Een wereld verscheurd door demonen
in leugen en heerszucht geknecht,
smacht naar de dag dat Gods zonen
met Christus regeren naar ’t recht.
Br.
Een weg tot behoud
Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. (1 Petr. 05:06).
Bewust van onze zonde, willen wij, gelijk de tollenaar, het Heiligdom binnentreden om onze schuld te belijden. De deuren van ons hart gaan open als wij de stilte van de gemeenschap met God zoeken.
Hij, die de Waarheid zelve is, eist van ons volkomen oprechtheid. Hij wil niet, dat we iets voor Hem verbergen. De weigering om kwaad te belijden spruit voort uit hoogmoed. Een onoprechte levenswandel en de innerlijke zondelast leggen het geweten door valse redeneringen het zwijgen op. Maar als we gegrepen worden om in te gaan in Zijn heilige tegenwoordigheid, komt de bekentenis ons over de lippen: “Ik heb tegen U alleen, o Here, gezondigd!
Wij spreken het bij Hem uit: “Ik heb mijn eerste, mijn vurige liefde verloren. De machtige werking des Geestes. die ik voor onverwoestbaar hield, is in mij verzwakt. Ik voel mij geestelijk zo slap, zo futloos, De gebondenheid aan de zonde, waarvan ik meende bevrijd te zijn, dreigt mij alle geluk te ontroven. Ik verloor de veerkracht der jeugd en ben niet meer opgewassen tegen mijn begeerlijkheden.’
Hebt gij, mijn broeder en zuster, dit ook voor de Heer te belijden! Komt, laat ons dan samen naar het Heiligdom gaan om tot een oplossing van het levensvraagstuk te komen. Gij, die naar Zijn Naam genoemd zijt, die u thuis voelt in de gemeente van de levende God, wordt gij als een stormwind voortgedreven? Indien gij uw kwaad verzwijgt, dan zal het als een loden last aan u blijven hangen.
Zij zal uw tred bemoeilijken. Gij zult niet meer vrolijk voorwaarts gaan. Ja, ze zal u neerhalen tot de diepste krochten van de duisternis. Als gij zo lichtzinnig zijt. Zo verregaand dwaas, om een spel te spelen met de levende God. Zo zal Hij u afscheiden bij de goddelozen. Indien gij aan Zijn tafel wilt eten. Zijn dood verkondigen in de gemeenschap aan Zijn lijden en ge weigert u te vernederen, dan kruisigt u de Zoon van God voor uzelf voor de tweede keer! (Heb. 06:06).
God laat niet met zich sollen. Hij wil dat gij ernst maakt met de zaligheid. Dat met dezelfde energie waarmee gij U voor uw zaak inspant, ja, met verveelvoudigde kracht en toewijding, gij u zult begeven op de weg der heiligmaking. Want zonder heiligmaking zult gij God nimmer, nu niet en later niet zien. (Heb. 12:14).
Zeg nu niet, dat ge tot dit alles onmachtig zijt. Speel geen ijdel spel, God vraagt van u de beslissende geloofsdaad.
Wanneer gij met uw zonde wilt breken, als uw hart de volle begeerte daartoe heeft, dan zal Hij ook de kracht geven om heilig te leven. Dan zult u ervaren, dat u in het geloof voor de zonde dood zijt.
Maak het met Jezus in orde. Want anders zal het vuur van Zijn gerechtigheid u verteren en u zult geen schuilplaats hebben voor uw gebroken leven. U zult uw verderf niet kunnen ontlopen.
Het zal u ook niet baten, of niemand iets van uw ongerechtigheid afweet. Zijn ogen doorlopen de ganse aarde en Hij ziet in de binnenkamer van uw hart. Meent niet, dat u uw zondenbelijdenis een dag kunt uitstellen, anders dan tot schade van uw eeuwig heil. Ik zeg u, dat u dan steeds vaster aan het kwaad zult geketend worden. Het wordt een snoer, dat u langzaam worgt. Speel niet met het Goddelijke vuur. Het zal u verschroeien. Och, mocht de Here u nu aan uzelf ontdekken. Hij’ wil niet dat u blijft doorsukkelen met Hem uiterlijk te dienen en toch uzelf niet Volkomen te geven.
Als u de reinigende kracht voor uw zonden en de vergevende liefde van Jezus Christus veracht, als u zich verschuilt achter uw onmacht, uw onwil, uw moeilijke omstandigheden, uw lichamelijke of geestelijke afwijkingen, dan zegt Gods Woord u, dat geen van uw excuses aanvaard zullen worden. Gods liefde ómspant alle mensen en zij is genoegzaam voor de grootste der zondaren. Schrei daarom uw zonden uit aan het hart van de Meester en laat Zijn doorboorde handen het gezicht van de afgedoolde discipel aanraken. Zet heden een mijlpaal op uw levensweg, richt nu een gedenkteken op, omdat het weer tussen Hem en u in orde is. Komt voor het aangezicht van Hem, die gij bedroefd hebt, wast en reinigt u, en al waren uw zonden als scharlaken, zij worden als de ongerepte sneeuw van het hooggebergte, al waren zij als karmozijn, zij worden als de blanke wol van de voller.
Belijdt uw zonden tegenover God. Belijdt ze tegenover uw naaste. Want dit laatste wordt ook van u geëist. Verneder u ook zover. Het is ontzaglijk moeilijk, maar het geeft ook zo’n heerlijke vrucht. Maak het daarom in orde met uw vrouw, uw kind of uw knecht! Weest de minste. Verneder u onder de hand van God en Hij zal u verhogen!
Ik bid de Here of Hij u een ogenblik wil brengen onder de beklemming van Zijn Goddelijke Wet, opdat gij met ontzag vervuld wordt voor Zijn Heiligheid. Ja, dat gij met Paulus iets moogt verstaan van de schrik des Heren, die de mensen kan bewegen tot het geloof. (2 Kor. 05:11). Plavei uw weg niet met goede voornemens. Het helpt niet, God vraagt dat ook niet van u. Hij eist de volkomen bereidheid Hem te dienen. Hij zoekt de overgave van uw hart. Slechts in een gebroken en neergeslagen geest kan Hij arbeiden.
Gij zijt geketend aan uw begeerten. Hij zal u vrij maken van de kluisters van de hartstocht. De Waarachtige zal u, de onwaarachtige, zijn beeltenis gelijkvormig doen worden. Hij doodt die verfijnde zonden in u. Hij vormt u om tót een hemelburger. Als u zich vernedert zal Hij u, de oneerlijke, een schat schenken die niet vergaat. U, die zo onvoorzichtig wandelt, die zo uitnemend de kunst verstaat te leven op de grens van het mogen en het niet mogen, eeuwige blijdschap zal dan op uw hoofd zijn. Jonge lezer, die nu voor Hem kiest:
zij zal u niet berouwen,
de keus van ’t smalle pad!
God wil een effen rekening met u maken. Hebt u nog iets te belijden? Ik geloof dat de Here grote dingen zal doen. Maar eerst zullen wij moeten komen tot de grondslagen van de theologie. Daarom heeft Hij ons gekastijd en gaat Hij nog verder met Zijn tuchtigingen. Zegt de Hebreeënbrief niet, dat wij zonder deze vernederingen bastaarden geacht worden? Want onze hoogmoed moet gedood. Zelfvoldaanheid is contrabande in het Koninkrijk Gods. Kent gij die hoogmoedigen in de samenkomsten van Jezus de Nazarener? Hebt gij uzelf reeds beproefd? Zet Hij niet boven de deuren en ingangen van onze kerkgebouwen: “Leert van Mij dat ik nederig ben van hart?”
Daarom slaat Hij u in uw eerzucht. Daarom hebt u die achteraf-plaats. En wanneer u vanaf die lage rang, anderen, met mindere capaciteiten dan uzelf, de vooraan zittingen ziet betreden en het dan zeggen kunt. “Prijst de Heer”, dan bent u een grote in het Koninkrijk Gods.
Waar wij ons vernederen, daar kan God Zijn werk doen. Waar de voorganger en de vooraanstaande broeder met u, de minst geachte, op de knieën zinken, kan de Meester wonderen verrichten. Die plaats is heilige grond en God zal daar een machtige opwekking geven.
De wereld, ook de godsdienstige, zoekt contact met de maatschappelijk welvarende, met de intellectuele, met de mannen van invloed. De overste Herder gebruikt de onbaatzuchtige, de vergruizelde, de bij de mensen verachte, ongeacht hun rang of stand. Hij gebruikt vissers en soms leden van het Sanhedrin zoals Nicodemus, indien zij opnieuw geboren zijn. Dit is Gods methode met de mensen. Dit is de waarheid van de stal van Bethlehem. Dit is het kruis, dat door Zijn vernedering het oordeel wegneemt. (Hand. 08:33). Wee die gemeenschappen, die dit niet willen verstaan en die de persoon aanzien. Overweldigen hen niet de rijken? (Jak. 02:06). Zij stoten de Heilige Geest uit. Zij verburgerlijken en verwereldlijken de Kerk van de Heer.
Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods. Wij vrezen misschien dat dan onze instellingen de toets der kritiek niet meer kunnen doorstaan, wanneer het menselijk vernuft en inzicht ons gaan verlaten bij deze reformatie. God zal ons echter dan verhogen. Zijn vindingrijkheid zal onze kortzichtigheid beschamen en de Heilige Geest zal de grote organisator zijn. Op de puinhopen van ons menselijk verstand zal dan de tempel van de Heilige Geest gebouwd, worden.
Dan zal het moede hart weer balsem vinden in Gilead. Dan zal Hij ons te Jeruzalem, in Zijn huis, troosten als een die door zijn moeder getroost wordt. Zijn genade zal olie gieten in de wonden, die deze worsteling ons toebracht. Ons ongeloof wordt beschaamd als Hij een pad zal banen om ons uit het diensthuis te bevrijden.
-Misschien verliezen we dan al onze invloed in het nationale en politieke leven. Wellicht worden wij weer eenmaal geacht als schapen ter slachting, maar in dit alles zullen wij meer zijn dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad.
- E. v. d. B.
Brieven uit Amerika door: Corrie ten Boom
Voorbereiding.
Wat een prettige spanning zit in de voorbereiding van een reis. Voor mij is het dubbel heerlijk als contrast met de vorige buitenlandse reis, die me naar Ravensbrück bracht. Toen onvrijwillig naar een vijandelijk land, nu uit eigen vrije wil om een evangelisatietocht te maken door een bevriend land, ’t Is wel avontuurlijk om te gaan, terwijl ik zo weinig weet wat mij wacht. Met vijftig dollar te landen, wel met introducties, maar zonder iemand daar te kennen. God zal mij leiden van zee tot zee. “Vrees niet, geloof alleen’ heb ik als motto voor mijn reis gekozen. Ik heb God gevraagd mij tegen te houden als ik verkeerde dingen zou doen. Hij laat er ons niet inlopen, als we op Hem vertrouwen.
Wat een eer is het, geroepen te worden om te evangeliseren in een veraf gelegen werelddeel, ik, een zwak, zondig, klein mens. Ik weet, Gods kracht wordt in zwakheid volbracht. Dat heb ik in het concentratiekamp ondervonden
’t Is een hele toer en het kost heel wat bezoeken aan diverse kantoren om de pas in orde te krijgen, ’t Amerikaanse consulaat bracht mij reminiscenties aan de verhoren op de Gestapokantoren. Ik betrapte mij er op, dat ik al mijn antwoorden eerst voorzichtig overdacht. Toen viel mij ineens in, dat ik niet voor vijanden stond en zonder reserve kon antwoorden. Toen de juffrouw vroeg: “Hebt u wel eens eerder vingerafdrukken gemaakt?”, antwoordde ik: “Jazeker, ik zorgde vaak voor valse persoonsbewijzen.” Ze keek me verwonderd aan en zei toen: “Neen, dat bedoel ik niet, ik wilde weten of U het voor Uzelf wel eens gedaan hebt, voor Uw geldig persoonsbewijs of zo.” Ik vertelde toen iets van mijn verleden en mijn plannen. Zij riep er de anderen bij en allen waren vol vriendelijke belangstelling. Dat trof mij op alle kantoren. Niemand bekte mij af. Soms kwamen er bezwaren, die het krijgen van de pas dreigden te torpederen, maar ik heb het vaste vertrouwen, dat als God mij roept tot deze reis, Hij dwars door alle bepalingen en beperkingen heen mij zal leiden waarheen Hij wil, dat ik gaan zal. Dat geeft mij steeds een rustig gevoel.
Vermakelijk zijn soms de vragen, die ik schriftelijk moet beantwoorden. Zo bijv. of ik van plan ben de wettige regering in Amerika omver te werpen of het vermoorden van openbare ambtenaren aanprijs of het onwettig vernielen van eigendommen voorsta of lid ben van een partij, die zulke dingen propageert.
Op de vraag: “Zijt gij in een gevangenis geweest?” moest ik drie plaatsen invullen, maar de beambte, die dit las. zei; “Dit strekt U tot eer en niet tot schande.” In het geheel moest ik achtenveertig vingerafdrukken maken!
In Nijmegen vertelde ik voor het eerst in het Engels mijn ervaringen. Ongeveer 35 jonge Canadese soldaten waren bij elkaar met enkele Hollanders, die hun huis hadden afgestaan als een soort Militair Tehuis. Naast me zat een zuster, die mij af en toe een woord zei, als ik het Engelse woord niet gauw kon vinden. Ongeveer een uur sprak ik en toen ik klaar was begonnen de Canadezen spontaan te zingen. “Let us ring the bells of joy.” Ik was bang, dat de muren zouden omvallen, zon enorm geluid produceerden zij. Toen stond een jonge man op en zei: “Laten we een bidstond houden.” Hij bad kort en vroeg een zegen voor de mensen, die in Schapenduinen kwamen (het tehuis waar ik hen, die uit de concentratiekampen terugkeren, tijdelijk opvang). Hij bad: “Heer, laat hen niet zonder gered te zijn het huis verlaten” Een tweede bad voor diegenen, die in ons huis werkten; “Geef hen geloof en gezondheid en kracht!”
Ieder bad voor een enkel ding, zeer kort en krachtig. Het was treffend, hoe die jonge mensen aan alles dachten.
Eén bad: “Heer, laten de papieren van mejuffrouw Ten Boom spoedig in orde komen, zodat Canada haar boodschap ook mag horen.”
Na afloop vertelde één. “Morgen ga ik naar Canada terug. Ik zal aan mijn kerk vragen of zij voor Uw huis willen werken.” Een ander gaf mij zijn adres en zei: “Als U dit adres bereikt, is Uw reis door Canada voor elkaar. Wij zorgen voor alles!” Nog drie anderen gaven mij hun adres.
Nu sta ik op het punt Nederland te verlaten. Wat wacht mij? Ik heb vele adressen van familieleden en kennissen van hoorders bij de diverse lezingen, die ik hield. Maar ze kennen mij niet.
Ik kreeg 50 dollar mee. Waar de boot zal landen is nog niet zeker.
Maar één vast punt heb ik. Hetzelfde, dat Paulus had op zijn zendingsreizen. Mag ik mij naast hem stellen? Ja zeker. Ook ik weet bij ondervinding: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, maar in dit alles zijn wij in Christus méér dan overwinnaars.”
’t Is maar een heel klein stukje van het Koninkrijk Gods waar de Heer mij in wil schakelen, maar dezelfde beloften zijn ook voor mij.
De beste zekerheid is de roeping.
Ik denk aan Betsie’s profetische woorden. “We zullen alles kunnen waar God ons roept” zei ze eens. “Kracht, gezondheid, geld, over niets behoeven we ons bezorgd te maken. God zal ’t ons zo royaal geven. Ik weet niet waar God ’t vandaan zal doen komen, maar Hij zal voor alles zorgen. Het enige waar we onze krachten en tijd voor zullen moeten geven is de geestelijke zorg voor de mensen, die God ons zal doen ontmoeten.”
Wat de toekomst brengen moge,
mij geleid des Heren hand.
Moedig sla ik dus de ogen, naar het onbekende land!
Bileam
Tijdloze werelden verwarden in zijn ziel,
hij kende ’t woord van eng’len en demonen,
in zware, schier bewusteloze dromen
was het of hij door gruwb’re diepten viel.
tot hij de zuiverstond van ’t aards gebeuren
en opsteeg, kennend het toekomstig lot,
doch altijd vrezend het gesprek met God
en ’t boze achter nauw-gesloten deuren.
Hij wist: zijn vloek was aan de hel ontstolen
toch strekte hij de handen naar het licht
en keerde onder ’t stijgen het gezicht
naar God Wiens licht hem volgde in zijn dolen.
“Ik wens de dood te sterven van de vromen”
sprak zijn van helle-angst verschrikte ziel,
ontroerd zag hij, toen ’t duister open viel
de Vorst des Lichts. Die tot Zijn volk zou komen.
“Ik zal Hem zien, doch wie zal dan bestaan?”
Toen keerde hij en heeft het goud genomen
in ruil voor ’t woord uit duivlenmond vernomen
en wist de weg, die hij, verdoemd, zou gaan.
(Num. 31:08)
Br.
Contact per brief
- v. D. te A. a. d. R. schrijft:
Het gehele Oude Testament staat vol van profetieën over Israël en nu is het wonderlijk, dat al deze profetieën tegelijkertijd heerlijke geestelijke profetieën voor de gemeente zijn.
Ongetwijfeld zijn er vele profetieën die een letterlijke vervulling voor Israël en een geestelijke voor de gemeente hebben. We kunnen dit echter niet op alle toepassen. Er zijn profetieën over de toekomst van Israël, die wij niet kunnen vergeestelijken. Zo lezen we over het vredig wonen onder wijnstok en vijgenboom gedurende het Duizendjarig Rijk’ in het land Kanaän (Zach. 12:10), tot het einde van dit boek. Gedurende die tijd, zal de gemeente bij Christus zijn (Openb. 20:04).
Verder schrijft deze broeder, dat hij nog maar weinig vrede en geloof heeft, doch hij vertrouwt, dat God hem meer van Zijn Geest zal schenken. Dit verlangen is door God in zijn hart gelegd.
Wij moeten allen leren niet af te gaan op onze gevoelens, doch een vast vertrouwen te hebben op Gods beloften, die in Jezus Christus “ja” en “amen” zijn. Ons ongeloof is het natuurlijke gebrek aan overgave aan de onwankelbaarheid van Gods Woord. Wij wensen zo menigmaal een aparte bevestiging, doch God wil, dat wij Zijn beloften aangrijpen. Wie dit vertrouwend doet, zal de ware vrede en blijdschap ontvangen, die Hij ons beloofd heeft. Gods Geest getuigt dan met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Het is nimmer zo, dat Gods Geest eerst getuigt, en wij daarna gaan geloven. Jezus zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. Hij zeide dit van de Geest, welke zij, die tot geloof kwamen, ontvangen zouden. (Joh. 07:38-39a). Dit is de goddelijke volgorde, eerst geloven en daarna ontvangen.
G de H. vertelde in een brief over zijn verblijf in het krankzinnigengesticht. Door een trap van een schoolmakker, die hij op 11-jarige leeftijd kreeg, is hij voor zijn ganse leven ongelukkig geworden. Hij schrijft:
“Een onzinnige bestraffing van een onderwijzer heeft de maat volgemaakt en mij een verblijf van acht of negen jaren in Endegeest bezorgd. Die onderwijzer is nu overleden en de schoolmakker, die mij trapte zal dit nooit meer doen, want hij is een stakker geworden, die voetje voor voetje moet lopen, door zijn ongelukkige benen.
Hoewel thans volkomen genezen, kan ik toch op mijn jaren (61) niet meer inhalen, wat ik verloren heb. want ik heb mijn eerste liefde, namelijk een meisje, er door verloren, doch ik heb nu. Goddank, mijn Heiland gevonden als mijn eerste liefde, welke ik nimmer hoop te verlaten”.
Toen ik Uw brief las. broeder, ben ik even stil geworden. Wat is het leven voor de een toch oneindig tragischer dan voor de ander. Terwijl sommigen tot hun dood geen moeite hebben, draagt de ander een schier niet te torsen kruis. Wie zal hier een antwoord op geven? Voor de wereldling is het leven een wreed spel van toevalligheden, Hoe eindeloos zwart zou het zijn als ge zó zonder hoop op de toekomst, moest terugzien op uw “verloren” leven. Doch welk een rijke zegen, welk een blijde uitkomst is het evangelie van Jezus Christus. Wat ben ik blij, broeder, dat ik die laatste zin las. Het is de enige ware oplossing van een probleem dat nimmer is te beantwoorden.
Hoe heerlijk is het te weten, dat ge straks na Uw dood, God zult aanschouwen en van u, als van Lazarus zal worden gezegd: Hij wordt nu vertroost…
Jezus Christus is voor ons allen of we rijk zijn of arm. of we ziek zijn of gezond, de enige Redder en Geneesmeester. Doch als we rijk zijn en gezond, biedt het leven zoveel geneugten, dat we menigmaal de geneesmeester niet nodig hebben. Voor velen is hun gezondheid of rijkdom een belemmering geweest op de weg naar de eeuwige vreugde. Daarom hebben de arme en de lijdende mens menigmaal zo’n ruime ingang in Gods koninkrijk. Hun blik is veel vaster gericht op het eeuwige Jeruzalem. De Bijbel zegt dan ook: Zalig zij dié treuren, want zij zullen vertroost worden.
Heeft God niet de armen der wereld (dit zijn ook de misdeelden in aardse gezondheid en levensvreugde) uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenaam van het koninkrijk, hetwelk Hij belooft aan diegenen, die Hem liefhebben? (Jak. 02:05),
En tot hen, die wel rijkdom en gezondheid en vrouw en kinderen hebben, komt de vermaning om hier aan niet te hechten, doch dit alles te bezitten als niet bezittende en de wereld te gebruiken zonder haar op te gebruiken. (1 Kor. 07:29-31).
Br.
Het Kerkblad
der vrijgemaakte Gerei Kerk te Gorinchem schrijft:
Men hoort nogal eens de opmerking: maar zouden dan al die geleerde heren van de “Synode” zich vergissen?
Nu moet men daarmee voorzichtig zijn. De Schrift en onze belijdenis en de kerkgeschiedenis leren ons, dat men maar niet te veel bouwen moet op de geleerdheid en het aanzien van mensen. Paulus schreef: Al kwam een engel uit de hemel een ander Evangelie prediken, die zij vervloekt. Onze geloofsbelijdenis zegt in Artikel 7: men mag ook geen Geschrift van mensen, hoe heilig zij geweest zijn, vergelijken bij de Goddelijke Schrift, noch de conciliën (Synodes’) decreten of besluiten vergelijken bij de Waarheid Gods, want de mensen zijn uit zich zelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid Zélve. En waren dé leden van het Sanhedrin geen geleerde heren? Zij waren voor een groot deel theologen van beroep. En toch verstonden zij de eenvoudige taal der Schrift niet meer, als Jezus die tot hen sprak. En toch snoerden zij de Apostelen de mond en gooiden Stefanus dood. – • En dacht u dat de Roomse kerk in Luthers dagen geen geleerden bezat in mannen als Dr. Eek en de vele leden der geloofsrechtbanken? En toch konden deze geleerde “geestelijken” niet op tegen de wijsheid van de Heilige Geest als hij sprak door eenvoudige handwerkslieden en ongeletterde moedertjes, die straks de marteldood zouden sterven.
En de synodeleden van “1834″? Allemaal geleerde en vrome mannen. Maar hun ‘theologie’ is allang vergaan; hun “godgeleerdheid” telt al niet meer mee, zelfs niet in de wetenschap der wereld, maar het profetische getuigenis van Klaas Kuipinga tot zijn Dominee de Cock werd het begin van een reformatie, die nu nog vrucht draagt. – En heel die geleerde theologische “wereld” in Kuypers dagen? Pietje Baltus, het eenvoudige vrouwtje uit Beesd, heeft volgens zijn eigen zeggen voor Kuyper meer betekenis gehad dan al de geleerden van zijn dagen saam.
Neen voor wie de Schrift en Historie verstaat, doet het niet zo vreemd aan, dat heel “gewone leden der gemeente van Christus de Waarheid beter verstaan, dan de toonaangevende “leiders” der theologie.
Hij ziet erin de vervulling (d.i. een voortgang) van het woord van Christus: voor wijzen en verstandigen verborgen en aan kinderkens (eenvoudigen) geopenbaard.
Mei instemming lazen we bovenstaand artikel, we hopen dat het een aansporing zij om het “lekenwoord” weer gehoor te geven en werkelijk te luisteren naar het getuigenis van “eenvoudige” en “ongeletterde” gelovigen.
Een gevangene en toch… (33) door Corrie ten Boom
Ravensbrück, dat doodt.
Toen wij in het kamp van Ravensbrück aankwamen als nieuwelingen, ontvingen ons reeds eerder aangekomen Hollandse gevangenen met een vriendelijk welkom, maar ook met vele raadgevingen. Ze zeiden onder meer:
“Je kunt het hier uithouden, als je maar leert alleen voor jezelf te zorgen.”
Ik antwoordde toen: “Dat is het Ravensbrück dat doodt. Dit was een variant op een woord van Selma Lagerlöf: “Er is een Jeruzalem dat doodt.”
Nu ik langer hier ben, zie ik welk een groot gevaar het kamp voor ons is. Het egoïsme komt voor je het weet in je hart en het is een taaie duivel, die je er niet gemakkelijk uit krijgt. Er is bijvoorbeeld één pullover te koop. Wie
moet die hebben? Meteen denk je: “Ik, want ik had het vanmorgen zo koud.”
Dat de anderen er evenveel behoefte aan hebben, vergeet je maar liefst. Nood leert bidden, maar nood kan ook zelfzuchtig maken. In Ravensbrück heersen duivelen. Wreedheid en sadisme tonen zich in al hun lelijkheid en gruwzaamheid. Het egoïsme ziet er vrij fatsoenlijk uit, maar ik vrees, dat het voor ons een nog groter gevaar betekent.
Zandscheppen.
Toen ik eens op een Bijbelklasse voor debiele meisjes het verschil had uitgelegd tussen “scheppen” en “maken”, trof mij een leuk, raak antwoord. Ik had verteld hoe mensen voor het bouwen van een huis hout en steen en nog veel meer nodig hadden, maar hoe God zonder iets de wereld had gebouwd. Een week later vroeg ik: “wie weet nu nog wat scheppen betekent?”
“Dat is heel eenvoudig ‘, gaf één ten antwoord, “as wij scheppe, hebbe we een scheppie nodig; maar God kan scheppe zonder scheppie.’
Nu staan Betsie en ik zand te scheppen. Een terrein moet afgegraven worden en het zand moet van de ene hoop naar de andere geschept en aan ’t eind in een lager gelegen stuk grond terecht komen.
Het is koud; ondanks het zware werk voelen wij de ijzige wind door onze kleren heen dringen. Het is hier een prachtig uitzicht, heuvels, bossen, meertjes hier en daar. We zijn buiten het kamp, maar van vluchten is geen sprake. Waar zouden we ook heen moeten? We zijn ver, diep in het slechte Duitsland. Bovendien zijn er veel bewakers. “Grijze muizen”, de Aufseherinnen lopen allen met een riem, die ze als zweep gebruiken. Ook de voorwerksters. medegevangenen, hebben zich daarmee gewapend en drijven ons op. Als we even uitblazen van het zware werk, komen zij op ons af. Betsie neemt heel kleine hoopjes zand op haar schep. Zij is zo zwak. Wat is ‘t toch erg, dat zij dit moet doormaken. Een Aufseherin gelast haar meer zand op haar schep te nemen. Heel rustig antwoordt ze “Laat u mij nu maar begaan, zo kan ik het misschien volhouden. Neem ik meer hooi op mijn vork, dan moet ik het veel gauwer opgeven”. Nu staan er drie slavendrijfsters bij haar. Ze honen haar. Met minachting wijzen ze elkaar op het langzame werken van Bep. Ze kunnen zo venijnig honen, die vrouwen!
O, ze zullen haar toch niet slaan? Dat lieve kind, zo zorgvuldig altijd omringd door liefdevolle zorgen haar hele leven lang. Ze is nog zwakker dan vroeger en nu dit zware werk en die boze mensen rondom haar. Neen, dat kan, dat mag niet!
Zij werkt met de rug naar me toe. Ineens keert ze zich om en zegt tegen mij: “God kan scheppen zonder scheppie”. De humor verlaat Bep nooit. Ik zie nu ook dat de boosheid haar niet deert. Haar gezicht is even rustig en vredig als altijd. En ik bid: “Heer, Gij kunt scheppen zonder scheppie. Gij zijt almachtig. Ik weet geen raad Gij weet dit wei. Voor ons zijn de omstandigheden, om gelukkig te zijn, volkomen weg. Maar Gij kunt scheppen zonder scheppie.”
De uitspraak van een zwakzinnig meisje wordt het refrein van mijn smeken tot God.
“Schneller, aber schneller” snauwt een Aufseherin.
Haar riem zwiept op mijn rug, maar in mijn hart is vrede.
1946.04.06
Wij wilden, Heiland, met U waken
in vasten en gebeen
doch telkens zijn wij ingeslapen
Gij streedt de strijd alleen
Hebt gij niets vergeten?
Daarna zeide God tot Jakob: maak u op, trek op naar Bethel en woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen toen u vluchtte van het aangezicht van uw broer Ezau. (Gen. 35:01).
Niemand behoeft er aan te, twijfelen of Jakob wel een kind van God was, want dat was hij zeker. God had te Bethel een heilig en heerlijk verbond met hem gemaakt en Jakob had daar aan God een heilige belofte gegeven. Wanneer God zou hebben gedaan wat Hij Jakob had beloofd, dan zou deze naar Bethel terugkeren en daar zijn leven aan God toewijden door Hem tienden te geven van alles, wat hij bezat.
Dat tiende geven was niet een dankoffer voor genoten zegeningen, doch het was een symbool van algehele overgave en toewijding aan God, een erkennen, dat men van God was en geheel voor Hem wilde leven.
Te Paddan Aram, bij Laban, had God Zijn beloften heerlijk en volkomen aan Jakob vervuld. Met zijn staf was hij over de Jordaan gegaan, doch in het vreemde land was hij welgesteld geworden.
Twintig jaren lang had God Jakob op zeer bijzondere wijze bewaard, gezegend en vastgehouden en ook op de terugweg had God hem bij Mahanaïm een dubbel leger van engelen gegeven om hem te beschermen, enerzijds tegenover Laban, die hem najoeg en aan de andere zijde tegenover Ezau die hem met vierhonderd soldaten tegemoet trok.
Te Pniël had God een gehele nacht met hem geworsteld om uit Jakob s hart en leven alles weg te doen wat de gemeenschap tussen hem en God zou kunnen hinderen en, al moest Jakob verder hinkende zijn weg gaan, hij ging gezegend verder.
Het kwam ook tussen hem en Ezau weer prachtig in orde.
Na de overwinning, te Pniël behaald, werd alles weer als de lachende morgen van een nieuwe dag.
Helaas, het bleef niet in orde in Jakobs leven, ook niet na Pniël. Er kwamen weer allerlei narigheden. Dina, zijn enige dochter, werd onteerd, Simeon en Levi moordden Sichem uit en maakten daardoor Jakobs naam stinkende bij de inwoners van dat land en er kwam telkens ruzie tussen de kinderen van Jakob, die uit vier verschillende moeders geboren waren. Hoe kwam dat toch? Was Jakob, na Pniël, weer opnieuw in de één of andere zonde gevallen?
Daarvan meldt de Schrift ons niets, doch daar was wat anders, dat ellende over hem bracht.
Te Bethel had hij wel een mooie belofte afgelegd en die misschien in Pniël wel weer herhaald, doch hij had nooit Gode zijn gelofte betaald. Hij had wel iets aan God beloofd, maar hij had het niet gedaan.
Misschien was dat niet met opzet nagelaten, doch Jakob had het vergeten en vergeten wat men aan God heeft beloofd, is grote zonde.
Vergeten is niet een kwestie van het hoofd, doch van het hart.
Vergeet een moeder ooit de verjaardagen van haar kinderen?
Vergeet een vrouw ooit de datum van haar trouwdag?
Vergeet een bruid ooit de verjaardag van haar bruidegom?
Neen, nooit, want die dagen houden zij niet vast met het geheugen, doch met het hart.
Dat had Jakob nu ook moeten doen met de gelofte, die hij aan God had gedaan. Heel het hart had er aan vast moeten zitten, zodat vergeten onmogelijk was.
Het was van Jakob dus een zondig vergeten.
Maar God vergeet niet, wat aan Hem is toegezegd. Hij zegt, dat wij Hem mogen houden aan Zijn woord, doch Hij houdt ons ook aan ons woord. Hij eist, dat wij Gode onze geloften zullen betalen en Hij houdt Zijn zegen terug, zolang wij dat niet doen.
Daarom gaat God tot Jakob en herinnert hem aan zijn goddeloze nalatigheid. “Ik ben die God van Bethel, die u hoorde in de dag van uw benauwdheid. Ik ben de God van Bethel en Ik wacht op hetgeen gij Mij hebt toegezegd. Maak u op, ga naar Bethel en betaal Mij uw gelofte.”
Nu God het hem zo heel pertinent herinnert, wil Jakob het ook wel doen.
Maar, hij gevoelt heel goed, dat hij dat niet kan doen zoals het nu met hem is gesteld. Eerst zal er in zijn gezin grote schoonmaak moeten worden gehouden.
In zijn huis waren allerlei afgoden gekomen. Zijn vier vrouwen zochten de vruchtbaarheid van hun leven niet bij God, doch bij de terafim en dudaïm
Bovendien hadden zij oorsieraden en neigden haar oren naar de lasterpraatjes van anderen en naar ijdel geklap.
Zij hadden nog andere afgoden en steunden dus op hetgeen geen god, doch een afgod was.
De tent van de vrome Jakob was zo langzamerhand een afgodstempel geworden.
Vermoedelijk deed Jakob daar zelf niet aan mee, doch hij was slap en liet de dingen in zijn huis toe en ook daarvoor was hij aansprakelijk als hoofd van het gezin.
In zo’n tempel van afgoden kon God toch niet tronen?
Gelukkig gevoelde Jakob dat en was hij ook bereid om tot de zuivering van zijn huis over te gaan. Hij eiste de afgoden op en begroef ze onder een boom.
Misschien ware het radicaler geweest, wanneer hij ze had verbrand, want nu bestond altijd nog het gevaar, dat hij of zijn huisgenoten ze later weer gingen opgraven en terughalen. Met zulke afgoden moet men nooit te zacht omgaan. Hoe radicaler zij verwijderd worden, des te beter.
Nadat Jakob zijn afgoden had verwijderd, ging hij op naar Bethel om daar Gode zijn geloften te betalen.
De Schrift vermeldt niet wat er te Bethel tussen Jakob en God is voorgevallen. Dat behoeft ook niet, dat gaat niemand aan.
Maar wel vertelt de Schrift wat de vrucht van dat opgaan naar Bethel is geweest.
De eerste vrucht was, dat Gods verschrikkingen vielen op de volken van rondom, zodat zij Jakob geen kwaad deden.
Zijn leven kreeg weer invloed en er ging weer kracht van uit.
Toen Jakob aan God zijn gelofte had betaald, strekt de Here Zijn hand weer beschermend over hem en de zijnen uit.
Het werd algemeen gevoeld, dat het tussen Jakob en God weer in orde was gekomen.
En nu gaan wij van Jakob naar ons eigen leven.
Velen klagen er over, dat het ook in hun eigen leven en huwelijk en gezin en omgeving niet goed gaat.
Er hangt overal een mist, die benauwt.
Het dort alles zo weg en dreigt te versterven.
De muziek is er zo uit en er gaat geen kracht meer van uit.
Zou het misschien kunnen zijn, dat daar, voor de troon van God, geloften van ons liggen, in heilige ogenblikken afgelegd, doch nooit betaald?
Wij baden om een kind en beloofden, dat wij het voor God zouden opvoeden.
God gaf het ons, doch hoe staat het nu met die geestelijke opvoeding van dat kind?
Wij waren ernstig ziek en beloofden, als God ons genas, dat om leven dan verder geheel voor de Here zou zijn.
De Here genas ons, doch wat doen wij nu met ons leven?
Hoge golven van smart gingen over ons leven en wij riepen tot de Here en beloofden Hem, dat, als Hij ons daar uit zou redden, wij Hem dan ook onze geloften zouden betalen. Hij redde ons uit en waar is nu onze dank en lof en toewijding?
Wij legden in de heilige ure onzer belijdenis de heilige gelofte af, dat wij getrouw zouden opgaan naar Gods huis, getrouw zouden aanzitten aan de heilige dis en getrouw’ zouden deelnemen aan de gemeenschappelijke bidstond.
Waar is nu de vervulling van die gelofte?
Zij liggen, nog altijd te wachten totdat wij eindelijk eens zullen gaan doen, wat wij hebben beloofd.
En nu gaat het niet goed in ons hart en leven en huwelijk en huis. Zou het ook kunnen zijn, dat die onvervulde geloften daarvan de schuld zijn?
Moet God ons misschien ook opjagen naar Bethel, waar wij die geloften hebben afgelegd?
Zo ja, laten wij dan heengaan en Gode onze geloften betalen.
Maar, misschien moet er dan ook bij ons wel eerst een grote reiniging plaats hebben.
De Terafim moet weg, waardoor wij de vreugde van ons huis ergens anders zoeken dan bij God.
De oor versierselen moeten weg waardoor wij ons oor wel te luisteren leggen naar de wereld, maar niet beschikbaar hadden voor God.
De afgoden moeten weg, waardoor wij leunden op en hulp verwachtten van hetgeen geen God was.
Dat alles moet eerst in de dood gegeven worden en dan pas kunnen wij opgaan naar Bethel om daar Gode onze geloften te betalen.
Maar, het dan ook eerlijk gedaan.
Hebben wij God iets van ons geld beloofd, dan dat geld ook niet aan God onthouden onder voorwendsel, dat het nu een slechte tijd is.
Hebben wij God beloofd om voor Hem te zullen arbeiden, dan ook de handen uit de mouwen gestoken en onszelf niet ontzien.
Hebben wij God beloofd om de mensen te zullen noden om tot Hem te gaan, dan er ook op uit en niet zuinig zijn met onze uitnodigingen.
God laat geen tittel of jota vallen van hetgeen Hij aan ons heeft beloofd, doch Hij eist dat dan ook van ons.
Wij mogen er ons niet zo goedkoop mogelijk van afmaken, doch moeten ook aan God het volle pond geven.
Maar hebben wij dat dan gedaan, dan zal de zegen Gods ook weer in ons hart en huwelijk en huis en omgeving weerkeren.
Gods verschrikkingen zullen vallen op onze vijanden en zij zullen ons met rust laten.
Ons leven zal weer invloed krijgen en tot zegen van anderen kunnen zijn.
God zal ook weer in ons leven verheerlijkt worden.
De hemel zal weer over ons gaan glimlachen omdat wij ook weer met het hemd zijn verzoend.
Ga daarom eens heel nauwkeurig na of gij niets vergeten hebt, want vergeten van wat men aan God belooft, is grote zonde omdat het niet een kwestie van uw hoofd is, maar van uw hart.
Baarn Ds. J. C. Hoekendijk
Het grote misverstand (4)
Leer en Leven
Wanneer het waar is, dat het Evangelie verkondigt Goddelijk Leven hiér en nu, hoe kunnen wij dan nog blijven bij een tegenstelling tussen leer en leven? Is leer dan niet leven en leven leer? Wie kan dan leven zonder te leren, Psalm 119, en wie kan dan leren zonder te leven (Joh. 08:01-11). de overspelige vrouw) Hoe kan er dan in het geloof een tegenstelling tussen leer en leven zijn’ Hoe kan men zeggen: het komt alleen op de leer aan, als de rechte leer er maar is. komt “de rest” vanzelf wel.
Toch hoort men dit telkens weer: de leer is alles, of: het leven is alles. En de aanhangers van “de leer” zeggen tot de aanhangers van “het leven ‘: jullie doet aan de waarheid te kort. En de aanhangers van “het leven” zeggen tot de aanhangers van “de leer”: jullie verwaarloost het Grote gebod. Maar: Waarheid en Liefde zijn in Christus één. Zonder Liefde kan de Waarheid niet zijn en de Waarheid kan niet zijn zonder Liefde. Wat bij de mensen mogelijk is, is bij God onmogelijk. Bij de mensen is waarheid mogelijk zonder liefde en liefde zonder waarheid. Maar bij God is dat onmogelijk. Bij Hem is Waarheid Liefde en Liefde Waarheid en daarom kan de Liefde Gods niet zonder de Waarheid en de Waarheid Gods niet zonder de Liefde zijn.
Dat is geen vernuftig spel van woorden. Want de Waarheid Gods is geopenbaard in de Liefde Gods, het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (Joh. 01:14): en: “alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar het eeuwige leven hebbe” (Joh. 03:16).
Is dan niet de leer het leven: die in Hem gelooft… het eeuwige leven hebbe. Of is er méér leven dan “het eeuwige leven”.
En is dan niet het leven de leer: het woord is vlees geworden. Of is er hóger waarheid dan Hij, die zelve de Waarheid is?
Wie weet iets van het leven, die de leer niet kent, de leer van ‘s mensen radicale verdorvenheid en van Gods onbegrijpelijke Barmhartigheid? Wie verstaat iets van het leven, die nimmer bij het licht van het Woord de grenzen van het leven ontwaarde?
Maar ook: wie weet iets van de leer, die het leven niet kent, het leven, dat wonden slaat, die niet helen, dat verwachtingen wekt, die onvervuld blijven? Wie verstaat iets van de leer, die nimmer bij het licht van het Woord warmte heeft gezocht voor zijn verkleumd hart?
En zo kunnen wij voortgaan met aan te tonen, hoezeer leer en leven bij elkaar horen, hoe zij feitelijk zonder elkaar ondenkbaar zijn. Want leer zonder leven is iets monsterachtigs, een ziekte der ziel, een innerlijke kortsluiting van de gevaarlijkste soort, die niet zelden tot onvoorziene explosies leidt. Wij behoeven geen voorbeelden te noemen: ieder kent ze, die zuivere mensen in de leer, die plotseling ten val komen, beklagenswaardige slachtoffers van een topzwaar geworden leven, dat uit een vreugdeloze aaneenschakeling van “verdrongen complexen” bestaat. Hebt gij ooit blijdschap op hun strenge, hoekige gelaten gezien?
Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens…
Maar ook leven zonder leer is iets gruwelijks, juist en vooral als dit leven “christelijk” wordt genoemd. Het meest afzichtelijk voorbeeld hiervan hebben wij gehad in Goebbels’ zogenaamde “positieve christendom”. Doch er zijn ook andere, minder verlengende, maar niet minder gevaarlijke vormen van leven zonder leer, vormen van min of meer duidelijk uitgesproken “christelijk leven”, die daarom zo gevaarlijk zijn, omdat zij in de grond van de zaak óf het evangelie puur wettisch maken óf een verwereldlijking van het christendom (als samenvatting van de geloofswaarheden) betekenen.
Het Evangelie is nu eenmaal niet naar de mens. Het doorbreekt overal en telkens weer met zijn boodschap van genade als hóger recht en liefde als laatste waarheid onze ordeningen en normen. En om aan deze “ergernis” en deze “dwaasheid” te ontkomen maken wij van het Evangelie een nieuwe wet. Aan zulk een wet hebben wij houvast, evenals de Farizeeërs meenden houvast te hebben aan de oude wet, tot Christus kwam en de wet vervulde, zodat het Evangelie in de wet zichtbaar werd. Het “gij zult niet” van het gebod ontvouwde zich tot het “gij zult niet” der belofte.
Maar zozeer als het Evangelie niet naar de mens is, zozeer is – sinds de zondeval – de wet naar de mens. En zo maakt zonder de leer de mens van het Evangelie een nieuwe wet, opdat hij “christelijk”, zoals hij meent, zal kunnen leven.
En zo hij alleen maar “leven” wil, wordt Christus tot het voorbeeld, de goede Mens, en spreken wij van “christelijk humanisme” Het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt, behoort dan tot de mythologie van het christendom en, zoals vanzelf spreekt, laten wij voortaan het oude Testament gesloten. De leer is een symptoom van geestelijke bekrompenheid geworden. Wij zijn aan Christus voorbijgegaan. Dit is de verwereldlijking van het christendom, althans de kern ervan.
Ook hier het grote misverstand, zowel bij de aanhangers van de “zuivere leer”, die het leven uit het geloof verwaarlozen, als bij de aanhangers van het “christelijk activisme”, die “de theologie” verachten: de Goddelijke eenheid van leer en leven in Jezus Christus, in het vlees geworden Woord, wordt uiteengereten tot de “onmogelijkheid” van een leer zonder leven en een leven zonder leer, omdat de mens heer en meester wil blijven zowel over leven als over leer. Verdeel en heers! Maar de leer zonder het leven blijft dode letter en het leven zonder de leer is stilstaand Water, een broedplaats van ongerechtigheid.
- K.
Petrus in de hof
Deez’ nacht is zwarter dan de and’re nachten…
is het een wolk. die langs het maanlicht vaart?
De Meester vroeg ons hier op hem te wachten,
doch waarom kruipt Hij angstig over de aard?
Deez’ nacht is zwarter dan de andere nachten…
Huiverend staren wij in deze duist’re gaard,
wij zijn bevreesd, hier helpen zwaard nog krachten.
Wat is het kwaad, dat zwijgend om ons waart?
Door zwarte takken ritselt soms de wind;
maar luider steeds hoor ik des Meesters klachten:
lijdt zo Gods heilig, teer-beminde Kind?
Verward en moeilijk glijden mijn gedachten
Is Hij bevreesd wiens mond demonen bindt
Deez’ nacht is zwarter dan de and’re nachten
Br.
Brieven uit Amerika
10 uur. Het mist. Na uit Rotterdam te zijn vertrokken, varen wij nu onder de kust van Engeland. Af en toe brullen schepen elkander seinen toe, soms het lange melancholische geluid van een misthoorn, soms enkele stoten. Wij gaan dwars door een mijnenveld. De vorige reis is er bijna een aanvaring geweest. De veilige zóne waar we varen kunnen is aangegeven door lichtbakens, doch onverwacht kwam er een dikke mist opzetten, die het uitzicht volkomen belemmert. Overal om ons heen horen we veraf en dichtbij toeteren en loeien van misthorens.
Ik heb eens gezegd: “Ik wil met ’n vliegmachine naar Amerika, want ik heb geen moed in deze tijd van mijnengevaar te varen. Nu is ’t toch zo ver en er is geen zweem van vrees in mij. Wat geeft de Heer een vastheid. Ik mag het de psalmdichter nazeggen: “Ik vrees niet al veranderde de aarde haar plaats.” Wat heeft de Heer me getraind. Wel slaap ik vannacht met mijn kleren aan, doch dat is niet uit angst. Ik denk aan de laatste Zondagavond in Nederland, toen de gemeente in Leiden mij toezong: “De Heer zal u steeds gadeslaan.” Vanavond las ik met m’n hutgenoten: “Ik zal niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats en al werden de bergen verzet in het hart van de zee.”
Zondag 17 Februari. Vanmorgen heb ik een kerkdienst gehouden. ‘t Was bedoeld voor de bemanning. Ik sprak over de wonderbare spijziging uit Johannes 6. De kapitein werkte van harte mee en liet het op de mededelingenborden aanplakken. Het is voor het eerst dat op dit schip een kerkdienst gehouden wordt.
Zondag 24 Februari, Voor de tweede maal hield ik een korte kerkdienst in de messroom. Ongeveer tien passagiers waren er. Wat een wonderlijk publiek was het. Sommige volkomen veramerikaanst, echte zakenmensen, niet zonder cynisme. Anderen zijn jonge academici, ver van het kinderlijk geloof, vervuld van logica en rede. Ik sprak over het slot van Habakuk: de blijdschap van het geloof in de ellende van deze wereld. De korte samenvatting was: “Dit is Gods Woord, ’t Is ook mijn ervaring, ’t Is ook voor U!”
Ik voelde mijn kleinheid, doch ook de vreugde van te mogen arbeiden in Gods Koninkrijk. Het schip slingerde erg. Midden onder m’n preek vloog een bezem tegen de grond, in de ijskast, waar ik tegenaan stond, hoorde ik alle potten en schalen door elkaar vallen. Het schip trilde als een gewond dier, als de schroef boven water kwam. Het ligt veel te hoog, doordat het te weinig ballast heeft: slechts 3000 ton, terwijl het 9000 kan bevatten. Daardoor komt de schroef bij wilde zee boven water en slaat door.
Ik probeerde me niet in de war te laten brengen door de bewegelijkheid van alles om me heen en het lawaai van het schip. Gelukkig raakte ik niet van mijn stuk en men luisterde welwillend.
Een Amerikaan kwam na afloop naar me toe en vroeg me naar m’n plannen. Als ik vertel van de onzekere kant van m’n reis, kijken de mensen bezorgd. Ik kan niet aan ieder uitleggen hoe zeker onze weg is, als we Gods roepstem volgen,
De reis is voor drie vierde afgelegd. Het is geen onvermengd genoegen om met een Amerikaans oorlogsschip te reizen. We worden geduld, meer niet. Het hele schip wordt geschilderd, ook de vloeren. Dan weten we onder de hand niet waar we moeten blijven. In de hut is ’t tegen etenstijd niet uit te houden, want de keuken is er vlak onder. Als het schip slingert valt er dikwijls vet in het vuur. Die lucht ruik ik al een uur vóór het ontbijt. De hele dag wordt er spek gebakken. Dit lijkt voor een Hollander iets ongekend heerlijks, maar een schommelende maag protesteert tegen zulke geneugten.
Overal staan kanonnen. Wat moet het vreselijk geweest zijn op zo’n schip, toen bommen uit de lucht en torpedo’s onder water het bedreigden.
Wat is de zee soms prachtig. Parelmoer doorschijnende schelpenkleuren regenbogen in spattend schuim, een altijd afwisselende kleurenweelde. En dan te denken, dat de heerlijkheid des Heren de aarde eenmaal zal vervullen, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken.
Tabernakelzending
Lieve vrienden,
Enige dagen geleden ontving ik een oproep van het douanekantoor der posterijen, om persoonlijk acht pakjes te komen halen, die geheel uit elkander lagen. Het was in een heel andere hoek van Parijs en ik ben er op uitgetogen, gewapend met een boodschappentas. Toen ik mij aan het loket meldde, kreeg ik het volgende te horen:
Sinds enige tijd komen er massa’s pakjes voor U binnen. Er zijn er elke dag bij, die slecht verpakt waren en ons bureau “drijft” iedere avond van de losse erwten, bonen, havermout, enz. Daar hebben wij genoeg van. Bovendien is er een paar dagen geleden een pak voor U gekomen met reuzel er in en dat heeft een kostbaar boekwerk in een ander pak bedorven. Wij hebben U laten komen, opdat U de afzender van al die pakjes waarschuwen zult!”
Beter gezegd dan gedaan. Want er zijn honderden afzenders! God zegene ze allemaal, zelfs voor pakjes, die in stukken overkomen! Maar ik moest beloven, dat ik wat doen zou; dus doe ik hierbij wat. Velen van de afzenders hebben al geniale ideeën gehad: er is een zuster, die alles verzendt in ‘n stuk been van ’n oude kous, dat ze aan weerskanten dichtbindt; een ander maakt zakjes van oude lompen; weer anderen verpakken in stevig karton of oude blikjes. We zouden een prijsvraag kunnen openen voor nieuwe gedachten omtrent de stevige verzending van eetwaar!
Lieve broeders en zusters, wij zijn U innig dankbaar voor alles, wat U voor ons doet. De Here zij geprezen voor de uitredding, die al Uw liefde voor ons betekent, Mogen Uwe harten warm in u zijn van de vreugde, anderen te hebben gelukkig gemaakt
Met hartelijke groeten voor eenieder van U,
Uw zuster in Christus, Joh. H. Ekering
Een gevangene en toch… (34) door Corrie ten Boom
Het licht wint het.
Wij zijn allen ondervoed. Het eten is onvoldoende. Warm eten bestaat meestal uit koolraap of pompoenen met veel water. De “Kummel”. die er doorheen gedaan is, maakt het geheel niet smakelijker. De uitwerking van het hongergevoel op velen van ons is, dat ze aanhoudend over eten praten. Men dicteert elkaar de fijnste recepten.
“Ik weet zo’n heerlijke manier om kaaskoekjes te bakken”.
“Weet je wat een smakelijk recept is voor pudding? Je neemt een half flesje room, twee ons suiker, het sap van vier sinaasappelen…”
Zo worden al plannen gemaakt voor straks, als wij weer vrij zullen zijn, maar de koolraap smaakt niet meer.
Betsie en ik besluiten, nooit over eten te praten. Wij bemerken dat er om ons heen vele demonen zijn en wij denken aan de tekst: “Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.” Wij besluiten ons onvrijwillig vasten in te schakelen in onze geestelijke arbeid. Het gevolg is, dat wij niet lijden onder het slechte eten; zelfs smaakt het ons meestal goed. De zegen, die wij ontvangen op onze strijd met de boze machten om ons heen, brengen wij in verband met dit vasten. Het is zo heerlijk, dat wij met een liefdevolle Heiland te maken hebben. Wij bespreken het met Hem en hoewel wij dit probleem zelf niet begrijpen, leggen wij het in Zijn handen en werken rustig verder.
Dikwijls ondervinden wij, hoe de duivel ons tegenwerkt.
Op zekeren dag bereikt ons de tijding, dat in ziekenbarak 8 een jonge vrouw ligt die de moed heeft opgegeven. Dat is heel gevaarlijk, want we hebben al vaak gezien, dat als de levensmoed ontbreekt het lichaam de strijd al spoedig opgeeft.
Wij besluiten een poging te wagen, om tot naar door te dringen. Het is streng verboden in de ziekenbarak te komen. Met ons vijven gaan we erheen. In een hoekje voor de barak houden wij een eenvoudige bidstond. Dan ga ik er op af. Ik weet achter welk raam ze ligt. Meteen zie ik al dat de luiken dicht Zijn.
Ik ga terug en tezamen bidden wij:
“Heer, wilt Gij geven, dat het luik open gemaakt wordt. ‘ Een Lagerpolizei passeert de barak en doet het luik open. Weer ga ik er heen, maar nu is er weer een nieuwe moeilijkheid: het raam kan van buitenaf niet open geduwd worden, Nogmaals keer ik terug en gezamenlijk bidden we om een geopend venster. Voor ik terug ben heeft een Poolse vrouw het raam al van binnenuit open gemaakt.
Dan begin ik mijn gesprek:
“Willy, kun je me van hier af horen?”
“O, ja, wat heerlijk dat je er bent. Ik zit zo in de put, ik heb zo’n erge pijn en alles is even akelig.”
Pats, daar krijg ik een klap van een Lagerpolizei.
“Doorlopen?” snauwt zij
Ik loop naar de anderen.
“Heer, wil U de Lagerpolizei van mij afhouden en geeft U mij troostwoorden voor Willy,” bid ik.
Ik ga nu iets verder van het raam staan. De Lagerpolizei is nergens meer te zien.
“Willy, denk er aan, dat de Heer Jezus je liefheeft. Als je pijn hebt, denk dan aan Zijn lijden, dat Hij droeg voor jouw zonden en om jou de weg naar de Hemel te wijzen. Daarom is het lijden van deze tegenwoordige tijd niet af te meten tegen de heerlijkheid die komende is. Als je de hand van de Heiland grijpt, houdt Hij jou vast en helpt je er door en dan werkt deze verdrukking een eeuwig gewicht van heerlijkheid.”
Zo spreek ik een poosje rustig voort, tot Willy eindelijk roept: “nu zie ik het weer; het is alles zo heerlijk waar en ik heb weer moed, je hebt me getroost, ik dank je we”.
Daar krijg ik weer een klap van een Lagerpolizei: zij smijt het raam en de luiken dicht. Verder gesprek is onmogelijk, maar ik weet: Christus heeft weer overwonnen: Willy is getroost en samen danken wij nu in het hoekje voor het prikkeldraad dat de boze het niet heeft gewonnen.