon­stede, die God schenkt, daar komt eeuwige duis­ternis als bedekking en worden de gevallen en­gelen uit de nabijheid van de hemelse lichttroon verbannen. De mens ontvangt door Jezus opstanding een hemelse woonstede. Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. (Heb. 02:16).

Het aardse lichaam betekent de dood; het hemelse lichaam is de overwinning. Wanneer wij met ons hemelse kleed overtrokken zijn, dan wordt het woord waarheid: De dood is ver­zwolgen in de overwinning. (1 Kor. 15:54). N.V.

Zo hijgen wij naar die dag, dat wij tezamen met de opgestane doden  deel mogen hebben aan de onverderfelijke en onbevlekkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor ons. (1 Petr. 01:04).

Zoals een magneet het staal aantrekt met achterlating van alle andere voorwerpen, zo wordt dan in dat heerlijke tijdstip de gemeente Gods omhoog getrokken haar Heiland tegemoet.

Zij hoort dan Uw stemme van verre stranden.

Zij ziet dan Uw vriendelijk aangezicht.

Zij voelt in zich Uw liefde branden,

Haar lichaam slaakt al de aardse banden

En komt tot Uw vrijheid en in Uw licht.

J.E. v.d. B.

 

Voor de jeugd.

Saul haat David.

Was David tot dusver een onbekende jonge man geweest, van nu af is hij de nationale held Jonathan heeft met bewondering de geloofsmoed van David opgemerkt. Diezelfde geloofsmoed had ook hem bezield, toen hij, korte tijd gele­den, alléén de Filistijnen had aangevallen. On­weerstaanbaar voelt hij zich tot David aange­trokken. Vanaf deze tijd zijn David en Jonathan boezemvrienden geworden.

Saul kan David niet weer naar huis sturen of er niets gebeurd is. Hij benoemt hem tot krijgs­overste. En spoedig is David om zijn overwin­ningen op de vijanden en om zijn eenvoud bemind bij de soldaten en bij het volk.

Doch in ’t hart van Saul groeit de jalousie. Hij, Saul, had de strijd moeten winnen. En nu is het eerst Jonathan, en daarna David geweest, die de eer kreeg van de overwinning. Zoals Saul eens er over gesproken had om Jonathan te doden, hoewel deze slechts onwetend wat honing had geproefd, zo is er nu de afgunst om Davids roemrijke daad.

Spoedig wordt deze afgunst tot dodelijke haat. Wat gebeurt er namelijk? Steeds meer gaat het volk David vereren en als hij op zekere dag terugkeert als overwinnaar, trekken de vrouwen en meisjes met de rinkelende tamboerijnen in de hand hem in feestelijke optocht tegemoet onder het zingen van overwinningsliederen.

Saul zit in zijn paleis en hoort de drukke menigte voorbijtrekken. Hij luistert en een glimlach trekt over zijn gelaat. Hij hoort een rei van vrouwen zingen: “Saul heeft zijn duizenden verslagen”. Doch dan verandert zijn gelaat. Toornig, trekt hij de wenkbrauwen samen. Hoe durven ze: Hoor, de andere rei geeft als antwoord “Maar David heeft zijn tienduizenden verslagen.’

En opeens is het Saul of hij de oude Samuël weer hoort spreken, terwijl hijzelf met de afgescheurde slip van Samuëls mantel in zijn hand staat: “De Here heeft het koninkrijk van u afgescheurd, en heeft het uw naaste gegeven: die beter is dan gij.”

Saul weet het: die David…. dat is degene, die over Israël zal regeren. Zelf is hij verworpen­ en David is in zijn plaats door God gekozen. Al die overwinningen van David bewijzen het. En toch… hij wil koning blijven. Dan moet David maar uit de weg geruimd worden. Don­kere dromen houden Saul die nacht wakker. En de volgende morgen breekt hij weer los in een van die gevreesde buien van razernij. De boze geest is in hem en razend loopt hij door het huis. De verschrikte hovelingen weten slechts één middel: David moet weer op de harp spelen, zoals vroeger.

Saul zit op zijn troon en staart voor zich uit, terwijl David rustige, vredige melodieën op de harp speelt. Dan opeens grijpt Saul de spies, die naast hem staat en werpt die naar David om hem er mee te doorboren. Maar deze buigt vlug terzijde en de spies blijft trillend in de muur; steken.

Dit verbittert Saul nog meer. Hoe is het mo­gelijk, dat hij David op ‘zo’n kleine afstand miste, is dit weer geen bewijs dat David door God wordt gespaard? Enige dagen later probeert Saul het opnieuw en weer suist de speer David rakelings voorbij. Saul weet nu heel zeker: God beschermt David. Met een bijgelovige angst ziet hij naar de jeugdige harpspeler. Hij weet het: de Here is van hem geweken en is met David.

Doch nu wil Saul David ook niet meer voor zich zien. Weg moet hij uit het paleis. Saul zendt hem uit als krijgsoverste over duizend soldaten.

Maar weer behaalt David overwinning op overwinning en de Here beschermt hem.

(wordt vervolgd)    H. v.d. B.

 

Verlangen naar Jezus.

Met mijn ziel heb ik U begeerd in de nacht. (Jes. 26:09).

0 die nachten van wenend verlangen vervuld, de stem en de troost van mijn Heer… de stilte, die roerloos me als ’n wade omhult. Zijn duisternis zwaar op mij neer.

 

O, die hunk’ring, die mij in haar leegte verteert,

de onhoorbare schreeuw van het hart,

als de ziel in ’t heelal slechts zijn liefde begeert;

o gezegende, heilige smart.

 

O, mijn hart is voor’t maatloos verlangen te klein,

mijn kracht wordt één woordloze bee:

dat de duistere nacht in Zijn glorie verdwijn’

en Zijn liefde me omvloeie als de zee.

  1. v. d. B.

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis.

Ik verkondig u grote blijdschap, die al de volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker. (Luc. 02:10-11).

God is Liefde.

Deze woorden zijn geworden als een versleten munt, Een gezegde, dat te pas en te onpas ge­bruikt, opgehangen als wandversiering in onze woningen, of als Neon-reclame geplaatst boven daken der huizen, nauwelijks onze aandacht’ trekt en ons niet meer ontroert.

En toch…

Wat een vreugde en blijdschap was er in het hart van de oude Johannes, toen hij dit woord neerschreef.

Er staat niet: God heeft lief, neen: God is liefde. Hij is een onkenbare, onpeilbare oceaan van liefde.

En Johannes schrijft dat deze liefde in ons moet wonen.

Niet met woorden, doch met de daad.

Want immers Gods liefde openbaarde zich ook in een daad. Een daad, zo geheel uit de liefde geboren, dat wij nimmer in staat zijn deze naar waarde te schatten.

Hoe hadden we deze oceaan van liefde Gods kunnen vermoeden, als God zich niet door een daad aan ons had geopenbaard. Hij wenst dat wij Hem zullen kennen, niet als een koud Nood­lot, doch als een barmhartig, medelijdend Vader.

Daartoe heeft Hij over ons een plan van vrede ontworpen. Hoewel Hij wist dat wij de zonde zouden kiezen in onze verblindheid, heeft Hij zich daarom niet van ons afgewend, neen, reeds voor de grondlegging der wereld heeft Hij in oneindige liefde aan u en aan mij gedacht. Toen reeds sprak de Zoon: “Zie ik kom om Uw wil te doen.”

En in de bestemde tijd gebeurde het grote genadewonder God zond niet een bode des vredes, die als een lichtende gestalte enigen tijd hier rond zou gaan om het Evangelie ons te brengen en dan, vreemd aan onze bange strijd, weder ten hemel zou stijgen.

Neen, Hij wordt Zelf mens om mensen te redden.

Hij scheurt de hemel stuk, legt Zijn heilige glans af, omsluiert Zijn wijsheid en laat zich baren als één onzer.

In de stille Kerstnacht gebeurt het grootste aller wonderen: God als kind van vlees en bloed wordt in de kribbe gelegd.

Dan gaat Hij diezelfde duistere weg als wij, ja, Hij wordt een man van smarten, ge­hoond, miskend om ten slotte de dood in te gaan om ons van de angst des doods te verlos­sen.

En dat alles voor u, voor mij…

Gij, die misschien in uw jeugd mee Kerstfeest vierde, doch later zo gewend werd aan het woord dat voor u de Zaligmaker was geboren, dat het u niets meer kon zeggen.

Gij, die door de schijn der wereld werd ver­blind …

Plaats u opnieuw voor dit geweldige: “U is heden de Zaligmaker geboren.”

God heeft u lief. God kende u eeuwen voor gij geboren werd en toen reeds kwam Hij op aarde om uw Heiland te zijn.

Misschien is er een moeder, die u liefheeft en voor u bidt. Zult gij haar laten wachten?

Zeker is het, dat er een Heiland is, die voor u werd geboren, Die u meer liefheeft dan een moeder. Zult gij Hem laten wachten?

Doe dit dezen avond; buig uw knieën en vraag Hem u die vrede te schenken, waarvan de engelen in deze nacht zongen.

Zie, dan zal het een zeer schoon Kerstfeest voor u zijn.

Misschien is dit alles u zeer bekend en hebt gij reeds deze vrede gekend, doch gij zijt alles verloren. Welnu, keer dan terug tot Hem. Hij roept u. Hij wacht op u. Hij vergeeft u gaarne uw zonde.

Denk lieve vriend aan de tijd van weleer.

Toen gij u blij gaaft in de dienst van de Heer:

Toen gij verlost waart van ’t zondige pad

En Hij van keetnen ontbonden u had.

 

Jezus is kloppend, en wacht weer op u.

Mint u zo teder en nodigt u nu;

O, blijf niet langer toch dwalen in ’t rond.

Hij maakt u graag weer volkomen gezond.

 

Keer tot Hem weer, keer weer tot uw Heer;

Ga niet zo verder, maar keer tot Hem weer.

Jezus is wachtend, wachtend op u.

Stel toch niet langer uit: kom, doe het nu.

  1. v.d. B.

 

Vragenrubriek.

Br. J van der K uit H. wijst er op dat in (Matt. 10:29) niet staat dat er geen musje dood ter aarde valt zonder de wil van uw hemelse Vader, maar: zonder uw Vader. Hieruit conclu­deert hij, dat oorlog, dood, diefstal niet volgens Gods wil zijn. Ongetwijfeld is dit in principe waar. Dood en ellende zijn niet in overeenstem­ming met de scheppingsgedachte, doch een ge­volg van de zondeval. Doch even waar is het, dat God deze kwade machten toelaat en dienst­baar maakt aan Zijn wil, God spreekt zelfs in Ezechiël over Zijn vier boze gerichten: het zwaard en de honger, en het boze gedierte en de pestilentie (Ez. 14:21). We mogen hier­bij niet zoals onze broeder doet, alleen van de voorwetenschap Gods spreken. We lezen in (Jes. 45:07): “Ik maak de vrede en schep het kwaad (het onheil); Ik de Here, doe al deze dingen”; en evenzo in (Amos 03:06): “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet werkt?”

Zoals God het verraad van Judas heeft dienstbaar gemaakt aan Zijn plan des heils. zo moeten nog steeds oorlog, dood, ziekte. verraad en al de machten van het kwaad medewerken om Gods plan te volvoeren.

H.v.d.B.

 

Uit de arbeid.

Eerste conferentie van de verenigde Pinkstergemeenten in Nederland.

16 November 1941.

Deze dag zal voor vele Pinksterbroeders en zusters een dag blijven van schone herinnering, Het was immers op de middag van deze dag, dat voor het eerst na jaren de broeders en zusters van verschillende Pinkstergemeenten zich hadden opgemaakt om gezamenijk de Heer te prijzen en te loven, voor wat Hij in ons midden heeft gedaan.

In de eivolle zaal van de gemeente te Amsterdam, in de Noorderstraat, was een blijde dankstemming. Deze kwam tot uiting in de glanzende gezichten van velen, die elkander soms na lange tijd hier weer mochten ontmoeten en in het woord, dat de verschillende sprekers brachten.

De aanwezigen werden welkom geheten door P. Klaver, met een woord over (Ef. 04:01-08), waar we de vermaning lezen, de eenheid van de Geest te bewaren door de band van de vrede. Hierna wees br. H. v.d. Brink er op, dat het kenmerk van de ware gemeente gevonden wordt in de liefde. Slechts indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons (1 Joh. 04:12).

Br. N. Vetter herinnerde hierna aan het leven der eerste christenen, zoals we dat beschreven vinden in (Hand. 02:42). waar geschreven staat, dat zij volhardende waren in de leer der apos­telen, in de gemeenschap, het breken van het brood en in de gebeden.

Over de noodzakelijke reiniging van het Huis des Heren en dergenen, die daarin werken, sprak br. C. Hali, naar aanleiding van (2 Kron. 29:15-16). Alle onreinigheid moet eerst worden weggedaan, alvorens het offer kan worden gebracht.

Br. L. Bruining vertelde dat hij vóór deze sa­menkomst was bepaald bij (Ps. 084:013), waar zalig de mens wordt genoemd, die op de Here vertrouwt. God heeft onze gebeden ten opzichte van de Pinkstergemeente niet beschaamd. Hij zal grotere dingen doen dan deze.

“Dit is de dag, die de Here gemaakt heeft, laat ons dan juist op deze dag ons verheugen en verblijd zijn”. Dit was de blijde tekst waarover br. Zout­man vervolgens sprak.

Tenslotte voerde br M. Verkammen het woord. Met het woord: “Het is Pinksteren in mijn ziel” gaf hij uiting aan de blijdschap die in hem en in ons allen leefde.

Ook in de liederen, door het Zangkoor uit Amsterdam zo mooi gezongen, klonk de blij­de toon der dank.

Welk een treffend moment was het toen de eenheid der broeders en zusters met handopste­ken werd bezegeld onder het zingen van;

Eén in de naam van Jezus,

Eén zin en één gemoed,

Eén in ’t geloof der Schriften,

Eén in ’t verzoenend bloed.

Eén Vader, Die ons liefheeft,

Eén Zoon, die stierf aan ’t kruis,

Eén Geest, die leidt door ’t leven.

En straks één Vaderhuis.

 

We mochten bij het heengaan elkander be­tuigen: “Halleluja! De Heer heeft grote din­gen aan ons gedaan”.

Op de volgende conferentie, die indien de Here het wil, op Zondag 14 December in Haarlem zal worden gehouden, hopen we el­kander weer te zien. Een drietal broeders zul­len daar over een nader mee te delen onder­werp spreken, tot opbouw der gemeente.

  1. v.d. B.

 

Delfzijl.

Wederom mocht ik het voorrecht hebben om enkele dagen temidden der broeders en zusters uit Delfzijl en omgeving te zijn. We kunnen niet anders zeggen dan, dat het dagen van rijke zegeningen waren. De Here was in ons mid­den. Hoewel het weer niet meewerkte, was de opkomst groot en vooral Zondags was het moeilijk, om voor allen een plaatsje te vinden, maar waar God aanwezig is, wordt alles verge­ten. Bijzonder was Gods tegenwoordigheid, toen wij samen de dood des Heren mochten ge­denken.

Ook de samenkomst die wij in Tjuchem hiel­den, was een goede ure, al moesten diegenen, die gekomen waren in donkerheid, storm en regen naar huis. Maar wat hinderde het, men was verkwikt geworden.

Zegene God ook daar onze geliefden.

P.K.

 

Zondag 14 December a.s. ’s middags om 3 uur, hopen we een bijzondere conferentie te hebben in het gebouw van de Evangelische Broedergemeente, Parklaan 34, Haarlem-C., met de volgende onderwerpen;

De Heilige Geest, reinigend het leven der gelovigen.

Spreker: Br. N. Vetter van Haarlem.

De Heilige Geest, opbouwend de gemeente door geestelijke gaven.

Spreker: Br. P. Klaver van Amsterdam.

De Heilige Geest, toebereidend de Bruid voor de komst van de Bruidegom.

Spreker: Br. H. v. d. Brink van Bloemendaal. Met medewerking van het Zangkoor. De Lofstem” uit Haarlem en een kwartet uit Amster­dam.

We verwachten vele broeders en zusters uit verschillende plaatsen, ieder is hartelijk welkom. Laat ons het biddend voorbereiden.