Wat is bedoeld met de spade regen?
Begeert van de Here regen, ten tijde van de Spade regen.” (Zach. 10:01).
De Bijbel, Gods Woord, spreekt van een afval (2 Thess. 02:03) maar ook van het inzamelen van vrucht door de uitstorting van de Spade regen. (Jak. 05:07-08).
Regentijd in het oosten is hoogst belangrijk voor het rijp worden van de oogst. De twee tijden van vroege en spade regen zijn duidelijk in de Schrift aangegeven, de eerste is nodig voor het planten van het gewas, de andere voor de oogsttijd. Daarom zegt ook Jakobus: “de landman verwacht de kostelijke vrucht van het land totdat het de vroege en spade (late) regen zal hebben ontvangen.” En dit wordt samen gebracht met tijdperk waarin we nu leven, dus bij de verwachting van ’s Heren komst, want hij zegt: “Weest gij ook lankmoedig, versterkt uw harten, want de toekomst des Heren genaakt.”
Zeer zeker, we zien aan de ene kant grote afval, die de komst van de Antichrist zal voorafgaan, maar ook dat we voor dat Jezus komt een machtige uitstorting van de Heilige Geest kunnen verwachten, die de Bruid van Christus zal klaarmaken voor dat uur. De grote vraag, die ons bezig houdt is: Zijn wij in deze tijd gekomen en als wij met de hand op Gods Woord ja kunnen zeggen, dan is het ons groot voorrecht om van de Here regen ten tijde van de spade regen te begeren. Het is nu de tijd, dat Christus een volk moet hebben, dat klaar gemaakt is door de machtige werking van die Geest en dat te midden van een volk dat niet klaar is voor deze dag. De uitstorting van de Heilige Geest is niet zo zeer, ons geestelijk gesproken een heerlijke tijd te geven en enkele geestelijke gaven te ontplooien, hoewel zeer zeker deze ook aanwezig moeten zijn, maar bijzonder zal deze laatste uitstorting, deze spade regen, ons klaar maken om ons als rijp koren in Gods schuren te brengen. Voorzeker, tarwe en onkruid groeien nog samen op, maar naar het woord des Heren zal er straks een scheiding komen, het kaf zal verbrand worden en de tarwe zal in de schuren Gods bijeen gebracht worden.
Hoe gevoelen we toch in onze eigen harten, dat zonder deze bijzondere uitstorting des Geestes, het onmogelijk voor ons zal zijn om straks waardig gekeurd te worden te staan voor de Zoon des mensen. Beseffen wij wel genoeg de ernst van deze tijd, begeren wij wel genoeg deze machtige uitstorting des Geestes, deze geweldige stortvloed, die alles wat onrein en onheilig of wat van onze oude mens is, voortstuwt en onderdompelt in de oceaan van Gods Liefde? We zijn lang genoeg tevreden geweest met de gewone gang van zaken. Ons geestelijk leven werd meest bepaald door wat voorganger of predikant ervan zei, maar hebben we alles wel getoetst aan Gods Woord? Was ons geestelijk leven en dat van de gemeente een voorbeeld zoals de Schrift ons dat leert? Dat moet toch zo zijn. Machtig was de vroege regen uitgestort op Pinksteren en God openbaarde Zich door tekenen en wonderen. Het Woord werd geplant, de eerste regen viel, maar dan is er een lange tijd dat er haast geen regen viel. wel hier en daar had God Zijn getuigen. Nu moet volgens Gods Woord de spade regen vallen, die in Palestina viel om het staande rijpe koren volkomen te maken. Dus deze viel kort voordat de sikkel het koren zou afmaaien, en in de schuren brengen. Waar de vroege regen is geweest daar zal ook de spade regen vallen; die kunnen we nu verwachten, ja moeten die nu begeren. omdat deze regentijd er voor is. Gods klok heeft de tijd aangewezen. We kunnen het nu verwachten, want de toekomst des Heren genaakt. De sikkel staat klaar als het graan maar rijp is. O, geliefden, begeert het nu toch, zonder dit kunnen we niet gereed zijn als Jezus komt.
Het ene is niet te scheiden van het andere, als we zeggen dat Zijn komst nabij is, dan is ook waar dat we nu zulk een machtige uitstorting des Geestes kunnen verwachten waarbij al het eerste in het niet verzinkt. waarmee gepaard gaat het uitdelen van geestelijke gaven en ambten. (1 Kor. 12:01-11; Ef. 04:11-14).
De gewisse tekenen der tijden wijzen erop dat onze Christus is komende. De tijd van het opnemen van Zijn bruid naar boven, maar voor de goddelozen de dag van de toorn Gods. Begeren we nu regen ten tijde van de spade regen? Het is waarlijk diep begeren, ja het moet worden: “Here, zonder deze kracht kan ik niet verder leven”. Het is een diep ernstig begeren. een heimwee naar de geestelijke kracht en gaven, naar de bruidssieraden. In zulk een tijd als waarin we nu leven, zien we aan de ene kant onze diepe geestelijke armoede, maar ook ons diep besef, dat het nu de tijd is, dat de Kerk van Jezus Christus moet ontwaken. De nood van deze tijd en de krachteloosheid moeten haar ertoe drijven.
Maar hoe wordt de bruid van Christus rijp voor het oogsten? We zeiden het reeds: daartoe moet de spade regen weer vallen. God moet ons weer als in de eerste dagen aandoen met de volle geestelijke uitrusting. Het is ook duidelijk en dat leert de schrift genoeg, dat het klaarmaken van de bruid van Christus gaat door lijden en verdrukking, een gekruisigde Bruidegom, gaat een gekruisigde Bruid tegemoet. Het is een volgen van het Lam waar het ook heengaat. Het zijn de Elisa’s, die volkomen volgen, die een dubbele mate van de geest ontvangen. Jobs leven kan men in twee delen verdelen, het eerste is lijden en verzoeking, het tweede dan ontvangt hij een dubbele zegen “en de Here vermeerderde al hetgeen Job gehad had, tot dubbel zoveel’, (Job. 42:10). Nog een ander voorbeeld: op de bruiloft te Kana, de beste wijn wordt bewaard voor het laatste, ons de gedachte gevende, dat aan het einde van deze bedeling van het Evangelie, de beste wijn bewaard is geworden om gedaan te worden in geheiligde en toebereide vaten des Heren.
Het is nu de tijd om te bidden: op gebed zal het komen. De belofte van de uitstorting des Geestes in Joëls profetie kwam na gebed. Als volk en priesters gaan bidden: “Spaar Uw volk, o Here. en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid”, dan begint God te werken en te herstellen en komt de beloofde zegen. “En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees”. (Joël 02:16-28).
En als het was in den beginne (Pinksteren), zo zal het ook nu zijn, nu we gekomen zijn aan het einde der bedeling. “Hij zal u de regen doen nederdalen, de vroege regen en de spade regen in de eerste maand.” (Joël 02:23). Dat ons gebed dan ook vermeerdere: “Begeert van de Here regen, op de tijd van de spade regen”.
- K.
Overdenkingen op de pelgrimsreis.
In ben het Licht der wereld, die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen.
(Joh. 08:12).
Hoe vele christenen wandelen in duisternis. Duister is het om hen in de wereld, duister is het in hun hart. Zij zijn het uitzicht kwijt in onze dagen, nu eens koesteren ze hoop, dat het alles goed zal worden, dat na deze donkere tijd toch weer de dag komt waarop lichtende vrede op aarde zal zijn, dan weer worden ze opgeschrikt door bange geruchten en verliezen alle hoop.
Doch niet alleen de omstandigheden om hen zijn donker, in hun hart is het duisternis. Haat verbittert hun gedachten.
Over bezorgdheid jaagt hen voort, verlangen om winst te slaan uit de abnormale tijden verteert hen.
Zij voelen, dat het schamele vernis van godsdienstigheid, waarmee ze zich streelden, verdoft en afbladdert in de vuurproef van deze dagen. Niet Christus, doch de Mammon volgen zij. Over hen gaat het gericht: die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe, die vuil is, dat hij nog vuil worde. Zij weten, dat zij in duisternis wandelen, doch zij willen tot het licht niet gaan, omdat hun werken boos zijn. Zij willen hun wellust, hun gierigheid, hun haat, in één woord hun leven, dat zij leiden, niet verliezen. En zo vergaan hun dagen, totdat zij straks alles achter laten en naakt heengaan, zoals zij kwamen. Zij zinken weg in de eeuwige duisternis en het was hen beter om niet geboren te zijn geweest.
Zalig degenen, die de dag kennen, waarop zij leerden hun leven prijs te geven. Zalig zij, die Jezus vonden. Zij zijn tot het Licht gekomen. Door de nacht der tijden volgen zij Jezus. Zij weten, dat Hij, Die hen tot hiertoe heeft geleid, hen ook verder zal leiden. Het is zo’n onuitsprekelijke rust, als wij weten, dat wij onze weg zelf niet behoeven te kiezen. Ook al zal lijden ons wachten, ook dan zal Hij bij ons zijn. Och, dat velen, die terwille van stoffelijk bezit, de goede keuze uitstellen, wisten, hoe heerlijk het is, zo te leven. Al wordt ons aardse bezit ons ontnomen, wie ontneemt ons de schat, die veilig is opgeborgen in de hemelse schatkamer? Al wordt ons leven geëist, het eeuwig leven kan geen ons ontroven.
Niet alleen hebben wij uit deze duisternis het uitzicht op de zon beschenen bergen van het beloofde land, nu reeds is het licht in ons hart. Vrij van de wet der zonde, mogen we zeggen: “ik leef, doch niet meer ik, doch Christus leeft in mij.” Hij, Die het Licht der wereld is, verandert ons van dag tot dag naar Zijn beeld, zodat wij kinderen des lichts worden. En indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het Licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon reinigt ons van alle zonden.
Welk een heerlijk, onuitsprekelijk voorrecht! Als kinderen des lichts, met de glans der eeuwigheid in onze ogen, mogen wij tezamen spreken over het heil dat wij ontvingen. Gemeenschap hebben met elkander, gemeenschap hebben met Jezus!
En toch, dit alles is nog slechts het begin, broeder en zuster. We kennen elkander nog slechts ten dele, wij kennen onze Heiland nog slechts in het geloof, doch straks zullen wij kennen, gelijk wij gekend zijn.
Wat een uitzicht: wandelend in het licht, transparant voor elkander, zodat geen woorden nodig zijn om elkander te leren begrijpen, zullen wij iedere dag ons verlustigen in Jezus’ nabijheid. Ziet deze gemeenschap is licht en vreugde. Woorden zijn te arm om deze rijkdom weer te geven. De heerlijkheid Gods zal ons verlichten en zij, die zalig worden, zullen in dat licht wandelen.
God leidde ons allen naar deze eeuwige heerlijkheid.
- v.d. B.
De stem der historie.
Ditmaal geven we enkele beelden uit de geschiedenis der eerste Chr. Kerk over het bezit der charismata, welke zij eenmaal in zo rijke mate heeft bezeten. We bidden, dat velen onder ons hierdoor nog gesterkt mogen worden om te blijven ijveren naar de geestelijke gaven, die de verhoogde Heiland ook nu nog schenken wil, want Jezus is gisteren en heden dezelfde.
Justinus de Martelaar, die in het jaar 165 n. C., na gegeseld te zijn, in de gevangenis onthoofd werd, schreef in Zijn verdediging van het Christendom tot de keizer en de Raad: “Onze Here is in de wereld gekomen om de werken des duivels te verbreken, zo dat velen, die door duivelen bezeten zijn, en die door al hun duivelbanners en bezweerders niet kunnen genezen worden, door verscheidene Christenen in een Naam van Jezus genezen worden.”
In zijn samenspraak met de Jood Trypho zegt hij meer dan eens, dat de boze geesten ontzag en vrees hebben voor de kracht van Christus en gehoorzaamden, als ze in de Naam van Jezus bezworen werden. Bovendien”, voegt bij er aan toe, “zijn de gaven der profetie nog onder ons”.
Polycarpus, de bekende leerling van Johannes, stierf in 166 de marteldood. Drie dagen voor zijn gevangenneming overviel hem des nachts, tijdens het gebed een verrukking van zinnen. Het scheen dat zijn hoofdpeluw in brand raakte en tot as verbrandde. Toen hij als uit een droom ontmaakte, vertelde hij zijn vrienden dit profetisch voorteken, al dat hij om Christus’ wil verbrand zou worden.
Een leerling van Polycarpus was Irenaeus, een bekwaam apologeet of verdediger van het Christendom. Waarschijnlijk stierf hij onder keizer Septimius Severus de marteldood. Deze verzekert ons, dat de Christenen de genade en kracht van Christus ontvangen hadden, om doden op te wekken en boze geesten uit te drijven, dat anderen gaven van voorzeggingen hadden en wederom anderen door het opleggen der handen de zieken gezond maakten. “De gaven”, zo vervolgt hij. “die God aan Zijn Kerk de gehele wereld door, heeft medegedeeld, zijn voor mij ontelbaar.”
Tertullinus, die het Latijn invoerde als de taal der kerk, daagt de Romeinse bevelhebber te Carthago uit, om een bezetene te doen stellen voor hun rechtbanken en dat zij dan zouden zien, dat de boze geest door een Christen bevolen zijnde te spreken, zowel met waarheid zou bekennen een duivel te zijn, als hij ten anderen tijde beroemd een God te zijn. En hij sprak tot Scapula de Romein, dat zij, Christenen, alle dagen de boze geesten verwierpen, versmaadden en uitwierpen, waarvan het merendeel der mensen getuigenis geven konden.
Origenes, die in 254 aan de gevolgen der martelingen onder keizer Decius stierf, wilde reeds als knaap met zijn vader de marteldood ondergaan en met moeite kon men hem er toen van afhouden. Hij schreef ongeveer 6000 geschriften, waaronder een uitnemende verdediging van het Christendom tegen Celsus. Hij verzoekt deze, dat hij maar moet gedenken, dat wat men ook van het bescheid en verhaal van onze Zaligmaker uit de evangeliën geloofde, het echter het groot en heerlijk werk van Jezus was, dat zelfs in die tijd velen, die als er de Naam van Jezus over aangeroepen werd, van de grootste kwalen, razernijen en duizend andere ontsteltenissen, welke noch duivelen noch mensen genezen konden, waren bevrijd.
“Ja”, zo vervolgt hij, “tot op deze dag heeft men nog de voetstappen van de Heilige Geest, die in de gedaante van een duif verscheen, onder de Christenen, want zij verdrijven de boze geesten, genezen velen, en voorzien en voorzeggen Gods wil omtrent wat er geschieden zal.”
Cyprianus van Carthago, een zeer geleerd man, stierf onder keizer Valerianus de marteldood. Hij genoot niet alleen grote eer van mensen, daar men in buitenlandse kerken hem in alle zaken van gewicht raadpleegde en zich op hem beriep, maar ook van God zelf, die er, gelijk hij er van gewoon was te spreken, zich als tot hem neerboog en hem vele gezichten deed zien, waardoor hij in alle gewichtige voorvallen en vele gelegenheden van de Kerk, onmiddellijk uit de Hemel gewaarschuwd en bestierd werd.
Eens verscheen hem, toen hij naar zijn rustplaats ging, een jonge man van ongemene grootte, die hem naar het rechthuis scheen te leiden en hem voor de stadhouder plaatste. Deze zat op zijn rechterstoel en was bezig iets in een boek te schrijven. De jonge man keek hem over de schouders en beduide Cyprianus met tekens, wat hij las. Hij strekte de ene hand uit en sloeg er met de andere over, waarop Cyprianus aanstonds giste, dat hij met het zwaard onthoofd zou worden. Hierop verzocht hij ernstig om een dag uitstel om zijn zaken in orde te maken. Uit het gelaat des rechters en van de jongeling maakte hij op, dat dit hem toegestaan werd en twaalf maanden na dit gezicht op diezelfde dag eindigde hij zijn leven door het martelaarschap.
Eusebius van Caesarea, de vader der kerkgeschiedenis (338) schrijft van Quadratus, dat God hem met ongewone en bovennatuurlijke gaven had bekwaam gemaakt. Deze was begaafd met de geest der profetie om bij merkelijke en schielijke voorvallen te spreken tot verklaring van zware en duistere schriftuurplaatsen en had bijzondere gaven om de toekomende zaken te voorzeggen. Hij bezat tevens de kracht om wonderen te doen. Quadratus leefde in dezelfde tijd als de dochters van Filippus, de Evangelist uit (Hand. 21:09), waarvan opgemerkt wordt, dat zij profeteerden.
Dezelfde schrijver bevestigt de waarheid der Chr. religie doorgaans uit de aanwezigheid der gaven om wonderen en tekenen te doen. Hij verhaalt, dat sommigen duivelen uitdreven, waardoor velen tot het geloof kwamen, anderen hadden gezichten en openbaringen en konden toekomende dingen voorspellen en andere spraken allerlei talen.
Tot zover uit de “Apostolische oudheden” van William Cave en de “Geschiedenis der Christelijke Kerk” van Zahn.
We zien, dat de martelaars der oud Christelijke Kerk, al deze dingen hebben overdacht en veelal ervaren. En hoe is het nu in onze tijd?
“Wij spreken niet met vreemde spraken,
geen blinden geven wij ’t gezicht,
noch kunnen doden levend maken,
geen zieken worden opgericht.”
Zijn wij misschien trots op deze vrijwillige geestelijke armoede? of grijpen wij het woord van de apostel Petrus ook nog vandaag aan: “Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen.”
Mogen ook spoedig aan U deze gaven in rijke mate geschonken worden.
J.E. v.d. B.
Ziet, Hij komt.
Bespreking van de Openbaring van Johannes.
Inleiding (vervolg).
Dit boek, dat over de wederkomst van onze Heiland handelt, vraagt bij de bestudering liefde, geloof en gehoorzaamheid.
In de eerste plaats liefde. Niet genoeg is het, dat we dit boek oppervlakkig doorlezen. Ernstige, voortgezette Bijbelstudie is hier nodig. Met de methode zich tot de treffendste passages te beperken en enkele teksten, die tot het gevoel spreken, uit hun verband gelicht, te behandelen, komen we er niet. Men moet ieder gedeelte in de omlijsting van het geheel lezen en daarbij steeds teruggrijpen op de gegevens dier verklaring, die het Oude en Nieuwe Testament ons biedt. Zonder kennis van de voorgaande boeken is het lezen van dit boek onmogelijk. De Openbaring is aanvulling en vervolledigen van wat reeds eerder werd geopenbaard. Deze liefde, die tot onderzoek drijft, vindt haar stuwkracht in de liefde tot de Beminde, Wiens “openbaring in heerlijkheid de wezenlijke inhoud is van dit boek. Een liefde, die steeds weer de bede op de lippen brengt: “Kom Here Jezus, ja kom haastig lijk.”
Omgekeerd mogen we zeggen: waar totaal geen belangstelling is voor de dingen aangaande de komst van de Heiland, daar is het met de liefde treurig gesteld.
Naast liefde moet er zijn geloof. Een vast vertrouwen, dat deze dingen waar zijn, ook al kunnen wij ze niet steeds doorgronden en al blijft er veel duister. Geloof, dat het tegenover een bijna twee duizendjarig wachten blijft belijden: “Ziet, Hij komt op de wolken en alle oog zal Hem zien.”
Doch ook gehoorzaamheid is nodig. Gehoorzaamheid aan het bevel des Heren om niet toe te doen aan, noch af te doen van de woorden van deze profetie. Geen boek van de Bijbel eist zoveel heilige schroom, opdat de uitlegging niet op eigen lichtvaardige mening gegrond zij.
Hij, die in liefde, geloof en gehoorzame afhankelijkheid zich verdiept in dit boek, zal bemerken, wat een bijzondere bekoring en zegen aan het lezen ervan verbonden is. Nog steeds wordt de zaligspreking uit (Openb. 01:03) aan de harten van Gods kinderen bewaarheid.
De overdenking van Christus’ wederkomst heft ons uit boven de doffe, neerdrukkende mist van aardse gebeurtenissen en dagelijkse beslommeringen en plaatst ons op de bergtop, waar wij ademen in de reine lucht van hemelse gewesten, waar zij omringd zijn door de serene rust van Gods eeuwig heilsplan en waar wij een uitzicht hebben op het Nieuwe Jeruzalem en het land dat ons wacht.
Wie zich bezig houdt met Christus’ wederkomst en zich daarop voorbereid, doet beter dan de lauwe christen, die de studie van dit boek nutteloos acht, ja er zelfs gevaar in ziet.
We erkennen, dat we dit boek niet geheel verstaan, doch wee degene, die daarom dit boek gesloten laat en anderen er van afhoudt het te lezen. Hij oordeelt God en Christus, Die ons dit boek gaven en de engel en Johannes, door wie het ons is overhandigd.
Satan haat dit boek meer dan enig ander boek, omdat het de ondergang van zijn rijk beschrijft. Daarom dat hij steeds weer op allerlei gronden de gelovigen van de bestudering van dit boek tracht af te houden.
Laat ons niet verborgen houden en trachten te verzegelen dat, wat God nodig oordeelde ons te openbaren en waarvan Hij sprak: verzegel de woorden dezer profetie niet.
Indien wij belangstelling hebben in het leven, het lijden en de woorden van onze Heiland, zullen wij het dan niet hebben in Zijn komst ter overwinning en glorierijke regering?
“Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren hetgeen daarin geschreven staat.
Er staat niet: zalig hij, die alles begrijpt.
Wel moeten we het bewaren. Dit woord herinnert ons aan de gesteldheid van de ziel van Maria, die al de dingen, die haar waren meegedeeld, bewaarde, die overleggende in haar hart.
Bewaren, d.w.z. we moeten het lezen en ons erin verdiepen, zodat ons innerlijk leven erdoor versterkt worde en het een kracht in ons zij.
Naarmate de tijd van het einde nadert, heeft de Heilige Geest in de harten van velen een dieper verlangen en ook een beter begrijpen van dit laatste Bijbelboek gewekt. Velen hebben gedurende de laatste tientallen jaren mogen medehelpen dat een juister inzicht in de opbouw en de betekenis van de Openbaring werd verkregen. Tezamen met de andere Bijbelse profetieën is het dit kompas, dat ons werd gegeven, zonder hetwelk de christen van onze tijd in de wereldstormen niet zou weten waarheen de “vaart” gaat. Profetieën en gezichten in het midden der gemeente spreken over.
Waar de tijden steeds duisterder worden en vele profeten de naderende komst des Heren voorzeggen, daar buigt de Bruidsgemeente zich met te meer verlangen over dit oude boek en tracht zo biddend de gang van haar Bruidegom na te gaan.
Zou er ook wel een betere voorbereiding zijn op de ontmoeting met Hem, dan ons gezamenlijk te verdiepen in wat onze Heiland ons over Zijn komst heeft medegedeeld? God geve ons in rijke mate Zijn Heilige Geest, opdat niet eigen gedachten en fantasieën ons bezig houden, doch opdat wij een diep en waar inzicht verkrijgen in wat Hij wil dat wij zullen lezen en bewaren, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opga in onze harten.
(Wordt vervolgd.)
- v.d. Brink.