Opgetrokken in het Paradijs

(2 Kor. 12:04).

De heerlijke belofte, die Jezus eenmaal naliet, is die van een hemelse erfenis in het Koninkrijk des Lichts. En wij, die met onze arbeid en ons leven vast geankerd zijn aan de ver­gankelijke dingen, moeten ons er vaak toe dwingen over deze toekomst na te denken!

Wij realiseren ons niet, dat wij een schat in de hemelen bezitten, en daarom staan wij telkenmale weer bloot voor het gevaar, dat wij het accent op de aardse dingen leggen.

Het leven op deze aarde moet gedragen worden door de gedachte, dat wij onze bezigheden buitenshuis hebben, maar dat we spoedig het Vaderhuis zullen binnentreden en onze voeten op gewijde bodem zullen zetten, dat we daar onge­kende weelde zullen aanschouwen.

Kracht en troost willen wij putten uit de stellige wetenschap, dat er een wereld bestaat, die ons volkomen zal be­vredigen, waarin wij nimmer moe zullen worden de Opper­ste Wijsheid te aanbidden, die ons tot haar onderdanen gemaakt heeft.

De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Soms wil Hij, die ons zoveel beloofde, reeds iets doen zien en smaken van de Hemelse zaligheden. Hoe meer onze ge­dachten zijn bij de dingen die boven zijn, des te minder worden we ontrust door de zenuwslopende prikkels om ons. Het is niet het mysticisme en de over-geestelijkheid waar­voor we het Christelijke Nederlandse volk moeten waar­schuwen, maar juist het ontbreken van de lust om zich te vermeien in de geestelijke atmosfeer der hemelse gewesten. In het gejaag en de drukte van het leven komt het bij tal­rijken niet tot die wandel met God, die onmisbaar is voor geestelijke groei.

De apostel Paulus laat iets doorschemeren van de zeker­heid en het concrete van dit Heilige Land. Met grote be­slistheid wijst hij op haar bewoonbaarheid voor mensen, als hij zegt: “Wij weten, dat we een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de he­melen. ” Hoe wist Paulus dit? Omdat hij gezien en gehoord had. En het is onze plicht en tevens onze blijdschap om zover mogelijk met Paulus mee te reizen naar dat heerlijk oord, waar geen verdriet en angst het schepsel ooit kan be­naderen.

Paulus weet zo zeker, omdat hij de aanschouwer was van al dit onzegbaar geluk. Hij kan het met Petrus zeggen: “Wij zijn geen kunstig verdichte fabelen nagevolgd, als wij u be­kend gemaakt hebben de kracht en de toekomst onzes Heren Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. ” Petrus spreekt er nog over, als hij voor de ingang staat van dat Koninkrijk, en het neer halen van zijn tent (sterven) voor hem reeds vast staat.

 

Paulus herinnert zich na veertien jaren nog die geweldige openbaring des Heren. Hij gaat in zijn gedachten terug naar die eerste jaren, toen hij Jezus heeft leren kennen. Hij denkt aan die veertien lange jaren in Tarsen, zijn vaderstad, toen hij als een tweede Mozes moest wachten, totdat de Here hem, de geroepene, door Barnabas zou brengen op de vel­den van de oogst. Deze “ongebruikte” jaren, in de kracht van zijn leven, zijn toen een harde beproeving voor hem geweest. Maar in die tijd van afwachting en voorbereiding heeft hij dat geweldige in zijn leven meegemaakt, dat de stimulans werd voor zijn prediking over het toekomende leven. In Tarsen is de zichtbare en tastbare wereld voor hem weggeweken. Hij is daar het eeuwig -Godsrijk binnen­getreden, waar de verhoudingen en maatstaven geen verge­lijk dulden met enige aardse afmeting. Opnieuw is Paulus verblind geworden door deze bovenaardse heerlijkheid. In blijde verbijstering zet hij zijn voeten in het koninkrijk dat niet van deze aarde is. Hij doorwandelt de lengte en breedte van dit Hemels Kanaän. Paulus is opgetrokken geweest tot in de derde hemel. Hij is opgetrokken geweest in het Para­dijs. Hij heeft de bewoners van dit gelukzalige rijk gezien en hij kan daarom later schrijven: “Daar zijn hemelse licha­men en daar zijn aardse lichamen. ” Als schrijver van Hebreeën vertelt hij eerbiedig en met ontzag over dat onwankelbare Koninkrijk. “Maar gij zijt toegetreden tot de berg Sion en de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem: tot de tienduizenden engelen, tot de feestvergadering, tot de ge­meente der eerstgeborenen, opgeschreven in de hemel; tot God de rechter van allen; tot de geesten der rechtvaardi­gen, die hun voleinding hebben bereikt. “

Het is voor Paulus alles zo wezenlijk, zo concreet! Ruist niet de muziek van de heilige engelen Gods door hem heen als hij het uitroept: “Al ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak. ” Onuitsprekelijke woorden zijn door hem gehoord, die het een mens niet geoorloofd zijn uit te spreken. Hij heeft de blijdschap der gezaligden gezien en is daarom tot tranen toe bewogen over een mensdom, dat het enig Middelpunt dezer heerlijkheid verwerpt en tot straf zal lijden het eeuwig verderf van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte.

“Ik ken een mens in Christus!” Kent gij Christus geliefde lezer? Indien niet, haast u dan, want het gaat om dingen, die zo belangrijk zijn dat slechts Gods Geest u van de waarde er van kan overtuigen.

Ik ken een mens in Christus! Het zondige vlees siddert bij de aanraking van het Hemelse Heiligdom, maar de Hemelgids zegt: “Vrees niet, schuw het heerlijke licht niet, want uw zonden zijn onder Mijn bloed.” Mozes was een­maal bevreesd om de berg Gods te beklimmen; de apostel weet dat hij de mens “in Christus” is en dat ontneemt hem de vrees voor het verterende vuur. Als hij de hemelse lust­warande binnenkomt, draagt hij het bruiloftsgewaad der ge- heiligden. Hij heeft deze battle-dress ontvangen uit de han­den van de Koning, toen hij soldaat werd van diens Redding armee. De klederen des heils maken hem tot inwoner van dit onbekende land. Onder leiding van de oversten Leidsman is hij, vanuit de moeiten en de verdrietelijkheden van het aardse leven, de verblijfplaats der ontslapenen in gegaan. Want Paulus zag niet alleen de derde hemel, maar hij is ook opgetrokken geweest in het Paradijs. Of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet Paulus niet. De meeste kinderen Gods treden bij hun sterven, buiten het lichaam, het Paradijs binnen. Zij, die ontslapen “in Jezus”, gaan ontkleed, maar voortdurend blijvend “in Christus” naar dit zalig oord. Slechts aan enkelen is het vergund het Paradijs te aanschouwen als levende zielen. Dit voorrecht hebben o.a. Johannes en Paulus gehad. Beiden werden in de hemel opgetrokken en hebben de verblijfplaats der gezaligden gezien.

Paulus weet niet of het in het lichaam of buiten het lichaam was. Wat hij hoorde en zag zou moeilijk met het vleselijke oor en oog zijn waargenomen. Hij zag met het geestelijke oog en hoorde met het geestelijke oor. Door de Geest Gods geleid overspande zijn blik de fluorescerende glazen zee van het hemelrijk. De hemelse kleurschakeringen van de eindeloze verten, het geruis van de talrijke wateren en het daveren van de geweldige donder, de citerspelers die op hun citers tokkelden, het toont hem, wat het oog niet heeft gezien, wat het oor niet heeft gehoord en wat in het hart des mensen niet is opgeklommen. Het was geen profeti­sche extase van een verre toekomst. Neen. Paulus acht het zeer goed mogelijk, dat hij op een bepaald ogenblik van zijn leven het hemelse Paradijs met zijn aardse voeten heeft aangeraakt. Daar heeft hij kostelijke ervaringen opgedaan. Hij weet voortaan meer van de hemel en haar bewoners af dan enig ander. De zorgen des levens, de tegenspoeden, de vervolgingen, honger en naaktheid; het wordt alles gezien in het licht van de toekomstige erfenis. Het leven is hem Christus, het sterven is te allen tijde gewin.

De doden leven omdat zij “in Christus” zijn. Er is contact tussen de strijdende en triomferende Kerk. “Daarom dan ook, daar wij omsingeld zijn door zo’n grote wolk van ge­tuigen, laat ons afleggen alle beletsel en volkszonde. (Heb. 12:01 naar de Concordant Version). Hoe zou ons hart gesterkt worden, indien wij de rijkdommen van de Schrift ons steeds bewust waren!

Bedroefde moeder, die altijd maar weer denkt aan uw vermoorde zoon; God wil ook u troosten. Misschien is hij niet meer gevonden, toen hij daar bleef in het verre land, wellicht weet ge zijn laatste gedachten en woorden niet, omdat er geen vrienden aanwezig waren, die hem konden helpen. Maar uw voorbede heeft hem gesterkt, uw gebed bracht hem die laatste woorden van de moordenaar in her­innering: “Gedenk mijner!” En Gods liefde is machtig ge­noeg om hem dat allerlaatste ogenblik te overschaduwen. Heden is hij in het Paradijs en inwoner van het hemelse Sion en zingt hij mede, tot eer van het Lam, dat hem kocht met Zijn bloed.

Johannes zag eenmaal deze zegepralende Kerk neerdalen op een nieuwe wereld. Hij ziet de constructie van ’t hemelse Jeruzalem als een ontzaglijke Pyramide, als een stad, die tegen een berg aangebouwd was en wier lengte, breedte en hoogte gelijk waren. Natuurlijk tracht de ziener van Patmos de tempel te ontwaren. Want Jeruzalem is de tempelstad. Maar zij is niet meer aanwezig. Binnen haar paarlen poorten ziet hij de straat, of liever het plein, der stad. (Zie Kant­tekenaren). Het is het tempelplein van louter goud. als door­schijnend glas. En op deze heerlijk zuivere bodem bevindt zich dan het Paradijs. Midden op het tempelplein ziet hij de boom des levens, aan beide zijden omringd door de wateren des levens. Jezus, het enig Middelpunt van deze heerlijke verblijfplaats. Geen cherubim, geen vlammig lemmet van een zwaard om deze weg van de boom des levens te bewaren. Het Paradijs is geschonken aan verloste zondaren, de zonen van de tweeden Adam. Nimmer zullen zij dit oord meer verliezen. Jezus zelf, de Immanuel, zal zijn Tent bij hen spannen. Hij zal hen blijven leiden tot aan de oneindige omtrekken van deze hof van Eden. Geen struikelende zal er wezen. De overwinnaars zullen eten van de boom des levens, die in het Paradijs Gods is (Openb. 02:07).

Jeruzalem is gebouwd als een stad die wel samengevoegd is. Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem!

  1. E. v. d. B.

 

Mobilisatie

Geachte Redactie,

In Uw blad ontmoeten vele ernstige christenen elkander, zonder dat de vraag aan de orde komt tot welke organisatie of afdeling van de Gemeente van Christus zij behoren. Dat is iets buitengewoon heerlijks, want daardoor biedt Uw blad een hoogst belangrijke mogelijkheid. Het is die rijke moge­lijkheid, die ook in het verleden al zulke betekenisvolle ge­beurtenissen in het leven heeft geroepen. De mogelijkheid, dat men zich verenigt tot gemeenschappelijk bidden en tot gemeenschappelijk getuigen. Ik denk aan de namen Blanken­burg en Keswick. Wat heeft Blankenburg voor de christe­nen in Duitsland en Keswick voor de christenen in het Britse Imperium veel betekent! De invloed van de Confe­renties in die plaatsen is over de gehele wereld gegaan. Elke kerk heeft hare geschiedenis en plaats en taak en betekenis. Maar die zijn altijd begrensd. Het is daarom zo heerlijk, dat God ook telkens “bewegingen” in het leven roept. Van be­wegingen is het schone, dat zij niet binnen aanwijsbare grenzen blijven, maar juist bij voorkeur de grenzen over­schrijden en overbruggen. Zo brengen bewegingen christenen van verschillende begrensde gebieden met elkander in ge­meenschap op onbegrensd terrein en ontstaan op die manier nieuwe, belangrijke mogelijkheden van zegen en kracht, die dan weer in de begrensde kringen en kerken tot nieuw leven aanleiding geven. Dat leert ons de geschiedenis.

Nu houdt velen (en U immers ook) de brandende vraag bezig, of ook thans, na de verwoestende werking van de wereldoorlog, er geen mogelijkheid zou bestaan op ene aan­eensluiting, ene mobilisatie van de levende leden van Chris­tus in de verschillende groepen en kerken. Er is een verlan­gen naar de openbaring van bovenaardse macht en heerlijk­heid in de Gemeente van Christus. Velen geloven, dat een wereldopwekking zal voorafgaan aan de Wederkomst des Heren. Anderen betwijfelen dat en geloven slechts aan afval en verkoeling der liefde. Zij wijzen naar het woord: “de Zoon des Mensen als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?”

Maar ik denk bijzonder aan het woord van Paulus in (1 Kor. 01:04-09): “Ik dank mijn God allen tijd over u van­wege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus, dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle rede en kennis, gelijk de getuigenis aangaande Christus bevestigd is in Uw midden, alzo dat het u aan geen gave ontbreekt, ver­wachtende de openbaring van onzen Here Jezus Christus Welke God aan u ook bevestigen zal tot het einde toe, om onstraffelijk te zijn in de dag van onze Here Jezus Chris­tus. ” Het is duidelijk, dat de Apostel, die de allereerste en grootste openbaringen van de Here ontvangen heeft, met betrekking tot de Gemeente van Christus, uit die openbarin­gen de overtuiging heeft gekregen, dat de Gemeente niet in een toestand van algehele verkoeling en afval zal verkeren als haar Hoofd en Bruidegom komt, maar integendeel, dat de volle kennis en de voile kracht van Christus in haar tot openbaring zal komen, in die tijd evengoed als in de eerste eeuw van haar bestaan. Ook de gaven zullen tot uiting komen, zegt die Apostel. Want het gaat er om, dat de Brui­degom ene Bruid aantreft, die “onstraffelijk” is.

Wij moeten dus niet ziekelijk berusten in de kwakkel­toestand waarin de Gemeente van Christus zich ook in deze naoorlogse tijd weer bevindt, maar overtuigd zijn, dat het voile leven tot aan het einde toe onder ons openbaar kan worden en behoort te worden. En in die overtuiging moeten wij ons aaneensluiten tot ernstig gemeenschappelijk gebed en gemeenschappelijk getuigenis. Het is weer nodig, zoals ten dage van de Brighton-beweging en van de Wales-op- wekking enz., dat de verantwoordelijke dienaren van Chris­tus bijeenkomen om zich te verootmoedigen voor de Here en te smeken om een nieuwe toerusting met kracht van omhoog en een zegen des Geestes op de akker der Gemeente en der wereld.

Is Uw blad niet het aangewezen platform om een oproer daartoe te doen uitgaan. Én zou de Heer der Gemeente niet de weg willen tonen, waarlangs zulk een samenkomen van verantwoordelijke dienaren van Christus tot gebed en getuigenis verwerkelijkt worde?

Of ais het zo ver nog niet direct kan komen, omdat wij met onze groepen te ver van elkaar afstaan en te weinig aan de gedachte van toenadering gewend zijn, zou de eerste stap dan niet zijn, dat deze zaak ons een onderwerp van ern­stig gebed worde en wij afspreken haar niet meer los te laten voor de troon van God, totdat Hij ons verhoord heeft en ons boven de afzondering uit naar de gemeenschap heeft geleid en een doop van kracht, liefde en heerlijkheid over ons zal hebben gebracht?

Het is toch vreselijk, dat, terwijl overal hard gewerkt wordt om de vernietigende uitwerking van de oorlog die achter ons ligt, te boven te komen en daartoe de grootste figuren samenkomen om de meest effectieve wegen te vin­den, die tot dat doel zullen leiden, we ternauwernood iets merken van pogingen om de geestelijke nood te boven te komen, waarin de mensheid is geraakt. En dat, terwijl wij weten, dat de kracht van de Heilige Geest toch verre uit­gaat boven die der atoomenergie.

Geachte Redactie, zoudt U niet een oproep tot Uwe lezers willen richten om U te willen helpen in deze richting. Bijv. door zich te verbinden, dat zij deze zaak tot een voortdu­rend onderwerp van gebed maken en zich bereid verklaren, zich geheel te willen geven, wanneer de Here, in antwoord op dit gebed, aanwijzingen en commando’s doet uitgaan tot Zijne Gemeente? Want al kunnen wij niets van blijvende betekenis maken, dan kan Hij toch wel iets scheppen, in antwoord op ons eendrachtig en gelovig gebed. De toekomst des Heren genaakt! En de tijd is voorts kort.

De Uwe in Hem Ds. A. W. F. Waardenburg.

 

Bovenstaand schrijven is zo volkomen in overeenstemming met ons diepste verlangen, dat wij het in zijn geheel plaat­sen. Laten we allen deze zaak tot een onderwerp van gebed maken en dagelijks God smeken om een nieuwe, krachtige vervulling met Gods Geest in alle kerken en kringen. Dan kan het niet anders of we zullen – met behoud van per­soonlijk inzicht – elkander in liefde vinden als leden van het ene lichaam van Christus.

 

Morgengebeden (1)

Heer, onze God, wij danken U, dat Gij ons de ver­kwikking hebt geschonken van de slaap en dat Gij ons hebt doen ontwaken in het licht van Uw nieuwe dag.

Een nieuwe taak ligt vóór ons, geef ons de kracht haar te volbrengen naar Uw wil.

Laat al hetgeen wij ondernemen, gelouterd worden door de geest der dienende liefde, die wij ontvangen in de gemeenschap met Uwen Zoon, en tot heil strekken van onze naaste, wie hij ook zij en op welke wegen hij zich ook bevindt, opdat onze liefde steeds meet aan Uw ontfermende Liefde gelijkvormig worde. Geef, dat wij in alle dingen Uw eer zoeken en niet de eer van onszelf, zoals wij van nature gewoon zijn te doen.

En wanneer ons werk niet is tot heiliging van Uw naam, zo wil het verbreken, Heer, ook al zou het in onze ogen en in die der wereld een Gode welge­vallig werk zijn, opdat wij in onze verblindheid niet onszelf tot een oordeel worden, maar opdat wij kinderen blijven van Uw gerechtigheid. Leer ons degenen met wie wij hebben samen te wer­ken, als onze broeders en zusters zien, die met ons onder dezelfde Belofte leven.

En wanneer wij aan het einde van onze dagtaak ge­komen zijn, wil dan Uw Vrede geven in ons hart, opdat wij in Uw Hoede een geruste en verkwikkende slaap mogen hebben. Amen.

 

Brieven uit Amerika

Ditmaal ’n brief van de heer J. ten Have

New-York, Zaterdag 23 Maart 1946

Contrasten

Ik moest nog even naar Paterson, een voorstad van New- York, ter voorbereiding van een voordracht van Corrie ten Boom. Vijf kwartier in een autobus. Ik had geen idee, dat die tocht mij nog een brief in de pen zou geven. Greyhound- bussen brengen U overal in Amerika waar U maar wilt. Een lange rij mensen wachtte ongeduldig, maar vrolijk, op de geheel lege bus. Als we goed en wel gezeten zijn, blijken alle passagiers naar Paterson te gaan en wordt ge­tracht de chauffeur over te halen, om er een sneldienst van te maken en geen passagiers voor onderweg op te nemen. Dit mislukt volkomen. Goed, dan maar wat later in Paterson. De gemoedelijkheid is enig. Als ze dan maar goed zingen kunnen “, klinkt het, als de bus verder vol­stroomt. “Alleen nog staanplaatsen of in het bagagenet”, roept men naar buiten. Al gauw zijn we in de Lincoln- tunnel, onder de Hudson door. In hoog tempo, bij ideale verkeersregeling, vliegen we door de lange tunnel. Het plan tot communitysinging blijkt ernst te zijn. Uitstekend wordt er gezongen en bijna iedereen doet mee. Wat zingen ze toch? Ik hoor weer hetzelfde refrein van zo-even en nu versta ik het: what a wonderful change there came into my heart, When Jesus entered my life! Dat had ik niet verwacht. Er is veel te zien onderweg, maar daar zal ik straks wel beter op letten op de terugreis. Eerst moet ik eens wat van mijn medereizigers weten. Maar ze zingen alweer. Praise God, my sins are (have) gone!) Men zingt uit volle borst. We live in a free country, you know?)

Zo begon de taxichauffeur al, toen we van de boot stap­ten. “You can say everything you like, you can do everything you want to do here”) en dat is dan niet bedoeld als tegenstelling tot het onvrije Europa van de laatste jaren, maar als uiting van de vrije geest, waarop elke Amerikaan van geboorte trots is. O, wat zijn ze verguld met hun land, die Amerikanen. En of het nu gaat over Amerika als land, of over New-York als stad of over hoeveel miljoen dollar een bouwwerk kost, of over skyscrapers met snel- en boemel- liften: de voldaanheid over hun prestaties straalt hen altijd uit de ogen. Maar dat terloops. Wat zingen ze nu weer? ’t Heeft veel weg van een kampliedje: everybody ought to go to the Sundayschool, To study about Jesus and his love). (U trekt toch geen bedenkelijk gezicht, lezer?). Yes, Jesus loves me, you ask me, how I know? I know, for the Bible tells me so!

Prijs God, mijn zonden zijn weggedaan.

U weet: wij leven in een vrij land.

U kunt alles zeggen, wat U wilt; U kunt alles doen hier, wat U wilt doen.

Iedereen behoort naar de Zondagsschool te gaan om te leren over Jezus en Zijn liefde. – Ja, Jezus bemint mij, gij vraagt mij hoe ik dat weet? Ik weet het, want de Bijbel vertelt het mij.

Pauze. Ik maak een praatje met mijn buurman. Ja, wij horen tot de Glad Tidings Tabernacle in New-York. Van­avond is er een Pentecostel revial-meeting in Paterson en daarheen zijn we onderweg. Gaat U maar mee.

“Zingen”, roept de chauffeur, “dan zijn we er veel gau­wer. ” Ik moet denken aan het verhaal over Lony in Ravens­brück, dat U misschien van Corrie ten Boom gehoord of gelezen hebt, “noch solch ein lied!” De omstandigheden zijn wél anders, maar de achtergrond lijkt hetzelfde. Liede­ren, toepasselijk in de Lijdensweken volgen nu, later: “What a wonderful day that shall be!” De vrijmoedigheid, waar­in dit alles geuit wordt, het uitstekende zingen, de treffende en kernachtige tekst der liederen, het grijpt aan, ontegen­zeggelijk. De vijf kwartier vliegen om.

Met mijn introductiebrief voor Paterson, kom ik terecht bij “The Star of Hope” Mission. Ik spreek enkele leiders dezer Evangelische beweging. “Ja. we willen toch wel graag iets weten van de religieuze achtergrond van Mej. ten Boom. Tot welke kerk behoort ze? In welke kring voelt ze zich thuis 7” Ik antwoord: “Tot de Ned. Herv. Kerk” en ben overtuigd, dat ze dit antwoord onvoldoende zullen vinden, “Zij wil getuigen van Christus overwinning in haar leven, in ’t bijzonder vertelt ze daarbij van haar ervaringen in de concentratiekampen. ”

Ik geloof, dat we dichter bij elkaar komen. “Wij hadden hier nogal contact met Gunning en de evangelisten Sevensma en Timmermans. ” Als ik dan “Pniël” noem en enkele adres­sen uit het hoofd weet te herinneren, lijkt het ijs gebroken. Zij blijken echter niet over één nacht ijs te gaan. “We’ll come and see Miss ten Boom at New-York””). Gelukkig geen vraag over honorarium of zoiets. Die vraag werd me in deze paar weken al zo dikwijls gesteld: “What must we pay for? How many dollars asks Miss ten Boom?”‘) Als ik dan antwoord: “Miss ten Boom verlangt geen hono­rarium”, dan is het antwoord meestal een verwonderde wedervraag. Het is voor Amerikanen blijkbaar moeilijk zich een buitenlander voor te stellen, die niet om geld vraagt”.

Op de terugweg had ik gelegenheid om van de sprookjes­achtige rit langs de overzijde van de Hudson te genieten. Het uitzicht over de rivier op Manhattan, het centrum van New-York, geïllumineerd door honderdduizenden lichten, is fascinerend, werkelijk een sprookje. Geen wonder, dat daar op een heuvel een groot restaurant verscheen: skyline-Inn, Dinner Dance. Een volgepakt parkeerterrein voor honder­den auto’s overtuigt me van de verklaarbare belangstelling voor deze gelegenheid.

We naderen Manhattan weer door de tunnel, komen in de 42ste straat uit en rijden over Broadway en Times Square naar het eindpunt. Dit gedeelte van Broadway is Kalverstraat-Rembrandsplein en Thorbeckeplein in-één en dan in de tiende macht. Tienduizenden mensen schuivelen er op deze Zaterdagavond voort. Door de lichtreclames, allen draaiend, verkleurend, vuurspuwend, wemelt het U daar voor de ogen.

Het is laat geworden. Vlak bij mijn hotel wip ik nog even een klein Italiaans restaurant binnen. Spaghetti met tomatensaus “zonder bon”, -, 25. Ruim voldoende om des middags uw maal mee te doen. De baas laat nog keihard een plaatje draaien, afschuwelijk om aan te horen vanwege het “ritme”, met smeltende saxofoons, I’ve been singing my lovesong to somebody else”. Even later de achter­kant: “I’m just a prisoner of love. “

Een avond, rijk aan contrasten. Ik hoorde lovesongs en Lovesongs. To somebody else en Somebody else. Ik ont­moette prisoners of love en prisoners of Love.

Wat een heerlijke dag zal dat zijn. We zullen Mej. ten Boom in New-York eens komen opzoeken.

Wat moeten wij ervoor betalen. Hoeveel dollars vraagt Mej. ten Boom?

Ik heb mijn liefdeslied voor iemand gezongen. Ik ben eenvoudig een gevangene van de liefde.

 

“Een gevangene, en toch “… (39) door Corrie ten Boom

Drie van deze jonge vrouwen komen in het strafblok terecht. Zij hebben juwelen en horloges aangepakt van Joden, die in het kamp kwamen en wie het gelukt was het hen in handen te spelen, vóór zij alles moesten inleveren.

Het contact tussen haar en ons bestaat nu nog slechts uit een kort gesprekje ’s nachts bij het appèl. Vlak voor de afrastering van het strafblok staat onze barak aangetreden. Als gekooide dieren staan de meisjes achter de tralies. Eén roept er:

“Tante Bep, bent u daar?”

Betsie antwoordt:

“Ja zeker, hier ben ik. Hoe gaat het jullie?”

“Slecht; we moeten zo hard werken. Het is hier vreselijk; we hebben zo’n heimwee. Waren we maar alvast weer bij u in, de barak, dat zou voor ons een uitkomst zijn. “

“De Heer Jezus is overal. Ook bij jullie. Je weet wat Hij je vraagt. “

Een Lagerpolizei maakt een eind aan ons gesprek. Zij jaagt de meisjes weg van de afrastering.

Wat is het heerlijk, contact te krijgen met deze los geslagen mensen. Ik tracht bij de mensen, die pas bekeerd zijn, belangstelling voor haar op te wekken. Ik stuit hier echter op een gebrek aan liefde en barmhartigheid voor medezondaars, dat ik reeds in vroeger dagen heb opgemerkt.

Wij politieke gevangenen zijn allen in het strafkamp, om­dat wij goede dingen hebben gedaan. Wij worden onschuldig verdrukt. Hierdoor dreigt het gevaar, dat wij onszelf als goede mensen gaan beschouwen. Het is waar, voor ons va­derland en onze medemensen hebben wij geen kwaad, juist goed gedaan. Daardoor juist zijn we hier gekomen. Maar zondaars zijn wij. Ons toetsend aan Gods hoge wetten, beseffen we dat ten volle. Door genade, door de vergeving der zonde, komen wij er. Voor mij is dat volkomen duide­lijk. Maar ik bemerk, dat er zo weinig kennis is bij vele medegevangenen. De verantwoordelijkheid voel ik als een zwaar gewicht. Ik troost me met de gedachte, dat Gods Geest hier uitkomst geeft. Hij omvangt de wereld van zonde, gerechtigheid en oordeel. Ik mag in afhankelijkhéid van Hem arbeiden en Gods Koninkrijk komt, ondanks de gebrekkig­heid van ons werken. Gods kracht wordt in zwakheid vol­bracht.

Een belofte,

’s Nachts, als wij naar de appélplaats lopen, bidden Bet­sie en ik samen, Het is een wandelen met God. Rondom zijn zwarte barakken. Overal stellen zich rijen gevangenen op. Boven ons is de sterrenhemel.

Wij spreken en luisteren naar het antwoord.

Wat zal dat in de Hemel heerlijk zijn. Daar zullen we zuiver kunnen horen. Nu vergissen onze zondige oren zich dikwijls. Ons horen is hier soms zo vertroebeld.

En toch is dat luisteren zo heerlijk en welk een troost geeft het ons. Vandaag schenkt God mij een belofte: “voor de grote koude invalt, zul je gered worden”.

Eens vroeg Hij mij, weken terug, toen ik smeekte dat het niet koud mocht worden:

“Als Ik dit offer van je vraag, wil je dan niet ook de koude willig dragen?” Ik ben zo bang voor kou.

Ik heb toen om kracht gebeden, om ook dit te doorstaan en nu krijg ik deze heerlijke belofte. Ik troost er straks de anderen mee, als ik de Bijbel bespreek: “Voor de grote koude komt, zal God ons verlossen. “

Maar ik heb mij vergist: eerst in de komende lente zal de grote verlossing voor alle gevangenen komen. Voor mij persoonlijk was dit woord bedoeld.

 

Redactie: P. Klaver, H. van de Brink. J. E. van de Brink.

 

 

1946.05.11

Opgetrokken in het Paradijs

(2 Kor. 12:04).

De heerlijke belofte, die Jezus eenmaal naliet, is die van een hemelse erfenis in het Koninkrijk des Lichts. En wij, die met onze arbeid en ons leven vast geankerd zijn aan de ver­gankelijke dingen, moeten ons er vaak toe dwingen over deze toekomst na te denken!

Wij realiseren ons niet, dat wij een schat in de hemelen bezitten, en daarom staan wij telkenmale weer bloot voor het gevaar, dat wij het accent op de aardse dingen leggen.

Het leven op deze aarde moet gedragen worden door de gedachte, dat wij onze bezigheden buitenshuis hebben, maar dat we spoedig het Vaderhuis zullen binnentreden en onze voeten op gewijde bodem zullen zetten, dat we daar onge­kende weelde zullen aanschouwen.

Kracht en troost willen wij putten uit de stellige wetenschap, dat er een wereld bestaat, die ons volkomen zal be­vredigen, waarin wij nimmer moe zullen worden de Opper­ste Wijsheid te aanbidden, die ons tot haar onderdanen gemaakt heeft.

De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Soms wil Hij, die ons zoveel beloofde, reeds iets doen zien en smaken van de Hemelse zaligheden. Hoe meer onze ge­dachten zijn bij de dingen die boven zijn, des te minder worden we ontrust door de zenuwslopende prikkels om ons. Het is niet het mysticisme en de over-geestelijkheid waar­voor we het Christelijke Nederlandse volk moeten waar­schuwen, maar juist het ontbreken van de lust om zich te vermeien in de geestelijke atmosfeer der hemelse gewesten. In het gejaag en de drukte van het leven komt het bij tal­rijken niet tot die wandel met God, die onmisbaar is voor geestelijke groei.

De apostel Paulus laat iets doorschemeren van de zeker­heid en het concrete van dit Heilige Land. Met grote be­slistheid wijst hij op haar bewoonbaarheid voor mensen, als hij zegt: “Wij weten, dat we een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de he­melen. ” Hoe wist Paulus dit? Omdat hij gezien en gehoord had. En het is onze plicht en tevens onze blijdschap om zover mogelijk met Paulus mee te reizen naar dat heerlijk oord, waar geen verdriet en angst het schepsel ooit kan be­naderen.

Paulus weet zo zeker, omdat hij de aanschouwer was van al dit onzegbaar geluk. Hij kan het met Petrus zeggen: “Wij zijn geen kunstig verdichte fabelen nagevolgd, als wij u be­kend gemaakt hebben de kracht en de toekomst onzes Heren Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. ” Petrus spreekt er nog over, als hij voor de ingang staat van dat Koninkrijk, en het neer halen van zijn tent (sterven) voor hem reeds vast staat.

 

Paulus herinnert zich na veertien jaren nog die geweldige openbaring des Heren. Hij gaat in zijn gedachten terug naar die eerste jaren, toen hij Jezus heeft leren kennen. Hij denkt aan die veertien lange jaren in Tarsen, zijn vaderstad, toen hij als een tweede Mozes moest wachten, totdat de Here hem, de geroepene, door Barnabas zou brengen op de vel­den van de oogst. Deze “ongebruikte” jaren, in de kracht van zijn leven, zijn toen een harde beproeving voor hem geweest. Maar in die tijd van afwachting en voorbereiding heeft hij dat geweldige in zijn leven meegemaakt, dat de stimulans werd voor zijn prediking over het toekomende leven. In Tarsen is de zichtbare en tastbare wereld voor hem weggeweken. Hij is daar het eeuwig -Godsrijk binnen­getreden, waar de verhoudingen en maatstaven geen verge­lijk dulden met enige aardse afmeting. Opnieuw is Paulus verblind geworden door deze bovenaardse heerlijkheid. In blijde verbijstering zet hij zijn voeten in het koninkrijk dat niet van deze aarde is. Hij doorwandelt de lengte en breedte van dit Hemels Kanaän. Paulus is opgetrokken geweest tot in de derde hemel. Hij is opgetrokken geweest in het Para­dijs. Hij heeft de bewoners van dit gelukzalige rijk gezien en hij kan daarom later schrijven: “Daar zijn hemelse licha­men en daar zijn aardse lichamen. ” Als schrijver van Hebreeën vertelt hij eerbiedig en met ontzag over dat onwankelbare Koninkrijk. “Maar gij zijt toegetreden tot de berg Sion en de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem: tot de tienduizenden engelen, tot de feestvergadering, tot de ge­meente der eerstgeborenen, opgeschreven in de hemel; tot God de rechter van allen; tot de geesten der rechtvaardi­gen, die hun voleinding hebben bereikt. “

Het is voor Paulus alles zo wezenlijk, zo concreet! Ruist niet de muziek van de heilige engelen Gods door hem heen als hij het uitroept: “Al ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak. ” Onuitsprekelijke woorden zijn door hem gehoord, die het een mens niet geoorloofd zijn uit te spreken. Hij heeft de blijdschap der gezaligden gezien en is daarom tot tranen toe bewogen over een mensdom, dat het enig Middelpunt dezer heerlijkheid verwerpt en tot straf zal lijden het eeuwig verderf van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte.

“Ik ken een mens in Christus!” Kent gij Christus geliefde lezer? Indien niet, haast u dan, want het gaat om dingen, die zo belangrijk zijn dat slechts Gods Geest u van de waarde er van kan overtuigen.

Ik ken een mens in Christus! Het zondige vlees siddert bij de aanraking van het Hemelse Heiligdom, maar de Hemelgids zegt: “Vrees niet, schuw het heerlijke licht niet, want uw zonden zijn onder Mijn bloed.” Mozes was een­maal bevreesd om de berg Gods te beklimmen; de apostel weet dat hij de mens “in Christus” is en dat ontneemt hem de vrees voor het verterende vuur. Als hij de hemelse lust­warande binnenkomt, draagt hij het bruiloftsgewaad der ge- heiligden. Hij heeft deze battle-dress ontvangen uit de han­den van de Koning, toen hij soldaat werd van diens Redding armee. De klederen des heils maken hem tot inwoner van dit onbekende land. Onder leiding van de oversten Leidsman is hij, vanuit de moeiten en de verdrietelijkheden van het aardse leven, de verblijfplaats der ontslapenen in gegaan. Want Paulus zag niet alleen de derde hemel, maar hij is ook opgetrokken geweest in het Paradijs. Of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet Paulus niet. De meeste kinderen Gods treden bij hun sterven, buiten het lichaam, het Paradijs binnen. Zij, die ontslapen “in Jezus”, gaan ontkleed, maar voortdurend blijvend “in Christus” naar dit zalig oord. Slechts aan enkelen is het vergund het Paradijs te aanschouwen als levende zielen. Dit voorrecht hebben o.a. Johannes en Paulus gehad. Beiden werden in de hemel opgetrokken en hebben de verblijfplaats der gezaligden gezien.

Paulus weet niet of het in het lichaam of buiten het lichaam was. Wat hij hoorde en zag zou moeilijk met het vleselijke oor en oog zijn waargenomen. Hij zag met het geestelijke oog en hoorde met het geestelijke oor. Door de Geest Gods geleid overspande zijn blik de fluorescerende glazen zee van het hemelrijk. De hemelse kleurschakeringen van de eindeloze verten, het geruis van de talrijke wateren en het daveren van de geweldige donder, de citerspelers die op hun citers tokkelden, het toont hem, wat het oog niet heeft gezien, wat het oor niet heeft gehoord en wat in het hart des mensen niet is opgeklommen. Het was geen profeti­sche extase van een verre toekomst. Neen. Paulus acht het zeer goed mogelijk, dat hij op een bepaald ogenblik van zijn leven het hemelse Paradijs met zijn aardse voeten heeft aangeraakt. Daar heeft hij kostelijke ervaringen opgedaan. Hij weet voortaan meer van de hemel en haar bewoners af dan enig ander. De zorgen des levens, de tegenspoeden, de vervolgingen, honger en naaktheid; het wordt alles gezien in het licht van de toekomstige erfenis. Het leven is hem Christus, het sterven is te allen tijde gewin.

De doden leven omdat zij “in Christus” zijn. Er is contact tussen de strijdende en triomferende Kerk. “Daarom dan ook, daar wij omsingeld zijn door zo’n grote wolk van ge­tuigen, laat ons afleggen alle beletsel en volkszonde. (Heb. 12:01 naar de Concordant Version). Hoe zou ons hart gesterkt worden, indien wij de rijkdommen van de Schrift ons steeds bewust waren!

Bedroefde moeder, die altijd maar weer denkt aan uw vermoorde zoon; God wil ook u troosten. Misschien is hij niet meer gevonden, toen hij daar bleef in het verre land, wellicht weet ge zijn laatste gedachten en woorden niet, omdat er geen vrienden aanwezig waren, die hem konden helpen. Maar uw voorbede heeft hem gesterkt, uw gebed bracht hem die laatste woorden van de moordenaar in her­innering: “Gedenk mijner!” En Gods liefde is machtig ge­noeg om hem dat allerlaatste ogenblik te overschaduwen. Heden is hij in het Paradijs en inwoner van het hemelse Sion en zingt hij mede, tot eer van het Lam, dat hem kocht met Zijn bloed.

Johannes zag eenmaal deze zegepralende Kerk neerdalen op een nieuwe wereld. Hij ziet de constructie van ’t hemelse Jeruzalem als een ontzaglijke Pyramide, als een stad, die tegen een berg aangebouwd was en wier lengte, breedte en hoogte gelijk waren. Natuurlijk tracht de ziener van Patmos de tempel te ontwaren. Want Jeruzalem is de tempelstad. Maar zij is niet meer aanwezig. Binnen haar paarlen poorten ziet hij de straat, of liever het plein, der stad. (Zie Kant­tekenaren). Het is het tempelplein van louter goud. als door­schijnend glas. En op deze heerlijk zuivere bodem bevindt zich dan het Paradijs. Midden op het tempelplein ziet hij de boom des levens, aan beide zijden omringd door de wateren des levens. Jezus, het enig Middelpunt van deze heerlijke verblijfplaats. Geen cherubim, geen vlammig lemmet van een zwaard om deze weg van de boom des levens te bewaren. Het Paradijs is geschonken aan verloste zondaren, de zonen van de tweeden Adam. Nimmer zullen zij dit oord meer verliezen. Jezus zelf, de Immanuel, zal zijn Tent bij hen spannen. Hij zal hen blijven leiden tot aan de oneindige omtrekken van deze hof van Eden. Geen struikelende zal er wezen. De overwinnaars zullen eten van de boom des levens, die in het Paradijs Gods is (Openb. 02:07).

Jeruzalem is gebouwd als een stad die wel samengevoegd is. Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem!

  1. E. v. d. B.

 

Mobilisatie

Geachte Redactie,

In Uw blad ontmoeten vele ernstige christenen elkander, zonder dat de vraag aan de orde komt tot welke organisatie of afdeling van de Gemeente van Christus zij behoren. Dat is iets buitengewoon heerlijks, want daardoor biedt Uw blad een hoogst belangrijke mogelijkheid. Het is die rijke moge­lijkheid, die ook in het verleden al zulke betekenisvolle ge­beurtenissen in het leven heeft geroepen. De mogelijkheid, dat men zich verenigt tot gemeenschappelijk bidden en tot gemeenschappelijk getuigen. Ik denk aan de namen Blanken­burg en Keswick. Wat heeft Blankenburg voor de christe­nen in Duitsland en Keswick voor de christenen in het Britse Imperium veel betekent! De invloed van de Confe­renties in die plaatsen is over de gehele wereld gegaan. Elke kerk heeft hare geschiedenis en plaats en taak en betekenis. Maar die zijn altijd begrensd. Het is daarom zo heerlijk, dat God ook telkens “bewegingen” in het leven roept. Van be­wegingen is het schone, dat zij niet binnen aanwijsbare grenzen blijven, maar juist bij voorkeur de grenzen over­schrijden en overbruggen. Zo brengen bewegingen christenen van verschillende begrensde gebieden met elkander in ge­meenschap op onbegrensd terrein en ontstaan op die manier nieuwe, belangrijke mogelijkheden van zegen en kracht, die dan weer in de begrensde kringen en kerken tot nieuw leven aanleiding geven. Dat leert ons de geschiedenis.

Nu houdt velen (en U immers ook) de brandende vraag bezig, of ook thans, na de verwoestende werking van de wereldoorlog, er geen mogelijkheid zou bestaan op ene aan­eensluiting, ene mobilisatie van de levende leden van Chris­tus in de verschillende groepen en kerken. Er is een verlan­gen naar de openbaring van bovenaardse macht en heerlijk­heid in de Gemeente van Christus. Velen geloven, dat een wereldopwekking zal voorafgaan aan de Wederkomst des Heren. Anderen betwijfelen dat en geloven slechts aan afval en verkoeling der liefde. Zij wijzen naar het woord: “de Zoon des Mensen als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?”

Maar ik denk bijzonder aan het woord van Paulus in (1 Kor. 01:04-09): “Ik dank mijn God allen tijd over u van­wege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus, dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle rede en kennis, gelijk de getuigenis aangaande Christus bevestigd is in Uw midden, alzo dat het u aan geen gave ontbreekt, ver­wachtende de openbaring van onzen Here Jezus Christus Welke God aan u ook bevestigen zal tot het einde toe, om onstraffelijk te zijn in de dag van onze Here Jezus Chris­tus. ” Het is duidelijk, dat de Apostel, die de allereerste en grootste openbaringen van de Here ontvangen heeft, met betrekking tot de Gemeente van Christus, uit die openbarin­gen de overtuiging heeft gekregen, dat de Gemeente niet in een toestand van algehele verkoeling en afval zal verkeren als haar Hoofd en Bruidegom komt, maar integendeel, dat de volle kennis en de voile kracht van Christus in haar tot openbaring zal komen, in die tijd evengoed als in de eerste eeuw van haar bestaan. Ook de gaven zullen tot uiting komen, zegt die Apostel. Want het gaat er om, dat de Brui­degom ene Bruid aantreft, die “onstraffelijk” is.

Wij moeten dus niet ziekelijk berusten in de kwakkel­toestand waarin de Gemeente van Christus zich ook in deze naoorlogse tijd weer bevindt, maar overtuigd zijn, dat het voile leven tot aan het einde toe onder ons openbaar kan worden en behoort te worden. En in die overtuiging moeten wij ons aaneensluiten tot ernstig gemeenschappelijk gebed en gemeenschappelijk getuigenis. Het is weer nodig, zoals ten dage van de Brighton-beweging en van de Wales-op- wekking enz., dat de verantwoordelijke dienaren van Chris­tus bijeenkomen om zich te verootmoedigen voor de Here en te smeken om een nieuwe toerusting met kracht van omhoog en een zegen des Geestes op de akker der Gemeente en der wereld.

Is Uw blad niet het aangewezen platform om een oproer daartoe te doen uitgaan. Én zou de Heer der Gemeente niet de weg willen tonen, waarlangs zulk een samenkomen van verantwoordelijke dienaren van Christus tot gebed en getuigenis verwerkelijkt worde?

Of ais het zo ver nog niet direct kan komen, omdat wij met onze groepen te ver van elkaar afstaan en te weinig aan de gedachte van toenadering gewend zijn, zou de eerste stap dan niet zijn, dat deze zaak ons een onderwerp van ern­stig gebed worde en wij afspreken haar niet meer los te laten voor de troon van God, totdat Hij ons verhoord heeft en ons boven de afzondering uit naar de gemeenschap heeft geleid en een doop van kracht, liefde en heerlijkheid over ons zal hebben gebracht?

Het is toch vreselijk, dat, terwijl overal hard gewerkt wordt om de vernietigende uitwerking van de oorlog die achter ons ligt, te boven te komen en daartoe de grootste figuren samenkomen om de meest effectieve wegen te vin­den, die tot dat doel zullen leiden, we ternauwernood iets merken van pogingen om de geestelijke nood te boven te komen, waarin de mensheid is geraakt. En dat, terwijl wij weten, dat de kracht van de Heilige Geest toch verre uit­gaat boven die der atoomenergie.

Geachte Redactie, zoudt U niet een oproep tot Uwe lezers willen richten om U te willen helpen in deze richting. Bijv. door zich te verbinden, dat zij deze zaak tot een voortdu­rend onderwerp van gebed maken en zich bereid verklaren, zich geheel te willen geven, wanneer de Here, in antwoord op dit gebed, aanwijzingen en commando’s doet uitgaan tot Zijne Gemeente? Want al kunnen wij niets van blijvende betekenis maken, dan kan Hij toch wel iets scheppen, in antwoord op ons eendrachtig en gelovig gebed. De toekomst des Heren genaakt! En de tijd is voorts kort.

De Uwe in Hem Ds. A. W. F. Waardenburg.

 

Bovenstaand schrijven is zo volkomen in overeenstemming met ons diepste verlangen, dat wij het in zijn geheel plaat­sen. Laten we allen deze zaak tot een onderwerp van gebed maken en dagelijks God smeken om een nieuwe, krachtige vervulling met Gods Geest in alle kerken en kringen. Dan kan het niet anders of we zullen – met behoud van per­soonlijk inzicht – elkander in liefde vinden als leden van het ene lichaam van Christus.

 

Morgengebeden (1)

Heer, onze God, wij danken U, dat Gij ons de ver­kwikking hebt geschonken van de slaap en dat Gij ons hebt doen ontwaken in het licht van Uw nieuwe dag.

Een nieuwe taak ligt vóór ons, geef ons de kracht haar te volbrengen naar Uw wil.

Laat al hetgeen wij ondernemen, gelouterd worden door de geest der dienende liefde, die wij ontvangen in de gemeenschap met Uwen Zoon, en tot heil strekken van onze naaste, wie hij ook zij en op welke wegen hij zich ook bevindt, opdat onze liefde steeds meet aan Uw ontfermende Liefde gelijkvormig worde. Geef, dat wij in alle dingen Uw eer zoeken en niet de eer van onszelf, zoals wij van nature gewoon zijn te doen.

En wanneer ons werk niet is tot heiliging van Uw naam, zo wil het verbreken, Heer, ook al zou het in onze ogen en in die der wereld een Gode welge­vallig werk zijn, opdat wij in onze verblindheid niet onszelf tot een oordeel worden, maar opdat wij kinderen blijven van Uw gerechtigheid. Leer ons degenen met wie wij hebben samen te wer­ken, als onze broeders en zusters zien, die met ons onder dezelfde Belofte leven.

En wanneer wij aan het einde van onze dagtaak ge­komen zijn, wil dan Uw Vrede geven in ons hart, opdat wij in Uw Hoede een geruste en verkwikkende slaap mogen hebben. Amen.

 

Brieven uit Amerika

Ditmaal ’n brief van de heer J. ten Have

New-York, Zaterdag 23 Maart 1946

Contrasten

Ik moest nog even naar Paterson, een voorstad van New- York, ter voorbereiding van een voordracht van Corrie ten Boom. Vijf kwartier in een autobus. Ik had geen idee, dat die tocht mij nog een brief in de pen zou geven. Greyhound- bussen brengen U overal in Amerika waar U maar wilt. Een lange rij mensen wachtte ongeduldig, maar vrolijk, op de geheel lege bus. Als we goed en wel gezeten zijn, blijken alle passagiers naar Paterson te gaan en wordt ge­tracht de chauffeur over te halen, om er een sneldienst van te maken en geen passagiers voor onderweg op te nemen. Dit mislukt volkomen. Goed, dan maar wat later in Paterson. De gemoedelijkheid is enig. Als ze dan maar goed zingen kunnen “, klinkt het, als de bus verder vol­stroomt. “Alleen nog staanplaatsen of in het bagagenet”, roept men naar buiten. Al gauw zijn we in de Lincoln- tunnel, onder de Hudson door. In hoog tempo, bij ideale verkeersregeling, vliegen we door de lange tunnel. Het plan tot communitysinging blijkt ernst te zijn. Uitstekend wordt er gezongen en bijna iedereen doet mee. Wat zingen ze toch? Ik hoor weer hetzelfde refrein van zo-even en nu versta ik het: what a wonderful change there came into my heart, When Jesus entered my life! Dat had ik niet verwacht. Er is veel te zien onderweg, maar daar zal ik straks wel beter op letten op de terugreis. Eerst moet ik eens wat van mijn medereizigers weten. Maar ze zingen alweer. Praise God, my sins are (have) gone!) Men zingt uit volle borst. We live in a free country, you know?)

Zo begon de taxichauffeur al, toen we van de boot stap­ten. “You can say everything you like, you can do everything you want to do here”) en dat is dan niet bedoeld als tegenstelling tot het onvrije Europa van de laatste jaren, maar als uiting van de vrije geest, waarop elke Amerikaan van geboorte trots is. O, wat zijn ze verguld met hun land, die Amerikanen. En of het nu gaat over Amerika als land, of over New-York als stad of over hoeveel miljoen dollar een bouwwerk kost, of over skyscrapers met snel- en boemel- liften: de voldaanheid over hun prestaties straalt hen altijd uit de ogen. Maar dat terloops. Wat zingen ze nu weer? ’t Heeft veel weg van een kampliedje: everybody ought to go to the Sundayschool, To study about Jesus and his love). (U trekt toch geen bedenkelijk gezicht, lezer?). Yes, Jesus loves me, you ask me, how I know? I know, for the Bible tells me so!

Prijs God, mijn zonden zijn weggedaan.

U weet: wij leven in een vrij land.

U kunt alles zeggen, wat U wilt; U kunt alles doen hier, wat U wilt doen.

Iedereen behoort naar de Zondagsschool te gaan om te leren over Jezus en Zijn liefde. – Ja, Jezus bemint mij, gij vraagt mij hoe ik dat weet? Ik weet het, want de Bijbel vertelt het mij.

Pauze. Ik maak een praatje met mijn buurman. Ja, wij horen tot de Glad Tidings Tabernacle in New-York. Van­avond is er een Pentecostel revial-meeting in Paterson en daarheen zijn we onderweg. Gaat U maar mee.

“Zingen”, roept de chauffeur, “dan zijn we er veel gau­wer. ” Ik moet denken aan het verhaal over Lony in Ravens­brück, dat U misschien van Corrie ten Boom gehoord of gelezen hebt, “noch solch ein lied!” De omstandigheden zijn wél anders, maar de achtergrond lijkt hetzelfde. Liede­ren, toepasselijk in de Lijdensweken volgen nu, later: “What a wonderful day that shall be!” De vrijmoedigheid, waar­in dit alles geuit wordt, het uitstekende zingen, de treffende en kernachtige tekst der liederen, het grijpt aan, ontegen­zeggelijk. De vijf kwartier vliegen om.

Met mijn introductiebrief voor Paterson, kom ik terecht bij “The Star of Hope” Mission. Ik spreek enkele leiders dezer Evangelische beweging. “Ja. we willen toch wel graag iets weten van de religieuze achtergrond van Mej. ten Boom. Tot welke kerk behoort ze? In welke kring voelt ze zich thuis 7” Ik antwoord: “Tot de Ned. Herv. Kerk” en ben overtuigd, dat ze dit antwoord onvoldoende zullen vinden, “Zij wil getuigen van Christus overwinning in haar leven, in ’t bijzonder vertelt ze daarbij van haar ervaringen in de concentratiekampen. ”

Ik geloof, dat we dichter bij elkaar komen. “Wij hadden hier nogal contact met Gunning en de evangelisten Sevensma en Timmermans. ” Als ik dan “Pniël” noem en enkele adres­sen uit het hoofd weet te herinneren, lijkt het ijs gebroken. Zij blijken echter niet over één nacht ijs te gaan. “We’ll come and see Miss ten Boom at New-York””). Gelukkig geen vraag over honorarium of zoiets. Die vraag werd me in deze paar weken al zo dikwijls gesteld: “What must we pay for? How many dollars asks Miss ten Boom?”‘) Als ik dan antwoord: “Miss ten Boom verlangt geen hono­rarium”, dan is het antwoord meestal een verwonderde wedervraag. Het is voor Amerikanen blijkbaar moeilijk zich een buitenlander voor te stellen, die niet om geld vraagt”.

Op de terugweg had ik gelegenheid om van de sprookjes­achtige rit langs de overzijde van de Hudson te genieten. Het uitzicht over de rivier op Manhattan, het centrum van New-York, geïllumineerd door honderdduizenden lichten, is fascinerend, werkelijk een sprookje. Geen wonder, dat daar op een heuvel een groot restaurant verscheen: skyline-Inn, Dinner Dance. Een volgepakt parkeerterrein voor honder­den auto’s overtuigt me van de verklaarbare belangstelling voor deze gelegenheid.

We naderen Manhattan weer door de tunnel, komen in de 42ste straat uit en rijden over Broadway en Times Square naar het eindpunt. Dit gedeelte van Broadway is Kalverstraat-Rembrandsplein en Thorbeckeplein in-één en dan in de tiende macht. Tienduizenden mensen schuivelen er op deze Zaterdagavond voort. Door de lichtreclames, allen draaiend, verkleurend, vuurspuwend, wemelt het U daar voor de ogen.

Het is laat geworden. Vlak bij mijn hotel wip ik nog even een klein Italiaans restaurant binnen. Spaghetti met tomatensaus “zonder bon”, -, 25. Ruim voldoende om des middags uw maal mee te doen. De baas laat nog keihard een plaatje draaien, afschuwelijk om aan te horen vanwege het “ritme”, met smeltende saxofoons, I’ve been singing my lovesong to somebody else”. Even later de achter­kant: “I’m just a prisoner of love. “

Een avond, rijk aan contrasten. Ik hoorde lovesongs en Lovesongs. To somebody else en Somebody else. Ik ont­moette prisoners of love en prisoners of Love.

Wat een heerlijke dag zal dat zijn. We zullen Mej. ten Boom in New-York eens komen opzoeken.

Wat moeten wij ervoor betalen. Hoeveel dollars vraagt Mej. ten Boom?

Ik heb mijn liefdeslied voor iemand gezongen. Ik ben eenvoudig een gevangene van de liefde.

 

“Een gevangene, en toch “… (39) door Corrie ten Boom

Drie van deze jonge vrouwen komen in het strafblok terecht. Zij hebben juwelen en horloges aangepakt van Joden, die in het kamp kwamen en wie het gelukt was het hen in handen te spelen, vóór zij alles moesten inleveren.

Het contact tussen haar en ons bestaat nu nog slechts uit een kort gesprekje ’s nachts bij het appèl. Vlak voor de afrastering van het strafblok staat onze barak aangetreden. Als gekooide dieren staan de meisjes achter de tralies. Eén roept er:

“Tante Bep, bent u daar?”

Betsie antwoordt:

“Ja zeker, hier ben ik. Hoe gaat het jullie?”

“Slecht; we moeten zo hard werken. Het is hier vreselijk; we hebben zo’n heimwee. Waren we maar alvast weer bij u in, de barak, dat zou voor ons een uitkomst zijn. “

“De Heer Jezus is overal. Ook bij jullie. Je weet wat Hij je vraagt. “

Een Lagerpolizei maakt een eind aan ons gesprek. Zij jaagt de meisjes weg van de afrastering.

Wat is het heerlijk, contact te krijgen met deze los geslagen mensen. Ik tracht bij de mensen, die pas bekeerd zijn, belangstelling voor haar op te wekken. Ik stuit hier echter op een gebrek aan liefde en barmhartigheid voor medezondaars, dat ik reeds in vroeger dagen heb opgemerkt.

Wij politieke gevangenen zijn allen in het strafkamp, om­dat wij goede dingen hebben gedaan. Wij worden onschuldig verdrukt. Hierdoor dreigt het gevaar, dat wij onszelf als goede mensen gaan beschouwen. Het is waar, voor ons va­derland en onze medemensen hebben wij geen kwaad, juist goed gedaan. Daardoor juist zijn we hier gekomen. Maar zondaars zijn wij. Ons toetsend aan Gods hoge wetten, beseffen we dat ten volle. Door genade, door de vergeving der zonde, komen wij er. Voor mij is dat volkomen duide­lijk. Maar ik bemerk, dat er zo weinig kennis is bij vele medegevangenen. De verantwoordelijkheid voel ik als een zwaar gewicht. Ik troost me met de gedachte, dat Gods Geest hier uitkomst geeft. Hij omvangt de wereld van zonde, gerechtigheid en oordeel. Ik mag in afhankelijkhéid van Hem arbeiden en Gods Koninkrijk komt, ondanks de gebrekkig­heid van ons werken. Gods kracht wordt in zwakheid vol­bracht.

Een belofte,

’s Nachts, als wij naar de appélplaats lopen, bidden Bet­sie en ik samen, Het is een wandelen met God. Rondom zijn zwarte barakken. Overal stellen zich rijen gevangenen op. Boven ons is de sterrenhemel.

Wij spreken en luisteren naar het antwoord.

Wat zal dat in de Hemel heerlijk zijn. Daar zullen we zuiver kunnen horen. Nu vergissen onze zondige oren zich dikwijls. Ons horen is hier soms zo vertroebeld.

En toch is dat luisteren zo heerlijk en welk een troost geeft het ons. Vandaag schenkt God mij een belofte: “voor de grote koude invalt, zul je gered worden”.

Eens vroeg Hij mij, weken terug, toen ik smeekte dat het niet koud mocht worden:

“Als Ik dit offer van je vraag, wil je dan niet ook de koude willig dragen?” Ik ben zo bang voor kou.

Ik heb toen om kracht gebeden, om ook dit te doorstaan en nu krijg ik deze heerlijke belofte. Ik troost er straks de anderen mee, als ik de Bijbel bespreek: “Voor de grote koude komt, zal God ons verlossen. “

Maar ik heb mij vergist: eerst in de komende lente zal de grote verlossing voor alle gevangenen komen. Voor mij persoonlijk was dit woord bedoeld.

 

Redactie: P. Klaver, H. van de Brink. J. E. van de Brink.